Plan: | Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 (Oranjesingel 72) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP5007-VG01 |
In 2012 is er door de GEM een verzoek ingediend tot partiële herziening van het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad. De initiatiefnemer wil graag de mogelijkheid krijgen om het perceel Oranjesingel 72 ook te kunnen gebruiken voor wonen. Het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad laat het gebruik voor wonen niet toe.
In het voorliggende bestemmingsplan is daarom aan het perceel Oranjesingel 72 de bestemming “Gemengde doeleinden -2” gegeven. Dit bestemmingsplan geeft tevens uitvoering aan de raadsmotie van 28 november 2012 “Wonen aan de Oranjesingel”.
Het pand is gelegen aan de Oranjesingel in het beschermd stadsbeeld 19de-eeuwse stadsuitleg. Het is een stadsbeeldobject. Vanwege de bijzondere waarde worden niet alleen de karakteristieke panden langs St. Canisius-, Oranje-, en Bijleveldsingel beschermd, maar ook de voortuinen met metalen hekwerken. De combinatie hiervan zijn bepalend voor de identiteit van de singels.
Figuur 1: aanzicht pand vanaf Staringstraat
De voorgestelde wijziging zal geen ingrijpende invloed hebben op het bebouwingsbeeld. Er is namelijk, voor zover bekend, geen sprake van een wijziging in de bouwmassa of een wijziging in het gevelbeeld aan straatzijde. Op stedenbouwkundige gronden zijn er dan ook geen bezwaren tegen het wijzigen van de gebruiksfunctie.
In de huidige situatie geschiedt het parkeren langs de Oranjesingel, de Staringstraat en op eigen terrein tegen de zijgevel in de Staringstraat. Als de parkeerbehoefte vanwege de omzetting naar een woonfunctie toeneemt, is een het uitbreiden van parkeerplaatsen in de omliggende tuin niet toegestaan!
De gronden zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen Waarde-Cultuurhistorie 2. Hierbinnen is parkeren in de bestemming Tuin niet toegestaan, met dien verstande dat bestaand gebruik is toegestaan.
In hoofdstuk 2 wordt de plansystematiek uitgelegd. In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke karakteristiek van de locatie beschreven. Hoofdstuk 4 betreft de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 5 betreft het vooroverleg.
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader scheppen voor het gebruik van het gebouw en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen.
Het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 kent de bestemmingen "Gemengd - 2 en "Tuin" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Cultuurhistorie 2".
Gemengd - 2
Deze bestemming is toegekend aan locaties met voorzieningen op gebied cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en/of kleinschalige maatschappelijke voorzieningen. Het gehele pand mag worden gebruikt ten behoeve van deze functie(s) cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en/of kleinschalige maatschappelijke voorzieningen en wonen. Wonen is uitsluitend toegestaan in hoofdbebouwing aan de straatzijde en in bestaande woningen op achterterreinen.
Tuin
De bestemming tuin ligt aan de voorzijde van de bestemming 'Gemengd -2". Binnen de bestemming Tuin zijn slechts beperkte bebouwingsmogelijkheden opgenomen.
In de bestemming Tuin mag geparkeerd worden, tenzij deze tuin valt binnen het beschermd stadsgezicht Benedenstad en de 19e -eeuwse Stadsuitleg een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen. Voor het aanleggen van parkeerplaatsen dient binnen deze dubbelbestemming een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het parkeren in de voortuinen binnen de 19e -eeuwse Stadsuitleg kan daarmee worden tegengegaan.
Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)
In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologische deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Deze dubbelbestemming beslaat het gehele plangebied.
Waarde - Cultuurhistorie 2 (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 is opgenomen voor de 19e - eeuwse stadsuitleg. Voor dit gebied is een procedure als bedoeld in artikel 35 Monumentenwet 1988 in voorbereiding, namelijk de aanwijzing van het gebied als een (van rijkswege) beschermd stadsgezicht. Zodra dit besluit is genomen moet de gemeenteraad, ter bescherming van het stadsgezicht, een bestemmingsplan vaststellen waarin de cultuurhistorische waarden van het gebied geborgd zijn (artikel 36 Monumentenwet). Om tijdig aan deze verplichting te voldoen, is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met deze komende aanwijzing. Dit gebied is tevens aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsbeeld.
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemming niet worden gebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Bevoegd gezag wint hiervoor schriftelijk advies in bij de Commissie Beeldkwaliteit omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de cultuurhistorische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
Of de cultuurhistorische waarden op onaanvaardbare wijze worden aangetast zal worden beoordeeld aan de hand van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde toelichting op de bescherming van de 19e -eeuwse stadsuitleg. Ter bescherming van het stadsgezicht is naast het bouwverbod, tevens een omgevingsvergunning voor slopen en het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Voor het aanleggen van parkeerplaatsen dient bijvoorbeeld een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het parkeren in de voortuinen binnen de 19e -eeuwse Stadsuitleg kan daarmee worden tegengegaan.
Omdat voor de bescherming van individuele monumenten en stadsbeeldobjecten al een regeling is opgenomen in de Monumentenwet en in de Monumentenverordening van de gemeente Nijmegen is hiervoor geen aparte (beschermende) regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
Het gemeentelijk beleid op wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009 - 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen.
Voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.
Bewoners binden is een tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij we ook als kwaliteitsimpuls de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.
In de woningmarktverkenningen 2010-2020 worden de woningvraag en aanbod weergegeven. Enerzijds heeft Nijmegen nog een stevige vraag naar woningen, het tempo in de woningbouw moet dus op peil blijven. Anderzijds wordt de vraag steeds kwalitatiever en hebben we te maken met de (woning)crisis. De juiste woningen op de juiste plek en op het juiste moment wordt steeds belangrijker.
De SSHN (Studentenhuisvesting Nijmegen) gaat de komende tijd ongeveer 1250 appartementen en eenheden realiseren. In de praktijk vormt de SSHN altijd maar een beperkt gedeelte van het aanbod aan studentenhuisvesting. Op de particuliere markt is voorlopig nog ruimte. De verwachting is dat er daarom ruimte blijft voor nieuwbouw. Bovendien is de verwachting dat ook steeds meer HAN studenten op kamers willen wonen.
Vanuit het woonbeleid en de woningmarktverkenningen past deze nieuwbouw van ongeveer 20 studentenwoningen op de Oranjesingel 72 om de volgende ruimtelijk/planologische redenen:
Het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijke woonbeleid.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer. Het gebied is bereikbaar via de parallelweg van de Oranjesingel en de Staringstraat.
Openbaar vervoer
Het plangebied ligt in het centrumgebied en hierdoor goed voor het openbaar vervoergebruik ontsloten. De haltevoorzieningen liggen op korte loopafstand en bevinden zich op Plein 1944, aan van der Brugghenstraat, St. Canisiussingel en St. Jorisstraat.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Centrum". De parkeernormen zijn inclusief de parkeerruimte voor bezoekers. Parkeren voor bezoekers wordt in het centrumgebied opgelost in de openbare parkeervoorzieningen. In de directe omgeving zijn voldoende openbare parkeergelegenheden voor bezoekers aanwezig.
De parkeernorm voor woningen in het Centrum gelden de onderstaande parkeernormen. Voor de overige functies wordt verwezen naar de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de hierin opgenomen nota parkeernormen.
Woningen | Centrum | Eenheid | Aandeel bezoekers |
woningen groot > 135m2 GBO | 1,40 | per woning | 0,3 pp |
woningen midden 90 - 135 m2 GBO | 1,30 | per woning | 0,3 pp |
woningen klein 50 - 90 m2 GBO | 1,15 | per woning | 0,3 pp |
woningen zeer klein < 50 m2 GBO | 0,85 | per woning | 0,3 pp |
Studentenhuisvesting campuscontract | 0,20 | per kamer | 0,3 pp |
Studentenhuisvesting overig / kamerverhuur | 0,40 | per kamer | 0,3 pp |
De parkeerbehoefte wordt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de dan geldende normen.
Aan de hand van de wegencategoriseringkaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Voor de hoofdrijbaan van de Oranjesingel geldt 50km/h en voor de Staringstraat en parallelweg van de Oranjesingel 30km/h.
Algemeen
Het bestemmingsplan moet met betrekking tot het pand Oranjesingel 72 buiten de huidige bestemming Gemengde doeleinden – 1, ook het gebruik voor wonen mogelijk maken door middel van de bestemming Gemengde doeleinden – 2.
Hierover kan worden opgemerkt dat deze bestemming vanuit algemene milieuoptiek aangemerkt kan worden als passend binnen de naaste omgeving die eveneens in overwegende mate wordt gekenmerkt door kantoor- en woonpanden.
Gezien het voormalig gebruik van deze locatie, alleen als kantoorpand, kan opgemerkt worden dat de nieuwe invulling als een verbetering ten opzichte van de voormalige situatie kan worden aangemerkt.
Wel zal binnen het pand voor een goede scheiding tussen de bedrijvigheid (voornamelijk kantooractiviteiten) en wonen moeten worden gezorgd om ongeoorloofde onderlinge beïnvloeding te voorkomen.
Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen die dit plangebied kunnen beïnvloeden. Ook de nieuwe bestemming zal naar de omgeving toe geen bedrijvigheid beïnvloeden.
Indirecte hinder
Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat in het openbaar gebied weinig tot geen toename van de parkeerdruk zal optreden tengevolge van dit plan, omdat er nauwelijks tot geen extra parkeerdruk valt te verwachten die veroorzaakt zou kunnen worden door het gewijzigd gebruik binnen het plangebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 plan kan als acceptabel worden aangemerkt.
Voor deze bestemmingsplanherziening is geen bodemonderzoek nodig, omdat er geen bouwactiviteiten plaatsvinden waarbij het reeds bebouwde oppervlakte wordt vergroot én in het bodeminformatiesysteem Nijmegen geen aanwijzing is gevonden dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
Daarom zullen er zover het de bodem betreft geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen bestaan. Voor deze bestemmingsplanherziening geldt dat geen bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om te toetsen of de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bgh) zijn van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De woning en andere geluidsgevoelige gebouwen liggen binnen de zone van de Oranjesingel. Voor deze weg is akoestisch onderzoek verricht.
De voorkeurswaarde uit de Wgh en Bgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. De geluidsbelasting mag in dat geval niet meer dan 63 dB bedragen. In de Wgh, Bgh en “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan de voorwaarden omschreven.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Oranjesingel de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Oranjesingel bedraagt 62 dB, daarmee wordt de maximum toegestane geluidsbelasting van 63 dB niet overschreden.
Het is niet mogelijk om bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen toe te passen en ook is het niet mogelijk om de woning en andere geluidsgevoelige gebouwen verder van de geluidbron af te situeren.
Op dit moment wordt in het (ontwerp)bestemmingsplan alleen de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van geluidsgevoelige gebouwen, maar is nog niet bekend hoe deze binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Het uitgangspunt is dat de woning voldoet aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder.
De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd als voor één woning en andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2, Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, kantoren, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen “niet in betekenende mate” en “in betekenende mate” bijdragen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht geworden waarin wordt gerekend met de 3% grens. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit.
In de Regeling is nader uitgewerkt dat een plan met bijvoorbeeld minder dan 1500 woningen minder dan 3% bijdraagt.
Het plan betreft de mogelijkheid om het bestaande pand in gebruik te nemen als woning. Daarmee past het plan binnen bovengenoemde grenzen van "niet in betekenende mate".
Volgens artikel 4, lid 2 van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) hoeft dit plan daarom niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
De gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. Het pand bevat nu geen van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen. Het plan betreft toevoeging van bestemming wonen, ook daarmee wordt geen van bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen toegevoegd. Op basis van de landelijke GGD-richtlijn is het wenselijk bovengenoemde extra gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en bejaardentehuizen) in dit plan expliciet uit te sluiten.
Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.
Ad a) Inrichtingen
De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics B.V., gelegen aan de Vlotkampweg 67. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van 4250 meter, het plangebied ligt op 3900 meter van deze inrichting, en dus binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting nog in 2013 van kracht worden.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende transportroutes voor gevaarlijke stoffen:
Alle bovenaangehaalde routes gevaarlijke stoffen hebben een invloedsgebied van 1500 meter.
Onderstaand wordt nader ingegaan op:
Verantwoording plaatsgebonden risico (PR)
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de onderscheiden bronnen kan het volgende worden opgemerkt:
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico's van alle genoemde risicobronnen kan de conclusie worden getrokken dat die voor dit plangebied niet van belang zijn.
Aan het plaatsgebonden risico (PR) zal daarom onderstaand dan ook geen aandacht meer worden besteed.
Verantwoording groepsrisico (GR)
Zone-indeling risicocontouren groepsrisico (GR)
Hieronder wordt het groepsrisico voor TWO Chemical Logistics B.V. en de onderscheiden routes gevaarlijke stoffen verantwoord.
Voor de risicobronnen zijn in de “Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen” van april 2012 drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's (kunnen) hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:
Zone 1 | Zone 2 | Zone 3 | |
Rijks- en spoorwegen, provinciale- en gemeentelijke wegen | 30 meter (invloedsgebied plasbrand) | 200 meter (aandachtsgebied BLEVE) | 1500 meter (invloedsgebied toxisch) |
Vaarwegen | 25 meter (invloedsgebied plasbrand) | 90 meter (invloedsgebied BLEVE) | 1500 meter (invloedsgebied toxisch) |
Aardgastransportleidingen | PR 10-6 contour | 100% letaalgrens | 1% letaalgrens |
LPG tankstations | PR 10-6 contour | 150 meter (invloedsgebied) | - |
LNG tankstations | PR 10-6 contour | 300 meter (invloedsgebied) | - |
Overige Bevi-inrichtingen | PR 10-6 contour | PR 10-8 contour | Invloedsgebied |
A. Inrichtingen en bedrijven
Het plangebied ligt voor wat bedrijvigheid betreft alleen binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics B.V. aan de Vlotkampweg 67.
Het betreft hier zone 3, dus buiten de PR 10-8 contour, waar alleen een toxisch scenario van toepassing is.
B. Vervoer van gevaarlijke stoffen
Met betrekking tot de boven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen, kan opgemerkt worden dat, omdat het plangebied voor alle vervoersaders in zone 3 ligt, alleen een toxisch scenario van toepassing is.
Ad A.
Verantwoording Groepsrisico inrichtingen en bedrijven
Inleiding
Het plangebied bevindt zich op grote afstand, 3.900 meter van de risicobron TWO Chemical Logistics B.V. Op deze afstanden is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid behoort op deze grote afstand tot een risicobron niet tot de mogelijkheden. Zoals gesteld heeft op de betreffende afstanden een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Conclusie
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen het afwegingsgebied niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke (geringe) verdichting van het aantal aanwezigen binnen het betreffende invloedsgebied.
Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betreffende risicobron, TWO Chemical Logistics B.V. gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Ad B.
Verantwoording Groepsrisico vervoer van gevaarlijke stoffen
Verantwoording Groepsrisico voor de rivier de Waal.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rivier de Waal. Voor dit vaarwater geldt het volgende:
Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, blijkt dat de Waal is gecategoriseerd is als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). Het risicoplafond is voor de Waal vastgesteld op 2.135 schepen brandbaar gas/jaar.
De vaarweg heeft geen PR 10-6 contour die buiten de oever ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1.500 meter. Groepsrisicoberekening- en verantwoording zijn alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied hoger is dan 1.500 pers./ha. dubbelzijdig of 2.250 pers./ha. enkelzijdig. Hieraan voldoet de vaarweg niet, zodat een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde is.
Verantwoording Groepsrisico voor de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch
Inleiding
Het plangebied bevindt zich op grote afstand, 950 meter, van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid behoort op deze grote afstand tot een risicobron niet tot de mogelijkheden. Zoals gesteld heeft op de betreffende afstanden een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Conclusie
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen het afwegingsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke verdichting van het aantal aanwezigen binnen het betreffende invloedsgebied.
Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betreffende risicobron, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Verantwoording Groepsrisico voor de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Prins Mauritssingel - Waalbrug – Generaal James Gavinweg – Terwindtstraat – Nieuwe Ubbergseweg
Inleiding
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van een route van gemeentelijke wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze route en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico ten gevolge van het vervoer over deze route is relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). De route wordt voornamelijk gebruikt ter bevoorrading van langs deze wegen gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter.
Het groepsrisico
Het groepsrisico van de wegen ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). Mede omdat het plangebied op ten minste 430 meter vanuit de route ligt, betreft het maatgevend scenario voor een dergelijke route een toxisch scenario. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal daarom ook niet significant zijn. Het al (zeer) lage ter plaatse aanwezige groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus niet of nauwelijks toenemen.
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat binnen het plangebied uitgegaan wordt van een toxisch scenario en niet van een plasbrand.
Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in het plangebied vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Gezien het zeer beperkte risico van de route gevaarlijke stoffen zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.
Conclusie
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen het afwegingsgebied niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de route gevaarlijke stoffen.
Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betrokken route gevaarlijke stoffen, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Verantwoording cumulatie groepsrisico's
Het plangebied ligt binnen de elkaar gedeeltelijk overlappende invloedsgebieden van één inrichting, de rivier de Waal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch en de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen, Prins Mauritssingel - Waalbrug – Generaal James Gavinweg – Terwindtstraat – Nieuwe Ubbergseweg.
Domino effecten ontstaan wanneer het falen van de ene risicobron leidt tot het falen van een de ander. Cumulatie van risico's is het optellen van het risico van twee of meer afzonderlijke bronnen. Voor zowel domino-effecten als cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van domino-effecten en cumulatie is onderdeel van groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, worden beide aspecten in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van fN-curves. Gelet op de ligging van de risicobronnen voor het plangebied is hier geen sprake van relevantie. De groepsrisico's zijn, gezien de bovenstaande verantwoordingen, zeer laag en benaderen in alle gevallen de oriënterende waarden niet. Zij kunnen daarom kwantitatief in feite niets aan de cumulatie toevoegen. Daarom is binnen het bestemmingsplangebied Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 (Oranjesingel 72) het toegevoegde risico van domino-effecten evenals die van cumulatie zeer beperkt. Beide aspecten werken daarom niet door in de groepsrisicoverantwoording.
Conclusie
In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten voor alle risicobronnen opgevoerd met betrekking tot het bestemmingsplangebied. Uit de afweging blijkt dat er nauwelijks/geen beïnvloeding van het plangebied Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 (Oranjesingel 72) op het groepsrisico sprake is.
Het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 (Oranjesingel 72) is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van de bovenstaande afweging en achten het groepsrisico, dat tengevolge van het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Binnenstad - 7 (Oranjesingel 72) niet significant stijgt, nu en in de in de toekomst, aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanwijziging Nijmegen Centrum - Binnenstad – 7, Oranjesingel 72.
Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat, dit echter zo laag is dat dit niet kwantitatief in berekeningen kan worden vervat, dit echter niet nul (0) zal zijn, zal er een zogenaamd restrisico overblijven.
Dit restrisico wordt door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen expliciet geaccepteerd.
Verantwoording
De bovenstaande verantwoording groepsrisico dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van april 2012 en de daarin gemaakte keuzes.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor deze locatie minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van de gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. Deze eis is opgenomen in het programma van Eisen voor de buitenruimte.
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het brandblusvoertuig te zijn. Deze eis is opgenomen in het programma van Eisen voor de buitenruimte.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernota Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011 - 2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving zoals in het centrum kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in het centrum onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met veel bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het omzetten naar wonen rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen, etc.).
Het centrum is onder voorwaarden geschikt voor Koude - Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met andere belanghebbenden in de omgeving (drinkwaterwinning en overige gebruikers van de ondergrond) en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Stadscentrum. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010 tot en met 2016 (2010) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Staringstraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel.
Omdat alleen de bestemmingen wijzigen en geen nieuwbouw, aanbouw of andere verhardingen gerealiseerd worden, hoeft de wijze van verwerking van het hemelwater niet gewijzigd te worden. De verplichting om afvalwater op een verantwoorde manier te verwerken, namelijk afvoeren naar de gemeentelijke riolering, geldt uiteraard wel.
De infiltratie van hemelwater is wel toegestaan. In dat geval dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij hemelwater geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Natura2000, Natuurbeschermingsweg en Ecologische Hoofdstructuur zijn allen gericht op gebiedsbescherming waarbij Natura2000 ook bijdraagt aan soortenbescherming. De gebieden die hieronder vallen zijn 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort', 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter'. Deze gebieden liggen op voldoende afstand van de locatie van dit bestemmingsplan dat geen effecten te verwachten zijn. Deze wetgeving is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
De Flora- en Faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
Zorgplicht en Verbodsbepalingen
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Conclusie
In dit bestemmingsplan zijn geen bouwactiviteiten aan de orde. Voor de toevoeging van de bestemming 'wonen' aan het bestaande gebruik (gemengde doeleinden) is geen flora- en faunaonderzoek nodig.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en in het 'Handboek Stadsbomen'. Hoofdlijn is het duurzaam in stand houden en verder ontwikkelen van de groene kwaliteiten van de stad. De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis onder het beleid en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
In dit bestemmingsplan zijn geen bouwactiviteiten aan de orde. Door de toevoeging van de bestemming 'wonen' wordt de hoofdgroenstructuur en de hoofdboomstructuur langs de Oranjesingel niet aangetast.
De toevoeging van de bestemming 'wonen' aan deze locatie is niet in strijd met het groenbeleid. De bestemming 'tuin' is in dit bestemmingsplan een verlengde van het groenbeleid omdat hierin specifiek geregeld wordt dat binnen de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie 2, waar hiervan sprake is, niet in de bestemming 'tuin' geparkeerd mag worden. Hiermee zorgen we ervoor dat het groene beeld van de singel zoveel mogelijk in stand blijft.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de (concept) Nota Cultureel Erfgoed, die in december 2012 voor inspraak door het college is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Oranjesingel 72/Staringstraat 8a valt in gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart, omdat het perceel gelegen is in het gemeentelijk beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse stadsuitleg en in het gebied dat in procedure is voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht. Voor dit gebiedstype geldt dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen cultuurhistorie de bepalende factor is. Uitgangspunt hierbij is om de ontwikkelingsmogelijkheden af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken van het gebied.
Vanwege de toekomstige bescherming als rijksbeschermd stadsgezicht heeft het gebied waarin Oranjesingel 72 is gelegen in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie 2'.
Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis. Oranjesingel 72 is een stadsbeeldobject, gelegen in het gemeentelijk beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse stadsuitleg.
Oranjesingel 72
Het pand Oranjesingel 72 is in 1904 gebouwd als villa voor Dr. I. Hocke, naar ontwerp van de bekende Nijmeegse architect Oscar Leeuw. De Oranjesingel is één van de hoofdsingels van de negentiende-eeuwse stadsuitleg. Na de opheffing van de vestingstatus van Nijmegen in 1874 is een nieuwe stadsuitleg ontworpen. In het ontwerp ging men uit van een sterke samenhang in het stedenbouwkundige patroon en de architectonische opzet. Men streefde naar schoonheid en wilde een nieuwe groep van welgestelden, onder andere uit het voormalig Nederlands Indië, aantrekken. De definitieve grondslag voor de nieuwe stadsuitleg werd een plan van 1878 van de architect L.A. Brouwer, met daarop wijzigingen van de als adviseur aangetrokken Maastrichtse stadsarchitect W.J. Brender à Brandis. Dit plan voorzag in een aantal rondom de oude stad lopende zeer brede, ruim van groen voorziene, singels, met zowel aan de zuid- als aan de oostzijde een groot, rond plein (het huidige Keizer Karelplein en Keizer Trajanusplein) en een park aan de westzijde. Aan de nieuw aangelegde wegen werden in relatief korte tijd diverse villa's en vooral ook grote aantallen in rijen aaneen geschakelde herenhuizen gebouwd. Het gedeelte van de Oranjesingel tussen de huidige Van Schevichavenstraat en Staringstraat was in eerste instantie, evenals de huidige Wedren, nog militaire excercitie terrein en bleef daarom nog enige tijd onbebouwd. Dit is bijvoorbeeld op de stadsplattegrond van 1900 nog te zien. Kort na 1900 werden ook hier de eerste herenhuizen gebouwd. Zo zijn Oranjesingel 68 en 70 in 1903 gebouwd en Oranjesingel 72 in 1904.
In de nieuwe stadsuitleg zijn overwegend (aaneengesloten) herenhuizen en voorts enkele villa's en bijzondere gebouwen, waaronder diverse scholen en kerken, gerealiseerd. Aan de belangrijkste wegen, zoals de Oranjesingel, bevonden zich de grooteste kavels, met daarop de grootste herenhuizen en villa's. Aan de secundaire wegen werden vooral aaneengesloten herenhuizen gebouwd. In de smalste straten verrezen complexen boven- en benedenwoningen, die aan de straatzijde oogden als gewone herenhuizen. Groen speelde een belangrijke rol in de stadsuitleg. Dit betrof niet alleen het openbaar groen, zoals parken, plantsoenen en de inrichting van de singels en wegen, maar ook de voortuinen maakten hier onderdeel van uit. Tot omstreeks 1915 was het verplicht de voortuinen door middel van een ijzeren hekwerk van minstens één meter hoog van de openbare weg af te scheiden. Later werden ook gemetselde muren of combinaties van metselwerk en ijzeren hekwerk toegepast.
Oranjesingel 72 is kenmerkend voor de 19e-eeuwse stadsuitleg. Het pand is gebouwd als villa op de hoek van de Oranjesingel en de Staringstraat. De villa heeft zowel aan de voorzijde als aan de Staringstraatzijde een voortuin. Oorspronkelijk was de tuin van de openbare weg afgescheiden door een ijzeren hekwerk. Later is dit hek vervangen door een laag gemetseld muurtje.
De Oranjesingel was lange tijd een statige singel waar welgestelden aan woonden. De afgelopen decennia zijn veel van deze grote woningen gewijzigd naar een kantoorfunctie of appartementen.
Oranjesingel 70 was reeds in de jaren '50 van de twintigste eeuw in eigendom van de R.K. Universiteit Nijmegen. In 1958 is de villa aan de achterzijde uitgebreid met het bouwdeel dat thans het adres Staringstraat 8a heeft. In de uitbreiding werd een collegezaal gerealiseerd. Ook in de villa zelf waren collegeruimten ingericht. In 1966 werd het pand samengevoegd met Oranjesingel 70. Tussen beide panden kwam een doorgang. De uitbreiding uit 1958 werd in 1968 met een verdieping verhoogd. In 2004 vond eveneens een verbouwing plaats, waarbij de doorgangen tussen nr. 70 en 72 zijn dichtgezet.
Gevolgen voor cultuurhistorische waarden
Het mogelijk maken van een gemengde bestemming, waar binnen een woonfunctie mogelijk is, is vanuit cultuurhistorisch oogpunt een positieve ontwikkeling. Het pand is immers ooit gebouwd als een woonhuis. Met een woonfunctie kan de oorspronkelijke tuin mogelijk weer in ere hersteld worden, waardoor de zone van groene voortuinen langs de panden, weer herkenbaar kan worden. Parkeren in de tuin is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet toegestaan.
De aanbouw uit 1958 heeft geen cultuurhistorische waarde, maar maakt wel onderdeel uit van het beschermde stadsbeeld. Ook voor dit bouwdeel heeft de bestemmingsplanwijziging geen negatieve gevolgen voor de cultuurhistorische waarde van het gebied.
Bij wijzigingen van zowel Oranjesingel 72 als Staringstraat 8a zal, vanwege de dubbelbestemming 'Waarde cultuurhistorie 2', beoordeeld worden of de plannen niet tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde van het gebied leiden.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.
Volgens de archeologische beleidskaart ligt Oranjesingel 72 in een gebied van zeer hoge archeologische waarde(waarde 3). Het gemeentelijk beleid hierbij is behoud in situ. Dit betekent dat de archeologische bodemschatten ter plekke in de bodem behouden moeten blijven. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt, moeten alle werkzaamheden in de bodem beneden 30 cm voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek. De kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van het onderzoek is voor rekening van de initiatiefnemer.
Echter, omdat het in dit geval een wijziging van gebruik betreft die geen gevolgen zal hebben voor het bodemarchief ter plekke, is voorafgaand archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen bouw- en sloopvergunningen voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde. ).
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten of bij Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen.
De voorgestelde herziening maakt het mogelijk om het voormalig kantoorpand, Oranjesingel 72 te Nijmegen, te verbouwen tot een wooncomplex voor kamerbewoning.
De betreffende locatie is in eigendom van een ontwikkelaar. Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin o.a. de te vergoeden plankosten aan de gemeente zijn opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 20 juni 2013 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter visie worden gelegd. De kennisgeving van de terinzagelegging zal plaats vinden via de website van de gemeente Nijmegen (http://bekendmakingen.nijmegen.n) en de Staatscourant. De stukken zullen fysiek ter inzage worden gelegd bij de informatiebalie van de gemeente Nijmegen.
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen. Er is dus geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met de VROM inspectie noodzakelijk.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de website www.dewatertoets.nl.
Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.