Plan: | Buitengebied Valburg - 10 (Windturbines De Grift) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP447-OH01 |
Op Europees niveau zijn de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn opgesteld. Beide richtlijnen zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 (2005; gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Om die reden wordt de Vogel- en Habitatrichtlijn hier niet verder behandeld.
Binnen de Nederlandse natuurwetgeving hebben twee wetten specifiek betrekking op de bescherming van de natuur. Het gaat hierbij om de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. De Flora- en faunawet richt zich specifiek op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet zich beperkt tot de bescherming van specifiek aangemerkte gebieden.
De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. Handelingen die wezenlijke kenmerken van beschermde gebieden aantasten, zijn in principe verboden. In de wijde omgeving van het plangebied liggen de volgende beschermde gebieden.
Ingrepen in of nabij deze gebieden dienen getoetst te worden op effecten ten aanzien van de beschermde status. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol: alle aspecten die met een project samenhangen en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht.
Voor de Natura 2000 gebieden zijn ontwerp-aanwijzingsbesluiten genomen. Daarin zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. Momenteel worden door de provincie Gelderland beheerplannen opgesteld. Het beheerplan beschrijft de huidige situatie van het gebied, geeft een visie op de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor de lange termijn, beschrijft concrete maatregelen voor een periode van zes jaar en biedt het kader voor de vergunningverlening. De formele vaststelling van de beheerplannen voor de Rijntakken is voorzien medio 2011, de planning is echter onzeker, aangezien voor de gebieden nog geen aanwijzingsbesluit is genomen door het Rijk.
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van inheemse in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde planten mogen volgens de wet niet worden uitgestoken of vernield. Beschermde dieren mogen niet worden verontrust, gevangen of gedood en nesten en holen mogen niet worden verstoord of vernield. In de Flora- en faunawet een “algemene zorgplicht” opgenomen. De zorgplicht houdt in er 'voldoende zorg' in acht moet worden genomen voor alle in het wild voorkomende dieren en hun leefomgeving.
Begin 2005 is het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in het kader van de Flora- en faunawet in werking getreden. Met deze AMVB zijn de wettelijk beschermde soorten in drie tabellen onderverdeeld.
Vogelsoorten zijn niet in de tabellen opgenomen. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden.
De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in het Streekplan Gelderland vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het Gebiedsplan Rivierenland. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van EHS-gebied.
Park Lingezegen bestaat uit een aantal aaneengesloten deelgebieden die ieder hun eigen karakteristiek hebben. Deelgebied De Woerdt ligt geografisch gezien het dichtst bij het plangebied. De Woerdt is aangewezen voor een ecologische verbindingszone van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook de groene verbinding die het Rijk heeft aangeduid tussen Veluwe en Reichswald loopt door De Woerdt. In aansluiting op de Landschapszone fungeert de Woerdt (gelegen ten oosten van de Prins Mauritssingel) als belangrijkste uitloopgebied voor inwoners van de Waalsprong. Het karakter van het gebied kan het best omschreven worden als een overgang van de stedelijke omgeving naar de agrarische omgeving; kleinschalige landbouw met bijpassende recreatieve functies. Verder zijn er in de Woerdt weilanden, bosschages en vergezichten naar de stuwwal van Nijmegen. Laanbeplanting wordt versterkt, er komt een fijnmazig netwerk van wandel- en fietspaden, natuurzones worden uitgebreid, in de omgeving van Huis Doornik wordt nieuwe laanbeplanting aangebracht afgewisseld met boselementen en open terreinen. Particulier initiatief in de Woerdt zal zich vooral concentreren rond streekproducten.
Het meest recente groenbeleid is vastgelegd in “De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen” (gemeenteraad d.d. 11 april 2007). Het nieuwe Groenplan heeft als doelstellingen:
Voor de Waalsprong ligt de uitdaging in het integreren van het karakter van het oude land in het nieuwe (stedelijke) landschap. Bestaande groene lijnen kunnen zo een rol krijgen in de nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast biedt nieuwbouw bij uitstek de kans om wijken integraal op te zetten en rood en groen in balans vorm te geven. Vanuit ecologisch en recreatief oogpunt is het van belang om goede verbindingen met het omliggende landschap te realiseren.
In de ruime omgeving van de planlocatie liggen de twee Natura 2000-gebieden Uiterwaarden van de Waal en Gelderse Poort. Gezien de afstand zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Het is derhalve niet nodig voor dit plan een vergunning ingevolge de Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 aan te vragen. Een en ander is uitgebreid getoetst in een voortoets voor het Betuws Bedrijvenpark (Brandhof 2008) en de verstorings- en verslechteringstoets windturbines (Vries 2009).
zie bijlage
Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Bureau AD.ECO ecologisch onderzoek- en adviesbureau in september 2009 een quick-scan natuurwetgeving uitgevoerd. In onderstaande paragrafen staan de conclusies weergegeven van dit onderzoek .
Op basis van de conclusies van het onderzoek van Bureau AD.ECO heeft in 2010 aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar vleermuizen door Bureau EcoGroen, de conclusies hiervan zijn separaat aangegeven in paragraaf 3.6.5.4.2 “Zoogdieren – Vleermuizen”
Het gebied is onder te verdelen in een tarweakker, maïsvelden, weilanden, slootkanten en een bos.
Gegevens
Gebruik is gemaakt van de gegevens uit de landelijke zoogdierenatlas. Voor de atlas is de verspreiding van zoogdieren in kaart gebracht op basis van uurhokken in de periode 1970-1988. Aan een nieuwe uitgave wordt gewerkt. Ondanks dat deze gegevens wat verouderd zijn, zijn ze nog redelijk bruikbaar voor de beoordeling van dit gebied.
Inventarisatie
Volgens de atlas zijn 18 soorten zoogdieren in het uurhok van het gebied waargenomen. Op basis van de terreingesteldheid worden de volgende soorten verwacht egel, mol, muizensoorten, mogelijk kleine marterachtigen, haas en ree. Deze soorten zullen bij de aanleg mogelijk gestoord of gedood worden, dit zal echter geen invloed hebben op de gunstige staat van instandhouding van de deze soorten in dit gebied.
Effecten
Genoemde soorten staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet en zijn derhalve licht beschermd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Geen van deze soorten wordt in zijn voortbestaan bedreigd.
Gegevens
In het voorjaar is in het bos en bij de zuidelijke op- en afritten onderzoek gedaan naar vleermuizen (Nijland 2009). Daarnaast is gebruik gemaakt van literatuurgegevens van de vleermuisatlas. De vleermuisatlas geeft de verspreiding van vleermuissoorten op uurhok niveau weer. De gegevens zijn afkomstig van de periode 1985-1994. Ondanks dat deze gegevens wat verouderd zijn, zijn ze nog redelijk bruikbaar voor de beoordeling van dit gebied.
Inventarisatie
Volgens de gegevens van de vleermuisatlas zijn in het uurhok rond het plangebied 3 soorten waargenomen. Dit zijn gewone- en ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Laatvlieger is hier mogelijk ook te verwachten.
Uit het veldonderzoek bleken alleen gewone dwergvleermuizen in het gebied te foerageren. De bomen van het bos zijn nog niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Genoemde soorten kunnen hier mogelijk wel foerageren. Daarvoor zijn aanvliegroutes belangrijk. Als de bestaande beplanting (grotendeels) in takt blijft zullen de plannen geen invloed hebben op de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen in dit gebied.
Effecten
In het gebied vormt alleen het bos een bruikbare route die haaks staat op de plaatsing van de molens. Windturbine twee zou invloed kunnen hebben op deze route. Dit moet nader onderzocht worden als de voorgestelde plaats van windturbine twee gehandhaafd blijft. Er is geen invloed te verwachten van de plannen van de andere molens op de routes of foerageergebieden van vleermuizen. Verblijfplaatsen zijn niet aanwezig.
Aanvullend vleermuisonderzoek
Door Bureau EcoGroen is in 2010 aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen (Notitie nader onderzoek 'Vleermuizen en Windturbines A15 bij Oosterhout (Gld.) 'kenmerk 10043, 19 oktober 2010). De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven,
Aangezien er heel weinig bekend is over vlieghoogtes van hoogvliegende soorten als Rosse vleermuis en Tweekleurige vleermuis kunnen moeilijk harde uitspraken worden gedaan over de aan- of afwezigheid van deze soorten. Mogelijk passeren er exemplaren ongemerkt buiten het bereik van onderzoekers met bat detectors. Uit hoofdstuk 3 blijkt evenwel duidelijk dat slechts geringe aantallen van dergelijke vleermuizen te verwachten zijn, maar dat daarbij toch een risico op aanvaringen met windmolens bestaat.
Conclusie wetgeving
Hoewel de in de inleiding genoemde verbodsartikelen in de Flora en Faunawet moeten verhinderen dat de beschermde organismen schade wordt toegebracht is er ruimte voor nuance. In de onderstaande alinea's wordt per relevant verbodsartikel toegelicht waaruit die ruimte bestaat.
Artikel 9: doden, verwonden et cetera
De voorgenomen ingreep heeft niet tot doel om beschermde dieren te doden of te verwonden en wordt ook niet als zodanig gebruikt. Zodoende is er geen sprake van overtreding van artikel 9 Flora- en Faunawet. Het is echter niet uit te sluiten dat de windturbines aanvaringsslachtoffers zal eisen onder de groep van strikt-beschermde soorten uit de Flora- en Faunawet. Voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat plannen of activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Dit aspect wordt door bevoegd gezag bij soorten van dit hoge beschermingsregiem op regionale schaal en niet op landelijke schaal beoordeeld.
Als uitgangspunt voor de aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied voor een beschermde soort wordt in jurisprudentie gehanteerd dat een sterftepercentage van maximaal 1% van de populatie in het betrokken gebied acceptabel is (RvS 1 april 2009, nr. 200801465/1/R2). Bij zijn arrest van 9 december 2004, in zaak C-79/03, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld 'dat het door het ORNIS-comité geformuleerde criterium, inhoudende dat iedere tol van minder dan 1% van de totale jaarlijkse sterfte van de betrokken populatie (gemiddelde waarden) voor de soorten die niet mogen worden bejaagd, en van 1% van de te bejagen soorten, als maatstaf kan worden gebruikt om te beoordelen of de door de lidstaat krachtens artikel 9, eerste lid, sub c, van de Vogelrichtlijn verleende afwijking van het verbod van artikel 8 eerste lid, van die richtlijn om vogels met lijmstokken te vangen voldoet aan de voorwaarde dat de betrokken vogels in kleine hoeveelheden worden gevangen.' Naar het oordeel van de Afdeling kan dit criterium (bij het ontbreken van een ander wetenschappelijk onderbouwd criterium) gebruikt worden als uitgangspunt om te bepalen of de te verwachten aantallen vogelslachtoffers door de windturbines de natuurlijke kenmerken van een betrokken gebied aantasten of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten voor de instandhouding waarvoor een gebied onder de Natuurbeschermingswet is aangewezen.
In dit licht kan dezelfde lijn gevolgd worden voor soorten die beschermd zijn krachtens bijlage IV van de Habitatrichtlijn, zoals met vleermuizen het geval is. Op basis van de eerder gegeven sterftecijfers in relatie tot de verwachte slachtoffers wordt geconcludeerd dat de windturbines geen afbreuk zullen doen aan de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten.
Artikel 10: opzettelijk verontrusten
Voor wat betreft de interpretatie van artikel 10 Flora- en Faunawet geldt het uitgangspunt dat niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan een veranderende omgeving, moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting (o.a. RvS 21 mei 2008, nr. 200707121/1; RvS 4 november 2010, nr. 200900795).
Artikel 11: beschadigen vaste rust- en verblijfplaatsen
Uit het uitgevoerde ecologische onderzoek (voorliggend onderzoek en Nijland, 2009) blijkt dat geen van de vleermuissoorten in het gebied voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen heeft. Ook zijn geen vlieg- of migratieroutes vastgesteld. Het gaat hierbij uitsluitend om foerageergebied. Foerageergebied wordt volgens vaste jurisprudentie niet gerekend als vaste rust- en verblijfplaats en valt zodoende niet onder de werking van artikel 11 Flora- en Faunawet. Van overtreding van artikel 11 Flora- en Faunawet is pas sprake indien de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaats wordt aangetast. Dit is bijvoorbeeld het geval als een ingreep de verbinding vernietigt tussen voortplantingsplaats en het foerageergebied, en er niet of onvoldoende vliegroutes en/of foerageergebied overblijven. In de onderhavige situatie is dit niet het geval. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake van een overtreding van verbodsartikel 11 in de zin van de Flora- en Faunawet.
Eindconclusie
Het onderzoek is conform het Vleermuisprotocol (versie maart 2010) uitgevoerd en voldoet zodoende aan de algemeen aanvaarde en geldende eisen voor vleermuisonderzoek. Het moet worden opgemerkt dat over de aanwezigheid van migratieroutes geen zekere uitspraak kan worden gedaan, omdat wetenschappelijke informatie hierover nagenoeg ontbreekt. Het is op basis van ecologisch bekende principes echter niet aannemelijk dat de windturbines op een belangrijke migratieroute liggen. Ook ontbreekt een goede methode om hoogvliegende soorten als Rosse vleermuis te detecteren. Hierdoor passeren er mogelijk exemplaren ongemerkt buiten het bereik van onderzoekers met bat detectors.
Uit hoofdstuk 3 blijkt evenwel duidelijk dat slechts geringe aantallen van dergelijke vleermuizen aangetroffen en /of te verwachten zijn, maar dat daarbij toch een risico op aanvaringen met windmolens bestaat. Er is echter geen sprake van overtreding van de verbodsartikelen 9,10 en 11 van de Flora- en Faunawet. Aanvullende maatregelen zoals nader onderzoek, mitigerende maatregelen of het aanvragen van ontheffing achten wij dan ook niet nodig.
Gegevens
Er is gebruik gemaakt van het rapport over steenuilen in de Waalsprong (Jagers op Akkerhuis, 2008), de inventarisatie voor de waalsprong, Groot Oosterhout (Jagers op Akkerhuis e.a., 2008) en van de gegevens uit de rapportages van de onderzoeken over de invloed van windturbines in dit gebied en de voortoets voor het bedrijvenpark van EcoGroen Advies (Vries 2009, Brandhof 2008).
In het broedseizoen mag volgens de wet geen enkele vogelsoort gestoord worden; er mag alleen met het werk begonnen worden als aangetoond wordt dat er geen vogels broeden. Het broedseizoen wordt gerekend van 15 maart tot 15 juli. Daarnaast zijn nestlocaties van een aantal soorten (zoals de roek en steenuil) jaarrond beschermd.
Het gebied is geschikt voor een beperkt aantal broedvogels. Waarschijnlijk broeden hier in het bos ernaast een kolonie roeken (ca 25 nesten), merels, roodborsten, vinken, groenlingen, zanglijsters, grote lijsters, zwartkoppen en houtduifen. In de sloten broeden meerkoeten en wilde eenden en er zitten regelmatig grauwe ganzen en knobbelzwanen. Het open gebied biedt weinig mogelijkheid voor broedvogels. In de slootkanten kunnen gele kwikstaart, graspieper en rietgors broeden. Net ten oosten van het essenbos zit, nabij het plangebied een territorium van een steenuil. Deze zal zijn territorium waarschijnlijk geheel ten oosten van het bos hebben. De buizerd en torenvalk gebruiken het gebied om te foerageren.
Effecten
De meeste voorkomende soorten komen ook in de omgeving voor en worden door de tijdelijke storing bij de plaatsing niet bedreigd in hun voortbestaan. Wel kan het draaien van de windturbines slachtoffers vragen, maar dit zullen vooral vogels zijn die niet bekend zijn in het gebied.
De roekenkolonie heeft zich hier ondanks het drukke verkeer van weg en oprit gevestigd en zal dus ook niet makkelijk gestoord worden door storende factoren buiten het bos in het plangebied.
Omdat het foerageergebied van de steenuil buiten het directe bereik van de windturbines ligt is de beïnvloeding door de plannen zeer gering.
Gegevens
De gegevens van amfibieën en reptielen zijn afkomstig van verspreidingskaarten van RAVON op Internet. Hierop is de verspreiding per uurhok aangegeven voor de periode 2002-2007. Deze zijn redelijk recent en vrij wisselend in hun volledigheid.
Inventarisatie
In het uurhok zijn de amfibieën kamsalamander, kleine watersalamander, bruine kikker, poelkikker, bastaardkikker, rugstreeppad en gewone pad waargenomen. Gezien de structuur van de watergangen en het gebrek aan winterverblijf is het voorkomen van kamsalamander en reptielen uit te sluiten. Ook voor poelkikker is dit habitat ongeschikt. De poelkikker is wel zuidelijker in Groot Oosterhout aangetroffen (Jagers op Akkerhuis ea 2008). De percelen zijn slechts een mogelijk biotoop voor bruine kikker en gewone pad.
Effecten
De mogelijk aanwezige soorten worden niet bedreigd in hun voortbestaan. Voor deze soorten hoeft derhalve geen ontheffing te worden aangevraagd. Voorkomen moet worden dat de rugstreeppad het gebied koloniseert gedurende de uitvoering.
Gegevens
De gegevens van vissen zijn afkomstig van verspreidingskaarten van RAVON. Hierop is de verspreiding per uurhok aangegeven voor de periode 2002-2007. Deze zijn redelijk recent en vrij wisselend in hun volledigheid. Daarom is gebruik gemaakt van het onderzoek van EcoGroen Advies voor het Betuws Bedrijvenpark.
Inventarisatie
Volgens de gegevens van RAVON komen in de omgeving van het plangebied de zwaar beschermde bittervoorn en kleine modderkruiper voor. In het Betuws Bedrijvenpark is daarnaast nog bermpje gevangen. Deze drie soorten zijn ook op de grens van het plangebied met het hier onderzochte plangebied gevonden.
Effecten
Aangezien door de plannen geen verandering wordt aangebracht in de aanwezige watergangen zijn negatieve effecten op bermpje, bittervoorn en kleine modderkruiper uit te sluiten.
Het plangebied is weinig geschikt voor insecten. Het natuurloket meldt ook geen beschermde soorten.
Het plangebied ligt niet in beschermingszone van de Ecologische hoofdstructuur of Natura 2000 gebied. Er is ook geen sprake van externe werking gezien de afstand tot dergelijke gebieden en de aard van de ingreep. Er is dus geen vergunning ingevolge de Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er zijn geen floristische waarden in het plangebied waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd.
De plannen bedreigen de gunstige staat van instandhouding van de in het gebied voorkomende insecten, amfibieën en zoogdieren niet. Er komen geen reptielen voor.
Door het realiseren van windturbine twee buiten het bosgebied blijft het bos in takt als kolonieplaats voor de roek.