Plan: | Haven- en Industrieterrein Nijmegen West 1979 - 59 (Synthon) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP41W59-ON01 |
Synthon heeft met het oog op haar toekomstige bedrijfsuitbreiding de gemeente medewerking gevraagd om het bestemmingsplan aan te passen.
Synthon is gevestigd aan de Microweg op het bedrijventerrein Westkanaaldijk-Sluis. Synthon is een farmaceutisch bedrijf dat onderzoek verricht naar geneesmiddelen en produceert geneesmiddelen.
Voor de uitbreiding van de activiteiten van Synthon, heeft Synthon enkele aanliggende percelen verworven.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van het bedrijventerrein Westkanaaldijk. Het plangebied wordt begrensd door de Neerbosscheweg (aan de zuidzijde), de Hogelandseweg (westzijde) en de Lagelandseweg (noordzijde) en het Maas-Waalkanaal (aan de oostzijde).
Figuur 1: Luchtfoto Figuur 2: Wegenstructuur
Het bedrijventerrein is een 'traditioneel' bedrijventerrein, met een gemêleerde bedrijven samenstelling. In het plangebied heeft zich een concentratie autobedrijven gevestigd aan de Microweg. Synthon is al enige tijd gevestigd aan de Microweg. Synthon heeft inmiddels een eerste fase van haar uitbreidingsplannen gerealiseerd.
Om het bedrijventerrein ligt een groene mantel die het bedrijventerrein deels afschermt van haar omgeving. Vanaf de Neerbossche brug is het projectgebied zichtbaar.
Figuur 3: Plangebied
Voor het plangebied (rose) gelden de volgende bestemmingsplannen:
Deze bestemmingsplannen staan bedrijven toe voorzover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten De toegestane bouwhoogten zijn maximaal 18 meter.
Naar aanleiding van de gewenste uitbreiding van Synthon is de ruimtelijke structuur van dit deel van het bedrijventerrein tegen het licht gehouden. Hierbij is bekeken of de intensiveringswens van Synthon past op deze plek en wat de autonome ruimtelijke ontwikkeling van het terrein zou kunnen zijn.
In dit kader is ook gekeken naar het beeldkwaliteitplan (Bedrijventerrein WKS van 2009). In het beeldkwaliteitplan wordt de zuidelijke zone als kwalitatief-hoogwaardige zone aangemerkt. Deze kwaliteit komt tot uitdrukking in de architectuur en inrichting van het perceel.
Op dit moment komt deze kwaliteit nog maar beperkt naar voren. Ook in de presentatie naar de omgeving kan in dit deel nog een verbeteringsslag gemaakt worden.
Momenteel zijn de bedrijven, met uitzondering van het Facilitypoint, op de Microweg gericht, terwijl er ook een duidelijke (visuele) relatie ligt ook vanuit de Neerbosschebrug en vanaf het kruispunt met de Van IJpenbroekweg.
Door de groene zoom en de geringe hoogte van de huidige bedrijfsgebouwen blijft het bedrijventerrein ingetogen.
Figuur 4: Zichtlocaties vanaf de Neerbosscheweg
Het plangebied wordt omkaderd door een raamwerk van wegen en groen. Dit raamwerk zorgt ervoor dat het zuidelijk deel van het bedrijventerrein een op zich zelfstaand deel vormt.
De 'harde' randen van het raamwerk zijn de Neerbosscheweg, de Hogelandseweg en het Maas-Waalkanaal. De Lagelandseweg vormt een meer zachte rand van dit deel en ligt op de grens van het middendeel.
Het groene raamwerk wordt gevormd door de opgaande beplanting langs het Maas-Waalkanaal, de Neerbosscheweg en de Hogelandseweg en ontneemt voor een groot deel het zicht op het bedrijventerrein.
In de oksel van de brug en het Maas-Waalkanaal wordt de groene rand onderbroken. Deze onderbreking zorgt voor een visuele uitwisseling van het bedrijventerrein en de Neerbosscheweg op de brug.
Ter hoogte van het Facilitypoint is de groene wand transparant.
Los van het groene raamwerk staat een oude laanstructuur. Deze laan liep voor de aanleg van het Maas-Waalkanaal door tot het dorp Neerbosch. Deze laanstructuur dient als cultuurhistorisch relict behouden te blijven en beter zichtbaar worden gemaakt. Synthon heeft het voornemen een deel van de laan te gaan gebruiken als ontsluiting voor het langzaamverkeer.
Voor de verdere uitbreidingsplannen zal een deel van de Microweg worden overgedragen aan Synthon. Met deze uitbreiding wordt de ringstructuur van de Microweg doorbroken en zal de Microweg een insteekweg vanaf de Lagelandseweg geworden.
Figuur 5: Raamwerk
Bij de gewenste kwaliteitsimpuls hoort niet alleen een verbetering van de inrichting en gebouwen, maar ook het aangaan van (visuele) relaties met de omgeving, zodat het terrein zich beter presenteert als een kwalitatief-hoogwaardige zone. Het spreekt voor zich dat de architectuur van de gebouwen van hoge kwaliteit dient te zijn.
Door het plaatsen van een aantal hoogteaccenten (40 en 50 meter) wordt de relatie met de omgeving versterkt.
Deze accenten zijn geplaatst op de zichtlijnen vanuit de omliggende wegen en dienen als bakens van het bedrijventerrein.
Figuur 6: Accenten
Naast deze accenten blijft, met een enkele uitzondering tot 25 meter, de maximale bouwhoogte 18 meter.
In het huidige bestemmingsplan is het mogelijk om langs het Maas-Waalkanaal een 'gesloten front' van gebouwen van 18 meter hoogte te realiseren. Het is gewenst om meer openheid/transparantie aan deze zijde te realiseren. Deze openheid zorgt er voor dat het achterliggende terrein een visuele relatie blijft houden met het Maas-Waalkanaal. Deze openheid wordt bereikt door 'losse' bouwblokken aan het Maas-Waalkanaal en het vrij houden van bebouwing in de oksel met de Neerbosschebrug.
Ter hoogte van het huidige Facilitypoint wordt niet gedacht aan hoogte-accent, maar een beter zichtbaar representatief gebouw als entree van het bedrijventerrein. Het weghalen van de onderbegroeiing draagt bij zichtbaarheid van het gebouw.
Een voorwaarde voor deze intensiveringslag is het 'vrijmaken' van het maaiveld. Tegenover de gewenste intensivering dient ruimte vrij te komen voor een groene hoogwaardige ruimte. Hierbij hoort het weghalen van grote verhardingsvlakken, een groene inrichting en het parkeren oplossen in groene setting, of onder een groen dek.
Figuur 7: 'Open' zone
Synthon heeft voor haar eigendommen, in samenspraak met de gemeente, een ontwikkelingsvisie (Masterplan) opgesteld. In dit Masterplan wordt uitgegaan van een campus in een groene setting. Een groene inbedding van de gebouwen is voor Synthon een belangrijk uitgangspunt.
In het masterplan is ook de visie neergelegd ten aanzien van de ontwikkeling van de bedrijfsgebouwen.Synthon wil graag naast de bestaande bouwmogelijkheden de volgende bouwmassa's realiseren:
De door Synthon gevraagde intensivering past in de voor dit gebied geformuleerde uitgangspunten.
In 2012 heeft het de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports, brainports en valleys met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor deze topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn en deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
De beoogde ontwikkelingen zijn niet in strijd met beleid uit de SVIR. In het rijksbeleid licht een sterke focus op herstel en versterking van de economie, de beoogde ontwikkelingen zullen hier aan bijdragen. De ontwikkelingen lijden tot een versterking van de economische positie van het bedrijf. Synthon is een van de economisch zeer sterke bedrijven in Nijmegen, voor de stad is het van belang dat het bedrijf verder kan ontwikkelen en groeien. De campus uitbreiding zal het werkklimaat verbeteren en lijden tot een excellente ruimtelijke economische structuur.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken (rode raamwerk), waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen, moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De Provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De verordening voegt geen nieuwe beleid toe.
De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. De meest actuele regeling van de Ruimtelijke Verordening is de geconsolideerde versie. Dit is de oorspronkelijke RVG met de goedgekeurde wijzigingen uit de eerste herziening daarin verwerkt. De Ruimtelijke verordening wordt binnenkort vervangen door de Omgevingsverordening.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten zal naar verwachting gebeuren in oktober 2014. Daarna zal dit document een vastgestelde status hebben en de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland vervangen. Vooralsnog heeft dit document geen bindende status, en functioneert het als doorkijk naar toekomstig Provinciaal beleid.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.
Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.
Aandacht voor steden
Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:
Innovatie en economische structuurversterking
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Gebiedskwaliteiten benutten
Conclusie
De beoogde ontwikkelingen zijn niet in strijd met de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de RVG. Daarnaast zijn de beoogde ontwikkelingen niet in strijd met de omgevingsvisie van de provincie. In de omgevingsvisie ligt het accent op economische versterking, uitbreiding van Synthon zal tot concurrentieversterking lijden. In de vestiging van Nijmegen heeft momenteel 450 werknemers, en met de uitbreiding breidt dit aantal mogelijk uit. Daarnaast is het een vooruitstrevend en innovatief bedrijf dat past bij de bedrijven die Nijmegen graag faciliteert en in de stad houdt.
In december 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:
Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.
De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.
Figuur 9: Structuurvisie Nijmegen 2013 in kaart
Bedrijf / Bedrijventerrein
Nijmegen kent een kwalitatief gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen. Onze ambitie is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. We kiezen ervoor om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat we overgaan tot de aanleg van nieuw bedrijventerreinen. Ook streven we naar goed bereikbare en zorgvuldig beheerde en onderhouden bedrijventerreinen.
In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen van de stadsregio zijn afspraken gemaakt om het overaanbod aan bedrijventerreinen in de regio terug te dringen. Voor Nijmegen betekende dit het “on hold” zetten van de nieuwe uitleglocatie in de A73 zone en de prioriteit leggen bij ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift mits de marktvraag voldoende onderbouwd wordt en de handreiking van de SER ladder wordt toegepast. De afgelopen jaren zien we de gevolgen van de economische crisis sterk terug in de uitgifte van bedrijventerreinen. Daarin is Nijmegen niet uniek.
Hoewel er een trend is dat de kennisindustrie in opmars is ten koste van de (traditionele) maakindustrie, blijft deze laatste een belangrijk deel van de werkgelegenheid in Nijmegen uitmaken. Ons hoofddoel is behoud en groei van de werkgelegenheid in Nijmegen, waarbij de meer traditionele maakindustrie een belangrijk deel van de werkgelegenheid uitmaken. Verzoeken van bedrijven voor uitbreiding worden daarom ook zoveel mogelijk als kan gefaciliteerd en via accountmanagement worden signalen opgepikt van het bestaande bedrijfsleven om de relatie met het bedrijfsleven te onderhouden, verder uit te bouwen en daarmee de werkgelegenheid te stimuleren.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de ontwikkelingen niet in de weg. In de visie van Nijmegen is ruimte voor de ontwikkeling van Synthon. Een van de drie pijlers is economische structuur versterking. De beoogde ontwikkelingen zouden bijdragen aan de economische positie versterking. Een bedrijf als Synthon is een van de drijfveren van de Nijmeegse economie en werkgelegenheid.
De ontwikkeling van Synthon is vanuit economisch perspectief gewenst. Synthon kan gezien worden als de meest succesvolle spinoff van de Radboud Universiteit en is een belangrijke speler binnen de Health Valley. Het is inmiddels het grootste onafhankelijke farmaceutisch bedrijf van Nederland en biedt werk aan meer dan 1400 mensen, waarvan 450 mensen in Nijmegen. Met name het feit dat alle development activiteiten van Synthon in Nijmegen zijn gesitueerd maakt dat Synthon een belangrijke bijdrage levert aan de kenniseconomie van Nijmegen. Met het oog op een gezonde toekomst van Synthon investeert Synthon de afgelopen en komende jaren stevig in de ontwikkeling van een eigen biotech-medicijn. Voor het vergoten van de innovatiekracht van de stad, de werkgelegenheid in de stad en het imago van de stad is het van groot belang dat deze ontwikkeling optimaal gefaciliteerd wordt. Het mogelijk maken hiervan door middel van het aanpassen van het bestemmingsplan vormt hier een belangrijk onderdeel van.
Het feit dat hierdoor bestemmingsplantechnisch de mogelijkheid wordt geboden om activiteiten op het gebied van de ontwikkeling van farmaceutische producten uit te breiden past uitstekend bij de ambitie van gemeente Nijmegen om de verdere ontwikkeling van Health Valley vorm te geven. Dit zal een positieve impuls geven voor de Nijmeegse economie.
Bovendien wordt het hierdoor mogelijk om aan een belangrijke invalsweg voor Nijmegen een economisch element zichtbaar te maken. Tot slot leidt de uitvoering van het plan waaraan de bestemmingsplanherziening ten grondslag ligt tot een opwaardering van het bedrijventerrein. Daarmee krijgt de vitaliteit van dit terrein een positieve impuls.
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de nota “Nijmegen Duurzaam Bereikbaar”. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het gemeentelijk beleid:
De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.
De realisatie van De Oversteek heeft de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. Ook door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek is door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeersmanagement het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren.
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen moet zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen.
Figuur 10: “Groene route”
Nu de Oversteek gereed is, zal de bereikbaarheid van de (binnen)stad verbeteren. Echter kan de aanpak van aanleg en renovatie van wegen in de Waalsprong tijdelijk de doorstroming beperken. Tevens zijn er nog werkzaamheden die de bereikbaarheid beïnvloeden, zoals de Dijkteruglegging en het groot onderhoud aan de Waalbrug. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.
Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer van en naar het terrein van Synthon ontsluit via de Microweg. Voorheen een ringstructuur maar nu doorbroken door de uitbreiding van Synthon. Vanaf de Hogelandswegweg is in westelijke richting de A73 snel te bereiken. In zuidelijke richting zijn de wijken Lindenholt en Dukenburg goed te bereiken via de Ijpenbroekweg. In oostelijke richting sluit de Neerbosscheweg direct aan op de S100 waarmee de rest van Nijmegen goed te bereiken is.
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Door de snelfietsroutes wil de gemeente meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen. Ook werkt de gemeente de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen. Bij woningen moet dit op eigen terrein worden gerealiseerd.
Het plangebied kan via de Microweg ontsloten worden door fiets en voetganger. De Microweg sluit aan op de Lagelandseweg die verbinding maakt met het vrijliggende fietspad langs de Hogelandseweg. Ook sluit de Lagelandseweg aan op het fietspad langs het Maas-Waalkanaal.
Het OV moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen.
De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Als eerste zal de lijn Heijendaal - Nijmegen Centraal - Centrum - Waalsprong worden ontwikkeld. Voor deze verbinding wordt gestreefd naar een tramverbinding, die wordt doorgetrokken naar Bemmel en aansluit op de verbinding Arnhem - Huissen - Bemmel - Nijmegen. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van de Waalsprong naar Nijmegen-Dukenburg. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Hogelandseweg tegenover de Lagelandseweg.
Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer.
Expeditie van en naar het terrein van Synthon ontsluit via de Microweg. Voorheen een ringstructuur maar nu doorbroken door de uitbreiding van Synthon. Vanaf de Hogelandsweg is in westelijke richting de A73 snel te bereiken. In zuidelijke richting zijn de wijken Lindenholt en Dukenburg goed te bereiken via de IJpenbroekweg. In oostelijke richting sluit de Neerbosscheweg direct aan op de S100 waarmee de rest van Nijmegen goed te bereiken is. Het verkeer richting het noorden kan goed doorstromen via de S100. Routering van de gevaarlijke stoffen loopt vanaf de Neerbosscheweg over het gehele industriegebied Westkanaaldijk.
De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota “Kiezen en Delen” parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere vervolmaking van de parkeerproducten. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van de Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de wenselijkheid van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (o.a. routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden van maatwerk).
Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de uitgangspunten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid:
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van parkeerartikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Rest Bebouwde kom”. De volgende normen zijn van toepassing op het plan:
Functie | Aantal parkeerplaatsen per 100m2 |
Kantoor zonder baliefunctie | 1,55 parkeerplaatsen |
Kantoor met baliefunctie | 2,75 parkeerplaatsen |
Opslag | 0,75 parkeerplaats |
Industrie | 2,25 parkeerplaatsen |
Laboratorium | 2,25 parkeerplaatsen |
Werkplaats | 2,25 parkeerplaatsen |
Het benodigde aantal parkeerplaatsen moet en kan op eigen terrein worden opgelost.
Aan de hand van CROW publicatie 291 'Leidraad fietsparkeren' worden het aantal fietsenklemmen bepaald voor het stallen van fietsen.
Bedrijvigheid is, in de zin van de Wet milieubeheer, die bedrijvigheid die vermeld staat in Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en als zodanig als inrichting aangemerkt zou kunnen worden.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt in principe de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat van bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen.
Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar), verkeer en visuele aspecten van belang.
Uitgangspunt voor het onderhavige bestemmingsplan is dat de bedrijvigheid, die is ingedeeld in de hindercategorieën SBI 3.1 en hoger ook passend geacht kan worden binnen het plangebied dat alleen bestaat uit bedrijfslocaties, groen en verkeer.
Binnen het bestemmingsplan Haven- en industriegebied Nijmegen-West 1979 – 59 (Synthon) bevindt zich echter slechts één inrichting, Synthon B.V., een medisch en farmacologisch speur- en ontwikkelingsbedrijf dat zich, in het bijzonder door de ondersteunende activiteiten, in hinder categorie 3.1 bevindt en heeft een hindercirkel van 50 meter.
Echter bevinden zich binnen deze 100 meter geen gevoelige bestemmingen, alleen bedrijven die op het industrieterrein West-Kanaaldijk aanwezig zijn. De beoogde bestemmingsplanherziening beïnvloedt daarmee niet de bedrijvigheid in de omgeving van het bestemmingsplan.
Er zijn binnen de naaste omgeving van het perceel een aantal bedrijven/inrichtingen waarvan de hindercirkels reiken tot binnen het plangebied:
Straat | Huisnr. | Naam | SBI-Code | Activiteit |
Cat |
Milieu-aspect | |||||
Lagelandseweg | 11 | Smit Draad Bv | 3130 | Draadfabriek | 4.1 | G200 | |||||
Lagelandseweg | 40 | Drukkerij Trioprint Nijmegen BV | 2222.4 | Drukkerij | 3.2 | G100 | |||||
Lagelandseweg | 51 | P. Jordens schuifdaken | 5020.3 | Schuifdaken inbouw auto's | 2 | G30 | |||||
Lagelandseweg | 52 | Autoschade Cloosterman Nijmegen BV | 5010.4 | Autoschadebedrijf | 3.2 | G100 | |||||
Lagelandseweg | 58 | Liander | 4000.3 | Gasverdeelstation | 3.1 | G50 | |||||
Lagelandseweg | 61 | Auto Sevice Punt B.V. | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 11 | Rioolgemaal Microweg | 9001 | Rioolgemaal | 2 | GE30 | |||||
Microweg | 22 | Nuon | 4000.3 | Gasdrukregel-/ meetstation | 2 | G30 | |||||
Microweg | 25 | Hensgens Nijmegen B.V. | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 31 | Medimmune Pharma BV | 2442 | Afvullen geneesmiddelen | 3.1 | G-GE50 | |||||
Microweg | 32 | Auto Traa B. V. | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 35 | Kien Nijmegen | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 36 | Automobielbedrijf Terpstra B. V. | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 37 | Medimmune Pharma BV | 2442 | Afvullen geneesmiddelen | 3.1 | G-GE50 | |||||
Microweg | 36 | Automobielbedrijf Terpstra B. V. | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 40 | Autoservicepunt | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 49 | R.A. Car Cleaning | 5020.5 | Carcleaningbedrijf | 2 | G30 | |||||
Microweg | 51 | Garage Opgenoort | 5010.4 | Garagebedrijf | 2 | G30 | |||||
Middenkampweg | 2 | Mead Johnson B.V. | 1551 | Melkpoederfabriek | 4.2 | G300 |
Hoewel de hindercirkels van de bovenstaande inrichtingen tot over het plangebied reiken, heeft dit voor de invulling van het plangebied geen consequenties, omdat binnen het plangebied geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.
Voorts is er een inrichting buiten het plangebied die van invloed is op het plangebied vanuit Externe veiligheid.
Straat | Huisnr. | Naam | SBI-Code | Activiteit |
Cat |
Bevi/ BRZO |
|||||
De Vlotkampweg | 67 | Broekman (voorheen TWO | 6311.2 | Op-/overslag gev. stoffen | 5.1 | Bevi |
Op deze inrichtingen wordt onder wordt onder de paragraaf 3.3.5 externe veiligheid nog nader ingegaan.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport: Verkennend en nader bodemonderzoek Microweg 20, Tebodin, d.d. 12-06-2008, nr. 38755.1/3415001 (NAZCA 4440) Dit onderzoek is via het internet te raadplegen door via: http://145.11.60.41/MAP/multimedia/bodemonderz/4440.pdf
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Op basis van het onderzoek blijkt sprake te zijn van een sterke grondwaterverontreiniging. Omdat de omvang minder dan 100 m3 bedraagt en/of van natuurlijke oorsprong is, is er geen sprake van “een geval van ernstige bodemverontreiniging” (Wet Bodembescherming).
Bij een eventuele onttrekking moet er bij de onttrekkingsvergunning/melding wel rekening met de grondwaterkwaliteit gehouden worden bij verplaatsing en lozing.
Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals wonen en onderwijs, moet worden onderzocht of de geluidsbelasting niet te hoog is. De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidhinder die wordt veroorzaakt door verkeer over weg, water en spoor en van gezoneerde industrieterreinen met als doel de geluidhinder te beperken. Aanvullend hierop wordt het Nijmeegs Geluidsbeleid gehanteerd. In de Wet zijn voorkeurswaarden opgenomen (zie onderstaande tabel).
Geluidsbron | Voorkeurswaarde (voor woningen) |
Wegverkeerslawaai | 48 dB (Lden) |
Railverkeerslawaai | 55 dB (Lden) |
Industrielawaai | 50 dB (A) (LAeq) |
Bij geluidsbelastingen t/m deze voorkeurswaarden is er over het algemeen sprake van een prettig akoestisch klimaat. Om uiteenlopende redenen kan het toch wenselijk zijn om een hogere geluidsbelasting toe te staan. De wet geeft deze mogelijkheid, maar kent ook maximale waarden die niet mogen worden overschreden. Hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde mogen pas worden toegestaan als hiervoor een aparte procedure is doorlopen: de hogere waarde procedure.
De voorkeurswaarden gelden alleen binnen wettelijk vastgelegde zones langs verkeerswegen, waterwegen en spoorwegen en in de zone rond een gezoneerde industrieterrein. Deze zones zijn zogenaamde aandachtsgebieden waarbinnen de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen bekeken moet worden. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze zones is altijd een akoestisch onderzoek vereist als het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen. Wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is kennen geen wettelijke zone. Er is dan ook geen wettelijke plicht deze wegen in een akoestisch onderzoek te betrekken.
Het bestemmingsplan laat geen gebouwen toe met een geluidsgevoelige bestemming. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek nodig vanwege wegverkeerslawaai.
Het bestemmingsplan laat geen gebouwen toe met een geluidsgevoelige bestemming. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek nodig vanwege railverkeerslawaai.
In de huidige bestemmingsplannen worden bedrijven toegestaan (voorzover deze voorkomen) in categorie 1 tot en met 3 van de Staat van Bedrijfsactviviteiten. In het nieuwe bestemmingsplan kunnen deze categoriën blijven bestaan.
Bij een melding of aanvraag in het kader van de Wet Milieubeheer is een zonetoets nodig om te onderzoeken of de activiteiten vanwege de bedrijven binnen de 50 dB(A) zonegrens vallen en of de bestaande hogere geluidswaarden binnen de zone gerespecteerd blijven. In deze zonetoets worden alle bedrijfsactiviteiten meegenomen van die inrichtingen die op het gezoneerde industrieterrein Nijmegen-West gevestigd zijn.
De huidige industrieterreingrens van het gezoneerde industrieterrein Nijmegen-West wordt bij deze bestemmingsplanherziening niet gewijzigd.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:
Ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uit- gewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen. De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:
Luchtkwaliteit | Norm | Ingangsdatum | |
Grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1 januari 2015 | |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1 januari 2011 | |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ug/m3 | 1 januari 2011 |
Bij de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling moet met deze normering rekening worden gehouden. Plannen worden getoetst aan de regelgeving voor luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven dus niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal.
De verwachting is dat de personendichtheid op het terrein niet veel zal wijzigen en ook het type bestemming verandert niet significant. Derhalve zal de netto verkeersaantrekkende werking van het plan beperkt zijn. Daarmee zal het plan ruim onder bovenstaande grens blijven. Het plan is derhalve niet in betekenende mate (NIBM) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
Ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
Het plan betreft geen van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen. Het plan voldoet daarmee aan de regelgeving.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en transportroutes. De kans dat er een zwaar ongeval plaatsvindt, is voor alle genoemde risicobronnen klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter groot zijn. De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's (zie definitielijst).Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Hieronder worden de risico's die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling verantwoord.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen:
Verantwoording Plaatsgebonden risico (PR)
Van alle genoemde risicobronnen ligt de PR contour niet over het plangebied. Het PR is dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Verantwoording Groepsrisico (GR)
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De gemeente Nijmegen heeft hiernaast haar eigen beleidsvisie vastgesteld op 12 februari 2014.
Bevi-inrichtingen
Broekman Logistics B.V. ligt op ongeveer 800 meter van het plangebied aan de Vlotkampweg 67 in het industriegebied Westkanaaldijk. Dit plan veroorzaakt niet of nauwelijks een verdichting van de binnen het invloedsgebied aantallen aanwezigen. Gezien de afstand van meer 800 meter vanaf de inrichting zal deze invloed slechts van zeer beperkte aard zijn. De oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse wordt niet overschreden. Ondanks dat het plan niet zorgt voor een toe- of afname van het groepsrisico dient toch een verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden omdat het niet uitgesloten is dat een giftige wolk het nieuw in te richten terrein bereikt. In onderstaande kader is de standaard verantwoording gegeven zoals die is opgenomen in de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen.
Verantwoording groepsrisico Toxisch scenario Inleiding Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied. Ontwikkeling groepsrisico Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron niet goed mogelijk. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch. De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert. |
Vervoer over transportassen
De rivier de Waal en het Maas-Waalkanaal
Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden (1500 meter) van de rivier de Waal en het Maas-Waalkanaal op respectievelijk 880 meter en 55 meter afstand.
Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs, december 2009), blijkt dat zowel de Waal als het Maas-Waalkanaal is gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). In de Circulaire wordt onderstaande risicoplafond weergegeven in aantal schepen met gevaarlijke stoffen in beide richtingen per jaar.
Cat. stof en voorbeeld | LF 1 Heptaan | LF 2 Heptaan | LT1 Ethyleenoxide | GF3 Ethyleenoxide | GT3 Ammoniak | ||||
Waal | 9882 | 13958 | 146 | 2135 | 196 | ||||
Maas-Waalkanaal | 803 | 2710 | 40 | 289 | 258 |
Beide vaarwegen hebben geen PR 10-6 contour die buiten de oever ligt. Volgens het CRnvgs is een berekening van het groepsrisico alleen nodig indien het groepsrisico groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit is te bepalen volgens de vuistregels van de (concept) Handleiding Risicoanalyse Transport (nov. 2011). Hieruit blijkt dat bij de bevaarbaarheidsklasse 5 (Maas-Waalkanaal) de 10% maal de oriëntatiewaarde nergens wordt overschreven. Gezien de afstand van het plangebied tot de Waal en de toename van bevolking door het onderhavige project zal ook het totale groepsrisiconiveau door de Waal niet wijzigen.
Wel is een groepsrisicoverantwoording nodig volgens niveau 2 uit de beleidsvisie externe veiligheid omdat het bestemmingsplan binnen de BLEVE contour ligt van het Maas-Waalkanaal.
De dichtheid van het aantal personen in het invloedsgebied van het Maas Waal Kanaal ter plaatse is ongeveer 200 personen/ha. Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en zal in de komende jaren ook niet toenemen. Het nieuwe bestemmingsplan staat geen verminderd zelfredzame personen toe. Het nieuwe object is vanwege de omvang wel kwetsbaar. De afstand tot het kanaal is in de huidige en toekomstige situatie gelijk. Veiligere alternatieven zoals het verplaatsen van de inrichting buiten de 90 meter contour van het kanaal zijn niet reëel in relatie tot niet significante veiligheidswinst die geboekt kan worden. De bestrijdbaarheid van het BLEVE scenario is namelijk gezien de overvloedig aanwezige hoeveelheid bluswater en de goede bereikbaarheid van het terrein voldoende. Ook de zelfredzaamheid is niet beperkt gezien de nieuwe bestemming en de vluchtmogelijkheden zijn voldoende aanwezig.
De route gevaarlijke stoffen Energieweg/Kanaalstraat
Inleiding
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkelingen bevinden zich binnen het invloedsgebied van gemeentelijke weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (afstand is ongeveer 70 meter). Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen, ontwerp april 2012). De route wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de route gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter.
Het groepsrisico
Het groepsrisico van de weg ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde. Het maatgevend scenario voor dergelijke wegen, gezien de zeer lage risico's hierop, niet de plasbrand maar een toxisch scenario. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal daarom ook nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus niet of nauwelijks toenemen.
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat binnen het plangebied uitgegaan wordt van een toxisch scenario en niet van een plasbrand. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. (10-6) Gezien het zeer beperkte risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.
Conclusie route gevaarlijke stoffen Energieweg/Kanaalstraat
Externe veiligheid is, rekening houdend met de zeer lage risico's van de route gevaarlijke stoffen, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
De spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch
Het plangebied ligt op een afstand van 1280 meter afstand van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch, en daarmee binnen het invloedsgebied (1500 meter) van deze spoorlijn. Dit plan veroorzaakt een verdichting van de binnen het invloedsgebied aantallen aanwezigen. In het bijzonder veroorzaakt door de beoogde bouw van een kantoorcomplex, een pick-up point en een restaurant. De invloed van deze verdichting zal slechts van beperkte aard zijn. De oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse wordt niet overschreden. Omdat het plan echter zorgt voor een (beperkte) toename van het groepsrisico dient een verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden. Hiervoor wordt verwezen naar het kader verantwoording groepsrisico toxisch scenario zoals eerder in deze paragraaf eerder is beschreven.
Conclusie groepsrisico spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch
Externe veiligheid is, gezien de afstand tot de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Hogedruk aardgastransportleiding
Diverse hogedruk aardgastransportleiding hebben een invloedsgebied welke over het plangebied ligt. De leiding die door het plangebied zelf loopt heeft een diameter van slechts 11,4 cm en een druk van 40 bar. Het plangebied ligt dus binnen de 100% lethaalzone van deze leiding (=30 meter). Hierdoor kunnen dus bij enkele rampscenario's slachtoffers vallen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Btev) vereist een groepsrisicoverantwoording indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld. Conform art. 12.3b van het Bevb kan worden volstaan met een verkorte verantwoording indien het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt (Regeling externe veiligheid buisleidingen).
Van alle buisleidingen in de omgeving zijn groepsrisicoberekeningen gemaakt voor zowel de oude als de nieuwe situatie. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51 (zie bijlage voor het resultaat).
In de nieuwe situatie zijn de populatiegegevens gebruikt (werken, wonen, etc.) aangevuld met een polygoon (150 personen extra) parallel aan de buisleiding N-576-68 in het plangebied (worst case benadering). Het groepsrisico van deze buisleiding gaat van 0 naar 13 slachtoffers in 2,8 maal 10 miljard jaar. Dit plan leidt dus niet tot een meetbare toename van het groepsrisico. De dichtheid van het aantal personen in het invloedsgebied van de buisleiding is na het onderhavige besluit ongeveer 150 personen per ha.
Conclusie groepsrisico aardgasleidingen
Externe veiligheid is, gezien de relatief kleine hogedruk aardgastransportleiding en gegeven bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ)
Op 12 juni 2013 heeft de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) als wettelijk adviseur op daartoe strekkend verzoek advies uitgebracht met betrekking tot het plan.
Het advies wordt hieronder in essentie weergegeven:
De aanpassing van het bestemmingsplan zijn minimaal en de gevolgen voor de risico's ook zeer beperkt. De verwachting is dat de personendichtheid op het terrein niet veel zal wijzigen en ook het type bestemming verandert niet significant.
Momenteel zijn in het gebied brandkranen aanwezig en kan eventueel gebruik worden gemaakt van het kanaal voor de bluswatervoorziening. Deze brandkranen dienen beschikbaar te blijven voor de openbaarheid. Om de zelfredzaamheid te verbeteren wordt de gemeente geadviseerd om een actieve risicocommunicatie te initiëren.
Cumulatie groepsrisico
Het berekenen van een cumulatief risico is niet mogelijk aangezien voor de diverse bronnen andere rekenmethoden worden gebruikt. Het groepsrisico van de afzonderlijke bronnen is echter laag. Cumulatie hiervan leidt niet tot nieuwe inzichten.
De bestemming als potentiele risicobron
Binnen het plangebied wordt een bestemming mogelijk gemaakt voor bedrijven die mogelijk met gevaarlijke stoffen gaan werken. Hierdoor zouden zich bedrijven kunnen vestigen, of kunnen bedrijven ontstaan, die onder het Bevi vallen. In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen (februari 2014) is vastgelegd dat voor het bedrijventerrein Westkanaaldijk, waar dit plan onderdeel van uitmaakt, een restrictieniveau 2 geldt. Dat wil zeggen dat een eventuele PR*10-6 contour van een Bevi bedrijf niet over naburige bedrijven mag vallen, en alleen eventueel buiten de inrichtingsgrens mag komen indien deze contour over infrastructuur of groenvoorziening valt. In de regels van dit bestemmingsplan is deze visie vertaald.
Conclusie Externe Veiligheid Totaal
Het bestemmingsplan Haven- en Industriegebied Nijmegen West 1979 – 59 is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid.
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van diverse gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur. Wanneer deze voorzieningen niet in de openbare ruimte beschikbaar of realiseerbaar zijn, dan kunnen ze op particulier terrein geeist worden. Indien de brandkranen die voorheen op de (openbare) Microweg lagen komen te vervallen, dan zullen alternatieven voorzieningen (op particulier terrein) getroffen moeten worden.
Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens het hierboven genoemde aandachtspunt.
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen op eigen terrein en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot deze brandweertoegang mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens de hierboven genoemde aandachtspunten.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het op hoog niveau renoveren van een deel van de gebouwen, het introduceren van nieuwe woonvormen en nieuwe functies en het hergebruiken van materialen uit de openbare ruimte dragen bij aan de duurzaamheid van dit plan.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Westkanaaldijk. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig.
Kwalitatief
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het regenwater wordt vertraagd en gefilterd aangeleverd aan de overstortvijver, welke via een duiker onder de Neerbosscheweg is gekoppeld met het oppervlakte-watersysteem van Lindenholt.
Kwantitatief
De gemeente heeft het oppervlaktewater overgedragen aan het Waterschap Rivierenland. Het regenwater wordt via de duiker op het oppervlaktewater van Lindenholt geloosd. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Als kwantitatief gezien sprake is van een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m2 hoeft geen extra berging te worden gerealiseerd.
De toekomstige plannen zijn nog in ontwikkeling. Er is voor gekozen om daar waar mogelijk te infiltreren, teneinde met het (toekomstig) verhard oppervlak de riolering zo min mogelijk te belasten. Voor de veiligheid is er uitgegaan meer verhard oppervlak dan er in de toekomst zal worden aangelegd.
In de toekomstige situatie komt er 9.226 m2 minder verhard oppervlak. Van de geprojecteerde hoeveelheid verhard oppervlak, zijnde 84.097 m2, wordt 25.552 m2 aangesloten op aan te leggen infiltratievoorzieningen en 58.545 m2 op de riolering.
Het plangebied bevindt zich buiten een grondwaterwin- en/of grondwaterbeschermingsgebied. De gemiddelde grondwaterstand bedraagt ca. 7,50 m +NAP.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de duiker bij de Neerbosscheweg. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.
Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Conclusie
In een straal van drie kilometer liggen geen gebieden van Natura 2000.
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:
In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.
Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, moet er een quick scan gedaan worden.
Conclusie
Uit de quick scan (Tauw, 12 november 2012) is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van Economische Zaken.
Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (Tauw, 12 november 2012). Uit dat onderzoek blijkt het volgende:
Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.
Broedende vogels
Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen daarom buiten het vogelbroedseizoen te starten of te worden uitgevoerd. Door het onaantrekkelijk maken (en houden) van het plangebied voor en tijdens de bouwfase, kan tevens eventuele (nieuw)vestiging van broedende vogels voorkomen worden.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.
Conclusie
Dit plan ligt op 2,5 km van de EHS en heeft geen invloed op de EHS.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
De hoofdgroenstructuur is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. De groene zones rondom het terrein zijn echter wel van groot belang voor de groene uitstraling van het terrein. Deze zijn dan ook als groen bestemd in het bestemmingsplan en sluiten aan op de groenzone langs het kanaal. Tevens behoren deze zone en die langs de Neerbosscheweg tot een droge ecologische dooradering die in en langs de randen van de stad lopen.
Figuur 11: Groenstructuur
In het Groenplan wordt dit gebied als volgt omschreven:
“Langs het kanaal is een afwisseling van open en gesloten groengebieden met een duidelijke bomenstructuur langs het kanaal. Deze groenzone is op de meeste plaatsen nog intact en schermt het gebied af van het veelal omliggende landelijke gebied. Binnen het gebied bestaat de groenstructuur uit brede groenstroken aan één zijde van de wegen. De bomen in deze groenstrook zijn de dragers van het groen op het bedrijventerrein.”
Met dit bestemmingsplan komt een deel van de bedrijfsbestemming meer in het groen te liggen dan nu het geval is. Daar staat tegenover dat in de zuidoosthoek de groenbestemming wordt uitgebreid. Deze hoek wordt niet openbaar aangezien Synthon een hek om het gehele terrein gaat zetten.
Het belang van het historische bomenlaantje op het terrein, zowel vanuit cultuurhistorie als vanuit groen en ecologie, komt naar voren in de groenbestemming op deze laan die als langzaamverkeer verbinding voor het personeel gaat fungeren.
Het goed inpassen van de hekwerken in het landschap en de groenstroken is van belang om een groene uitstraling van het terrein en de aansluiting daarvan op de groene omgeving te waarborgen.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De Hogelandsweg, Neerbosscheweg en het kanaal behoren tot de hoofdbomenstructuur. Voor behoud van het groene karakter van Nijmegen is het van belang dat deze structuur zo veel mogelijk in tact blijft. Te kappen bomen dienen 1-op-1 vervangen te worden binnen de hoofdbomenstructuur.
In dit bestemmingsplan blijft de hoofdbomenstructuur in stand.
Figuur 12: Hoofdbomenstructuur
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Het plangebied ligt in een waarde 2 gebied, wat wil zeggen dat er een hoge verwachting is op het aantreffen van archeologische waarden in de ondergrond. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
De hierna volgende tekst is uit de terreinbeschrijving van de Nijmeegse Archeologische Beleids- en Advieskaart (ABAK) afkomstig, waar dit terrein beschreven is onder Z-35 Lindenholt-Noord:
Binnen dit terrein liggen zes terreinen van zeer hoge archeologische waarde Z-21, Z-22, Z-24, Z-25, Z-26 en Z-27.
Omschrijving
Het terrein maakt deel uit van een oost-west georiënteerde 'zandrug', waarover vroegere grondgebruikers / grondwerkers wordt gesproken. Over de genese van deze zandige opduiking is niets bekend; mogelijk betreft het een holocene stroomgordel. In het terrein liggen verschillende bekende vindplaatsen. Op grond hiervan geldt in het gehele terrein een hoge verwachting voor bewoningsresten van de vroege ijzertijd tot de Romeinse tijd. Bovendien liggen binnen dit terrein enkele ontginningsassen uit de late middeleeuwen, de periode waarin de Lindenholt in cultuur is gebracht.
Archeologisch belang van het terrein
Er zijn verschillende vindplaatsen die het archeologisch belang van het terrein onderstrepen.
IJzertijd: in 1976 is van een terrein bij boerderij Bijsterhuizen de bovengrond afgegraven om daar weer grond te kunnen deponeren afkomstig van de verbreding van het Maas-Waalkanaal. Tijdens die afgraving constateerde de AWN afdeling Nijmegen e.o. in een oude riviermeander een grijze laag met aardewerkvondsten, die dateren uit de vroege midden-ijzertijd. Dit is een aanwijzing voor de aanwezigheid van een nederzetting uit die periode.
Romeinse tijd: Aan het eind van de jaren veertig van de vorige eeuw voerde de Stichting Bodemkartering een booronderzoek uit. Tijdens dit onderzoek is aan de Bijsterhuizensestraat, op een natuurlijke verhoging in het landschap, een aantal scherven gevonden van potten uit de Romeinse tijd. De vondsten wijzen op bewoning in de Romeinse tijd. Op grond van die informatie is het terrein door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed aangemerkt als terrein met hoge archeologische waarde. Aan de andere kant van de straat, net buiten de gemeente Nijmegen heeft het terrein de status van archeologisch rijksmonument
In 2001 zijn, tijdens de archeologische begeleiding van de werkzaamheden voor het leggen van een elektriciteitskabel langs de Energieweg, over de lengte van ongeveer 100 meter wat sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Het ging daarbij om enkele greppels en ten minste een kuil, waarin terra sigillata is aangetroffen. Ook is een waterput gezien die vermoedelijk uit de Romeinse tijd stamt.
In 2009 is op een kleiner deel van het gebied een niet representatief bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat delen van het terrein verstoord (kunnen) zijn. Gezien de beperkingen van dat onderzoek kan het hier niet meegenomen worden. Bij ontwikkelingen die groter zijn dan de ondergrenzen zoals aangegeven in de bestemmingsplanregels, zal dus nader onderzoek nodig zijn.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Figuur 13: Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeoloige (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Er moet onderzoek komen waarin vastgesteld wordt hoe het met de archeologische waarde van het plangebied is gesteld. Archeologisch onderzoek waarbij geboord of gegraven wordt, kan alleen verricht worden door daartoe gecertificeerde bedrijven en instellingen. Voor een gravend onderzoek is een vooraf door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen verplicht.
Door het opnemen van de gestandaardiseerde regels uit het facetbestemmingsplan archeologie van de gemeente Nijmegen, in het bijzonder die voor waarde 2 archeologie, wordt geborgd dat het benodigde onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit wordt vervolgens als voorwaarde aan de benodigde omgevingsvergunning gekoppeld. Met het indienen van het door de bevoegde overheid goedgekeurd onderzoeksrapport zal dan aan de gestelde voorwaarden vanwege de archeologie voldaan zijn.
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Dit houdt in dat bij ruimtelijke plannen alleen gestreefd wordt naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren.
Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.
Het terrein van Synthon aan de Microweg ligt in een gebied dat vroeger tot het dorp Neerbosch behoorde. Het gebied is rond 1300 door de Graaf van Gelre voor ontginning uitgegeven. De structuur van deze ontginning is eeuwenlang bewaard gebleven in de verkavelingsstructuur van het agrarische gebied. De straten van Hees en Neerbosch, zoals de Kerkstraat, Dennenstraat en Dorpsstraat volgden de oude verkavelingsstructuur.
In 1867 stichtte evangelist Johannes van 't Lindehout en zijn vrouw op een stuk grond van boerderij Het Spijkerhof aan de Nederheidseweg in Neerbosch een nieuw weeshuis, het latere Kinderdorp Neerbosch. Het weeshuis, dat vrij achteraf lag, was bereikbaar via een kilometerslang grindpad, dat begon nabij het witte kerkje aan de Dorpsstraat in Neerbosch. Dit pad volgde eveneens de middeleeuwse verkavelingsstructuur, zoals onder andere te zien is op de kaart van het gebied in de Gemeente Atlas Nijmegen uit 1866.
Vanaf de jaren '20 voltrok zich de eerste grote verandering in de omgeving van Neerbosch: Het Maas-Waalkanaal wordt gegraven en de oprijlaan van de inrichting wordt afgesneden van de Dorpsstraat. Ook de Dorpsstraat zelf wordt in tweeën gesneden.
Vanaf de jaren '70 van de twintigste eeuw wordt de nieuwe wijk Lindenholt gebouwd en het bedrijventerrein Westkanaaldijk aangelegd. Van de oude verkavelingsstructuur en het pad naar Kinderdorp Neerbosch is nog maar weinig zichtbaar, op een klein pad naast de kerk aan de Dorpsstraat, een stukje op het terrein van Synhton en de huidige Scherpenkampweg op het terrein van Kinderdorp Neerbosch.
Voor dit plangebied, gelegen in gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart, geldt dat historische structuren behouden dienen te blijven. Met de voorgestelde bestemmingsplanherziening heeft het oude pad, dat leidde van de Dorpsstraat in Neerbosch naar Kinderdorp Neerbosch, een groenbestemming gekregen. Hiermee is gewaarborgd dat deze historische structuur behouden blijft en herkenbaar blijft. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn er daarom geen bezwaren tegen het voorgestelde bestemmingsplan.
De betreffende locatie is grotendeels in eigendom van de ontwikkelaar, Synthon. Het overige deel is eigendom van de gemeente Nijmegen en wordt tegen vergoeding overgedragen aan de ontwikkelaar.
Met de ontwikkelaar is een koopovereenkomst afgesloten waarin o.a. afspraken zijn gemaakt over te vergoeden grondkosten, door ontwikkelaar uit te voeren werkzaamheden en de grondoverdracht.
In de planexploitatie G609 Microweg Synthon, zijn de kosten en de sluitende dekking opgenomen. De kosten bestaan hoofdzakelijk uit plankosten. De dekking bestaat uit: te verkopen grond.
Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekkingen is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 3 september 2014 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter visie worden gelegd. De kennisgeving van de terinzagelegging zal plaats vinden via de website van de gemeente Nijmegen (http://bekendmakingen.nijmegen.n) en de Staatscourant. De stukken zullen fysiek ter inzage worden gelegd bij de informatiebalie van de gemeente Nijmegen.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Bij brief van 16 september 2014 heeft het Waterschap Rivierenland geschreven dat zij geen opmerkingen hebben bij de Verbeelding en Regels van het bestemmingsplan. Wel merken zij op dat bij voor de uitvoering van het plan een watervergunning van het waterschap is vereist.
Bij e-mail van 4 augustus 2014 heeft Gasunie geschreven dat zij geen opmerkingen hebben.
Bij e-mail van 26 augustus 2014 heeft Rijkswaterstaat geschreven dat zij geen opmerkingen hebben.
Bij e-mail van 3 september 2014 heeft Alliander geschreven dat zij geen opmerkingen hebben.
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparaaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen. Er is dus geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met het Ministerie noodzakelijk.