Plan: | Nijmegen Ressen - 1 (Woonzorgcomplex Hoeksehofstraat 9) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP41001-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de locatie Hoeksehofstraat 9, Ressen en voorziet in de realisatie van twee initiatieven in de vorm van twee erven. Op het westelijke erf wordt een uitbreiding van een bestaand groothandelsbedrijf in groente en fruit planologisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding voor dit bedrijf zodat het bedrijf zich kan uitbreiden / ontwikkelen op deze locatie. Op het oostelijke erf wordt een zorgcomplex ten behoeve van 57 zorgappartementen en één gastenverblijf mogelijk gemaakt. Het zorgcomplex zal worden geëxploiteerd door Pleyade. Omdat de initiatieven, een groothandelsbedrijf en een zorgcomplex, niet zijn toegestaan binnen de geldende (agrarische) bestemming is er een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk om de initiatieven mogelijk te kunnen maken.
Het plangebied is gelegen aan de Hoeksehofstraat 9 in Ressen (gemeente Nijmegen). Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Busbaan en de A325 en aan de westzijde door de Zwarte Weg. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de Busbaan en enkele burgerwoningen en aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een bouwmarkt.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie H, nummers 1759, 1760, 1762 en 1763. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 30.570 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Ressen (bouwmarkt Keizer Augustusplein). Dit bestemmingsplan is door de raad op 23 september 2020 vastgesteld; het plan is op 28 juli 2021 onherroepelijk geworden.
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat het beoogde initiatief niet is toegestaan binnen de geldende agrarische / groenbestemming.
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het plangebied is momenteel agrarisch bestemd. De agrarische activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Op het perceel zijn verschillende voormalige agrarische opstallen aanwezig inclusief een bedrijfswoning, zoals is weergegeven op onderstaande luchtfoto. Grotendeels wordt deze voormalige agrarische bebouwing gesloopt om ruimte te kunnen maken voor de uitbreiding van het groothandelsbedrijf en het zorgcomplex. De bestaande woning (zie onderstaande afbeelding) blijft behouden voor het groothandelsbedrijf en is een karakteristieke woning.
Omgeving
Huidige stedelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat zowel Nijmegen als Bemmel richting het dorpslint van Ressen groeien. In het historische lint zelf zijn huizen afgebroken en nieuwe villa’s opgebouwd. De stedenbouwkundige structuur van het lint met hier en daar een herenhuis of heren boerderij is onveranderd. Het dorp Ressen heeft een groen karakter. Dit wordt voor een groot deel bepaald door de vele boomgaarden. en de beplanting die de hoofdstructuren van het dorp begeleiden. In de nabije toekomst wordt langs de A325 een bouwmarkt Hornbach gebouwd. Tussen de Hornbach en de boerderij De Hoeksehof komt een landschapspark. Het landschapspark is sterk verweven met de landschappelijke structuur van Ressen.
Park Lingezegen
Park Lingezegen is een regionaal park, die als buffer en recreatief verblijfsgebied fungeert in het middengebied tussen Arnhem en Nijmegen. Ressen ligt in het ontwikkelingsgebied vlek 14 (rode kader onderstaande afbeelding). Door het besluit het noordelijk deel niet voor bedrijven te ontwikkelen maar in te richten als een parkachtig gebied, ontstaat er ruimte voor het realiseren van een herkenbaar landschappelijk raamwerk in aansluiting op Ressen en landschapspark De Waaijer. Hiermee zal een landschappelijke en ruimtelijke eenheid ontstaan wat het gebied een duidelijk herkenbaar (regionaal) locatieprofiel geeft. Het landschappelijk raamwerk bestaat aan de zuidzijde van het ontwikkelingsgebied uit een formele groen- en bomenstructuur die de uitgeefbare kavels omlijsten. In deze formele structuur worden de uitgeefbare kavels van elkaar gescheiden door groene kamers. Naar het noorden toe sluit de landschappelijke structuur aan bij de gewenste landschappelijke ontwikkelingen van buurschap Ressen. Deze richt zich met name op het herstellen van de open structuur, en het beschermen van de kern tegen de oprukkende bebouwing rondom de kern.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee initiatieven. Enerzijds wordt een uitbreiding van een bestaand groothandelsbedrijf in groente en fruit planologisch mogelijk gemaakt (westzijde plangebied). Daarnaast wordt een woon-zorgcomplex, dat zal worden geëxploiteerd door Pleyade (oostzijde van het plangebied), mogelijk worden gemaakt.
Zorgcomplex
Naast de Hoeksehof wordt een heel nieuw erf ontwikkeld met een nieuwe T-boerderij met bijbehorende schuren. Het nieuwe erf wordt ingericht als zorgcentrum voor ouderen die een affiniteit hebben met buiten wonen. Deze doelgroep komt vaak van het platteland en zoekt in het begeleid wonen de verbinding met wat ze gewend zijn van vroeger. Het zorgcomplex heeft een hoofdgebouw in de vorm van een T-boerderij. De architectuur moet nog nader worden uitgewerkt door de architect. Aan de voor- en zijkant (net als bij de Hoeksehof) ligt een formele tuin. Via een oprijlaan komen de bewoners bij een centraal erf. Aan dit erf liggen een aantal schuren die ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en het gastenverblijf. In de grootste schuur komt het tweede deel van het zorgcomplex. Een kleine schuur voor gereedschap en een hooiberg sluiten het erf aan de achterkant af. Het parkeren en verblijfsgebied zal zoveel mogelijk gescheiden zijn. Het parkeren voor bewoners, bezoekers en zorgmedewerkers wordt hierdoor zoveel mogelijk aan de voorzijde op het erf gesitueerd. Het nieuwe erf krijgt een duidelijke groene uitstraling. Eventuele serres moeten zo gebouwd en gesitueerd worden dat ze aansluiten op het historische lint Ressen. Een andere optie zou zijn om een losse kas te plaatsen op het erf. Er komt een duidelijke scheiding in de vorm van een eikensingel tussen de twee erven (tussen het groothandelsbedrijf westelijk en het zorgcomplex oostelijk). Deze singel wordt onderdeel van het groene raamwerk van landschapspark Ressen.
Groothandelsbedrijf
Het betreft hier een uitbreiding van een reeds bestaand groothandelsbedrijf in groenten en fruit. Dit groothandelsbedrijf wordt geëxploiteerd door Oregional. Oregional is een groothandel in streekproducten die als belangrijkste filosofie heeft: “eten van dichtbij in plaats van ver weg” en “wat van de regio is, blijft in de regio”.
Voor Oregional betekent dit alles binnen een straal van 75 kilometer. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan voedselvoorziening in de omgeving Nijmegen en de regio. Opzet is om met korte ketens de CO2 uitstoot de verminderen en voedsel van dichtbij te halen. Zoals aangegeven betreft het hier een reeds bestaand groothandelsbedrijf dat vele klanten in de omgeving heeft: alle ziekenhuizen in GLD en de verdere omgeving, veel gemeenten waaronder de gemeente Nijmegen. Provinciehuis, zorginstellingen, horeca, scholen en catering.
In zijn huidige vorm kent Oregional 35 fte’s aan personeel en is er daarnaast nog een coöperatie met 60 actieve leden. Verder is Oregional nauw verbonden met samenwerkende partijen zoals vergelijkbare partijen in andere regio’s, natuurvereniging, lokale initiatieven, boeren burgers, etc. Als laatste kent Oregional een 50-tal partners, denk hierbij aan slagers, verwerkers transporteurs en groentesnijderijen.
Vanwege de groeipotentie (zie ook laddertoets) denkt Oregional haar activiteiten/werkzaamheden de komende 5 jaar te kunnen verdubbelen. De huidige schuur die in gebruik is met daarna verwante zaken, zoals een kantoor, volstaat nu al niet meer voor het bestaande personeel, Tevens is er een tekort aan vergaderruimte en plek voor samenwerkende partijen. Vanuit de filosofie van het bedrijf en de wens om een kraamhok te zijn voor de regio voor nieuwe en innovatieve manieren van samenwerken en kennis delen is er, naast de reeds bestaande schuur die in gebruik blijft, behoefte aan het realiseren van een nieuwe schuur. Dit om zowel de groei van het bedrijf veilig te stellen (en daarmee continuïteit van bedrijfsvoering) als om een podium te bieden voor deze nieuwe initiatieven en verdergaande samenwerking met verschillende partijen. Dit ook in het kader van de voorziene voedseltransitie waar we nu, als samenleving, middenin zitten.
Naast het ontwikkelen van het nieuwe zorgcomplex willen de eigenaren ook een grote schuur bouwen op het bestaande erf ter uitbreiding van het bestaande groothandelsbedrijf in groente en fruit. De nieuw te ontwikkelen schuur is groter dan de bestaande boerderij en wijkt hierdoor af van de stedenbouwkundige structuur van het dorpslint Ressen. Er zijn meerdere oplossingen mogelijk om aan te sluiten bij de historische stedenbouwkundige structuur. Door alle nieuwe ontwikkelingen dreigt het oude erf te verstenen. Het perceel wordt landschappelijk ingepast zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven. Gelet op de klimaatverandering wordt het hemelwater afgekoppeld en op eigen perceel geïnfiltreerd in de bodem. Ook worden er waar mogelijk grasbetonstenen toegepast, zodat het hemelwater eenvoudig kan infiltreren in de bodem. Hiervoor zou een poel of wadi gegraven kunnen worden die piekafvoeren kan opvangen. Dit geldt ook voor het nieuw te ontwikkelen erf.
Bovenstaande leidt tot een voorzien ruimtegebruik zoals weergegeven in onderstaande afbeelding:
Boerderij de Hoeksehof
Boerderij De Hoeksehof ligt aan de dorpsstructuur van Ressen in de gemeente Lingewaard. De zuidzijde van de karakteristieke boerderij is gelegen aan de rand van het nieuw te ontwikkelen landschapspark Ressen met o.a. de bouwmarkt Hornbach, bioscoop en Lentse plas met bijbehorende recreatieve voorzieningen in de gemeente Nijmegen. De initiatiefnemer heeft samen met externe partijen een plan bedacht. Omdat deze ontwikkeling op de rand van twee verschillende stedenbouw/landschappelijke structuren ligt is een analyse van het hele gebied gemaakt. In de opbouw is goed gekeken naar de context waarin de Hoeksehof ligt zodat de nieuwe ontwikkeling op een goede manier samenvalt met het historische lint van Ressen.
Daarnaast is het van belang dat de nieuwe ontwikkelingen ook goed aansluiten op de landschappelijke structuur van het landschapspark van de gemeente Nijmegen aan de achterzijde van het erf.
Het plangebied
Het ontwikkelingsgebied Ressen vormt een representatieve zichtlocatie bij de entree van de stad Nijmegen vanuit het noorden, met een ambitie tot het realiseren van een groene parkachtige setting. Als meest noordelijk gelegen deel van de oostflank van de Waalsprong vormt het tevens de afronding van Nijmegen op de overgang naar het buurtschap Ressen, in de gemeente Lingewaard. Het dorp Ressen is van grote cultuurhistorische waarde voor de gemeente Lingewaard. Het is één van de oudste bewoonde plaatsen in de gemeente. Het plangebied wordt begrensd door de dorpskern Ressen met een boerderij aan de Hoeksehofstraat in het noorden, het tuinbouwgebied Ressen aan de Zwarteweg in het oosten, de Prins Mauritssingel/ A325 in het westen en de oostelijke aansluiting op het Keizer Augustusplein in het zuiden. Het gebied ligt op een hoger schaalniveau ingeklemd tussen twee grote groengebieden; Park Lingezegen in het oosten en het landschapspark De Waaijer in het zuiden.
Historische context
Op de Militaire Topografische Kaart van 1850 is het dorp Ressen te zien als een kleine nederzetting omgeven door percelen bouwen weiland in een blokvormige verkaveling en enkele boomgaarden. De belangrijkste wegen waren de verbindingen met Lent (huidige Zwarteweg en Woerdsestraat), Bemmel (huidige Ressensestraat) en Elst (Hoeksehofstraat) De oude Postweg was reeds vervallen tot een doodlopende ontsluitingsweg naar de landerijen. De kern van het dorp werd gevormd door de drie omgrachte, aan elkaar grenzende terreinen, namelijk Kerkenwei, Koningshof en het voormalige kasteelterrein. De Kerkenwei was aan drie zijden bebouwd. Alleen de noordzijde was onbebouwd; hier had tot aan de afbraak in 1803 het Huis te Ressen gestaan. Aan de oostzijde stonden het schoolhuis en de kerk en ten noorden daarvan de pastorie (later huis Stadwijk), aan de zuidzijde de boerderij “het Grote Meer”. De bebouwing aan de oostzijde van de Kerkenwei stond in feite op de Koningshof wat nu Kerkenhof heet. Omstreeks het midden van de 19de eeuw omvatte het dorp 26 huizen en 220 inwoners. Het merendeel van deze huizen bestond uit verspreid gelegen boerderijen, op enige afstand van het kerngebied. Een dicht bebouwde, duidelijk ontwikkelde kern was er niet (bron ressenonline). Ten westen van het dorp werd in 1879 de spoorlijn tussen Arnhem en Nijmegen aangelegd, volgens een recht trace, dat de bestaande verkavelings- en infrastructuur doorsneed. Ter hoogte van bet dorp Ressen werden een klein station en een spoorarbeiderswoning gebouwd; beide bouwwerken zijn inmiddels gesloopt. Het landschap veranderde vanaf 1940 doordat de landbouwers steeds verder overschakelden op de fruitteelt als gevolg waarvan in de directe omgeving van Ressen vele boomgaarden werden aangeplant. De aanleg van de A325 tussen Arnhem en Nijmegen en later de A15 richting Tiel en Rotterdam met een knooppunt ten noordwesten van Ressen heeft het oorspronkelijke dorpsbeeld aan deze zijde sterk veranderd. De oude structuurlijnen werden alle doorsneden. Tegenwoordig kan men alleen nog vanaf de Ressensestraat via de Ressensebrug de A325 oversteken. Het talud van de snelweg kwam dichtbij de grote boerderijen De Nieuwe Hof en De Hoeksehof te liggen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan de Rijksoverheid inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies:
In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal:
Wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
Afwentelen wordt voorkomen:
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De voorgenomen plannen voorzien in de realisatie van de uitbreiding van een bestaand groothandelsbedrijf en een zorgcomplex. De locatie wordt landschappelijk ingepast. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering als de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.
Beoordeling
In dit paragraaf worden, op basis van artikel 3.1.6 Bro, de onderwerpen die nodig zijn om te onderbouwen dat kan worden voorzien in een behoefte, nader uitgewerkt. Hierbij wordt, per onderwerp, waar relevant, een eerste conclusie getrokken. Aan het eind van deze paragraafwordt een finale conclusie verwoord. Door beantwoording van de verschillende vragen die in het kader van de ladder worden gesteld, wordt de ladder in zijn geheel doorlopen en wordt geconstateerd of iets wel/niet relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling.
Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In totaal is sprake van een ontwikkeling van ruim 3 hectare, waarvan ongeveer de helft bestaat uit het nieuwe zorgcomplex. De huidige functie van het gebied is agrarisch en dit wordt, deels, omgevormd naar een zorgcomplex. Het betreft dan ook een substantiële wijziging van het ruimtegebruik waarbij sprake is van het toevoegen van 57 zorgappartementen. Weliswaar binnen een maatschappelijke bestemming maar geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling zodat deze ontwikkeling op zichzelf ladderplichtig is.
Voor de uitbreiding van het bestaande bedrijf (Oregional) is van belang of er sprake is van een nieuw ruimtebeslag. Hiervan is, in beginsel, sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. In de huidige situatie is sprake van een aantal opstallen (stallen) die, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, gesloopt zullen gaan worden. Vraag is dan ook of de toevoeging van opstallen leidt tot extra ruimtebeslag ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. De ruimtebehoefte die is vastgesteld voor het bedrijf betreft
2.120 m². In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden drie stallen gesloopt:
In dit kader kan dan ook gesteld worden dat er, voor wat betreft de uitbreiding van het reeds bestaande groothandelsbedrijf geen sprake is van een nieuw ruimtebeslag en daarmee dus ook geen sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling (zie verder hieronder, onder 3.3).
Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden. Gelet op het feit dat er sprake is van een, binnen het huidige planologische regime, reeds bestaande functie en daarmee geen sprake is van een functiewijziging, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zeker ook omdat er, per saldo, sprake is van een reductie van bebouwing.
Dus salderen binnen een plangebied, of reductie van onbebouwde plancapaciteit, is in beginsel Laddervrij. Op voorwaarde dat er geen sprake is van Laddergevoelige functies zoals winkels en kantoren, waarbij ruimtelijk relevante effecten op de omgeving optreden (bijvoorbeeld effecten op leegstand, geen of zeer beperkte uitbreidingsvraag). Van dit laatste is geen sprake daar de kantoorfunctie behoort bij het groothandelsbedrijf en hiermee onlosmakelijk verbonden is. Volledigheidshalve gaan we in de volgende paragraaf nog nader in op het onderdeel “Nieuwe stedelijke ontwikkeling” maar vooralsnog is de conclusie gerechtvaardigd dat de uitbreiding van het bestaande groothandelsbedrijf niet ladderplichtig is.
De volgende vraag die dan gesteld kan worden is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de volgende paragraaf gaan we hier nader op in.
Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
Op basis van de bepalingen in het Bro en de huidige jurisprudentie is in onderhavige ontwikkeling, met betrekking tot het nieuw te vestigen woonzorgcomplex, sprake van een substantieel nieuw ruimtegebruik. Er is tevens sprake van een functiewijziging van agrarisch naar maatschappelijk. Beoordeeld dient te worden of, naar aard en omvang, sprake is van een zodanige functiewijziging dat gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op de aard van de functiewijziging concluderen we dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien betreft het een ontwikkeling van ongeveer 1,5 hectare, we spreken dan van een substantieel nieuw ruimtegebruik.
Voor wat betreft de uitbreiding van het reeds bestaande groothandelsbedrijf kan, zoals hierboven als omschreven, gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuw ruimtebeslag omdat er in de bestaande situatie reeds sprake was van aanwezige opstallen die ingezet werden voor dit bedrijf. Weliswaar is sprake van een uitbreiding van het groothandelsbedrijf maar dit alles binnen de kaders van het thans aanwezige ruimtebeslag en aanwezige opstallen. Voor de uitbreiding van het reeds bestaande groothandelsbedrijf is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Dit laat onverlet dat onderbouwd dient te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. De uitvoerbaarheidstoets lijkt lichter te zijn dan de Laddertoets. Verschil tussen de Laddertoets en de uitvoerbaarheidstoets is, dat in het kader van de uitvoerbaarheidstoets de behoefte niet zonder meer aan de hand van een vraag- en
aanbodanalyse onderbouwd behoeft te worden. In paragraaf 2.2 is hier reeds uitgebreid op ingegaan, hiernaar wordt dan ook verwezen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat, voor de uitbreiding van het reeds bestaande groothandelsbedrijf terplekke, de laddertoets verder niet van toepassing is. In de volgende paragrafen beperken we ons dan ook tot het woonzorgcomplex.
Wat is het ruimtelijke verzorgingsgebied?
Het verzorgingsgebied voor deze voorgenomen ontwikkeling is beperkt tot de regio ArnhemNijmegen. Het is niet de verwachting dat sprake zal zijn van een meer regionaal/landelijk verzorgingsgebied. Hieronder staat het verzorgingsgebied nader gevisualiseerd.
De verwachting is dat het merendeel van de toekomstige bewoners afkomstig is uit de aangrenzende meer rurale gebieden. De cirkel hierboven geeft hiervan een grove indicatie. Aangezien de visie is dat de woonbehoefte en zorgvraag leidend zijn om te komen tot een passende woonomgeving, is deze afbakening indicatief, doch niet limitatief.
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van 57 zorgappartementen voor, onder andere, dementerenden en somatische bewoners, Wlz- en ZvW-cliënten. Het is een zorgcomplex waar 32 bewoners komen te wonen met een zware zorgvraag en dit kan dementie zijn maar ook somatische, dus alles in de zorgsfeer. De overige bewoners kennen een lichte zorgvraag en willen veilig wonen. Daarnaast is er sprake van een gastenverblijf waar de terminale bewoners met familie tijdelijk kan verblijven. Verder is er sprake van dagbesteding. Hieronder gaan we nader in op een aantal aspecten die aantonen dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling.
De behoefte aan de zorgwoningen komt duidelijk naar voren uit zowel trends en ontwikkelingen als het geldende beleid. De sterke vergrijzing leidt onvermijdelijk tot een toename van zorgvraag en de behoefte aan zorgwoningen. De gemeente en de subregio Nijmegen e.o. krijgen beide te maken met een stevige groei van de doelgroep die vanuit een (Wlz-) indicatiestelling in aanmerking komt voor zorgwonen. Beleidsmatig wordt de noodzaak en behoefte aan zorgwonen onderkend. Daarbij is er concreet vanuit de zorgaanbieder Pleyade, vanuit wachtlijsten sprake van een behoefte aan woonplekken voor mensen met zware/complexe zorgvragen en dementerenden. Met de beoogde kleinschalige woonvorm (erfachtige opzet) wordt bovendien goed ingespeeld op de behoefte aan individualiteit, privacy en autonomie onder ouderen en zorgbehoevenden.
Verder zijn, om de behoefte objectief aan te tonen de volgende zaken van belang, gerelateerd aan de voorgenomen ontwikkeling:
Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vanwege de huidige functie van de locatie, agrarisch, betreft het hier geen bestaand stedelijk gebied. Ontwikkeling ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca is niet mogelijk binnen de huidige bestemming (met uitzondering van agrarische bedrijvigheid met de nevenfuncties die daarbij horen) waardoor er, op basis van jurisprudentie, geen sprake is van bestaand stedelijk gebied. Aangetoond dient dan ook te worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. Zie hiervoor de voorgaande en volgende paragraaf die hierop een nader antwoord geeft.
Wat als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied ligt?
Als de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling, gaan bijvoorbeeld over:
Gelet op bovenstaande, het in paragraaf 2.3 beschreven en de unieke ligging van het woonzorgcomplex, is het niet mogelijk in deze behoefte te voorzien op een binnenstedelijke locatie. De vraag en behoefte die bediend wordt op deze unieke locatie, bestaat niet op dezelfde wijze binnenstedelijk. De omvang (gelet op het gekozen concept) is er binnenstedelijk niet en de verweving met buiten wonen, nabij een landschapspark en nabij agrarisch gebied tref je binnenstedelijk ook niet aan. Juist vanwege het unieke concept is daarmee ook geen concurrentie te verwachten met binnenstedelijke initiatieven. Gesteld kan dan ook worden dat, kwalitatief gezien, gelet op het te creëren, unieke, woonmilieu de voorgenomen ontwikkeling niet passend is binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is complementair aan meer stedelijke woonzorgconcepten en voegt daar iets aan toe.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een langjarige behoefte binnen het verzorgingsgebied, Arnhem-Nijmegen. De komende tien jaar is er behoefte aan extra zorgappartementen. De in Ressen beoogde zorgappartementen voorzien daarmee in een behoefte.
Verder wordt niet verwacht dat de beoogde ontwikkeling in deze vorm (o.a. in een parkachtige setting) kan worden gerealiseerd in bestaande leegstand in de regio. Juist de unieke ligging en concept van de voorgenomen ontwikkeling maken dat er geen concurrentie te verwachten valt van andere zorgcomplexen in de nabijheid dan wel verder gelegen van het plangebied.
We verwachten dat er voor de regio een nieuwe doelgroep wordt aangesproken met de te ontwikkelen zorgappartementen, het gastenverblijf en de dagbesteding. De beoogde ontwikkeling kan zorgen voor een uniek concept door samenbrengen van zorgappartementen, gecombineerd met mantelzorg en het bieden van dagbesteding in een groene omgeving, direct aansluitend op een toekomstig landschapspark.
Tenslotte, in het licht van de toenemende vergrijzing in de regio en trends en ontwikkelingen in de gezondheidszorg groeit de zorgbehoefte dermate sterk, dat de markt voor dit soort concepten alleen maar stijgt.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking is.
In de "Omgevingsvisie Gaaf Gelderland" staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en de ambities voor thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden.
De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's. De doelstelling van de "Omgevingsvisie Gaaf Gelderland" is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:
Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.
Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':
Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.
Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening van januari 2023 (vastgesteld d.d. 21 december 2022) heeft als algemeen oogmerk een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland en een goede kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Hierbij dienen de volgende omgevingskwaliteiten in stand gehouden te worden dan wel verbeterd:
Verder is in de verordening van belang het artikel ten aanzien van klimaatadaptatie, artikel 2.65b. Dit artikel geeft aan dat bij een nieuw bestemmingsplan een toelichting gegeven dient te worden in hoeverre dit bestemmingsplan voldoet aan maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van risico’s van klimaatverandering. Meer concreet dient te worden beschreven hoe het plan zich verhoudt tot de volgende aspecten:
Bovengenoemde zaken dienen te worden overlegd met het waterschap.
Toets voorgenomen ontwikkeling aan Verordening
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit beëindiging van een bestaande agrarisch bedrijf (melkveebedrijf met kersenteelt) en omvorming tot een woonzorgcomplex en uitbreiding van het reeds bestaande groothandelsbedrijf op het perceel.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Waalsprong waarin woningbouw en bedrijvigheid is voorzien. In de nabijheid is reeds sprake van een landschapspark en een Hornbach. Tevens is ruimte gemaakt voor een tankstation en restaurant. Hierin is het ontwikkelen van een woonzorgcomplex en uitbreiding van het reeds aanwezige groothandelsbedrijf passend. Als gekeken wordt naar relevante bepalingen van de verordening dan is van belang het oogmerk van de verordening. De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de inrichting van een gezonde leefomgeving en de uitgangspunten van de verordening: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland en een goede kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale verordening. Van belang hierbij te vermelden is dat, als gevolg van de beëindiging van het agrarische bedrijf terplaatse er stikstofruimte vrijkomt die elders binnen de Waalsprong kan worden ingezet. Hierdoor levert de voorgenomen ontwikkeling ook een belangrijk bijdrage aan het stikstofneutraal kunnen ontwikkelen van andere ontwikkelingen binnen de Waalsprong alsmede aan het algemene doel van het terugdringen van de stikstofdepositie (30 % wordt afgeroomd voor het algemene doel van het terugdringen van de stikstofdepositie. Zo levert de voorgenomen ontwikkeling een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van de natuur binnen N2000 gebieden in de nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de eisen die gesteld worden ten aanzien van klimaatadaptatie kan het volgende worden geconcludeerd: vanuit de landschappelijke inpassing en het feit dat er veel vierkante meters aan verharding worden gesloopt kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage levert klimaatadaptatie. Er is in de toekomstige situatie sprake van een groene inpassing die leidt tot vermindering van hittestress en droogte. Daarnaast ligt de ontwikkeling niet in een gebied van wateroverlast en is, bij de ontwikkeling, rekening gehouden met een goede en adequate waterberging. Hieruit volgt dat de voorgenomen ontwikkeling ook passend is op gebied van de eisen vanuit de verordening met betrekking tot klimaatadaptatie.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de beëindiging van een agrarisch melkveebedrijf, de realisatie van een woonzorgcomplex en uitbreiding van het reeds bestaand groothandelsbedrijf. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Waalsprong waarin woningbouw en bedrijvigheid is voorzien. In de nabijheid is reeds sprake van een landschapspark en een Hornbach. Tevens is ruimte gemaakt voor een tankstation en restaurant. Hierin is het ontwikkelen van een woonzorgcomplex en uitbreiding van het reeds aanwezige groothandelsbedrijf passend.
Als gekeken wordt naar relevante bepalingen van de verordening dan is van belang het oogmerk van de verordening zoals hierboven omschreven. De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de inrichting van een gezonde leefomgeving en de uitgangspunten van de verordening: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland en een goede kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale verordening. Van belang hierbij te vermelden is dat, als gevolg van de beëindiging van het agrarische bedrijf terplaatse er stikstofruimte vrijkomt die elders binnen de Waalsprong kan worden ingezet. Hierdoor levert de voorgenomen ontwikkeling ook een belangrijk bijdrage aan het stikstofneutraal kunnen ontwikkelen van andere ontwikkelingen binnen de Waalsprong alsmede aan het algemene doel van het terugdringen van de stikstofdepositie (30 % wordt afgeroomd voor het algemene doel van het terugdringen van de stikstofdepositie. Zo levert de voorgenomen ontwikkeling een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van de natuur binnen N2000 gebieden in de nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de eisen die gesteld worden ten aanzien van klimaatadaptatie kan het volgende worden geconcludeerd: vanuit de landschappelijke inpassing en het feit dat er veel vierkante meters aan verharding worden gesloopt kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage levert klimaatadaptatie. Er is in de toekomstige situatie sprake van een groene inpassing die leidt tot vermindering van hittestress en droogte. Daarnaast ligt de ontwikkeling niet in een gebied van wateroverlast en is, bij de ontwikkeling, rekening gehouden met ene goede en adequate waterberging. Hieruit volgt dat de voorgenomen ontwikkeling ook passend is op gebied van de eisen vanuit de verordening met betrekking tot klimaatadaptatie.
In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen. De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.
De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.
De Omgevingsvisie dient 4 doelen:
Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.
Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie, en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.
4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden onze ambities geformuleerd.
8 richtinggevende keuzes
De 4 opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant “een compacte dynamische stad”. Door de realisatie van zorgwoningen wordt ingespeeld op een groeiende zorgbehoefte door de vergrijzing. Daarnaast is het concept vernieuwend waardoor ook de partner van de zorgbehoevende in het complex welkom is.
Als we de voorgenomen ontwikkeling toetsen aan de omgevingsvisie en de bijdrage van de ontwikkeling aan de doelen dan kunnen we het volgende concluderen:
De voorgenomen ontwikkeling levert een significante bijdrage aan de 4 grote opgaven. Doordat er op het betreffende perceel zowel ruimte wordt geboden aan de groei van een bestaand bedrijf als aan het bieden van woonzorgvoorzieningen aan dementerenden worden bijdragen geleverd aan zowel de economisch veerkrachtige stad als aan een sociale en gezonder stad. Het eerste doordat er ruimte wordt geboden aan het uitbreiden van een bestaand bedrijf en daarmee een bijdrage aan economische veerkracht. Het laatste doordat er ruimte wordt geboden aan een specifieke doelgroep die in een sociale samenhang gehuisvest gaat worden en zo een bijdrage levert aan welbevinden en gezondheid van de betreffende bewoners. Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk woonmilieu voor een specifieke doelgroep. Zo wordt ook een bijdrage geleverd aan de aantrekkelijke stad. Verder is, in sociaal opzicht, ook sprake van een duurzame stad omdat een duurzame plek wordt geboden aan dementerenden (passend bij de levensfase van de doelgroep en daarmee sociaal duurzaam). Daarbij is ook sprake van een goede en groene inpassing en worden zonnepanelen en andere duurzame oplossingen meegenomen in de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van duurzaamheid, als algemeen begrip, is ook het feit dat de uitbreiding van het groothandelsbedrijf, vanuit de filosofie van de exploitant (Orgeional), ruimte biedt aan lokale en regionale toeleveranciers (zie eerder in de toelichting) en daarmee een bijdrage levert aan het verminderen van CO2 uitstoot een mooi voorbeeld van een duurzaam initiatief.
Zo wordt op alle fronten voldaan aan hetgeen de gemeentelijke omgevingsvisie beoogt. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijke beleid.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Onderzoek en conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Algemeen
Bij het toepassen van milieuzonering is er voor gekozen om gebruik te maken van de algemeen aanvaarde richtlijn in dit kader; de in 2009 verschenen VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (de VNG-brochure). Hierin wordt per bedrijfscategorie (hier wordt de SBI-code uit 2008 aangehouden) aangegeven welk type milieuaspect invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. In de VNG brochure worden hiertoe minimale afstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar. Vervolgens wordt aan de hand van de aan te houden bepalende minimale afstand (de zgn. "richtafstand"), gewogen hoe groot deze invloed is bij een "normaal" bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
Het gaat bij de VNG-brochure om afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies (zie blz. 25 van de VNG-brochure). Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) wordt in diverse uitspraken (o.a. 201304417/1/R1, 201500977/1/R6 en 200608883/1) invulling gegeven aan wat milieugevoelige functies zijn. In een aantal uitspraken is de AbRvS (o.a. 201307970/1/R2) ingegaan op het gebruik van richtafstanden uit de VNGbrochure voor gevallen waar de brochure eigenlijk niet op ziet (zoals beoordeling onderlinge hinder tussen bedrijven, blz. 71 e.v.). De Afdeling meent dat ook in die gevallen de richtafstanden uit de brochure een indicatie kunnen vormen voor het antwoord op de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De richtafstanden uit de VNG-brochure worden in dit bestemmingsplan ook als zodanig toegepast.
Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt, zoals bijvoorbeeld de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid. Hoewel ook ten aanzien hiervan geen wettelijke normen bestaan, en dus gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van de wijze waarop met de zgn. "spuitzones" en "menselijk stemgeluid" wordt omgegaan, wordt deze vrijheid mede vorm gegeven door de vele jurisprudentie die hierover reeds is verschenen.
Door de aanwezigheid van een aantal drukke wegen, verschillende bedrijven en het spoor Arnhem-Nijmegen, maar ook door de mogelijke aanwezigheid van functies waar veel mensen kunnen verblijven, kan het gehele plangebied en de directe omgeving worden gekenschetst als "gemengd gebied".
Op basis van de VNG-brochure en mogelijk van toepassing zijnde hogere regelgeving kan worden vastgesteld dat rondom de aanwezige en geprojecteerde bedrijven onderstaande afstanden aangehouden moeten worden.
Bestaande bedrijven in en rond het plangebied:
Melkveehouderij / Oregional (Hoeksehofstraat 9)
Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt voor het plangebied een agrarische bestemming. Voorheen was op deze locatie een melkveehouderij gevestigd waarvoor volgens zowel de VNG-brochure als de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van 100 meter afstand naar gevoelige objecten gold. Binnen de inrichting vond ook nog opslag plaats van mest en gier in een gesloten bassin van 700 m2. Ook voor dit bassin diende conform het Activiteitenbesluit een afstand van 100 meter in acht te worden genomen. Het melkvee is verplaatst naar het bedrijf van de initiatiefnemer in Friesland waardoor geen sprake meer is van een melkveehouderij op deze locatie en verder voorziet het voorliggende bestemmingsplan ook in beëindiging van het agrarische bedrijf ter plaatse. Dit betekent, qua milieuzonering, dat de afstandsnorm van 100 meter niet meer geldt.
De omliggende gronden zijn in 1998 door de gemeente Nijmegen opgekocht om de ontwikkelingen ten zuiden van het plangebied mogelijk te maken. In overleg tussen gemeente en de eigenaar van het bedrijf is bepaald dat alleen nog lichte agrarische functies (maximaal milieucategorie 2) zullen worden toegestaan, zoals opslag ten behoeve van fruitteelt. Een groothandelsbedrijf kan ook worden aangemerkt als een milieucategorie 2 bedrijf.
Gelet op de afstand tussen de bedrijfsactiviteiten van het groothandelsbedrijf voor groente en fruit en de zorgappartementen is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 2 opgenomen bij het bestemmingsplan (kenmerk 21-139). In het onderzoek is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de nieuw te bouwen zorgvoorziening ten gevolge van het groothandelsbedrijf. In het akoestisch onderzoek is onderzocht of aan de eisen uit de VNG-brochure kan worden voldaan, zodat zowel een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd als voldoende akoestische ruimte resteert voor het groothandelsbedrijf. Daartoe worden de activiteiten van het bedrijf gemodelleerd en de geluidbelasting op de omgeving berekend en getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor woongebieden.
De activiteiten bij de inrichting omvatten de aan- en afvoer en het laden/lossen van producten.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1 - 4 bij de nieuwe woningen hooguit 10 dB(A) overdag, 25 dB(A) in de avond en 11 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden.
De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. de transporten bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 40 dB(A) overdag, 54 dB(A) in de avond en 43 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden.
De richtwaarden voor de langtijdgemiddeld en maximale geluidniveaus worden bij de zorgappartementen niet overschreden; daarmee is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het bedrijf wordt niet beperkt aan haar bedrijfsvoering; aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan ruimschoots worden voldaan.
De 50-dB(A)-contour t.g.v. verkeer van en naar de inrichting ligt op minder dan 2 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Fruitteeltbedrijf (Zwarteweg 3)
De teelt van fruit valt onder SBI-code 1.24, de afstand die moet worden aangehouden naar bedrijfsgebouwen van bedrijven die onder deze SBI-code vallen, wordt in de VNG-brochure, naar gemengd gebied (categorie 2) aangegeven als 10 meter. Deze afstand wordt (ruim) gehaald naar de gronden waarop de nieuwe ontwikkelingen worden geprojecteerd.
Er dient echter ook rekening te worden gehouden met spuitzones rondom fruitboomgaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft immers (onder meer in haar uitspraak van 23 september 2009, in zaak nr. 200900570/1/R2), dat zij een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk acht. De te ontwikkelingen functies moeten, blijkens de meest recente jurisprudentie dienaangaande worden gezien als "gevoelige objecten", immers bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningen en bedrijfsgebouwen, waar mensen langdurig verblijven en daarmee een grotere kans lopen op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen (o.a. 200709071/1 (Groningen) en 201402301/1/R3 (Houten)).
De grens van het plangebied ligt op ruim 65 meter afstand van het fruitteeltperceel. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de spuitzone.
Bouwmarkt en tuincentrum
Ten zuiden van het plangebied is een bouwmarkt planologisch mogelijk. Een bouwmarkt is ingedeeld in SBI-code 47.52.8, waarvoor een categorie 2 wordt aangehouden in de VNG-brochure. Voor een bouwmarkt geldt dus een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied naar een "gevoelig object". Ten aanzien van een rustige woonwijk zou een afstand van 30 meter (vanwege de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand voor geluid) moeten worden aangehouden. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De bouwmarkt en tuincentrum vormen geen belemmering voor het beoogde initiatief.
Tankstation
Ten zuiden van het plangebied is een tankstation gevestigd. Tankstations zonder LPG zijn in de VNG-brochure benoemd onder SBI-code 473.3 en vallen in milieucategorie 2, op basis van het geluidsaspect. Datgene wat hierboven uiteen is gezet voor de bouwmarkt geldt onverkort ook voor het tankstation, waarbij een afstand van 10 meter dient te worden aangehouden. Hierbij is echter nog geen rekening gehouden met het feit dat vanaf de tijd van de opstelling van de laatste druk van de VNG-brochure en nu, het zgn. "onbemande tankstation" een flinke opmars heeft gemaakt. Wanneer een dergelijk onbemand tankstation mogelijk wordt gemaakt, dient rekening te worden gehouden met het feit dat voor dergelijke tankstations vergunningplicht aan de orde is, wanneer geen minimale afstand van 20 meter wordt aangehouden tussen een afleverzuil waar aflevering zonder direct toezicht mogelijk is en diverse "gevoelige objecten", zoals woningen, maar ook restaurants, hotels, winkels en bedrijfsgebouwen (volledige lijst is na te zien in categorie 5.4, onder e. van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht). Wanneer deze vergunningplicht aan de orde is dienen ook andere afstanden vanuit het tankstation te worden aangehouden. Ook het afleverpunt en de goot nabij de pomp moeten dan op ten minste 6 meter van een object van derden staan opgesteld. Maar ook de afstand tot de opstelplaats van de tankwagen voor bevoorrading is dan relevant. Planologisch is er zowel een onbemand als een bemand tankstation mogelijk. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Het tankstation vormt geen belemmering voor het beoogde initiatief.
Restaurant
Restaurants zijn te plaatsen onder SBI-code 56.1, waardoor ze in de VNG-brochure vallen onder milieucategorie 1. Dit betekent dat in een rustige woonwijk 10 meter moet worden aanhouden naar gevoelige objecten en er in gemengd gebied geen afstandseis geldt. Als zodanig hebben zij alleen invloed op de andere geplande inrichtingen doordat er sprake is van een "gevoelig object".
Conclusie milieuzonering
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de aan te houden afstanden die voortvloeien uit de VNG-brochure. Indien noodzakelijk is hiervoor in het bestemmingsplan aanvullende regeling opgenomen.
Gezondheid
Gezondheid wordt bepaald door persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. De omgevingsfactoren worden onder meer beïnvloed door de activiteiten in het bestemmingsplangebied en inpassing van het plangebied in de (woon)omgeving. In de hierboven beschreven ordeningssystematiek wordt het aspect gezondheid niet rechtstreeks genoemd. De huidige bestemmingsplansystematiek biedt geen instrumenten om voor dit aspect een integraal formeel bindend kader op te stellen. De door de VNG gehanteerde bedrijfscategorie-indeling is wel op de belangrijkste omgevingsfactoren (hinder door geluid, stof, luchtverontreiniging en bestrijdingsmiddelen en externe veiligheid) gericht en geeft daarmee een basis voor het verantwoorden van gezondheidsaspecten in het bestemmingsplan.
Concluderend kan worden gesteld dat binnen dit plan gezondheidsaspecten voldoende zijn afgewogen.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
Het plangebied en daarmee de zorgwoningen liggen binnen de geluidzone van de Prins Mauritssingel (N325/A325). Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen (kenmerk 21-138). De geluidbelasting op de ontwikkeling door wegverkeer op de N325/A325 bedraagt ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. Voor de geluidbelasting door wegverkeer op de N325/A325 zijn hogere waarden nodig.
De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt 54 dB zonder aftrek.
Het verlagen van de geluidbelasting op de zorgwoningen door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat de weg is voorzien van een stil wegdek. De zorgwoningen worden al door de tussenliggende bebouwing afgeschermd van de weg. Aanvullende afscherming van alle woonlagen stuit op landschappelijke bezwaren. Voor de zorgwoningen kan door de gemeente Nijmegen een hogere waarde worden verleend van ten hoogste 52 dB voor wegverkeer op de N325/A325 conform tabel III.2, welke is opgenomen in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. De ontwikkeling voldoet aan de criteria van de gemeente Nijmegen voor verlenen van hogere waarden. Het ontwerpbesluit Hogere Waarden wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De maximale geluidbelasting op de gevels bedraagt 54 dB zonder aftrek. De benodigde geluidwering GA,k bedraagt dan 21 dB(A). Voor geluidbelaste gevels, met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek, zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. In het onderhavige plan bestaat het voornemen om een groothandelsbedrijf uit te breiden en zorgcomplex met 57 zorgappartementen en dagbesteding te realiseren. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. De woningen zijn gevoelige functies omdat er langdurig wordt verbleven. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 µg/m3 stikstofdioxide).
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven (of andere bedrijven) met een geuruitstraling gevestigd.
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven (of andere bedrijven met een geuruitstraling) gevestigd. Het aspect 'geur' zorgt daarom ook niet voor belemmeringen in dit plan.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.
Risicobronnen:
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het Plaatsgebondenrisico (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR10-6 contour bedoeld.
Het plangebied ligt niet binnen een PR10-6 contour.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes. Bij de conclusie worden alle risico's integraal afgewogen ten opzichte van de planontwikkeling.
CUP Valburg
Het Container Uitwisselpunt Valburg (CUP) betreft een emplacement waarop treinen met gevaarlijke stoffen kunnen worden gerangeerd. Op de landelijke risicokaart is een invloedsgebied van het CUP aangegeven van 3000 meter vanaf een centraal punt van het rangeerterrein. Indien echter vanaf het meest oostelijke deel van het emplacement de afstand tot het plangebied wordt gemeten dan is de afstand ongeveer 2100 meter. Een incident waarbij een gifwolk vanaf het emplacement het plangebied bereikt is zeer onwaarschijnlijk, maar echter niet geheel uit te sluiten. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen, februari 2014) is een verantwoordingsniveau 3 afgesproken. Hier volstaat dan ook een verwijzing naar de standaard verantwoording die staat opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid (Beleidsvisie Nijmegen, februari 2014).
Transportrisico's
Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied leidt tot risico's in het plangebied. Naast het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor van Nijmegen naar Arnhem, de Betuweroute, de N325/Prins Mauritssingel en door twee hogedruk aardgastransportleidingen (A533 en A524).
Het spoor Nijmegen-Arnhem
Op ongeveer 250 m ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn van Nijmegen naar Arnhem. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van de categorieën A, B2 C3, D3 en D4 respectievelijk 700, 200, 1050, 50 en 50 wagons per jaar. In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied ligt buiten deze 200 meter zone.
Betuweroute
De Betuweroute ligt op ongeveer 1300 meter van het plangebied. In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied ligt buiten deze 200 meter zone. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. In de beleidsvisie is hiervoor een standaardverantwoording opgesteld. Hier is ook ingegaan op de elementen zoals beschreven in artikel 7 van het Bevt.
Routering vervoer gevaarlijke stoffen over N325
Het plangebied ligt langs de N325 (Prins Mauritssingel). Over de N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg leidt tot relatief lage externe veiligheidsrisico's voor de omgeving (zie ook beleidsvisie). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen (GF3) 130 wagens. Volgens de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART, juni 2014) is er met de aangegeven transporthoeveelheden geen sprake van een PR 10-6 contour. Ook ligt volgens het HART het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Een volledige verantwoording volgens Bevt artikel 8, lid 2 is niet noodzakelijk. De ontwikkeling ligt buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). De verwachte toename aan bevolking in het invloedsgebied van de weg is dusdanig gering dat dit plan nauwelijks invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's van de weg niet realistisch.
Aardgastransportleiding
Het plangebied ligt buiten de 100% lethaalcontour van de hogedruk aardgastransportleidingen A533 en A524. Het gehele plangebied valt buiten de 1% lethaal contour. Beide gasbuisleidingen liggen op ongeveer 600 meter van het plangebied en hebben een invloedgebied van 540 meter aan weerszijde van de leiding en een 100% lethaal gebied van 210 meter. Dit laatste wil zeggen dat indien de leiding breekt er een fakkelbrand ontstaat waardoor iedereen op een afstand van 210 meter van de breuk komt te overlijden ten gevolge van de grote hittestraling van meer van 35 kW per m2. Deze grote gasbuisleidingen worden echter zeer goed beschermd tegen corrosie en andere risico's op leidingbreuk. De kans op zo'n leidingbreuk is dan ook zeer klein.
Advies Brandweer Gelderland-Zuid
Op 3 oktober 2022 adviseerde de Brandweer Gelderland-Zuid over de beoogde ontwikkeling (bijlage 10). De brandweer constateerde dat de huidige bluswatervoorziening onvoldoende is en niet voldoet aan het bouwbesluit. Op advies van de brandweer wordt er een extra bluswatervoorziening gerealiseerd in het noorden van het plangebied. Daarnaast is binnen het plangebied voor beide erven voorzien in een opstelplaats voor de brandweer.
Conclusie
Er ligt geen plaatsgebonden risico (PR) contour over het plangebied. De risico's in het plangebied ten gevolge van het toevoegen van een woon/ zorgcomplex nemen niet toe. Het plangebied is gelegen buiten de 100 % letaalgrens van de aardgasleidingen. De toename van het groepsrisico is aanvaardbaar. Er wordt binnen het plangebied voorzien in een extra bluswatervoorziening op advies van de brandweer.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald, dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.
Beoordeling
De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanprocedure en ontwikkeling van de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. De rapportage van de uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlagen 4 en 4a (kenmerk K21004381 en K2220238) bij het bestemmingsplan opgenomen.
Conclusies
Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:
Gedempte watergang
Druppelzones
Vml. boomgaard
Overig terrein
Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit niet geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Aanbevelingen
Op de locatie zijn ter plaatse van boring 15 (bodemlaag 15-65 m-mv) en boring 39 (bodemlaag 1440) analytisch sterke (boring 15) en matige (boring 39) verontreinigingen met nikkel aangetoond. Boring 15-1 bestaat uit een zandlaag, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, sterk kiezelhoudend, zwak baksteenhoudend en zwak betonhoudend. Boring 39-1 bestaat uit een zandlaag, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, sterk kiezelhoudend, zwak betonhoudend en brokken baksteen. Beide boringen zijn geplaatst onder de aanwezige asfalt verhardingslaag.
Het advies van het onderzoeksbureau is om een nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de verontreiniging met nikkel. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en of er sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Met betrekking tot de verontreiniging met barium in het grondwater ter plaatse van peilbuis 04 is formeel een nader onderzoek naar de omvang en herkomst van de grondwaterverontreiniging noodzakelijk. Er zijn echter geen bronnen bekend welke een verontreiniging met barium in het grondwater veroorzaakt kunnen hebben. Daarnaast komt in zandgronden vaker een verhoogd gehalte barium voor. Dit kan van nature aanwezig zijn. Het is derhalve niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de verontreiniging met barium in het grondwater.
Planning
Voorgesteld wordt om het nader onderzoek uit te voeren nadat op de gehele locatie een onderzoek is uitgevoerd naar NGE. Als het nader onderzoek vooraf uitgevoerd wordt, zullen onnodige extra kosten gemaakt moeten worden voor het vrijgeven van de boorpunten. Gezien de verwachting is dat de verontreinigingen beperkte spots zijn en derhalve geen ernstig geval van bodemverontreiniging betreffen, wordt voorgeteld om nadat het nader onderzoek is uitgevoerd, hiervoor een plan van aanpak op te stellen en in te dienen bij de gemeente Nijmegen / Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Nadat dit plan is goedgekeurd, kunnen de saneringswerkzaamheden gelijktijdig met de sloop van de locatie worden uitgevoerd.
Kosten
Gezien de verwachtte relatief beperkte spots, wordt op basis van ervaring ervan uitgegaan dat de saneringskosten niet meer bedragen van € 7.500,- per spot. De totale saneringskosten worden hiermee ingeschat op maximaal € 15.000,- excl. BTW. Na uitvoering van het bovengenoemde nader onderzoek kan een definitieve opgave gemaakt worden.
Geadviseerd wordt in overleg met het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Regio Nijmegen) de eventuele vervolgstappen te bepalen. De volledige rapportages 4 en 4a zijn als bijlagen opgenomen.
Beleid
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. In het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets verankerd.
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming. Voor dit plan is verder het Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan relevant.
Onderstaande kaart uit het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong toont de verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt tussen de deelgebieden 2 en 9 aan de oostzijde van de Prins Mauritssingel.
Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.
Oppervlaktewater
Langs het plangebied ligt een watergang. Voor de afvoer van het water uit het plangebied in noordelijke richting naar de Linge zorgt een A-watergang (de Visveldse Zeeg of Bovenzeeg). Deze ligt aan de oostzijde van het plangebied tussen het fietspad en de appelboomgaard en liep vroeger door tot in Lent. Met de aanleg van de plassen en de woonwijk Visveld en Laauwik is deze watergang onderbroken. Eveneens in noordelijke richting liggen aan weerszijden van de huidige weide twee C-watergangen, waarvan de westelijke zorgt voor de afvoer van het hemelwater dat afstroomt van het gedeelte van de Prins Mauritssingel ten noorden van het Keizer Augustusplein. Voor de realisatie van dit plan blijft de oppervlakte verharding nagenoeg gelijk.
Onderstaande figuur toont een gedeelte van de legger wateren van het waterschap Rivierenland.
Het watersysteem in het plangebied blijft los staan van de singels en de plassen in het overige deel van de Waalsprong. De A-watergang langs het plangebied heeft een streefpeil van NAP +8,15m. Voor het plangebied geldt een afvoernorm van 1,5 l/s per hectare.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
Afvalwater
Het plangebied is gelegen in de gemeente Nijmegen maar grenst aan de gemeente Lingewaard. In overleg met de gemeente Lingewaard kan er aangesloten worden op het riool van de gemeente Lingewaard. De kosten voor deze aansluiting zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Hemelwater
Vanuit het Bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater' (herziene versie 2013). Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Waar nieuwe verharde oppervlakken worden gerealiseerd, kan het hemelwater niet langer in de bodem infiltreren. Daardoor treedt een versnelde afvoer van het hemelwater op. De versnelde afvoer van hemelwater moet gecompenseerd worden. Dit gebeurt meestal door het graven van nieuwe wateren of het verbreden van bestaande wateren. Deze wateren moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het doel van de compensatiemaatregelen is het beperken van de afvoer van water vanuit het plangebied tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. In het plangebied geldt een landelijke afvoer van 1,5 l/s per hectare.
Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt.
In het plangebied wordt voormalige agrarische bebouwing en mestkelders gesloopt. Ook wordt er veel verharding verwijderd. Het plangebied is in de huidige situatie bijna volledig verhard, circa 10.500 m² (zie onderstaande afbeelding).
Gelet op de sloop en daarmee de vermindering van verharding zijn compenserende maatregelen niet noodzakelijk. Het verhard oppervlak blijft nagenoeg gelijk (toekomstige verharding en bebouwing blijft onder de 10.000 m²). Het hemelwater wordt geborgen in het plangebied middels een poel / wadi en wordt geïnfiltreerd in de bodem, zoals beschreven in het inrichtingsplan (bijlage 1).
Om te bepalen of deze ontwikkeling negatieve effecten kan veroorzaken voor beschermde natuurwaarden is in 2014 en 2015 onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Aangezien deze onderzoeken inmiddels verouderd zijn en per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking is getreden, is het plangebied opnieuw onderzocht .
Beleid
Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)
Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten i.c. de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en poelkikker. Op basis van het SMP-N is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Op 8 mei 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen. Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.
Groenstructuur, landschappelijke zone
Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten. Daartoe wordt de landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.
Wijzigingsbesluit kleine marterachtigen
Omdat de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren heeft de provincie Gelderland besloten om deze soorten niet meer te laten vallen onder een vrijstelling van de Omgevingsverordening. Deze soorten zijn vanaf 1 maart 2019 geregeld via een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Vandaar dat een wijzigingsaanvraag is ingediend voor het opnemen van de kleine marterachtigen in het SMPN en de gebiedsontheffing via een wijzigingsbesluit. Op 28 oktober 2020 is dit besluit verkregen.
Natuurinclusief bouwen
Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan ook kansen voor natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil- en nestgelegenheden aan nieuwe gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden. Ook groene tuinen en groene daken dragen hieraan bij. Nijmegen is een van de groenste steden van Nederland. Niet alleen door de aanwezigheid van veel groen, maar ook vanwege de groene bestuurlijke ambities. In de stad moet duurzaam met oppervlaktewater worden omgegaan en moet een prettig leefklimaat zijn. Groen in het algemeen is goed voor het welzijn van bewoners. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Ook hebben de maatregelen effect als anti-mug en anti-stress en geven belevingswaarden.
Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen
Om het natuurinclusief bouwen in de Waalsprong nader te specificeren, is de “Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong” opgesteld. Deze toolbox is op 4 februari 2020 vastgesteld door het college. De toolbox is een uitwerking van het SMP-N en moet worden ingezet bij iedereen die wil bouwen in de Waalsprong. Iedere bouwer is verplicht nestvoorzieningen voor de gewone dwergvleermuis, de gierzwaluw en de huismus te integreren in de bebouwing. Met de toolbox kan via een aantal stappen worden vastgesteld hoeveel nestvoorzieningen er binnen een specifiek bouwproject aangelegd moeten worden. De toolbox bevat ook groene maatregelen; alleen nestgelegenheid is onvoldoende als er geen voedselbronnen zijn voor de dieren. Deze Toolbox is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels, verplicht gesteld.
Beschermde soorten
Het plangebied is op 24 mei 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Het volledige rapport is als bijlage 5 opgenomen (kenmerk 4381). Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied, niet op voorhand uitgesloten worden. Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden en de beperkte uitstraling van de werkzaamheden en activiteiten, zijn negatieve effecten op Natura 2000gebieden op voorhand niet te verwachten. Zorgvuldigheidshalve is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de gebruiksfase als de realisatiefase om na te gaan of de ontwikkeling tot een toename van stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000gebieden leidt. Deze berekeningen zijn als bijlagen 5a, 5b en 5c opgenomen. Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000- gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust_of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Nesten van boomkruipers vallen onder ‘categorie 5 jaarrond beschermde nesten’. Er zijn echter geen ecologisch zwaarwegende redenen om te veronderstellen dat boomkruipers geen alternatieve nestlocatie kan vinden. Deze soort beschikt over voldoende flexibiliteit om zich elders in of rondom het plangebied te vestigen. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
Cultuurhistorie
In het bestemmingsplangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig (zie ook onderstaande kaart):
Ten zuiden van het plangebied is nog de oude bebouwing aangegeven. Dit gebied heeft echter alleen archeologische waarden in de ondergrond.
Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
Binnen het plangebied komen geen gebouwde rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, stadsbeeldobjecten of identiteitsbepalende objecten voor. De boerderij aan de Hoeksehofstraat 9 staat op de aandachtslijst cultureel erfgoed en blijft behouden. Met de landschappelijke inpassing blijft het gebied rondom de boerderij aan de Hoeksehofstraat 9 open en is er een overgangszone tussen het nieuwe stedelijke gebied van de Waalsprong en het beschermd dorpsgezicht Ressen.
Archeologie
Beleid
Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigt: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken.
De provincie heeft van het Rijk ook een rol gekregen bij het juridisch beschermen van erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde. Dit is geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Van belang voor het plangebied is daarbij de Romeinse Limes. De provincie Gelderland heeft de opdracht om de kernkwaliteiten en het begrenzen van deze zone nader uit te werken. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening Gelderland, waar de Limes aan bod komt (art. 2.7.6). De bedoeling is de Romeinse Limes voor te dragen voor de status van UNESCO Werelderfgoed. Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes maakt geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten van de Limes aantasten. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.
Een klein gedeelte in het noordoosten van het plangebied valt onder de Limes (zie onderstaand kaartje). Hier vinden echter geen ontwikkelingen plaats.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in de beleidskaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Plangebied
De planologische bescherming van de archeologische vindplaats wordt geregeld in het Bestemmingsplan “Nijmegen Ressen (Woonzorgcomplex Hoeksehofstraat 9)”. Deze bescherming volgt het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Ressen (Bouwmarkt Keizer Augustusplein) (2020) en het daarbij horende selectiebesluit Ressen (2018). De archeologische vindplaats van het grafveld, dat dateert vanaf circa 900 v.Chr. tot in de eerste eeuw n. Chr., wordt behoudenswaardig geacht. Daartoe wordt voor het hele plangebied een Waarde Archeologie opgenomen. Daarvoor geldt dat indien dieper dan 9,00 meter +NAP bodemverstorende ingrepen plaatsvinden, archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. De aard van en de eisen aan het archeologisch onderzoek worden vastgelegd in het Programma van Eisen dat moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid, de gemeente Nijmegen.
Ten aanzien van archeologievriendelijk bouwen kan contact worden gezocht met de gemeente Nijmegen via
De initiatiefnemer wordt aangeraden ook bij overige graafwerkzaamheden binnen vrijgegeven zones, dus boven 9,00 meter +NAP, rekening te houden met het aantreffen van toevalsvondsten, die gemeld dienen te worden op basis van de Erfgoedwet. Deze melding dient tevens te geschieden bij de gemeente Nijmegen via bevoegdgezagarcheologie@nijmegen.nl. Gezien de genoemde onderzoeken en ander onderzoek in de nabijheid is dit namelijk niet geheel uit te sluiten.
Beleid
In de nota 'Nijmegen Goed op Weg' heeft de gemeente haar ambities op het gebied van mobiliteit voor de periode 2019 tot 2030 vastgelegd. Deze nota is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van 25 september 2019. Regionale samenwerking is hierbij essentieel om de bereikbaarheid van Nijmegen en van de regio Arnhem Nijmegen te verbeteren. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we regionaal, nationaal en internationaal bereikbaar blijven. Daarom wordt intensief samengewerkt met regio, provincie en rijk.
De verwachting is dat het aantal inwoners van Nijmegen fors blijft groeien. Ook het aantal banen zal meegroeien, naar verwachting met 10.000 extra banen de komende 10 jaar. Extra mensen betekent ook extra verplaatsingen. Extra verplaatsingen betekent extra druk op de soms toch al volle bestaande wegen, fietspaden, bussen en treinen. Dit betekent niet alleen dat de bereikbaarheid van Nijmegen onder druk komt te staan, maar ook dat we steeds meer de negatieve kanten van de mobiliteit gaan ervaren, denk aan geluidshinder, luchtkwaliteit en verkeersonveiligheid. De ruimtelijke opgaven van Nijmegen hierbij zijn dat de stad aantrekkelijk, duurzaam, economisch veerkrachtig en sociaal en gezond wil zijn.
Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het beleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen, zoals de Waalsprong, moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. De ruimtelijke mogelijkheden in de stad om de mobiliteitsgroei te faciliteren zijn beperkt. Waar in het verleden vooral werd gewerkt aan uitbreiden van de infrastructuur ligt het accent nu meer op het efficiënter benutten van de bestaande infrastructuur. Om de groei van de stad te faciliteren wordt ingezet op de meest duurzame en ruimte-efficiënte vervoermiddelen: lopen, fiets en OV. Dit betekent niet dat er niet geïnvesteerd wordt in het wegennet, de auto blijft een rol spelen in het Nijmeegse verkeerssysteem. In het ambitiedocument Nijmegen Goed op Weg geldt hierbij de verkeersveiligheid als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in de stad.
Autoverkeer
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet in Nijmegen hoeft te zijn. Het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Op regionaal niveau wordt hierbij een pallet van maatregelen toegepast gericht op het zo efficiënt mogelijk benutten van bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen en waar nodig uitbreiden van de capaciteit. Daarbij spelen in deze regio het verbreden/doortrekken van de A15 (tussen Valburg en Zevenaar) en de aanpak van de A50 tussen Ewijk en knooppunt Paalgraven.
Binnen de stad hanteren we voor de doorstroming 3 beleidslijnen:
Het parkeerbeleid is ondersteunend aan deze visie. Om te voldoen aan het uitgangspunt 'parkeren uit het zicht', zetten we in op het beperken van het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers in het centrum. Het bezoekersparkeren zal meer gefaciliteerd worden aan de randen middels bestaande parkeergarages (aan de rand van het centrum) en transferia (aan de rand van de stad of in de regio). Hier kan worden overgestapt op duurzame vervoerswijzen. Bestaande P+R-voorzieningen worden verbeterd en er wordt gezocht naar nieuwe P+R-locaties. Nabij het plangebied ligt P+R Noord; de gemeente onderzoekt de mogelijkheden om het gebruik van dit terrein te vergroten en de overstap te verbeteren.
Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Hoeksehofstraat. Deze straat sluit in noordelijke richting aan op de Ressensestraat en is zo verbonden met de rest van het wegennet.
In westelijke richting is de Hoeksehofstraat afgesloten voor alle verkeer, direct voorbij het plangebied, en is dus feitelijk een doodlopende straat. Alleen lijnbussen komend vanaf de N325 mogen gebruik maken van het wegvak ten westen van het plangebied.
Het plangebied ligt op korte afstand van de A15 en de Prins Mauritssingel-A325. De A15 zal worden doorgetrokken naar de A12 bij Zevenaar. De ligging ten opzichte van het hoofdwegennet is daarmee uitstekend, zowel vanuit Nijmegen als vanuit de regio is het gebied goed bereikbaar. De capaciteit van deze wegen is zodanig groot dat het autoverkeer van/naar plangebied hier goed verwerkt kan worden.
De huidige hoofdwegenstructuur in de Waalsprong is weergegeven op onderstaande afbeelding.
De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer wordt in belangrijke mate gevormd door Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel. De Prins Mauritssingel is de belangrijkste invalsweg van Nijmegen vanuit het noorden. De Graaf Alardsingel is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg in het Nijmeegs verkeerssysteem en verbindt de Prins Mauritssingel met stadsbrug De Oversteek. De weg maakt onderdeel uit van de S100, de belangrijkste doorstroomroute in de stad. De doorstroming en verkeersafwikkeling op de S100 heeft op stedelijk niveau de hoogste prioriteit.
Voor het gebied ten oosten van de Prins Mauritssingel heeft de Raad in 2011 besloten de Dorpensingel aan te leggen tussen het Keizer Augustusplein en de Zandsestraat bij Bemmel. De eerste aanzet van de Dorpensingel vanaf het Keizer Augustusplein tot aan de Zwarteweg is al enkele jaren in gebruik geweest voor de ontsluiting van het P&R terrein. Inmiddels heeft dit deel van de Dorpensingel meer definitief vorm gekregen. Inclusief de rotonde waar de ontsluitingen van de terreinen aan weerszijden worden aangesloten. Aan de zuidzijde betreft dat het gebied rondom Pathé. Aan de noordzijde betreft dat het gebied waar o.a. de Hornbach bouwmarkt wordt gevestigd.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer (OV) kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van Nijmegen. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen, dus wordt vooral de kwaliteit van de stromen met de meeste reizigers verbeterd. Een goed Hoogwaardig Openbaar Vervoersysteem (HOV) richt zich het aanbieden van snelle, frequente en comfortabele verbindingen met de belangrijkste bestemmingen en knooppunten.
Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. In aanvulling hierop is een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) vastgesteld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer.
Daarnaast moeten ook degenen die niet over een geschikt, eigen vervoermiddel beschikken per openbaar vervoer naar de belangrijke (sociale) voorzieningen kunnen reizen (sociale functie).
De dichtst bij zijnde haltes voor openbaar vervoer in de nabijheid van het plangebied bevinden zich op de hoek van de Ressensestraat met de Kerkenhofstraat (loop afstand ca 550 meter). Daar halteert HOV lijn 300 die voor een frequente en regelmatige OV verbinding zorgt met Lent, Nijmegen, Bemmel, Huissen en Arnhem.
Daarmee is het plangebied voldoende bereikbaar met het openbaar vervoer.
Langzaam verkeer
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Nijmegen heeft de ambitie uitgesproken om het fietsgebruik met 20% te laten groeien (in de periode 20172027). De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelle fietsroutes op de belangrijkste verbindingen. In regionaal verband is een fietsvisie opgesteld. In deze fietsvisie wordt aangegeven welke nieuwe netwerken wenselijk zijn. Snelle fietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Een toename van het fietsgebruik kan voorts bereikt worden door een fijnmazig fietsroutenetwerk te realiseren, dat de belangrijkste routes voor het fietsverkeer omvat en de voornaamste voorzieningen ontsluit.
Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen. Het doel van het fietsbeleid is om zoveel mogelijk mensen te laten profiteren van de voordelen van het fietsen. Deze voordelen zijn enerzijds persoonlijk (gezondheid, in de stad vaak sneller) en anderzijds maatschappelijk (bereikbaarheid centrum en voorzieningen, milieu).
Het plangebied ligt direct aan het RijnWaalpad, de snelle fietsroute van Nijmegen naar Arnhem. De fietsontsluiting zal plaatsvinden in de richting van de Zwarteweg (RijnWaalpad). In het plangebied zullen voldoende fietsstallingsmogelijkheden moeten worden gerealiseerd, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen.
Parkeren
Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota “Parkeren in Nijmegen – Auto en Fiets 20202030”. Daarnaast kent Nijmegen een Facetbestemmingsplan parkeren. Op basis van dit bestemmingsplan moet voldaan worden aan de beleidsregels parkeren, zo ook in dit bestemmingsplan. In de beleidsregels parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de parkeernormen. Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan deze regels ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan de op dat moment geldende parkeernormen conform de dan geldende beleidsregels. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels. De parkeernormering is bepaald aan de hand van de stedelijkheidsgraad. Nijmegen is aangeduid als sterk stedelijk. Conform de gebiedsindeling valt het plangebied in de categorie ‘Buitengebied’.
Naast het parkeren voor auto’s verdient ook het fiets parkeren de aandacht. Voor woningen geldt echter dat dit is opgenomen in het bouwbesluit. Voor overige functies geldt een fietsparkeernorm zoals vastgelegd in de beleidsregels parkeren.
Aangezien de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn vervallen, moeten de parkeerregels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren. De parkeerregels zijn zowel van toepassing op bouwplannen als bij gebruikswijzigingen. In de planregels is opgenomen dat indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, de gewijzigde regels gelden. Er wordt dus altijd getoetst aan de actuele parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
Op basis van de Nota Parkeernormen gelden de volgende uitgangspunten. De gemeente heeft een stedelijkheidsgraad "sterk stedelijk". Het plangebied valt in "rest bebouwde kom". Voor het groothandelsbedrijf geldt een parkeernorm van 0,8 parkeerplaats per 100 m² BVO. Er is circa 2.300 m² bedrijfsruimte voorzien waardoor er een parkeerbehoefte is van 18,4 (afgerond 19 parkeerplaatsen). Er is voldoende ruimte op het bedrijfsperceel voor de benodigde parkeerplaatsen. Voor het zorgcomplex geldt een parkeernorm van 0,85 parkeerplaats per zorgappartement. Er zijn 57 zorgappartementen voorzien, waardoor er een parkeerbehoefte is van 48,45 (afgerond 49 parkeerplaatsen). Er is voldoende ruimte op het erf voor de benodigde parkeerplaatsen.
Kabels en leidingen
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig.
Explosieven
Het plangebied is nog niet onderzocht op aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE). De omgeving van het plangebied is deels wel onderzocht, zoals ook blijkt uit onderstaande afbeelding.
Blauw = onderzocht tot -4,5 m MV
Lichtgroen (middenin het blauwe gebied) = onderzocht tot -3m MV
Het blauwe deel is afgezocht tot een diepte van 4,5m onder maaiveld, het lichtere groene deel is afgezocht tot een diepte van 3m onder maaiveld.
Blauw = verdacht op geschutsmunitie; Oranje = verdacht op dumpmunitie.
Op de niet onderzochte oppervlakten bestaat de kans van het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Op dit terrein hebben op steeds wisselende locatie o.a. geschutstellingen gestaan. Vanaf deze locaties is geschoten en zijn deze locaties beschoten. De verdachte locaties zijn als volgt weergegeven:
Dat het plangebied nog niet is onderzocht heeft te maken met de aanwezige bebouwing en verharding, welke detectie grotendeels onmogelijk maken. Om toch te kunnen detecteren dient deze belemmering eerst te worden verwijderd of dient er begeleid te worden ontgraven. Dit geschiedt dan laagsgewijs met een beveiligde hydraulisch kraan onder toezicht van een (sr) OCE deskundige.
Voor alle grondwerken dient er een vrijgave van NGE document te worden verkregen. Dit kan door voorafgaand door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf een detectie-onderzoek uit te laten voeren waarna indien nodig explosieven worden benaderd en zo nodig geruimd. Na afronding van de werkzaamheden van het opsporingsbedrijf wordt er een zog. procesverbaal van oplevering gemaakt, dat ook naar de opdrachtgever gaat. De voor de ontwikkeling benodigde gronden zullen bouwrijp worden opgeleverd. Daaraan voorafgaand vindt onderzoek plaats naar explosieven en archeologische waarden.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie op deze ambitie te ontwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de Waalsprong wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd en wordt daarom geen gasnet aangelegd. Het plangebied valt buiten de concessie van dit warmtenet. Indien het gewenst is, kunnen de zorgwoningen wel via een walkast hierop aangesloten te worden. Het plangebied ligt in de Waalsprong waar gemeente Nijmegen en het Waterschap Rivierenland een robuust watersysteem aanleggen. Er worden maatregelen getroffen zoals het belemen van watersingels om klimaateffecten in de toekomst op te kunnen vangen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en wordt ingegaan op het plangebied en de gewenste ontwikkelingen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
In hoofdstuk 1 van de regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Dit zijn de enkelbestemmingen Bedrijf, Groen, Maatschappelijk en Tuin. Tevens valt hier de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 onder. Onder de algemene regels in hoofdstuk 3 vallen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels (beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nut), de algemene gebruiksregels, een algemene afwijkingsregeling en overige regels (parkeerregels, voorrangsregeling bestemmingen). In hoofdstuk 4 staat het overgangsrecht en een slotregel. Binnen de bestemmingen zijn nog aanduidingen opgenomen waarvoor een specifieke regeling geldt.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
Inleidende regels
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
Bij wijze van meten is een definitie van peil opgenomen. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:
Daarnaast komt de volgende dubbelbestemming voor:
Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen betreffen specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis waardoor zij niet alleen voorkomen in de digitale verbeelding en een bestemmingsplan, maar ook in de planregels. Er zijn 4 soorten aanduidingen te onderscheiden:
Algemene regels
De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit:
Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel staat de officiële naam van dit bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een planologische wijziging dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In het plan wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin het kostenverhaal in voldoende mate gewaarborgd is. De kosten voor eventuele planschade komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Op 24 oktober 2022 is er een informatieavond georganiseerd. Voor de informatieavond zijn omwonenden, Dorpsbelang Ressen, Wijkraad Lent, gemeente Lingewaard en de gemeente Nijmegen uitgenodigd. De reacties waren positief. De aanwezigen vonden de initiatieven goed passen in de omgeving. Daarnaast waren er positieve reacties over de landschappelijke inpassing van het perceel.
Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de gemeente Lingewaard, provincie Gelderland en Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan. De Provincie heeft in haar reactie aangegeven dat de provinciale belangen in het plan goed zijn meegewogen. Het bedrijventerrein moet wel worden geagendeerd in het Regionaal Overleg Werklocaties. De gemeente Lingewaard heeft wel een inhoudelijke reactie gegeven en aangegeven dat het aansluiten op de bestaande drukriolering onmogelijk is, gelet op de benodigde capaciteit. De enige mogelijkheid om aan de sluiten is de aanleg van een nieuwe drukriolering, inclusief voedingskabel, vanaf het plangebied Hoeksehofstraat 9 tot aan het lozingspunt nabij Ressensestraat 30 in Bemmel. De leiding (circa 1300 meter persleiding met een doorsnede van 90mm) moet door het bestaande tracé van andere nutsleidingen en kabels. Daarnaast is een dubbelpomps drukrioolgemaal noodzakelijk. De kosten komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Lingewaard stelt voor een persleiding aan te leggen vanaf het plangebied tot aan de Pathé bioscoop. Dat is een tracé van 675 meter en eenvoudig aan te leggen langs het fietspad waarbij je nagenoeg geen last hebt van bestaande kabels en leidingen. Waardoor de optie veel goedkoper is.
De initiatiefnemer heeft naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de gemeente Lingewaard afspraken gemaakt om ter plaatse van de Hornbach aan te sluiten op het riool. De kosten voor de aansluiting komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer.
Ontwerpbestemmingsplan
De partiële herziening van het bestemmingsplan wordt zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. Publicatie hiervan vindt plaats via de officiële richtlijn. Tijdens deze termijn wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Vervolgens wordt het vastgestelde bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is er mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de Raad van State.