direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Dukenburg - 16 (Skaeve Huse)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP4016-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 19 november 2008 is het Stedelijk Kompas vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is een belangrijk beleidskader voor huisvestingsvoorzieningen in ons maatschappelijk opvangbeleid. Een aantal van de huisvestingsvoorzieningen van het Kompas is de afgelopen jaren al gerealiseerd. Skaeve huse zijn bedoeld voor mensen die moeilijk passen in een gewone woonomgeving. Zij kunnen aantoonbaar niet functioneren in groepen of in een omgeving met veel mensen om zich heen, vaak vanwege een psychiatrische stoornis of aandoening. Meestal zijn zij al lang dakloos en heeft het lange zwerven zijn tol geëist t.a.v. hun gezondheid en functioneren. Vaak zijn alle andere mogelijkheden om hen weer onder dak te krijgen al uitgeprobeerd, zonder succes. Het zijn individualisten die zich niet kunnen aanpassen aan hun omgeving en het beste gedijen in een omgeving met ruimte om zich heen waar de negatieve prikkels die zij ervaren in de maatschappelijke opvang of door het moeten leven in een groep, afwezig zijn. Ervaringen elders leren dat mensen die zijn gehuisvest in Skaeve huse over het algemeen flinke vooruitgang in hun situatie boeken. De problematiek waar de mensen eerder mee te maken hadden, wordt in de meeste gevallen in hun nieuwe woonomgeving aanzienlijk gedempt, doordat zij in een rustige stabiele omgeving verblijven waar hulp en begeleiding aanwezig is. Er zijn nog steeds meer dan genoeg mogelijke bewoners van de Skaeve huse. Zij leven nu veelal op straat.

De gemeente is lang op zoek geweest naar twee geschikte locaties. Er zijn in de bestaande stad 23 locaties onderzocht, waarna onder andere uiteindelijk tot voorliggende locatie is besloten.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie voor Skaeve Huse aan de Stadbroekseweg ligt aan de zuidwest rand van de stad in de royale groenzone tussen de wijken Aldenhof, Weezenhof en de A 73. De groene zone heeft deels een recreatief en deels een agrarisch karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg. Dit bestemmingsplan is door de raad op 22 oktober 2008 vastgesteld; het plan is op 24 februari 2010 onherroepelijk geworden .

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat het perceel een agrarische bestemming heeft en hier geen woningen plaatst mogen worden.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving.Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie maakt de locatie onderdeel uit van een agrarisch gebied dat gelegen is tussen de wijk Weezenhof en A73. Tussen de Weezenhof en het plangebied is een bomenkwekerij gesitueerd. De locatie en zijn omgeving kennen een landelijk karakter met een sterke begrenzing aan de zuidwestzijde van het agrarische gebied. Deze wordt gevormd door een grondlichaam met daarop geluidsschermen en bosschages ten behoeve van geluidsoverlast van de A73.

Net ten oosten van de overkluizing (Sint Walrickstraat) over de A73, ter hoogte van de entree van het plangebied, bevindt zich het beginpunt van een recreatieve fietsroute (Stadbroekseweg) richting Malden. Deze route loopt aan de zuidkant van de Sint Walrickstraat en ten oosten van de A73 en gaat over in de Burchtselaan. Tussen de fietsroute en het geluidwerende grondlichaam, voorzien van geluidsschermen, bevindt zich een waterloop.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een klein deel van het agrarisch gebied omgezet naar een groene bestemming. In deze groene bestemming zijn acht woonunits en één maatschappelijke unit geprojecteerd. De maatschappelijke unit is ten behoeve van de begeleiding van de bewoners van Skaeve Huse. Het perceel met de woonunits grenst direct aan het perceel van de bomenkwekerij en aan de fietsroute (Stadbroekseweg) waarop het perceel tevens ontsloten wordt. De ontsluitingsweg op het perceel van Skaeve Huse haakt aan op de fietsroute (Stadbroekseweg) en loopt nagenoeg parallel aan de noordelijke perceelgrens. De ontsluitingsweg op het perceel eindigt in een keerlus die centraal tussen de woonunits is gelegen.

De woonunits zijn zodanig gesitueerd dat alle achtergevels richting de A73 liggen om de geluidsoverlast binnen de woonunits te beperken. De units bestaan uit 1 laag en hebben een woonoppervlakte van circa 40m2 en beschikken over een terras aan de voorzijde. Uitgangspunt is de woonunits op een natuurlijke wijze in te passen waarbij rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van de tuinder en de aanwezigheid van dassen. De bosschage tussen de Stadbroekseweg en het perceel wordt behouden en daar waar mogelijk aangevuld. Aan de zuidzijden van het perceel is voorzien in een 6 meter brede strook met heesters. Deze wordt op enkele plekken doorbroken en zijn voorzien van taluds met een maximale hoogte van 1 meter. Buiten de groene rand is een smalle greppel aangelegd. Deze gesloten groene randen en greppels zijn noodzakelijk i.v.m. de aanwezigheid van dassen in de directe omgeving. Binnen het perceel wordt gewerkt met boomgroepen, solitaire bomen en/ of bosschages.

Recente geschiedenis

De gemeente heeft reeds eerder geprobeerd om de Skaeve Huse, de acht woonunits en de maatschappelijke unit, op de voorliggende locatie mogelijk te maken. Het bestemmingsplan daarvoor is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd, maar enkel in verband met de hinder van de destijds voorziene windhaag voor de naastgelegen boomkwekerij. De overige beroepsgronden zijn afgewezen (ABRvS 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2248).

De destijds voorziene windhaag is echter in de toekomst niet meer nodig. Op 1 januari 2018 is namelijk het “Besluit van 23 juni 2017 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten” in werking getreden. Volgens dat ministeriële besluit moet op uiterlijk 1 januari 2021 een driftreducerende techniek van gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast (art. 3.78a en 3.80a Activiteitenbesluit). Daardoor is de afstand die moet worden aangehouden tussen het naastgelegen perceel (met de boomkwekerij) en de woonunits, zonder windhaag, nog slechts 25 meter (i.p.v. 35 meter). Dat volgt ook uit het WUR-rapport 568, 2014.

In dit bestemmingsplan is daarom (d.m.v. een voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat de drie van de acht woonunits, die tussen de 25 en 35 meter zijn geprojecteerd, (pas) vanaf 1 januari 2021 in gebruik mogen worden genomen, of zoveel eerder de bedrijfsactiviteiten op het naastgelegen perceel feitelijk worden beëindigd. De boomkwekerij is namelijk voornemens om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Verder is de onderhavige bestemmingsplantoelichting geactualiseerd t.o.v. de eerdere versie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.

Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen, tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg -en waterbeheer, defensieterreinen of Rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd, met als doel deze te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te beperken. Voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om bij uitwerkings- en wijzigingsplannen de laddertoets pas uit te voeren bij de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Met de gewijzigde ladder zijn de drie treden uit de vorige ladder komen te vervallen. De nieuwe ladder luidt als volgt (artikel 3.1.6 lid 2 Bro): "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Het bestemmingsplan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft dit reeds bevestigd in haar tussenuitspraak van 30 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3067). De bouw van acht woonvoorzieningen met een gebouw ter ondersteuning van die woonvoorzieningen, die gezamelijk maar een beperkte oppervlakte beslaan, worden niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

3.1.4 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk.

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden.
De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.

De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:

Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna
Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid
Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie
Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen

Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.

Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':

  • Doen: De provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte.
  • Laten: De provincie stimuleert niets buiten haar visie.
  • Zelf: De provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld.
  • Samen: De provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.

Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.

Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van de Provincie Gelderland toont de themakaart Waterbeleid nabij de wijk Weezenhof zowel gebieden met natte landnatuur als een beschermingszone natte landnatuur. Het plangebied ligt dichtbij laatstgenoemde echter erbuiten. De aanwezigheid van natte landnatuur heeft geen consequenties voor het plan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

kwalitatief en kwantitatief woonprogramma

De Omgevingsverordening omschrijft het provinciale doel op het gebied van wonen als volgt: Een goede plek om te wonen voor iedereen, nu en in de toekomst. Die opgave staat centraal, en daarvoor wordt door de regio een regionale woonagenda opgesteld. Het opstellen van een regionale woonagenda is geborgd in artikel 2.1.

De provincie brengt daarbij de volgende doelstellingen in:

  • 1. het energieneutraal en klimaatbestendig maken van nieuwe en bestaande woningen
  • 2. de bestaande woningen aantrekkelijk houden en maken voor nieuwe bewoners;
  • 3. het bouwen van betaalbare, toekomstbestendige en duurzame woningen met aandacht voor flexibel programmeren en flexibele woonvormen.

Artikel 2.2 van de Omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan die nieuwe woningen mogelijk maakt alleen is toegestaan als de ontwikkeling past binnen een door GS vastgestelde regionale woonagenda. Zie voor onderbouwing paragraaf 4.1

3.2.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid en de verordening

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

De structuurvisie Nijmegen 2013 bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en geeft de keuzes weer die de gemeente Nijmegen maakt in het ruimtelijk beleid. Met de Structuurvisie wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke ambities, die zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma. De Structuurvisie kent een planhorizon van 10 jaar.

In de structuurvisie Nijmegen 2013 wordt het begrip ruimtelijke kwaliteit beschreven:

Ruimtelijke kwaliteit is een begrip waarvoor geen scherpe definitie bestaat. Het kan omschreven worden als een goede balans tussen de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Deze drie basisbegrippen gelden op alle schaalniveaus: van het ontwerpen van een woonhuis tot het maken van een ontwikkelingsplan voor een complete wijk. Bij gebruikswaarde gaat het om de functionaliteit en de bruikbaarheid, om het nut en de noodzaak van het programma, om de bereikbaarheid en om een doelmatig gebruik en beheer. De belevingswaarde van een gebouw of plek is meer dan alleen het uiterlijk aanzien. Hierbij spelen de herkenbaarheid, identiteit en structuur en de betekenis van een plek een belangrijke rol. Onder toekomstwaarde wordt verstaan de doelmatigheid in de tijd, de aanpasbaarheid en duurzaamheid van gebieden en gebouwen. Nijmegen kent op veel plekken een hoge ruimtelijke kwaliteit. Bij toekomstige ontwikkelingen en in uitbreidingslocaties en bestaande stad streven we naar (behoud van) hoge ruimtelijke kwaliteit.

Gebruikswaarde (nut en noodzaak van het programma)

De Skaeve Huse voorzien in een behoefte, namelijk het bieden van huisvesting voor mensen die in een gewone woonomgeving niet of nauwelijks functioneren. Zij kunnen aantoonbaar niet functioneren in groepen of in een omgeving met veel mensen om zich heen, vaak vanwege een psychiatrische stoornis of aandoening. Meestal zijn zij al lang dakloos en heeft het lange zwerven zijn tol geëist t.a.v. hun gezondheid en functioneren. Vaak zijn alle andere mogelijkheden om hen weer onder dak te krijgen al uitgeprobeerd, zonder succes. Het zijn individualisten die zich niet kunnen aanpassen aan hun omgeving en het beste gedijen in een omgeving met ruimte om zich heen waar de negatieve prikkels die zij ervaren in de maatschappelijke opvang of door het moeten leven in een groep, afwezig zijn. Ervaringen elders leren dat mensen die zijn gehuisvest in Skaeve huse over het algemeen flinke vooruitgang in hun situatie boeken. De problematiek waar de mensen eerder mee te maken hadden, wordt in de meeste gevallen in hun nieuwe woonomgeving aanzienlijk gedempt, doordat zij in een rustige stabiele omgeving verblijven waar hulp en begeleiding aanwezig is. Er zijn meer dan genoeg mogelijke bewoners van de Skaeve huse. Zij leven nu veelal op straat. Het gaat om mensen die daarnaast niet in een zorginstellingen terecht kunnen en daarom tussen wal en schip vallen. Met de Skaeve Huse wordt een trede in de woonladder ingevuld die momenteel ontbreekt in Nijmegen. Met de realisatie van de Skaeve Huse zijn alle treden van de woonladder aanwezig in Nijmegen. De corporaties die aangesloten zijn bij dit initiatief geven ook aan dat de mogelijkheden ontbreken om dergelijke mensen te huisvesten in Nijmegen. Daarom werken ze ook mee aan het initiatief.

Op 19 november 2008 is het Stedelijk Kompas vastgesteld door de gemeenteraad. Dit was een belangrijk beleidskader voor huisvestingsvoorzieningen in ons maatschappelijk opvangbeleid. Een aantal van de huisvestingsvoorzieningen van het Kompas zoals het Domushuis, de medische heroïne unit en de verbouwing van het MFC, is de afgelopen jaren al gerealiseerd. Inmiddels is er een nieuw regionaal beleidskader “Samen Dichtbij!” dat door alle gemeenteraden in de regio Nijmegen en Rivierenland in 2018 is vastgesteld. Woonvoorzieningen in alle verschijningsvormen nemen daarin nog steeds een belangrijke plaats in. Skaeve Huse vormen nog steeds een onmisbare schakel in dit palet.

Belevingswaarde (uiterlijk aanzien, herkenbaarheid, identiteit, betekenis plek).

Zie Hoofdstuk 2 Planbeschrijving.

Toekomstwaarde (doelmatigheid in de tijd, aanpasbaarheid en duurzaamheid van gebieden)

Met dit plan voorziet de gemeente in een behoefte. Mocht echter op termijn blijken dat er geen behoefte meer is aan dergelijke voorzieningen dan kunnen de units ook weer relatief gemakkelijk worden verwijderd. Het zijn namelijk verplaatsbare units. Daarmee kan het gebied dus gemakkelijk worden aangepast aan eventuele veranderende eisen en weer geheel terugkeren als groengebied. Eventueel kunnen de toegevoegde lagen (bomen, struiken) blijven bestaan zodat een diverser gebied overblijft dan voorheen. Het bestemmingsplan bevat een regeling dat de locatie enkel kan worden gebruikt voor Skaeve huse (wonen met begeleiding).

3.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Wonen

4.1.1 Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:

Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons onder andere op binnenwijkse wooncarrières en treden op de woonladder.

In de Woonvisie Nijmegen richt de gemeente ook op kwetsbare groepen. Door de extramuralisering van de zorg is de rol van corporaties als huisvesters de laatste jaren belangrijker geworden. Dit pakken ze goed op in samenwerking met instellingen die begeleiding verzorgen. Informatie, coördinatie en overleg tussen partijen rond de huisvesting en begeleiding van deze groepen blijft de aandacht vragen. De huisvesting van kwetsbare groepen in het souterrain van de woningmarkt verdient onze aandacht. Het gaat om een breed scala aan groepen: dak- en thuislozen, zwerfjongeren, (ex-) psychiatrische patiënten, re-integrerende verslaafden, ex-delinquenten, asielzoekers, en zorgmijders. Door de extramuralisering van de zorg is de rol van de corporaties als huisvesters van deze groepen de afgelopen jaren flink toegenomen.

Dit pakken ze goed op via de Werkgroep Bijzondere Bemiddeling. Daarnaast wordt met nieuwbouw een goede bijdrage geleverd. De rol van de corporaties in deze richt zich in deze voornamelijk tot huisvesting en fysiek beheer. Begeleiding wordt door andere instanties geleverd, zoals Iriszorg, en de RIBW. In z'n algemeenheid loopt dit goed in Nijmegen. Er zijn diverse samenwerkingsverbanden tussen corporaties en de maatschappelijke opvang. De rol van de gemeente is vooral coördinerend en faciliterend. Daarnaast financiert de gemeente voor een deel (woon)begeleiding.

Kernpunt bij het huisvesten van deze groepen is dat instroom, doorstroom en uitstroom uit de diverse woonvormen goed geregeld moet zijn zodat personen over de juiste woonvorm beschikken en er geen opvangplekken onnodig bezet zijn. Het streven bij de maatschappelijke opvang is namelijk gericht op het stijgen op de woonladder: van dakloos, via vormen van begeleid wonen naar een zelfstandige woonvorm (al zal er altijd een groep zijn die de laatste trede nooit zal bereiken, en onderweg blijft steken.

Voor een zeer beperkte groep mensen is “anders wonen” de zogenaamde Skaeve Huse een uitkomst. Skaeve Huse zijn bedoeld voor mensen die niet in te passen zijn in een gewone woonomgeving. Dit geeft te veel negatieve prikkels waardoor zij niet kunnen functioneren. Voor deze mensen is al van alles uitgeprobeerd. Zij wonen in overzichtelijke kleine huisjes met enige afstand tot een woonwijk, maar voorzieningen als winkels etc. zijn wel bereikbaar. Deze mensen ontvangen ambulante begeleiding vanuit een zorginstelling voor een paar uur per week.

Gemeente Nijmegen heeft in samenwerking met verschillende lokale zorginstellingen en woningbouwcorporaties besloten dat ook de stad Nijmegen een dergelijke woonvoorziening nodig heeft.

4.1.2 Conclusie

De realisatie van Skaeve Huse past in het woonbeleid zoals ook opgenomen in de Woonvisie en past op de gevonden locatie.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Bereikbaarheid
4.2.1.1 Verkeersontsluiting

Het plangebied is voor gemotoriseerd- en langzaamverkeer bereikbaar via de Staddijk aansluiting Stadsbroekseweg en hierdoor goed bereikbaar.

4.2.1.2 Openbaar vervoer

Voor het openbaar vervoergebruik is het plangebied aangewezen op het gebruik van de haltevoorzieningen op de Van Boetbergweg ter hoogte van de aansluiting Weezenhof 10e straat. De loopafstand bedraagt circa 900 meter.

4.2.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de Beleidsregels parkeren.

Dit is een uitwerking van de door de gemeenteraad vastgestelde 'Herziening nota perkeernormen 2016' (Rv. 14/2016).

Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Rest bebouwde kom". De parkeernormen zijn inclusief de parkeerruimte voor bezoekers. De parkeernorm voor de woonunits valt onder de categorie verzorgd wonen en bedraagt 0,6 parkeerplaats per woonunit. Uitgaande van 8 woonunits en 1 maatschappelijke unit voor begeleiding zijn 5 parkeerplaatsen benodigd.

4.2.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategoriseringkaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Voor de Staddijk geldt 50km/h en voor de ontsluitingsweg in het plangebied 30km/h.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Hoogspanningskabel

In de nabijheid van de locatie (ongeveer 37 meter van plangebied) ligt een hoogspanningsleiding waar een vrijwaringszone van 25m geldt aan beide zijde van de leiding. Deze raakt de locatie niet. De hoogspanningsleiding is in gebruik en betreft een 150 kV leiding. Door RIVM wordt een indicatieve zone aangegeven van 80 meter aan weerszijde van de mast. In een aanbeveling (1999/519/EG) heeft de Europese Unie een referentieniveau van 100 microtesla voor bescherming van leden van de bevolking vastgelegd. Deze waarde wordt in Nederland op voor het publiek toegankelijke plaatsen niet overschreden, ook niet in de buurt van hoogspanningslijnen (er liggen nu al gevoelige objecten in 80 meter zone van de mast). Het voorzorgsbeleid van het ministerie van VROM uit 2005 gaat een stap verder. Gemeenten en netbeheerders worden geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla. In de Skaeve Huse worden echter geen kinderen geplaatst. De hoogspanningskabel is dus geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Milieuzonering

In de nabijheid van het project is gelegen een boomkwekerij. In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” wordt aangegeven dat ten opzichte van de bedrijfgebouwen van een dergelijk bedrijf een afstand van minimaal 30 meter naar gevoelige objecten dient te worden aangehouden. Deze afstand wordt gehaald naar de geprojecteerde “Skaeve Huse”, het bedrijf wordt ten aanzien van het gebruik van zijn bedrijfsgebouwen dus niet beperkt in zijn mogelijkheden.

Behalve de bedrijfsgebouwen dient er echter ook rekening mee te worden gehouden dat op de terreinen behorend bij de boomkwekerij sprake zal zijn van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Op grond hiervan moet rekening worden gehouden met zgn. “spuitzones” waarbij tot voor kort gold: “het uitgangspunt dat, tussen gevoelige functies en boom- en fruitteeltbedrijven, in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen, een afstand van 50 meter moet worden aangehouden, in het algemeen niet onredelijk te noemen is” (o.a. 200805832/1/R1 van 23 september 2009).

Onderzoek van het Wageningen University & Research centre (Wageningen UR) heeft echter aangetoond dat deze 50 meter in ieder geval bij tuindersbedrijven wellicht als te veel belemmerend moet worden gezien. Bij fruitteeltbedrijven is namelijk het probleem van de drift, “door de aard van de bespuiting, met name omhoog en zijwaarts gericht spuiten, hoger, dan bij neerwaartse bespuitingen zoals in de akkerbouw en lage boomteelt.”

Ook de Raad van State heeft zich in de casus 201012191/1/R3 van 25 april 2012 in deze zin uitgelaten. Een spuitzone van 30 meter werd in deze casus als toereikend gezien “omdat bij een hoveniersbedrijf andere, minder belastende spuittechnieken, worden toegepast dan bij fruitteeltbedrijven”. Ook in de casus 201102611/1 (Overbetuwe), wordt bij een bomenkweker een aanzienlijk geringere afstand naar gevoelige objecten getolereerd.

Deze 30 meter kan ook bij het project “Skaeve Huse” worden gehaald. Op basis hiervan zou geconcludeerd kunnen worden dat ook de aanwezigheid van tuinbouwgronden niet aan de weg staat van de realisatie van de “Skaeve Huse”. Immers, noch de bedrijfsontwikkelingsmogelijkheden van de boomkwekerij komen in het geding, noch is er sprake is van een ongunstig “woon- en leefklimaat” voor de bewoners van de “Skaeve Huse”.

Echter, bij de beoordeling van de nieuwe situatie moet ook in aanmerking worden genomen dat, hoewel het tuindersbedrijf op dit moment wellicht gebruik kan maken van “minder belastende spuittechnieken”, dit natuurlijk niet betekent dat dit altijd zo zal blijven.

De mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan zijn immers bepalend bij de beoordeling van potentiële hinder en omdat dit bestemmingsplan op deze locatie ook de mogelijkheid voor fruitteelt biedt, moet hiermee wel rekening worden gehouden. Bij de concrete invulling van een bestemmingsplan moet immers worden uitgegaan van de “representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan”. Dit betekent dat dan toch moet worden uitgegaan van een “spuitzone” van 50 meter.

Dit nu zou weer betekenen dat de “Skaeve Huse” in de spuitzone van het bedrijf worden geprojecteerd, waardoor een gunstig “woon- en leefklimaat” niet meer kan worden gegarandeerd.

Bij de beoordeling van dit scenario is echter niet de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen betrokken. In de jurisprudentie en vakliteratuur is de laatste jaren meer tot uitdrukking gekomen dat door het treffen van maatregelen, zoals windhagen en windschermen rondom de (fruit-)boomgaarden, wel degelijk flinke reducties van de drift van bestrijdingsmiddelen (verantwoordelijk is voor de omvang van de spuitzones), behaald kunnen worden. In de bovengenoemde casus 201102611/1 bleek onder meer dat, door de toepassing van windhagen, de drift van bestrijdingsmiddelen aanzienlijk beperkt kon worden.

Dit betekent dat in een dergelijke situatie met geringere afstanden dan 50 meter, mogelijk toch een veilig woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Op grond hiervan is door de gemeente Nijmegen aan het Wageningen UR verzocht om te onderzoeken in hoeverre en onder welke omstandigheden eventueel kan worden afgeweken van de minimale afstand van 50 meter, onder de specifieke omstandigheden van het project “Skaeve Husen”.

De resultaten van dit onderzoek zijn uitgewerkt in de rapportage “Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen, project Skaeve Husen in de gemeente Nijmegen” (WUR rapport 568, 2014).

Uit dit onderzoek is gebleken dat bij een standaard spuittechniek ((Tabel 19, pagina 26) zonder windhaag een minimum afstand van 35 meter moet worden aangehouden.

Op 1 januari 2018 is het “Besluit van 23 juni 2017 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten” in werking getreden. Volgens dat ministeriële besluit moet op uiterlijk 1 januari 2021 een driftreducerende techniek van gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast (art. 3.78a en 3.80a Activiteitenbesluit). Daardoor is de afstand die moet worden aangehouden tussen het naastgelegen perceel (met de boomkwekerij) en de woonunits, zonder windhaag, nog slechts 25 meter (i.p.v. 35 meter). Dat volgt ook uit het WUR-rapport 568, 2014.

In dit bestemmingsplan is daarom (d.m.v. een voorwaardelijke verplichting) opgenomen dat de drie van de acht woonunits, die tussen de 25 en 35 meter zijn geprojecteerd, (pas) vanaf 1 januari 2021 in gebruik mogen worden genomen, of zoveel eerder de bedrijfsactiviteiten op het naastgelegen perceel feitelijk worden beëindigd.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies liggen binnen de zones van de A73 en Staddijk. Voor beide wegen is akoestisch onderzoek verricht.

De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies, woonunits de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege wegverkeer niet wordt overschreden. Omdat de geluidsbelasting niet boven de voorkeurswaarde uitkomt hoeft er geen hogere waarde procedure te worden doorlopen. De geplande woonunits kunnen worden gerealiseerd.

4.5 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

De plannen betreffen nieuwbouw van 8 woonunits en 1 maatschappelijke unit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maximaal 3 %, of:
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of:
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert. De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of:
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL, of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven dus niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van circa 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het zal duidelijk zijn dat dit plan ( 8 woonunits en een maatschappellijke unit) een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve niet in betekenende mate (NIBM) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Woningen worden niet genoemd.

Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt.

Het plangebied betreft geen gevoelige bestemming en voldoet het plan aan het gestelde in het besluit. Overigens wordt bij de geplande woonunits de grenswaarde van 40 ug/m3 voor stikstofdioxide niet overschreden (zie figuur 5 ). Ook voor fijnstof wordt de grenswaarde niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0002.png"

Ook in de recent gepubliceerde landelijke berekeningen in de zgn. monitoringstool blijken ter plaatse geen overschrijdingen van grenswaarden. In de volgende figuur zijn de rekenresultaten voor PM10 (jaar 2017)en NO2 (jaar 2017) weergegeven (de resultaten van de Monitoringsronde 2017 zijn toegankelijk via de website www.nsl-monitoring.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0004.png"

De Nijmeegse berekeningen en de landelijke monitoringstool gebruiken dezelfde invoergegevens en zijn beiden conform de wettelijke rekenregels. In de Nijmeegse berekeningen wordt extra aandacht besteed aan uitstoot door industrie en scheepvaart. Bovendien wordt in de Nijmeegse berekeningen op meerdere afstanden van de weg gerekend en niet alleen op de formele toetspunten. Daardoor kan met de Nijmeegse berekeningen kaarten zoals in figuur 5 geconstrueerd worden.

De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • liever niet binnen 300 meter van een snelweg;
  • op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in eerstelijnsbebouwing;
  • aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

Gemeente Nijmegen conformeert zich zoveel mogelijk aan deze landelijke niet-wettelijke GGD-richtlijn. De geplande nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemming en voldoet daarmee ook aan dit aspect.

4.6 Externe veiligheid

De locatie is gelegen nabij de A73. Dit is een route waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. De plaatsgebonden risicocontour van de A73 bedraagt 13 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. De woonunits liggen op ruim 87 meter buiten deze contour. Verder moet groepsrisico worden verantwoord indien er sprake is van een groep zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid; er moeten dan voorzieningen aanwezig zijn voor het verblijf van minimaal tien personen. Omdat de locatie geen permanente bewoning van tien mensen of meer mogelijk maakt is er dan ook geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

De A73 heeft 30 meter invloedgebied van brandbare vloeistoffen. De woningen liggen ook buiten deze zone. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van deze locatie.

4.7 Fysieke veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid.

4.7.2 Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

4.7.3 Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen bouwwerken onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Dit specifieke geval betreft het woonunits. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

4.7.4 Bluswatervoorziening

De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater voor bouwwerken (woonunits in dit geval). De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor deze objecten minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de toegangen van de woonunits dient maximaal 40 meter te bedragen. In geval men kiest voor een geboorde put als voorziening dan dient hierbij een opstelplaats te zijn.

Hier dient in de verdere uitwerking van het project rekening mee gehouden te worden.

4.7.5 Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de woonunits vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze toegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Daarnaast is het van belang dat er een keervoorziening is voor de brandweervoertuigen.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen; bij verdere uitwerking dient met de bereikbaarheid rekening gehouden te worden.

4.7.6 Conclusie

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

4.8 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende onderzoek:

Bodemonderzoek Stadbroekseweg ong. te Nijmegen, MWH B.V., projectnummer M13B0116, d.d.14 juni 2013.

Uit dit bodemonderzoek blijkt:

  • De grond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen (standaard analysepakket NEN5740);
  • In de grond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, zink en plaatselijk met kobalt. Ook is plaatselijk een matig verhoogd gehalte aan nikkel gemeten. Voor deze verontreinigingen is geen directe oorzaak aan te wijzen. Verhoogde gehalten aan metalen en barium komen in het laaggelegen deel van Nijmegen komen vaker voor en zijn vaak van nature is het grondwater aanwezig.

De aangetroffen lichte tot matige verontreinigingen in het grondwater vormen geen risico voor het beoogde gebruik van de locatie als woonlocatie. De bodemkwaliteit op de locatie vormt daarom geen belemmering bij het realiseren van de gewijzigde bestemming.

In 2015 is op de locatie inrichtingsbeplanting aangebracht ten behoeve van de realisatie van Skaeve Huse en is het perceel niet meer in gebruik als landbouwgrond.

4.9 Water

4.9.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

4.9.2 Algemeen

Het plan behelst de realisatie van acht zogenaamde skaeve huse alsook één kantoorunit op een terrein aan de Stadbroekseweg in het zuiden van de gemeente. Skaeve huse zijn kleine eenpersoonswoningen. De skaeve huse worden op lichte verhogingen in het terrein geplaatst waardoor de afwatering naar het omliggende terrein kan plaatsvinden. Ook de toegangsweg watert af naar het omliggende groen.

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Staddijk. In deze omgeving is dat het regionale watersysteem. Het plangebied ligt buiten het stedelijk watersysteem van Dukenburg. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

4.9.3 Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0005.png"

Figuur 6: Overzicht legger Waterschap Rivierenland

Parallel aan de autosnelweg ligt een A-watergang van het waterschap die het vanuit het Maas-Waalkanaal ingelaten water doorvoert. De waterkwaliteit van deze watergang is niet erg hoog. Echter omdat het regenwater wordt vastgehouden en geborgen in het plangebied worden de nabijgelegen watergangen niet belast met het hemelwater afkomstig van het plangebied. De gemeente heeft het oppervlaktewater overgedragen aan het Waterschap Rivierenland

4.9.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van de Provincie Gelderland toont de themakaart Waterbeleid nabij de wijk Weezenhof zowel gebieden met natte landnatuur als een beschermingszone natte landnatuur. Het plangebied ligt dichtbij laatstgenoemde echter erbuiten. De aanwezigheid van natte landnatuur heeft geen consequenties voor het plan.

4.9.5 Riolering / hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Stadbroekseweg. In deze straat ligt nu geen riolering. De riolering wordt uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

Bij het huis aan Staddijk 2 staat een drukrioolgemaal. De afstand van het plangebied tot dit gemaal is circa 150 meter. De aanleg van nieuwe riolering van het plangebied naar dit rioolgemaal is nodig. Beoordeeld moet worden of vrijvervalriolering mogelijk is of een pomp plus persleiding nodig is. De extra benodigde pompcapaciteit voor de afvoer van het vuilwater is circa 0.30 m³/h. De pompcapaciteit van het bestaande gemaal moet mogelijk worden aangepast. De gemeente Nijmegen legt deze riolering aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0006.png"

Figuur 7: overzicht riolering

     Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag.

Als kwantitatief gezien sprake is van een toename van verhard oppervlak moet extra berging worden gerealiseerd. In de bestaande situatie is geen verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie wordt 760 m2 verhard oppervlak aangelegd. De toename van het verharde oppervlak is 760 m2. Dit betekent dat aanvullende waterberging gemaakt moet worden. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Het huishoudelijke afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.

Vuilwater en hemelwater moeten gescheiden ingezameld en afgevoerd worden. Het verdient aanbeveling vuilwater en hemelwater per woning of bedrijf via eigen aansluitingen op de riolering af te voeren. Het verdient tevens aanbeveling goede afspraken te maken over de afvoer van vuilwater en hemelwater over de percelen van derden als die situatie zich voordoet en die afspraken goed vast te leggen. Voorzieningen voor de afvoer van vuilwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In alle voorzieningen moet op particulier terrein een controleput geplaatst worden. Inpandige controleputten zijn toegestaan.

Het water dat afstroomt van weg en parkeerplaatsen wordt in wadi's of zaksloten langs weg en parkeerplaatsen in de bodem geïnfiltreerd. Het water dat afstroomt van de daken voert rechtstreeks af naar het groen rondom de woningen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient dit uitgewerkt te zijn. De maaiveldhoogtes kunnen ook zorgen voor een natuurlijke afwatering van het gebied richting de mogelijk aan te leggen wadi's of zaksloten.

4.10 Natuur en Landschap

4.10.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde houtopstanden. Het kappen van houtopstanden is niet aan de orde voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10.2 Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'. Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

4.10.3 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden. Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

De voorgenomen ingreep is in 2013 getoetst aan de op dat moment geldende Flora- en faunawet. In de rapportage “Quickscan beschermde natuurwaarden Skaeve Huse” van 30 januari 2013 staan de volgende conclusies:

Broedende vogels
Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen daarom buiten het vogelbroedseizoen te starten of te worden uitgevoerd. Door het onaantrekkelijk maken (en houden) van het plangebied voor en tijdens de bouwfase, kan tevens eventuele (nieuw)vestiging van broedende vogels voorkomen worden.

Vleermuizen
Er zijn geen effecten op vleermuizen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden overdag uitgevoerd worden en dat er in de avond- en nachtelijke uren geen bouwverlichting wordt gebruikt.

Das
Binnen de planlocatie kan de das voorkomen. De Flora- en faunawet gaat uit van het voorzorgsbeginsel en stelt dat een overtreding van verbodsbepalingen met zekerheid moet kunnen worden uitgesloten. Uitsluitsel is alleen mogelijk op basis van voldoende en actuele gegevens. Wanneer negatieve effecten op soorten mogelijk zijn, en wanneer op basis van het oriënterend veldbezoek of actuele verspreidingsgegevens niet met zekerheid vast te stellen is of een soort aanwezig is, is daarom nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten noodzakelijk. Ook bij het aanvragen van een eventuele ontheffing of indienen van een mitigatieplan dient de aanwezigheid van de betreffende soort aangetoond te worden. Hierbij geldt een 'omgekeerde bewijslast waarbij de initiatiefnemer verantwoordelijkheid draagt. Er wordt nader onderzoek naar de das uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan bepaald worden of de ontwikkeling tot een overtreding van de Flora- en faunawet leidt en of mitigerende maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn. Eventuele negatieve effecten zijn met mitigerende maatregelen te voorkomen waardoor de voorgenomen ingreep redelijkerwijs uitvoerbaar is op het gebied van natuurbescherming.

Nader onderzoek naar de das
In 2013 is nader onderzoek uitgevoerd naar de das. In de rapportage “Dassenonderzoek Skaeve Huuse, Nijmegen” van 21 oktober 2013 staat dat net buiten het plangebied zich een dassenburcht bevindt. De burcht maakt onderdeel uit van een netwerk aan dassenburchten en functioneert als bijburcht. Het graslandperceel waar de woonunits zijn voorzien vormt jaarrond fourageergebied voor de das en wordt gebruikt voor dagelijkse bewegingen tussen verblijfplaats en voedselgebieden. Met het realiseren van Skaeve Huuse kunnen effecten optreden door verlies aan oppervlakte fourageergebied en aantasting/verstoring van de burcht. Met het treffen van mitigerende maatregelen kunnen deze effecten en het overtreden van verbodsbepalingen worden voorkomen.

ligging plangebied t.o.v. de dassenburchten

In de notitie “Dassenmitigatieplan Skaeve Huse, Nijmegen” van 20 oktober 2013 zijn de mitigerende maatregelen beschreven. Conform dit mitigatieplan zijn in 2015 houtsingels aangelegd. Om de kans op verkeersslachtoffers te verkleinen is in 2016 een dassentunnel aangelegd bij de Staddijk. Deze maatregel is geen verplichting vanuit natuurwetgeving.

Op 4 december 2015 is door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een ontheffing verleend voor het verstoren van de das.

Op 25 maart 2019 heeft Bureau Waardenburg een actualisatie uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Hieronder de belangrijkste conclusies:

Das
Het graslandperceel waar de woonunits zijn voorzien, vormt jaarrond foerageergebied voor de das en wordt gebruikt voor dagelijkse bewegingen tussen verblijfplaats en voedselgebieden. De reeds uitgevoerde mitigatiemaatregelen (aanplant lijnvormige beplanting rond het plangebied) worden goed gebruikt door de das. Er zijn geen verblijfplaatsen van de das in het plangebied aanwezig. Met de kwalitatieve verbetering van het dassenfoerageergebied buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden conform het mitigatieplan is de functionaliteit van de burchten van de dassenclan niet in het geding. Overtreding van verbodsbepalingen is daarom niet aan de orde.


Kleine marterachtigen
Er is potentieel leefgebied van kleine marterachtigen in het plangebied aanwezig. Er verdwijnt geschikt foerageergebied maar er gaat door de ingreep geen essentieel leefgebied verloren. Er is geen risico op overtreding van verbodsbepalingen.

Andere grondgebonden zoogdieren
Het plangebied vormt tevens leefgebied van enkele soorten grondgebonden zoogdieren van het Beschermingsregime andere soorten waarvoor een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen geldt. Een ontheffing voor deze soorten is niet nodig.

Vogels
De bomen in het plangebied zijn geschikt als broedlocatie voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Voor het vernietigen van nesten die in gebruik zijn en het verstoren van in gebruik zijnde nesten van vogels zodanig dat broedsels mislukken is geen ontheffing mogelijk. Het vernietigen en verstoren van in gebruik zijnde nesten moet worden voorkomen.


Ongewervelden
Bij de aanleg van de half verharde toegangsweg worden in het naastgelegen bosperceel geen bomen gekapt. Nader onderzoek naar de iepenpage is daarom niet nodig. Er is geen risico op overtreding van verbodsbepalingen.


Andere soorten
Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

4.10.4 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen (voorheen EHS): het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

4.10.4.1 Groene ontwikkelingszone

De planlocatie ligt op ongeveer 100 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone (GO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0007.png"

In de rapportage “Quickscan beschermde natuurwaarden Skaeve Huse” van 30 januari 2013 staat beschreven dat er geen consequenties zijn van de ingreep op de EHS (nu GNN). Vanwege de mogelijke aanwezigheid van de das, een kenmerkende diersoort voor het Rijk van Nijmegen, is hier dieper op ingegaan. Het plangebied valt buiten de begrenzing van de EHS(GNN) en staat de ontwikkeling van een ecologische verbinding niet in de weg. Het plangebied wordt echter wel gebruikt door de das, welke een kenmerkende soort is. De das is niet enkel gebonden aan de begrenzing van de EHS (GNN) en is daardoor relevant voor de toetsing. Migratie en uitwisseling van deze soort binnen het Rijk van Nijmegen (en eventueel verder) is dan ook relevant. Binnen het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming dienen effecten op deze soort voorkomen te worden. Wanneer wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming, dan heeft de ontwikkeling geen aantasting van deze kernkwaliteit tot gevolg.
Er zijn geen negatieve effecten vanuit de Wet natuurbescherming, vandaar dat ook effecten op de GNN zijn uitgesloten.

4.10.5 Gemeentelijk beleid
4.10.5.1 Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

4.10.5.2 Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is.

4.10.5.3 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

4.10.5.4 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

4.10.5.5 Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. Het groen van de Staddijk behoort tot de hoofbomenstructuur. De structuur blijft in stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0009.png"

4.10.5.6 Ecologie van de stad

In de compactere stadsdelen van Nijmegen zijn de mogelijkheden om nieuwe ecologische relaties te realiseren vaak erg beperkt. Handhaving en versterking van aanwezige waarden staat hier dan ook voorop.
Onderstaande kaart geeft de ecologische structuur weer, zoals opgenomen in de Groene Draad. In de omgeving van het plangebied liggen de ecologische hotspots Park Staddijk en Vogelenzang. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op deze ecologische structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP4016-ON01_0012.png"

4.10.5.7 Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden. Met Nijmegen: Groen, gezond en in beweging (vastgesteld door het College op 14 maart 2017 en ook opgenomen in de gezondheidsagenda) werkt de gemeente aan gezonde inwoners in een gezonde omgeving.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarden

4.11.1 Cultuurhistorische waarden

Om deze woonunits mogelijk te maken is het nodig om de bestaande bestemming van Agrarische doeleinden te wijzigen. De voorgestelde voorziening is noodzakelijk, maar niet te realiseren binnen de bestaande stedelijke bebouwing.

In cultuurhistorisch opzicht zal deze kleinschalige verandering van de groene zone rondom de stadswijk leiden tot een geleidelijke overgang tussen de stad en het buitengebied.

4.11.1.1 Conclusie

Vanuit cultuurhistorische waarden bestaan geen overwegende bezwaren tegen de voorgestelde herziening van het bestemmingsplan.

4.11.2 Archeologie
4.11.2.1 Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Erfgoedwet.

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

4.11.2.2 Plangebied

Het plangebied ligt in een gebied met een nader te onderzoeken belang (waarde 1). Het gemeentelijk beleid voor dergelijke gebieden houdt in dat bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter in ieder geval voorafgegaan worden door een archeologisch vooronderzoek.

Terreinen/gebieden met een nader te onderzoeken archeologisch belang krijgen vooralsnog geen aanduiding in het bestemmingsplan. De archeologische maatregelen moeten via een erfgoedverordening worden geregeld. Een dergelijke verordening is nog niet operationeel.

4.11.2.3 Voorwaarden

De bouw van woonuits en maatschappelijke unit zal nauwelijks of geen bodemingrepen met zich meebrengen. Er gelden daarom geen archeologische beperkingen.

4.11.2.4 Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.12 Klimaat

De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045; 20% energiereductie in 2020) stimulering van circulaire economie (streven 10 % circulaire inkoop in 2020; circulaire regio in 2050), en klimaatdaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noopt. Nijmegen heeft zich bij het Europese Convenant of Mayors for Climate and Energy aangesloten, De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.

Daarnaast streeft Nijmegen duurzaam en meervoudig ruimtegebruik na; het plannen van geschikte functies op de juiste plaatsen in het stedelijk netwerk, zodat ontwikkelingen elkaar en de stad kunnen versterken.

Kernbegrippen voor het tegengaan van de klimaatverandering zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kandoor energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om middels de energietransitie als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is de gebouwde omgeving van het gas te halen. Ambitie is om energiegebruik te beperken door isolatie en een op de omgeving en bezonning afgestemde verdeling van functies. Ook het zoveel mogelijk opwekken van energie, zoals bijvoorbeeld zonne-energie op bedrijfsdaken en het gebruik van restwarmte (die op het terrein voorhanden is) zijn nodig om de doelstelling te behalen.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor beperking van energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Afkoppeling van hemelwater in combinatie met een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Grotere gesloten verharde parkeervlakken dienen vermeden te worden, of voorzien te worden van voorzieningen als pergola's etc. om lokale oververhitting te beperken.

In de paragrafen over groen en waterhuishouding wordt hier verder invulling aan gegeven.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.

Om de mogelijkheden voor energiebesparing en opwekking van duurzame energie per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader scheppen voor het gebruik van de gebouwen en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen.

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen "Groen", "Maatschappelijk", "Wonen - Woonunits", "Verkeer".

Groen

De in het plangebied voorkomende groenvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming Groen. Binnen de meeste overige bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat niet al het groen ook als groen bestemt hoeft te worden. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemming Verkeer ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bermen niet als groen bestemt hoeven te worden. Binnen de bestemming Groen zijn ook bijbehorende voorzieningen als sport- en speelvoorzieningen, terrassen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden mogelijk. Tevens zijn wadi's, water, overstortvijvers, rioolbuffers en geluidwerende voorzieningen mogelijk. In de bestemming Groen is parkeren alleen toegestaan binnen de aanduiding 'parkeerterrein'.

Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is opgenomen om één maatschappelijke unit mogelijk te maken. De unit dient ten behoeve van de begeleiding van de bewoners van Skaeve Huse.

Wonen - Woonunits

De woonunits zijn verplaatsbare units. Binnen de bestemming Wonen - Woonunits is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen de woonunit mag worden opgericht.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de openbare weg. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals groen-, sport en speelvoorzieningen, taluds en geluidwerende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

De betreffende locatie is eigendom van de gemeente Nijmegen. De grondexploitatie bevat de beëindiging van de pacht, de inrichting van de nieuwe openbare ruimte en de gemeentelijke plankosten. Dekking vindt plaats door een bijdrage vanuit de gemeente Nijmegen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd en daarom hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening zal er inspraak plaatsvinden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie gelegd worden. De tervisielegging wordt gepubliceerd in de "Staatscourant".

7.2 Overleg

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk. Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden. Het plan is van puur lokaal belang en er is geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk

Waterschap

Er is beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.

Gemeente Wijchen

Het bestemmingsplan is op 18 april 2019 aangeboden aan de gemeente Wijchen en er is geen reactie binnengekomen. Het plan is wel telefonisch toegelicht en de gemeente Nijmegen heeft toegezegd dat direct omwonenden in de gemeente Wijchen per brief worden geïnformeerd.

Gemeente Heumen

Het bestemmingsplan is op 18 april 2019 aangeboden aan de gemeente Heumen en er is geen reactie binnengekomen.