Gemeente: | Nijmegen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
De kern van de Crisis- en herstelwet (Chw) is dat met nieuwe en/of aangepaste procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kent niet alleen een nieuw begrippenkader en nieuwe (afwijkende) wettelijke mogelijkheden, de wijze van totstandkoming is ook anders dan we tot nu toe gewend zijn. In het bestemmingsplan stond het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’ centraal. Alleen regels met een ruimtelijke relevantie konden worden opgenomen. Nu gaat het om het kunnen stellen van regels die strekken ten behoeve van het volledige domein van de fysieke leefomgeving, waaronder ook natuurinclusief bouwen, klimaatadaptatie en aanvullende regels ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de onderzoekslast voor bepaalde milieuaspecten en het verzekeren van het kostenverhaal door te schuiven naar de uitvoeringsfase.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is een experimenteel plan als bedoeld in artikel 2.4 Crisis- en Herstelwet (Chw) in samenhang met artikel 7c Besluit uitvoering Chw. Gemeente Nijmegen heeft een aanvraag ingediend bij de Minister om de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift aan te melden als een innovatief project waarvoor een bestemmingsplan verbrede reikwijdte kan worden opgesteld. Op 14 december 2022 is de 18e tranche van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet gepubliceerd in de Staatscourant. Daarin is bedrijventerrein De Grift aangewezen als innovatief project in het kader van de Chw. De 18e tranche is op 15 december 2022 in werking getreden.
Artikel 7c Besluit uitvoering Chw somt op van welke regels in onder meer de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet geluidhinder kan worden afgeweken. Hoofdstuk 5 licht de systematiek van dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte toe, in het licht van de mogelijkheden die dat artikel biedt.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gaat uit van uitnodigingsplanologie en loopt vooruit op de doelen en de systematiek van de Omgevingswet. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte het karakter van een omgevingsplan. Om duidelijk aan te geven dat er sprake is van een apart planfiguur in de ruimtelijke ordening wordt hierna niet gesproken over een bestemmingsplan maar over het Chw-bestemmingsplan.
De Grift maakt al sinds de vaststelling van het 'Structuurplan land over de Waal' onderdeel uit van de Waalsprong en ligt in het meest noordelijke deel hiervan, tegen de A15 aan. De Grift is een gefragmenteerd gebied met veel bestaande bedrijvigheid. De Grift moet zich nu ontwikkelen tot een belangrijke werklocatie van Nijmegen. De ambitie is om in de Waalsprong niet alleen te voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte, maar ook om ruimte te bieden aan bedrijven met bijbehorende werkgelegenheid als duurzame economische dragers voor de stad. Grenzend aan de bestaande bedrijventerreinen (industrieterrein De Grift en de Rietgraaf) is het de bedoeling om de nu nog onbebouwde aangrenzende terreinen de komende jaren verder te ontwikkelen als bedrijventerrein met de daarbij behorende infrastructuur.
De uitbreiding van bedrijventerrein De Grift (hierna aangeduid als: uitbreiding De Grift) maakt samen met de projecten binnen Knoop 38 (Park 15 en RTG; beide in de gemeente Overbetuwe) onderdeel uit van Knoop Nijmegen. Knoop Nijmegen is als bovengemiddeld knooppunt in de goederenvervoerscorridor A15 aangeduid in het MIRT. Dit komt vanwege de goede ligging aan de vervoersassen over spoor, weg en water (de containerterminal BCTN), de nabijheid van Duitsland, de aanwezige bedrijventerreinen en de uitbreidingsmogelijkheden daarvan. Knooppunt Nijmegen is o.a. aangewezen voor ontwikkelingen ten behoeve van XXL-logistiek. Het RPW 2021-2024, maar ook de ladderonderbouwing voor de uitbreiding van De Grift (zie paragraaf 3.1.4) laat zien dat er in de regio ruimte en behoefte (marktvraag) is voor ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. De Grift is binnen Knoop Nijmegen aangewezen als locatie voor de huisvesting van XXL-logistiek. Reden voor de gemeente Nijmegen om de planontwikkeling voor De Grift op te pakken.
De Grift als locatie voor de uitbreiding van een bedrijventerrein is een logisch vervolg op wat er in de directe omgeving gebeurt en al aanwezig is: de al aanwezige bedrijventerreinen in De Grift en Park15 in wording aan de westzijde van de afslag (een logistiek bedrijventerrein). De Provincie is aan de overzijde van de A15 bezig met de planvoorbereiding voor de Railterminal Gelderland. De partijen Overbetuwe, Nijmegen en de Provincie werken samen aan de verbetering van de bereikbaarheid voor auto, fiets en OV door de aanpak van Afslag 38. Met daarbij ook de uitstekende bereikbaarheid van De Grift dankzij de ligging aan de goederenvervoerscorridor A15, de nabijheid van containerterminal BCTN, als ook de nabijheid van (geschoold) personeel ziet Nijmegen kansen voor een modern duurzaam bedrijvenpark. Met het aanwezige windpark en zonnepark in de Grift liggen er kansen een groen bedrijvenlandschap in De Grift te ontwikkelen.
Met de uitbreiding De Grift richt Nijmegen zich niet alleen op de logistieke bedrijvigheid, maar willen we ook (de komende jaren) in ruimte voorzien voor klassiek-gemengde bedrijven met een regionale en lokaal karakter. Tevens kan de uitbreiding van De Grift van betekenis zijn voor eventuele bedrijfsverplaatsingen uit het gebied Winkelsteeg waardoor werkgelegenheid voor de stad behouden kan blijven. Voorliggend Chw-bestemmingsplan maakt de ontwikkeling en uitgifte van nieuwe bedrijfskavels en aanpassen van de verkeersstructuur juridisch-planologisch mogelijk.
Afbeelding 1.1: Vogelvluchtimpressie van de uitbreiding van De Grift
Het plangebied voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift maakt onderdeel uit van de Waalsprong en ligt in het meest noordelijke deel van Nijmegen, tegen de A15 aan (zie afbeelding 1.2). De uitbreiding omvat drie deelgebieden: De Grift Noord, De Grift Zuid en De Grift West. Afbeelding 1.3 geeft de ligging en begrenzing van deze deelgebieden weer. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit Chw-bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: ligging van De Grift aan de noordzijde van Nijmegen
Afbeelding 1.3: ligging en begrenzing van de deelgebieden uitbreiding bedrijventerrein De Grift
Op dit moment gelden in het plangebied de volgende (facet)bestemmingsplannen:
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de kaders van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, omdat er voor een groot deel van het plangebied een agrarische bestemming geldt. Op grond van deze bestemming is het ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein niet mogelijk. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen. Voorliggend Chw-bestemmingsplan voorziet hierin.
Binnen het plangebied liggen enkele percelen die in eigendom zijn van derden, waar op grond van dit Chw-bestemmingsplan bedrijfsgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Voor deze gronden zijn (nog) geen (anterieure) overeenkomsten over de grondexploitatie zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten. In verband hiermee is het kostenverhaal nog niet anderszins verzekerd en is het noodzakelijk om eisen te stellen aan de inrichting. Om deze redenen dient een exploitatieplan te worden opgesteld.
Normaliter wordt het exploitatieplan parallel aan het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Om diverse redenen is ervoor gekozen de bestemmingsplanprocedure naar voren te halen en het exploitatieplan op een later moment te publiceren. Met het oog hierop is in dit Chw-bestemmingsplan een algeheel bouwverbod opgenomen (de Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid onderzoekslasten en het kostenverhaal door te schuiven naar de uitvoeringsfase). Dit bouwverbod is niet van toepassing op gronden waarvan het kostenverhaal is verzekerd middels een exploitatieplan of anterieure overeenkomst.
Het voorliggende Chw-bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het Chw-bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het plangebied ligt in het uiterste noorden van de gemeente Nijmegen en wordt aan de noordzijde begrensd door de A15, in het westen door de Griftdijk (Rijksweg Zuid) en de bossage, in het zuiden door de woonwijk Zuiderveld ten zuiden van de Stationsstraat en in het westen door het bestaande bedrijventerrein de Rietgraaf en ter plaatse van Grift West door de gemeentegrens. Aan de zuidoostzijde grenst het gebied aan de achterkanten van het bestaande bedrijventerrein De Grift. Dit betreft een bedrijventerrein met beperkte industriële en (groot-) handelsactiviteiten. In de bestaande situatie heeft het plangebied voornamelijk een agrarische functie met losse (van oorsprong) agrarische bebouwing langs de Griftdijk en Stationsstraat en daarachter gelegen weidegronden en akkergronden. In een aantal situaties heeft de van oorsprong agrarische bebouwing een andere functie gekregen, zoals garagebedrijf Zaat en enkele woonfuncties. Het plangebied bevat ook een bosstrook, het zogenaamde roekenbosje. Daarnaast wordt een deel van de groene uitstraling bepaald door de particuliere kavels (tuinen, bomen, hagen e.d.) en de bomenrijen langs de dorpslinten (de Griftdijk en Stationsstraat). Verschillende historische structuren herinneren nog aan de cultuurhistorie van het gebied (zie ook paragraaf 4.12.
Afbeelding 2.1: bestaande structuren rondom het plangebied.
De Grift is gelegen in Knoop 38 aan de goederenvervoerscorridor A15. Spoor, weg en water zijn binnen handbereik. Het gebied ligt naast afslag 38 van de A15 en is daarmee direct ontsloten via een snelweg. Met de aanpak van Afslag 38 verbetert de bereikbaarheid en met doortrekking van de A15 krijgt het gebied ook nog een directe(re) verbinding met Duitsland. De uitbreiding van De Grift sluit verder aan op de bestaande bedrijventerreinen Rietgraaf en De Grift, maar ook op het westelijk gelegen Park15 in Overbetuwe. Met de uitbreiding van De Grift ontstaat er bij afslag 38 aan de zuidzijde van de A15 een intergemeentelijke werklocatie passend bij de ambities van de goederenvervoerscorridor en met een goede verbinding (zeker na de mogelijke doortrekking A15) met Duitsland.
Uitgangspunt voor de ontwikkeling van De Grift is een duurzame gebiedsontwikkeling, zoals verwoord in de 'Gebiedsvisie De Grift' door het college van B&W vastgesteld in april 2020). Inpassing van bedrijvigheid in dit gebied vindt in nauwe afstemming plaats met de ambities voor duurzaamheid, groen en water. Het stedenbouwkundig raamwerk voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift voorziet in een opzet die aansluit bij de bestaande landschappelijke structuren en het energielandschap dat in het gebied van De Grift aan het ontstaan is. De groenblauwe structuur met daarbinnen de inpassing van groen omzoomde bedrijfskavels dragen bij aan klimaatadaptatie en de energietransitie.
Afbeelding 2.2: Gebiedsvisie De Grift
Overige ontwikkelingen in de omgeving
De uitbreiding van De Grift staat niet op zichzelf. Er spelen meer ontwikkelingen in dit gebied. Ten zuiden van afslag 38 van de A15 wordt een nieuw transformatorstation gerealiseerd. Daarmee wordt de stroomvoorziening in het gebied op orde gebracht. Verder zijn de gemeenten Overbetuwe en Nijmegen bezig met de aanpak van afslag 38 van de A15 om de bereikbaarheid en verkeersveiligheid rondom deze afslag te verbeteren.
De uitbreiding van De Grift biedt ruimte aan circa 30 hectare netto bedrijventerrein: 15 hectare voor XXL-logistiek, circa 8 hectare voor regionale bedrijvigheid en circa 7 hectare voor kleinschalige lokale bedrijvigheid (klassiek-gemengd). Uitgaande van een gemiddelde uitgifte van 5 ha per jaar vanaf 2023 kan de uitbreiding van De Grift tot 2030 in de ruimtebehoefte voorzien. De uitbreiding van De Grift draagt hiermee substantieel bij aan de economische en werkgelegenheidsambities van Nijmegen.
Voor de uitbreiding van De Grift is een stedenbouwkundig raamwerk opgesteld, zie afbeelding 2.3. Dit raamwerk is geënt op Nijmeegse ontwikkelambities. Groene en blauwe verbindingen in combinatie met werk- en leefkwaliteit staan voorop. De uitbreiding van De Grift zal zoveel mogelijk - ongeacht de grootte van de kavels - gebruik maken van natuurlijke hoofdstructuren. Deze hoofdstructuren zijn herkenbaar door een diversiteit en groen en vormen samen met de ondergrond de basis voor flora en fauna die Nijmegen overal in de stad herbergt. Groen wordt functioneel ingezet voor waterberging en infiltratie om ook in de periodes van droogte genoeg grondwater te hebben om de flora te doen groeien. De gebouwde omgeving speelt hierbij een hoofdrol, zij zal bijdragen aan de afgifte van voldoende water aan de omgeving.
Ook voor de beoogde ontwikkelingen wordt de groene onderlegger als basis gebruikt en wordt er gedacht aan gebouwen en verharding die in een groene 'printplaat' worden gesitueerd. Het gebied van De Grift is nu al ingericht als energielandschap; er is een windpark en een zonnepark aanwezig. De uitbreiding van De Grift biedt goede kansen als energie-opwekkend bedrijventerrein. Een minimumambitie hierbij is het benutten van beschikbare dakvlakken voor zonne-energie en het gebruik van duurzame energie. De diversiteit aan kavels en werkmilieus op De Grift bieden kansen voor circulaire reststromen. Bij een duurzame gebiedsontwikkeling horen ook toekomstbestendige duurzame gebouwen. Dit vertaalt zich in eisen ten aanzien van bouwmaterialen, hergebruik etc. volgens GPR en/of BREEAM.
In de verkavelingsopzet voor de uitbreiding wordt rekening gehouden met de aansluiting op de bestaande bedrijvigheid: langs de A15 zijn grootschalige kavels voorzien en ten zuiden van de ontsluiting de minder grootschalige kavels om zo aan te sluiten bij de bestaande bedrijvigheid. Ook in De Grift Zuid en West wordt qua kavelgrootte en bouwhoogte aangesloten bij de omliggende functies. Zo zijn in De Grift Zuid aan de westzijde van het bestaande bedrijf Barenbrug de grotere kavels gedacht en nabij de Griftdijk zijn de meer kleinschalige kavels gesitueerd.
Afbeelding 2.3: hoofdstructuur uitbreiding bedrijventerrein De Grift.
Bovenstaande afbeelding geeft een indruk van de stedenbouwkundige hoofdstructuur met daarbinnen de nog te ontwikkelen gebieden. De kavelgrenzen liggen nog niet vast en kunnen wijzigen naar gelang de wensen van geïnteresseerde bedrijven. Wat vast wordt gelegd zijn de eerder benoemde groenstructuren die beeldbepalend zullen zijn voor de ervaring van een 'groene' stadsentree. Het groene raamwerk is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan.
De ontwikkelingen op de uitgeefbare kavels zullen worden getoetst aan de vijf kernwaarden voor de duurzame gebiedsontwikkeling in De Grift:
De uitbreiding van de Grift bestaat uit drie deelgebieden: De Grift Noord, De Grift Zuid en De Grift West. Deze ontwikkeling omvat een gebied van circa 30 hectare groot en richt zich hoofdzakelijk op logistieke bedrijvigheid. De uitbreiding van De Grift voldoet aan de belangrijkste vestigingseisen voor XXL-logistiek: een multimodale en goede fysieke en digitale bereikbaarheid, een nabije arbeidsmarkt en een goede maatvoering. De invulling met XXL-logistiek richt zich op distributiecentra op een kavel groter dan 4 hectare en met een nationale of regionale marktoriëntatie. Dit sluit aan bij het type logistieke vestiging dat zich hoofdzakelijk in knoop Nijmegen vestigen. De uitbreiding van De Grift is hiervoor bij uitstek geschikt, waarbij het van belang is dat het met name om value added logistics gaat. In combinatie met kleinere centra, cross docking of hubs kan De Grift, gelegen aan de entree van Nijmegen, dienen als overslagpunt naar andere delen van de stad en elders in de regio.
Naast ruimte voor XXL-kavels met een totale maximale omvang van 15 hectare is er ruimte voor XL-logistiek (2-4 ha) en reguliere logistiek met oppervlaktes tussen 5.000 m2 en 2 hectare. Dit kunnen lokale transport- en distributiebedrijven zijn, die een relatie hebben met de logistieke bedrijven op Park15, maar ook bedrijven gericht op stadsdistributie. Stadsdistributie is eveneens een vorm van logistiek die relatief kleine oppervlaktes vraagt. Stadsdistributie kan bovendien bijdragen aan de opgaven voor duurzame mobiliteit en levert bovendien relatief veel werkgelegenheid op. De locatie van de Grift maakt het geschikt voor stadsdistributie die het noordelijk deel van Nijmegen en het tussengebied tussen Arnhem en Nijmegen bedient.
Met logistieke dienstverlening sluiten we aan bij de lokale/regionale DNA. Via de in de toekomst aangepaste infrastructuur van afslag 38 en de Griftdijk zijn de kavels vrijwel direct ontsloten op de A15 en multimodaal ontsloten met spoor (railterminal in de toekomst) en de haven in de buurt, maar ook richting het centrum van Nijmegen. Op het naastgelegen Park15 zijn voorzieningen aanwezig als een tankstation (fossiel en LNG) en een foodcourt. Samen met de ontwikkelaar van Park15 en de provincie worden de mogelijkheden voor een clean energy hub en truckparking onderzocht.
De hoek Griftdijk / Stationsstraat is in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein De Grift en de bebouwing langs de Griftdijk meer geschikt voor de wat kleinere bedrijfskavels (2.000 – 5.000 m2), maar ook de wat grotere kavels tot 2 ha. Dit deel van de uitbreiding richt zich met name lokale en regionale bedrijven vallend in de werkmilieus klassiek-gemengd en/of maakindustrie al dan niet met een hogere milieucategorie (tot maximaal 3.2). Ook is er hier ruimte om uitbreidingswensen van bedrijven op het bestaande bedrijventerrein op te vangen.
De Grift West en De Grift Zuid zijn bedoeld voor regionale en lokale bedrijvigheid. Regionale bedrijvigheid heeft een omvang van 5.000 m2 tot 2 hectare; bij lokale (of kleinschalige) bedrijvigheid gaat het om kavels kleiner dan 5.000 m2. Regionale bedrijvigheid zijn over het algemeen bedrijven uit een klassiek gemengd werkmilieu of maakindustrie (inclusief bouw). Voorbeelden zijn bedrijven in de (maak-)industrie, zoals metaal-, kunststof-, textiel- en voedselverwerking en -verpakking, groothandel en reguliere logistiek waaronder stadslogistiek. Kleinschalige bedrijvigheid is erg divers. Voorbeelden van kleinschalige bedrijvigheid zijn aannemers, installatiebedrijven, loodgieters, ambachtelijk bedrijven (bijv. meubelmakers), drukkerijen, ict-bedrijfje etc. Maar het kan ook een bedrijfsverzamelgebouw waarin een aantal bedrijven gehuisvest is.
De Grift Zuid ligt tegen de woningbouw van Zuiderveld aan en is circa 6 hectare groot. Door een groene zone te creëren tussen de bedrijvigheid en de woningbouw is het mogelijk om hier ook een hogere milieucategorie te huisvesten. Er kunnen enkele wat grotere bedrijven worden gehuisvest, bijvoorbeeld groothandelsbedrijven, bouw- en installatiebedrijven of maakindustrie worden gehuisvest die met hun kavel direct ontsluiten op de Stationsstraat. Perifere detailhandel is niet aan de orde. Richting de Griftdijk is ruimte voor meer kleinschalige lokale bedrijven (kavels tot max. 5.000 m2).
De Grift West (circa 4,5 hectare groot) gaat uit van een kleinschalige verkaveling in aansluiting op de directe omgeving en is bedoeld voor lokale bedrijvigheid. Kavels variërend van 1.500 tot 3.000 m² en incidenteel tot 5.000 m² met een lagere milieucategorie. Hierbij denken we aan onder meer aan bedrijfsverzamelgebouw, ambachtsbedrijven, reparatiebedrijven, lokale bedrijfsverplaatsingen, ruimte voor startende bedrijven en commerciële dienstverlening (ICT-bedrijf). Echter geen zelfstandige kantoren en geen (perifere) detailhandel, beide functies zijn expliciet uitgesloten in de bestemmingsplanregels. Het werkmilieu klassiek-gemengd past het beste bij dit deel van De Grift.
Parkmanagement
In Nijmegen kennen alle werklocaties een vorm van georganiseerd parkmanagement cq. werklocatiemanagement opgezet. Dit zal ook voor de uitbreiding van De Grift gaan gelden. Hier liggen aanvullend kansen gezien de al aanwezige bedrijvigheid in het gebied. Bij de verdere planuitwerking zal bekeken worden hoe parkmanagement voor de uitbreiding nader inhoud en vorm gegeven kan worden. De verplichting tot het opzetten van een parkmanagementstructuur kan onderdeel uitmaken van de gronduitgiftevoorwaarden.
De uitbreiding van De Grift is gelegen onder aan de aflag 38 van de A15. Via de Griftdijk en de Stationsstraat zijn de drie deelgebieden van de uitbreiding bereikbaar. Om de bereikbaarheid van het gebied te vergroten worden de Griftdijk en de kruising Griftdijk-Stationsstraat aangepast. De rijbanen worden heringericht, er komen nieuwe kruispunten en er wordt extra geboden aan fietsers van en naar Elst door de inpassing van een tweerichtingenfietspad aan de oost- of westzijde van de Griftdijk
De Grift Noord krijgt een hoofdontsluiting rechtstreeks op de Griftdijk, waardoor een rechtstreekse verbinding met het rijkswegennet ontstaat. De Grift West en De Grift Zuid zijn via een insteekweg direct ontsloten op de Stationsstraat en kunnen vervolgens via de Griftdijk snel naar de A15 of richting het centrum van Nijmegen. Enkele kavels in De Grift Zuid hebben een directe inrit vanaf de Stationsstraat.
Voor langzaam verkeer is de uitbreiding van De Grift bereikbaar via de fietsvoorzieningen langs de Griftdijk en de Stationsstraat. Ook langs de nieuwe ontsluitingsweg in De Grift Noord wordt een fietsvoorziening aangelegd. Aanvullend zal vanaf de kruising Stationsstraat/Griftdijk een langzaam verkeersaansluiting worden gerealiseerd. Haltering van OV is langs de Griftdijk voorzien.
Op het bedrijventerrein komt een groen(blauwe) openbare hoofdstructuur. Groen wordt ingezet voor waterberging, maar vormt ook de basis voor flora en fauna die voorkomt. In wisselwerking met de uitgeefbare kavels ontstaat er een klimaatadaptief watersysteem. Het groen vormt ook de grens c.q. omkadering tussen de kavels en de grootte ervan. Het robuuste groensysteem zorgt voor het tegengaan van wateroverlast en behoud van biodiversiteit en is tegelijkertijd het beeldbepalende aspect van het bedrijventerrein.
Nijmegen staat met haar ontwikkelingen een duurzame gebiedsontwikkeling voor, dus ook met De Grift. Dit komt tot uiting in de ambities voor de openbare ruimte en voor de ontwikkeling van de individuele bedrijfskavels: een robuuste klimaatadaptieve hoofdstructuur, De Grift als energiebron, circulaire complementaire ontwikkelingen en circulair bouwen. Er zijn ontwerpprincipes ontwikkeld die hiermee samenhangen en worden toegelicht in het beeldkwaliteitplan, dat als bijlage bij de regels is opgenomen. In paragraaf 4.11 wordt verder toegelicht op welke wijze klimaatadaptatie en duurzaamheid geborgd zijn in dit bestemmingsplan.
Een groot deel van de nieuw uit te geven kavels op de Grift vallen binnen het concessiegebied van het warmtenet, met uitzondering van De Grift West. Bedrijven die zich vestigen binnen het concessiegebied zijn verplicht om aan te sluiten op het warmtenet. De locatie is onder voorwaarden tevens geschikt voor warmte-koude-opslag.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg-en waterbeheer, defensieterreinen rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Het Rijk werkt aan een grootschalige en ingrijpende herziening van het omgevingsrecht. De verschillende (sectorale) wetten op het gebied van o.a. bouwen, milieu, water, natuur en ruimtelijke ordening worden samengevoegd in één nieuwe wet, de Omgevingswet. Uitgangspunten van de wet zijn: minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven, lokaal maatwerk en vertrouwen. De Omgevingswet is aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer en treedt naar verwachting op 1 juli 2023 in werking. Deze datum is echter nog niet definitief en schuift mogelijk nog verder naar achteren.
De Omgevingswet wordt nader uitgewerkt in vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). De behandeling van de ontwerp-AMvB's door de Eerste Kamer is afgerond. Het gaat om de onderstaande AMvb's:
De Omgevingswet verplicht het Rijk, provincies en gemeenten straks om een omgevingsvisie te maken voor elk van deze overheidsniveaus (vervangt de huidige structuurvisies). Vooruitlopend op de Omgevingswet en de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie heeft het Rijk een Nationale Omgevingsagenda opgesteld. In deze startnota staan een aantal strategische opgaven centraal die uitwerking behoeven in de Nationale Omgevingsvisie. Deze opgaven zijn:
Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Met voorliggend Chw-bestemmingsplan worden de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift met circa 30 hectare mogelijk gemaakt. Hiermee is een toets aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling noodzakelijk.
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een laddertoets uitgevoerd. De belangrijkste conclusies worden navolgend besproken, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen.
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
In afbeelding 3.1 is de totale ruimtebehoefte per werkmilieu tot 2030 afgezet tegenover het uitgeefbare aanbod in het marktgebied van De Grift. Dit is dus exclusief het planaanbod in de 1e tranche van het RPW. De ruimtevraag in het werkmilieu logistiek bestaat uit de uitbreidingsvraag plus de vervangingsvraag van 6 hectare. De overige werkmilieus kennen geen vervangingsvraag. Verder is in de grafiek het beschikbare aanbod met een donkere kleur gemarkeerd en het gereserveerde aanbod (opties) met een lichte kleur. Uit de confrontatie blijkt dat in alle werkmilieus waarover De Grift beschikt tot 2030 behoefte ontstaat aan nieuw aanbod.
Afbeelding 3.1: regionale vraag-aanbodconfrontatie marktgebied De Grift per 1 januari 2022 (excl. planaanbod). Periode 2022-2030 (Bron: Ecorys).
In het RPW Arnhem-Nijmegen 2021-2024 is geconstateerd dat er in de periode tot 2030 behoefte is aan 120 hectare extra ruimte op bedrijventerreinen. De gemeenten in de regio Arnhem-Nijmegen hebben in het RPW afgesproken dat deze additionele ontwikkelruimte in twee tranches wordt toebedeeld aan de plannen die zowel kwantitatief als kwalitatief voldoen. Gebaseerd op deze constatering, hebben de Groene Metropoolregio en de provincie ingestemd met het verdelingsvoorstel van de ontwikkelruimte voor bedrijventerreinen. Voor een overzicht van plannen in de 1e tranche wordt kortheidshalve verwezen naar het onderzoeksrapport. Het integrale uitbreidingsplan voor De Grift is goedgekeurd door Ecorys aan de hand van een parallel beoordelingsproces.
De extra ontwikkelruimte die in de 1e tranche aan De Grift is toebedeeld bedraagt 15 hectare voor XXL-logistiek en 8,4 hectare voor regionale bedrijvigheid. Naast het planaanbod zoals deze is afgesproken in het RPW kent De Grift nog 7,9 hectare uitbreiding voor lokale bedrijvigheid (kavels tot 5.000 m2). Wanneer deze cijfers naast de vraag-aanbodconfrontatie uit de bovenstaande afbeelding worden gelegd, kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding binnen de prognose valt. Ook als het planaanbod elders in het marktgebied in de beschouwing wordt betrokken, blijkt dat de ruimtevraag voor ieder werkmilieu nog steeds groter is dan het aanbod. De confrontatie hiervan wordt getoond onderstaande tabel: 163 hectare ruimtevraag ten opzichte van 141,5 hectare uitgeefbaar aanbod en planaanbod.
Tabel 3.1: confrontatie vraag en (plan)aanbod marktgebied De Grift 2022-2030 (bron: Ecorys).
Uit de ladderonderbouwing blijkt dat in alle werkmilieus waarvoor De Grift geschikt is (Klassiek-gemengd, (Maak)industrie en Logistiek) ontwikkeling noodzakelijk is om aan de ruimtevraag tot 2030 te kunnen voldoen, omdat de ruimtevraag over deze periode het beschikbare aanbod overstijgt. Bovendien is ongeveer de helft van het aanbod in optie, wat betekent dat zonder ontwikkeling van De Grift in het marktgebied een groter ruimtetekort dreigt. Dit geldt voor zowel regionale bedrijvigheid als voor XXL-logistiek.
Dat er op regionaal niveau sprake is van ruimtetekort, is al geconstateerd in het RPW 2021-2024. Binnen het afsprakenkader van het RPW is de ontwikkelruimte om het ruimtetekort in te vullen toebedeeld aan verschillende bedrijventerreinen in de regio, en zo ook De Grift. De ontwikkelruimte van De Grift bedraagt in de 1e tranche 8,4 hectare voor regionale bedrijvigheid en 15 hectare voor XXL-logistiek. Buiten dat bestaat het uitbreidingsplan van De Grift ook uit 7,9 hectare voor lokale bedrijvigheid (kavels tot 5.000 m2), waarmee het totale plan op 31,1 hectare uitkomt. Afgezet tegenover de resultaten uit de vraag-aanbodconfrontatie wordt geconcludeerd dat uitbreiding van De Grift noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de ruimtevraag en dat reeds voldaan is aan de vereiste regionale afstemming.
Bestaand stedelijk gebied
Nu is gebleken dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, moet worden aangetoond in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het Bro definieert het bestaand stedelijk gebied als: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Naast de criteria uit de definitie moet de geldende bestemming ook betrokken worden bij het beoordelen of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
Een groot deel van de gronden in het plangebied is voorzien van een agrarische bestemming en is ook als zodanig ingericht en in gebruik. Dit neemt niet weg dat de omgeving van het plangebied vrijwel volledig wordt gevormd door woningbouw (o.a. Zuiderveld en lintbebouwing Stationsstraat), bedrijvigheid (o.a. de bedrijventerreinen De Grift, Rietgraaf en Park15), duurzame energievoorzieningen (o.a. een zonnepark en vier windturbines) en infrastructuur (A15). Tezamen maakt dat, gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied en de ter plaatse geldende bestemmingen, wordt geconcludeerd dat het plangebied grotendeels in bestaand stedelijk gebied ligt. Voor de noordzijde van het plangebied, dat momenteel ook bestemd en ingericht is als onbebouwde agrarische gronden, wordt verondersteld dat geen sprake is van bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de voorliggende ontwikkeling niet volledig binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Aan de noordzijde van het plangebied wordt XXL-logistiek voorzien. Zoals blijkt uit de behoefteraming blijft het aanbod aan locaties voor (XXL-)logistiek ver bij de vraag vanuit de markt. Met name XXL-logistiek stelt heel specifieke eisen aan de vestigingslocatie (multimodaal ontsloten, een nabije arbeidsmarkt en omvang bedrijfskavels). Om deze reden zijn er binnen Nijmegen en de regio geen alternatieve vestigingslocaties voorhanden. Gelet op de omvang van de bedrijfskavels (>4 hectare), de noodzakelijke ligging nabij het rijkswegennet en de milieucategorie waarbinnen XXL-logistiek valt, zijn er geen geschikte alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien is de ontwikkeling van het voorliggende plangebied reeds voorzien in bestaand beleid, waaronder de omgevingsvisie (zie paragraaf 3.4.1) en de Gebiedsvisie De Grift.
Het voorliggende Chw-bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het plan voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift speelt in op de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan nieuw bedrijventerrein in de regio. Aangezien de geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, is het gerechtvaardigd dat de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Verder wordt met de voorgenomen ontwikkeling c.q. uitbreiding van bedrijventerrein De Grift de concurrentiekracht van Nederland vergroot door de ruimtelijk-economische structuur te versterken hetgeen leidt tot een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld 19 december 2018, inwerking getreden 1 maart 2019) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de Provincie richting:
In relatie tot de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift is het volgende beleid uit de Omgevingsvisie relevant.
Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
Circulaire economie
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
Biodiversiteit: werken met de natuur
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
De provincie heeft de volgende ambities op dit vlak:
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie februari 2022). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift past binnen de doelstellingen van de provinciale omgevingsvisie en verordening. De uitbreiding zal op een dusdanige wijze ontwikkeld worden dat het gereed is voor de toekomst en kan bijdragen aan de ambities op het gebied van energietransitie (wind en zon), klimaatadaptatie (water en hittestress), biodiversiteit (SMP-N), bereikbaarheid (goede en efficiënte ontsluiting terrein en omliggende gebied) en vestigingsklimaat (krachtig en duurzaam). Om deze ambities kracht bij te zetten zijn in dit Chw-bestemmingsplan onder meer regels gesteld aan de realisatie van klimaatadaptieve maatregelen (waaronder het realiseren van voldoende waterberging en groendaken), natuurinclusiviteit (o.a. groen kavelranden) en duurzaamheid (BREEAM-certificering en het opwekken van zonne-energie op eigen terrein).
Sinds 1 januari 2021 is de Groene Metropoolregio opgericht. Dit is de opvolger van het regionaal orgaan Arnhem Nijmegen. In de Groene Metropoolregio werken 18 gemeenten uit de regio Arnhem Nijmegen samen aan de realisatie van 5 grote regionale opgaven: Circulaire regio, Productieve regio, Ontspannen regio, Groene groeiregio en Verbonden regio. Met een regionale agenda wordt hier vorm en inhoud aan gegeven. De regionale agenda voor de Productieve regio bestaat uit vijf speerpunten: Stimuleren ondernemerschap in het mkb, Human Capital: onderwijs en arbeidsmarkt, Doorontwikkeling van (inter)nationale clusters, Versterking van duurzame logistiek en Toekomstbestendige werklocaties. Onder het speerpunt toekomstbestendige werklocaties valt het Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024.
De markt voor bedrijventerreinen, perifere detailhandel en kantoorlocaties is (boven-)regionaal. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om voldoende en geschikte ruimte voor de vestiging van nieuwe bedrijven en voor de ontwikkeling van bestaande bedrijven. De gemeenten in de Groene Metropoolregio maken samen met de provincie Gelderland regionale programmeringsafspraken met betrekking tot bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel. In 2019 en 2020 is onderzoek gedaan naar de uitgifte van de werklocaties. Hieruit kwam naar voren dat door een historisch hoge uitgifte het overaanbod aan bedrijventerreinen fors is teruggedrongen. Nieuwe ramingen laten tot 2030 een ontwikkelruimte van 120 hectare voor nieuwe bedrijfskavels zien. Daarvan is in de regio ruim 40 hectare noodzakelijk voor de huisvesting van grote logistieke bedrijven (XXL-logistiek). Medio 2020 werd daarom besloten om het RPW te gaan herzien.
Dit nieuwe Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024 (idem vastgesteld door GS in juni 2021) bevat de keuzes die de gemeenten in de Groene Metropoolregio maken voor het in balans brengen van vraag en aanbod naar werklocaties. Het Regionaal Programma Werklocaties regio Arnhem-Nijmegen 2021-2024 vormt dan ook de kaders voor het regionaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel en is het regionale toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe initiatieven en ontwikkelingen worden getoetst aan deze kaders.
Specifiek voor bedrijventerreinen is het volgende afgesproken: van de 120 ha ontwikkelruimte voor bedrijventerreinen is ruim veertig hectare noodzakelijk om in de regio grote logistieke bedrijven (XXL-logistiek) te kunnen huisvesten. Het RPW 2021-2024 benoemt expliciet twee knooppunten als het gaat om ruimte voor nieuwe locaties voor XXL-logistiek. Knoop 38 met Park15 en De Grift is er daar één van. De locatie De Grift is opgenomen op de ruimtelijk-economische beleidskaart voor XXL-logistiek in het RPW. De ruimtevraag naar XXL-logistiek bedraagt 69 hectare in de periode tot 2030. Omdat het beschikbare aanbod bijna volledig is uitgegeven is er op korte termijn behoefte aan uitbreidingsruimte voor XXL-logistiek. Hiervan is 12,5-15 ha beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift, onderdeel van het logistieke knooppunt Nijmegen. Daarnaast is 20 hectare beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van DocksNLD in Montferland dat onderdeel uitmaakt logistieke knooppunt Emmerich, Montferland, Zevenaar. Voor XXL–logistiek gelden in het bijzonder aanvullende randvoorwaarden op het gebied van duurzaamheid en zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
In juni 2021 heeft de gemeente Nijmegen toestemming gekregen om het bedrijventerrein De Grift uit te breiden met 15 hectare voor XXL-logistiek in Noord, 8,4 hectare voor regionale bedrijvigheid (reguliere logistiek, stadsdistributie, maakindustrie en klassiek-gemengd) in Noord en Zuid. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hier invulling aan gegeven, met dien verstande dat maximaal 8 hectare is bestemd voor regionale bedrijvigheid. In aanvulling op de afspraken in het RPW wordt er nog maximaal 7 hectare voor kleinschalige lokale bedrijvigheid (klassiek-gemengd/maakindustrie; kavels tot 5.000 m2) mogelijk gemaakt.
In het RPW 2021-2024 zijn verder uitgangspunten opgenomen om bedrijventerreinen toekomstbestendig te maken: hoe kunnen bedrijventerreinen verduurzaamd worden en bijdragen aan de energietransitie. Dit geldt niet alleen voor nieuw te ontwikkelen terreinen maar heeft eveneens betrekking op bestaande bedrijventerreinen.
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift is toegestaan op basis van de gemeentelijke aanvraag voor ontwikkelingsruimte voor bedrijventerreinen op basis van het RPW 2021-2024 (1e trance). De beoogde uitbreiding past binnen de regionale afspraken.
Op 28 oktober 2020 stelde de gemeenteraad van Nijmegen de Omgevingsvisie 2020-2040 vast: Nijmegen - Stad in beweging. In de omgevingsvisie legt de gemeente Nijmegen haar langetermijnvisie tot 2040 voor de stad vast, met richtinggevende speerpunten voor de sociaal-economische en fysieke leefomgeving. In de visie staan vier opgaven centraal:
Afbeelding 3.2: omgevingsvisiekaart 2020-2040
De omgevingsvisie dient vier doelen:
De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de omgevingsvisie.
We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen. Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor ontwikkelen we o.a. een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau.
De komende jaren werken we aan de verbreding van het centrum naar de gebieden rondom de Waal. Onder de noemer 'Nijmegen omarmt de Waal' realiseren we verschillende projecten en ontstaat hier een variatie van nieuwe gemengde milieus en hebben de rivieroevers een belangrijke openbare functie. Het gaat o.a. om de Stationsgebied, NYMA, Hof van Holland, Waalkade, Valkhofkwartier, Vlaams Kwartier, en Burchtstraat/Augustijnenstraat.
De komende jaren blijven we investeren in de clusters Health & high Tech om nieuwe banen te creëren. We willen ruimte bieden aan nieuwe bedrijven en meewerken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit doen we mede door te investeren in uitstraling en kwaliteit en door de mogelijkheden voor intensivering en functiemenging op campussen te onderzoeken. De Novio Tech Campus, Campus Heyendaal en de binnenstad zijn sterke campussen in Nijmegen.
Toetsing
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied zijn de richtinggevende keuzes 1, 2, 3 en 5 relevant. Met de beoogde uitbreiding van bedrijventerrein De Grift wordt aangesloten bij de ambities uit de omgevingsvisie om te komen tot een duurzame, natuurinclusieve en klimaatadaptieve leefomgeving. De ontwikkeling van bedrijventerrein De Grift is in de omgevingsvisie bovendien al als concrete ontwikkeling benoemd. Met dit Chw-bestemmingsplan wordt hier uitvoering aan gegeven.
In dit akkoord beschrijven de partijen alle nieuwe plannen die zij hebben voor Nijmegen, bovenop de afspraken en het beleid dat er al ligt. Met voorliggend Chw-bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het coalitieakkoord, onder meer door in te zetten op klimaatadaptatie, het opwekken van duurzame energie en het vergroenen van de openbare ruimte en particuliere terreinen.
De plannen voor uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift passen binnen de doelstellingen van het gemeentelijk beleid.
De Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) bepalen voor welke activiteiten, die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, het bevoegd gezag die gevolgen moet beoordelen (artikel 7.2 Wm). Activiteiten die over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben, staan in het Besluit m.e.r. op de C-lijst (m.e.r.-plicht); andere activiteiten die afhankelijk van de omstandigheden nadelige milieugevolgen kunnen hebben staan op de D-lijst (m.e.r-beoordelingsplicht). Het doel van de m.e.r.-procedure is om het milieubelang volledig mee te wegen in de besluitvorming over activiteiten die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben.
Omdat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift niet kunnen worden uitgesloten, is een passende beoordeling van die effecten nodig (artikel 2.8 Wet natuurbescherming). Vanwege de noodzaak van een passende beoordeling, is besloten ook een plan-MER (artikel 7.2a Wet milieubeheer) uit te voeren. In het plan-MER is beoordeeld of en zo ja, welke belangrijke nadelige gevolgen de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift kan hebben voor het milieu.
Met een actualisatietoets - die als bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen - is de reikwijdte en het detailniveau van de informatie die voor het plan nodig is en voor het milieueffectrapport (artikel 7.8 Wet milieubeheer) bepaald. De ontwikkeling van de bedrijventerrein De Grift is sinds eind jaren '90 onderdeel van de gebiedsontwikkeling Waalsprong. Daarmee waren ook de milieueffecten van deze ontwikkeling onderdeel van het MER Waalsprong 2003. Bij het opstellen van dit MER was de gemeente Nijmegen zich ervan bewust dat de ontwikkeling van de omvangrijke stadsuitbreiding - gezien de jarenlange realisatietijd - niet bij de start geheel zou kunnen worden vastgelegd. Daarom zijn in het MER Waalsprong 2003 bouwstenen en alternatieven breed onderzocht op milieueffecten. Nadien heeft nog een actualisatie van het MER plaatsgevonden vanwege een wijziging in de verkeersstructuur: Aanvulling MER Waalsprong 2007.
Omdat negatief effecten op Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten, is in de eerste plaats een passende beoordeling van die effecten nodig, in aanvulling op het MER Waalsprong 2003/2007. In de tweede plaats moet worden nagegaan of – en zo ja op welke punten – een actualisatie van de andere milieueffecten nodig is voor de vaststelling van het bestemmingsplan (of omgevingsplan) voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift. Daartoe is een vergelijking gemaakt tussen de uitgangspunten waarop de milieueffecten voorheen waren gebaseerd (MER Waalsprong 2003/2007) en het huidige plan voor het bedrijventerrein.
Specifiek is daarbij gelet op de factoren die bepalend zijn voor de aard en omvang van de milieueffecten, zoals het profiel van de bedrijvigheid. Veranderen deze factoren niet, dan worden ook geen andere effecten verwacht. Als de effecten gelijk blijven, is het mogelijk dat de wet- en regelgeving voor milieueffecten sinds 2003/2007 is veranderd en dat de effecten inmiddels niet meer passen binnen de bandbreedte van het MER Waalsprong 2003.
De verwachte effecten van het stedenbouwkundig plan 2022 zijn aanleiding om voor een groot deel van de omgevingsaspecten het MER Waalsprong 2003/2007 aan te vullen of te actualiseren: vanwege gewijzigde omstandigheden en nieuwe wet- en regelgeving (vallen/) valt (delen van) de ontwikkeling die de milieueffecten (veroorzaken) veroorzaakt niet meer binnen de bandbreedte van de uitgangspunten van de alternatieven die in het MER Waalsprong 2003 zijn onderzocht. Dit is nader uitgewerkt in het plan-MER.
De voornaamste resultaten van het plan-MER zijn navolgend beschreven, het volledige MER-rapport is als bijlage 16 bij de toelichting opgenomen. De bijlagen van de plan-MER zijn als bijlage 18 t/m 21 opgenomen.
Alternatieven in het MER
Op basis van de voorgeschiedenis van de gebiedsontwikkelingen en de daarbij reeds uitgewerkte alternatieven, bevat voorliggend MER geen locatiealternatieven voor het bedrijventerrein en de infrastructuur. De locatie en ontwikkelingen en de gebiedsindeling liggen vast en zijn in MER Waalsprong 2003/2007 uitgebreid onderzocht op omgevingseffecten. De factor die het onderscheid in effecten van alternatieven bepaald, is in dit geval het al dan niet doortrekken van de snelweg A15 vanaf Bemmel naar Zevenaar. Deze factor is in het MER relevant voor de thema's verkeer en de daaraan gerelateerde aspecten zoals geluid, luchtkwaliteit, stikstof en gezondheid. Thema's als bodem en water zijn niet verkeer gerelateerd en het eventueel doortrekken van de A15 is als factor daarin niet onderscheidend voor de onderzoeksresultaten. Uit de alternatievenvergelijking volgt een toelichting op de belangrijkste omgevingseffecten. Omdat de doortrekking van de A15 verder los staat van de uitbreiding van de Grift, is deze niet onderscheidend voor de gebiedsontwikkeling. Er wordt in het MER dan ook geen voorkeursalternatief uitgewerkt.
Conclusies
De uitbreiding van De Grift, speelt zich grotendeels af binnen de bandbreedte van inrichtingsmogelijkheden die in het MER Waalsprong 2003 is onderzocht. Enkele milieuaspecten zijn in het kader van deze Aanvulling op het MER nader bekeken, vanwege wijzigingen in wet- en regelgeving, vanwege nieuwe informatie over de huidige waarden en vanwege nieuwe inzichten. Het betreft onderzoeken naar:
Daarnaast is een aantal onderzoeken in het MER aangevuld en toegevoegd, zodat deze actueel zijn en toekomstbestendig bij de uitbreiding van De Grift. Daarbij gaat het onder andere om luchtkwaliteit, natuur, klimaat en gezondheid. In de effectbeoordeling worden de effecten ten opzichte van de referentiesituatie per criterium vertaald naar een score ten opzichte van de referentiesituatie:
In het MER zijn de milieueffecten van de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein De Grift onderzocht. De belangrijkste en meest onderscheidende conclusies die uit MER getrokken worden zijn:
Advies Commissie m.e.r. en oplegnotitie
Op 10 mei 2023 heeft de Commissie m.e.r. een voorlopig advies uitgebracht over de plan-MER voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift. In haar advies constateert de Commissie m.e.r. dat er essentiële informatie voor de besluitvorming ontbreekt. Daarop is besloten dat er een aanvulling op het MER noodzakelijk is om tot een volledig onderzoeksrapport te komen. Het betreft aanpassingen en uitbreiding op:
Zodoende is een oplegnotitie bij het MER Uitbreiding bedrijventerrein De Grift Nijmegen opgesteld, die als bijlage 18 bij de toelichting is opgenomen. De gemeente neemt het advies van de Commissie m.e.r. over en kan zich vinden in de benoemde punten. De veronderstelling bij de vervolgaanpak is dat een groot deel van de ontbrekende informatie en achtergrond beschikbaar is (geweest) in de voorgeschiedenis van het project en de achtergrondonderzoeken bij de bestemmingsplanwijziging. Er is al veel onderzocht in het kader van het project (sinds MER 2003). De aanwijzing van De Grift als XXL-locatie in het Regionaal Programma Werklocaties, de IOW-aanvraag, actualisatietoets en totstandkoming van het bestemmingsplan hebben een geresulteerd in de keuzes die ervoor gezorgd heeft dat het voorliggend MER het plangebied en programma toetst zoals het is.
In de oplegnotitie is daarom een toelichting opgenomen over het projectverleden: welke besluiten zijn genomen, wat is onderzocht, welke keuzes zijn gemaakt en hoe heeft dit geleid tot het stedenbouwkundig raamwerk.
Bij de gebiedsontwikkelingen in Nijmegen staat duurzaamheid centraal. Zo wordt bij de ontwikkeling van De Grift vastgehouden aan de gemeentelijke ambities om in 2045 een 'energie neutrale stad' te zijn. De Commissie adviseert daarom de gemeentelijke ambities uit te werken en aan te geven in hoeverre dit als randvoorwaarden geldt voor de ontwikkeling van het terrein. Deze gemeentelijke duurzaamheidsambities in relatie tot De Grift zijn in deze aanvulling nader uitgewerkt.
Verder is door verschillende specialisten een aanvulling gemaakt op de berekeningen en toelichting op de onderdelen geluid, verkeer en stikstof. Voor de aanvulling op het geluidsonderzoek zijn zowel het MER rapport, het akoestisch onderzoek bij het bestemmingsplan én de oplegnotitie aangevuld. In de oplegnotitie wordt verwezen naar de aanpassingen die in het MER en akoestisch onderzoek worden gemaakt.
Naast aanpassingen op het MER in voorliggend rapport zijn voor de volledigheid ook aanpassingen in het MER gemaakt voor het onderdeel Geluid. In de oplegnotitie wordt naar deze aanpassingen verwezen. De oplegnotitie vormt hiermee een aanvulling op het MER en is als bijlage 17 bij de toelichting opgenomen.
Op 17 augustus 2023 heeft de Commissie haar definitieve advies uitgebracht. Daarin concludeert de Commissie dat het aangevulde MER de doelstellingen concreter heeft gemaakt. Daardoor komen verplichtingen voor duurzaam bouwen en het optimaliseren van duurzame energie voldoende aan bod. Ook is het onderzoek naar geluid, verkeer en stikstof uitgediept en aangevuld. Hierdoor geeft het rapport meer inzicht in de milieugevolgen. Er is daarnaast een aanzet gemaakt voor een monitoringsprogramma. De Commissie vindt dat daarmee voldoende milieu-informatie beschikbaar is om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan. Wel beveelt de Commissie de gemeente aan om de doelstellingen te vertalen in randvoorwaarden en dit te monitoren.
In het MER zijn de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling onderzocht. Op een aantal milieuaspecten scoort de ontwikkeling neutraal (archeologie, luchtkwaliteit, water en gezondheid) of heeft het zelfs een positief effect (verkeer, klimaat en energie en bodem). Zo zorgen de beoogde infrastructurele maatregelen er voor dat de verkeersafwikkeling in en rondom het plangebied verbetert ten opzichte van de referentiesituatie. Daar staat echter tegenover dat de beoogde ontwikkeling op een aantal milieuaspecten (natuur, geluid, externe veiligheid en cultuurhistorie) tot een negatief effect leidt. Daarbij zijn wel enkele nuances te maken.
Voor het aspect stikstof is de beoogde ontwikkeling an sich als negatief beoordeeld, maar door het intrekken van de toestemming voor het houden van vee van een nabijgelegen veehouderij, gelegen aan de Hoeksehofstraat 9 te Nijmegen, kan worden geborgd dat de stikstofdepositie op alle relevante gebieden (zogenaamde hexagonen uit het rekeninstrument Aerius) binnen de Natura2000-gebieden niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Er is per saldo (dus na saldering) zelfs sprake van een afname van de stikstofdepositie op de verschillende Natura2000 gebieden. Daarmee is sprake van een positief milieueffect.
Ook ten aanzien van flora en fauna is een nuancering op zijn plaats. Als gevolg van de ontwikkeling zal een deel van het essentieel foerageergebied van de boomvalk en sperwer aangetast worden. Indien het verlies aan foerageergebied passend gecompenseerd wordt (conform kennisdocumenten en andere beschikbare protocollen), kan een ontheffing verkregen worden. Ook voor vleermuizen, steenmarters en huismussen geldt dat de beoogde ontwikkeling met de juiste maatregelen geen negatief effect op de duurzame instandhouding van (de leefgebieden van) deze soorten heeft.
Het bovenstaande neemt niet weg dat er op een aantal aspecten sprake is van een (licht) negatief milieueffect. Over de hele breedte genomen - wanneer de plussen en minnen tegen elkaar worden weggestreept en de bovenstaande nuances in acht worden genomen - is het milieueffect van de voorgenomen ontwikkeling (met en zonder doortrekking van de A15) als neutraal te boordelen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot onomkeerbare negatieve gevolgen voor het milieu zal leiden.
Het versterken van de economische veerkracht van de stad Nijmegen en haar inwoners is één van de hoofdopgaven van de gemeente Nijmegen. Het belangrijkste doel van deze economische visie is het creëren van banen op alle niveaus. De ambitie is om in 10 jaar tijd 10.000 extra banen te creëren en het ecosysteem in stad en regio te versterken.
In tegenstelling tot veel andere gemeenten in Gelderland blijft Nijmegen in aantal inwoners de komende jaren toenemen. Deze groei van inwoners vraagt om groei van het aantal banen. Nijmegen wil bedrijven voor de regio behouden en ondersteunen in hun groei én ruimte bieden zodat nieuwe bedrijven zich kunnen vestigen. Nijmegen heeft een positief ondernemersklimaat met financieel gezonde en hoogwaardige bedrijven. De stad kan bouwen op sterke economische sectoren als stuwende economische kracht. Nijmegen ligt bovendien strategisch, heeft een aantrekkelijke historische binnenstad en ligt in een prachtige groene omgeving aan de rivier. De belangrijkste sectoren voor de stad zijn Health & High Tech, MKB/Zakelijke Dienstverlening en Logistiek. Health en High Tech zijn economisch krachtige sectoren en onderscheidend. Daar horen aantrekkelijke campussen (Novio Tech Campus en campus Heijendaal) bij. Nijmegen is voor de logistieke sector goed gelegen tussen de Randstad en het Ruhrgebied. De Waal, de A15 en de Betuweroute zijn gunstige vestigingsplaatsfactoren. Logistiek is belangrijk voor Nijmegen én de regio. De afgelopen jaren is Bijsterhuizen succesvol ontwikkeld tot een logistiek en gemengd bedrijventerrein, een belangrijke bron van werkgelegenheid. Park15 is in ontwikkeling, de Railterminal Gelderland wordt ontwikkeld en Nijmegen wil op de Grift met duurzame logistiek aan de slag. Het op peil houden van de kwaliteit van het vestigingsklimaat en daarbinnen de werklocaties is belangrijk.
Uitbreiding van De Grift is belangrijk voor de invulling van de economische ambities van Nijmegen. Nijmegen beschikt nog slechts over beperkte uitgeefbare meters bedrijventerrein en kan de reguliere marktvraag niet meer adequaat bedienen. Bedrijventerrein Bijsterhuizen is volledig uitgegeven en ook voor XXL-logistiek en klassiek gemengd is er in Nijmegen geen aanbod meer. Voor het werkmilieu maakindustrie is er theoretisch nog aanbod beschikbaar op Mercuriuspark, maar in de praktijk zal hier andere bedrijvigheid gerealiseerd worden (vestiging van perifere detailhandel, horeca (hotel) en sportvoorzieningen/leisure is hier ook mogelijk). Bedrijventerrein Winkelsteeg wordt in de toekomst getransformeerd naar een werk-woongebied. In theorie is er op Winkelsteeg nog 10 ha aanbod: 4 ha op het voormalig Compaqterrein aan de Nieuwe Dukenburgseweg en 6 ha rond de Novio Tech Campus op Winkelsteeg Noord (onderdeel van de specials in het RPW). Op het voormalig Compaqterrein worden in het kader van de woningbouwimpuls dit najaar 500 tijdelijke woningen gerealiseerd. Deze functie blijft er naar verwachting tenminste 15 jaar op; er kan gesteld worden dat dit terrein niet langer meer uitgeefbaar is als bedrijventerrein (klassiek gemengd werkmilieu).
Voor de realisatie van de werkgelegenheidsambities van 1.000 banen per jaar is een nieuw bedrijventerrein van belang. Voor een deel (26%) wordt deze werkgelegenheid op bedrijventerreinen gerealiseerd. Ofwel door intensivering en revitalisering van bestaande terreinen, ofwel door nieuwe werklocaties en/of uitbreiding van bestaande werklocaties. Doel is om 2.600 arbeidsplaatsen op bedrijventerreinen te realiseren over een periode van 10 jaar. Hiervoor is in de komende 10 jaar ongeveer 62 ha bedrijventerrein nodig (gem. 42 arbeidsplaatsen per hectare). Het is de ambitie om 1.050 banen te realiseren door het intensiveren en herstructureren van 25 ha bedrijventerrein (o.a. Winkelsteeg (10 ha) en ENGIE-terrein (15 ha)) en 1.315 banen te creëren door circa 30 hectare nieuw terrein te ontwikkelen.
Uitgaande van een gemiddelde uitgifte van 5 ha per jaar vanaf 2023 kan De Grift tot 2030 in de ruimtebehoefte voorzien. De uitbreiding van De Grift brengt een geraamde groei van zo'n 1.300 arbeidsplaatsen met zich mee. De Grift draagt hiermee substantieel bij aan de economische en werkgelegenheidsambities van Nijmegen.
Aansluiting op regionale DNA
Met de uitbreiding van De Grift wordt bijgedragen en aangesloten bij het regionale DNA:
Triple Helix
De triple helix is een model voor het kijken naar en het sturen op innovatie in de kenniseconomie. Essentie van het model is de samenwerking tussen drie partijen: onderwijs, overheid en bedrijfsleven. Dit model wordt in Nijmegen al volop toegepast en heeft onder geresulteerd in ondersteuningsprogramma’s voor startups en mkb-bedrijven op het gebied van o.a. health en life sciences. Ook voor bedrijventerrein De Grift gaat de voorkeur uit naar bedrijvigheid die het triple helix model omarmt en bijdraagt aan het versterken van de topsectoren in onze regio.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de economische veerkracht. Het aspect economie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit Chw-bestemmingsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die hinderveroorzakende functies mogelijk maken, moet worden aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige functies (o.a. woningen) voldoende gewaarborgd is. Om dit te beoordelen wordt doorgaans gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). In deze VNG-publicatie zijn indicatieve richtafstanden opgenomen tussen bedrijven en gevoelige functies, afhankelijk van het gebiedstype waarin de gevoelige functies zijn gelegen ('rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'). In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorziening en horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteiten tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het Activiteitenbesluit valt en/of een omgevingsvergunning nodig heeft. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Model Nijmegen). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in milieucategorieën. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt.
Gebiedstypen
Het plangebied en de directe omgeving is zowel in de bestaande als toekomstige situatie aan te merken als een gemengd gebied. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals bedrijvigheid en detailhandel . Ook lintbebouwing met verspreid liggende bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de inrichtingsgrens tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Uitzondering op het bovenstaande vormt de nieuw te realiseren woonwijk Zuiderveld, ten zuiden van De Grift. Deze nieuwe wijk is aan te merken als een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk kenmerkt zich door het feit dat er vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voorkomen.
De Grift Noord
In het noordelijk deel van De Grift Noord - bestemd voor (grote) logistieke bedrijven - wordt bedrijvigheid tot milieucategorie 4.2 toegelaten. De indicatieve richtafstand voor bedrijven in deze milieucategorie tot een rustige woonwijk bedraagt 300 meter en tot een gemengd gebied 200 meter. In het zuidelijke deel van De Grift Noord - gelegen tussen het bestaande bedrijventerrein De Grift en de Griftdijk - wordt uitsluitend bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De indicatieve richtafstand voor bedrijven in deze milieucategorie bedraagt 100 meter tot een rustige woonwijk en 50 meter tot een gemengd gebied.
In de directe nabijheid van De Grift Noord zijn geen reguliere woningen aanwezig. De dichtstbijzijnde reguliere woningen bevinden zich aan de Stationsstraat 45 en Stationsstraat 26. Voor beide woningen wordt voldaan aan de indicatieve richtafstanden. De afstand van de woning aan de Stationsstraat 45 tot de bedrijvigheid in De Grift Noord bedraagt meer dan 300 meter. De afstand van de woning aan de Stationsstraat 26 tot De Grift Noord bedraagt ruim 250 meter. Omdat in het zuidelijke deel uitsluitend bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 wordt toegestaan, wordt voldaan aan de indicatieve richtafstanden.
In het plangebied en de directe omgeving zijn tevens enkele (agrarische) bedrijfswoningen aanwezig. Voor bedrijfswoningen geldt een minder zwaar beschermingsniveau dan voor reguliere woningen, maar ook voor bedrijfswoningen (op een bedrijventerrein) geldt dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Doorgaans wordt daarbij getoetst aan de gereduceerde richtafstanden van de VNG.
Voor de bedrijfswoningen aan de Griftdijk 234 en 236 - deze liggen ín het plangebied - is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. om de geluidbelasting op deze woning inzichtelijk te maken. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.4.
Aan de Stationsstraat 28 bevindt zich een agrarische bedrijfswoning. De afstand van deze bedrijfswoning tot (het zuidelijke deel van) De Grift Noord bedraagt meer dan 100 meter. Voor deze woning wordt dus voldaan aan de richtafstand voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.2. Daarnaast is er tevens een bedrijfswoning aanwezig bij het LPG-tankstation op de hoek Griftdijk - Stationsstraat. Deze bedrijfswoning bevindt zich op circa 90 meter afstand van (het zuidelijke deel van) De Grift Noord, waar bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 is toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan de gereduceerde richtafstand van 50 meter voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.2.
Tot slot bevindt zich op het bestaande bedrijventerrein De Grift een bedrijfswoning. Deze is gelegen aan de Stationsstraat 29. De afstand van deze woning tot de bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 bedraagt ruim 200 meter, waarmee ruimschootsvoldaan wordt aan de richtafstand. De afstand tot het noordelijke deel van De Grift Noord - waar bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4.2 wordt toegelaten - bedraagt circa 90 meter. Daarmee wordt niet zonder meer voldaan aan de gereduceerde richtafstand van 200 meter. Maatgevend aspect voor bedrijvigheid in milieucategorie 4.2 is doorgaans het aspect geluid. In het kader van het plan-MER is daarom een akoestisch onderzoek verricht naar (onder meer) industrielawaai. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.4.
Aan de westzijde van de Griftdijk bevindt zich Chaletpark De Halve Weg. Recreatiewoningen dienen in enige mate beschermd te worden tegen overmatige milieuhinder. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is echter niet specifiek aangegeven welke bescherming recreatiewoningen behoeven. De systematiek van de VNG-brochure is gebaseerd op een 'rustige woonwijk'. Het feit dat de genoemde afstanden indicatief zijn impliceert dat voor situaties die niet vergelijkbaar zijn met een rustige woonwijk andere (gereduceerde) afstanden kunnen worden aangehouden. Recreatiewoningen kunnen op basis van aard en gebruik niet gelijk worden gesteld aan een rustige woonwijk, met name door de verminderde aanwezigheid. Een vergelijking tussen beschermingsniveaus in verschillende sectorale wetgeving is in lijn met deze lezing. Zo zijn recreatiewoningen in de Wet geluidhinder niet gevoelig en in de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wel, maar in minder mate dan gewone woningen. Aanvullend kan het gehele gebied rond de Griftdijk en Stationsstraat worden aangemerkt als 'gemengd gebied', waarvoor in de VNG-brochure in elk geval een lagere indicatieve afstand wordt voorgesteld dan voor rustige woonwijken. De afstand van de dichtstbijzijnde chalet (Griftdijk 291) tot het zuidelijke deel van De Grift Noord bedraagt tenminste 50 meter. Daarmee wordt voldaan aan de gereduceerde richtafstand voor bedrijven in milieucategorie 3.2 (50 meter). De afstand tot het noordelijke deel van De Grift Noord - waar bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4.2 is toegestaan - bedraagt circa 130 meter. Daarmee wordt niet zonder meer voldaan aan de gereduceerde richtafstand van 200 meter. Maatgevend aspect voor bedrijvigheid in milieucategorie 4.2 is doorgaans het aspect geluid. In het kader van het plan-MER is daarom een akoestisch onderzoek verricht naar (onder meer) industrielawaai. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.4
De Grift Zuid
In De Grift Zuid wordt in de basis bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De indicatieve richtafstand voor bedrijven in deze milieucategorie tot een rustige woonwijk bedraagt 100 meter en tot een gemengd gebied 50 meter. Ten zuiden van De Grift Zuid is de nieuwbouwwijk Zuiderveld gelegen, die in beginsel is aan te merken als een rustige woonwijk. Om deze reden worden in het zuidelijke deel van De Grift Zuid uitsluitend bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Op een afstand van (ten minste) 100 meter uit de dichtstbijzijnde woningen in Zuiderveld wordt bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan de indicatieve richtafstanden voor een rustige woonwijk.
Naast de woningen in Zuiderveld is de dichtstbijzijnde reguliere woning gelegen aan de Stationsstraat 45, op een afstand van bijna 200 meter. Voor deze woning wordt dus ruimschoots voldaan aan de richtafstand voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.2.
De afstand van De Grift Zuid tot de agrarische bedrijfswoning aan de Stationsstraat 28 bedraagt ruim 110 meter. Ook voor deze woning wordt dus voldaan aan de richtafstand voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.2. Tot slot bevindt zich aan de Stationsstraat 29 nog een bestaande bedrijfswoning. Deze bevindt zich op ruim 70 meter afstand. Omdat deze is gelegen op een bedrijventerrein, wordt getoetst aan de gereduceerde richtafstanden. Voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 bedraagt deze 50 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Aan de oostzijde van bedrijventerrein De Grift Zuid ligt de zaadhandel Barenbrug Holland BV. Hinder van deze bedrijvigheid over en weer wordt niet verwacht. Ook is er geen hinder te verwachten van de veehouderij aan de Stationsstraat 28. Er wordt immers nu ook al voldaan aan de geurbelastingsnormen op geurgevoelige objecten die dichterbij het emissiepunt liggen van de stal. Daarnaast is het maar zeer de vraag of de nieuwe bedrijvigheid als geurgevoelig is aan te merken.
De Grift West
In De Grift West wordt uitsluitend bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. De indicatieve richtafstand voor bedrijven in deze milieucategorie tot een rustige woonwijk bedraagt 50 meter en tot een gemengd gebied 30 meter. De omgeving van De Grift West is aan te merken als een gemengd gebied, onder meer vanwege de aanwezigheid van een veldsportcomplex, bedrijvigheid en een LPG tankstation. Daardoor is de gereduceerde richtafstand van toepassing. De afstand van De Grift West tot de (bedrijfs)woningen aan de zuidzijde van de Stationsstraat bedraagt in alle gevallen 30 meter of meer. Ook de bedrijfswoning aan de Stationsstraat 27 ligt op meer dan 30 meter afstand. Daarmee wordt voor alle (bedrijfs)woningen voldaan aan de gereduceerde richtafstand. Hiermee is een bedrijvigheid in de milieucategorie 3.1 toelaatbaar.
De Grift West grenst aan de noordzijde aan Chaletpark De Halve Weg. De afstand van de dichtstbijzijnde chalets tot De Grift West bedraagt circa 5 meter. Daarmee wordt niet zonder meer voldaan aan de gereduceerde richtafstand. Zodoende is aan de noordzijde De Grift West een inwaartse zonering aangebracht. Dit houdt in dat op een afstand van 0-10 meter uit de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' uitsluitend bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 zijn toegestaan. In de zone van 10-30 meter zijn uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Vanaf 30 meter uit de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn bedrijven in milieucategorie 3.1 toegestaan. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat voor de chalets te allen tijde gewaarborgd. Bovendien is in de zone tussen bedrijventerrein De Grift West en de chalets van de Halve weg een groenstrook voorzien. Het realiseren van deze groenvoorziening is mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet geluidhinder
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Ook wijzigingen aan bestaande wegen kunnen invloed hebben op het akoestische klimaat van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. De Wet geluidhinder treedt bij wijzigingen aan bestaande verkeerswegen onder twee voorwaarden in werking:
Als voldaan wordt aan deze voorwaarden is er sprake reconstructie in het kader van de Wgh. De geluidsbelasting op de woningen moet dan getoetst worden aan de grenswaarden uit de Wgh.
Handreiking industrielawaai en vergunningverlening
De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai. De handreiking heeft geen wettelijke status, maar is algemeen geaccepteerd in de rechtspraak. In de handreiking zijn grenswaarden (langtijdgemiddelden en maximale geluidniveaus) voor industrielawaai opgenomen, deze zijn afhankelijk van het gebiedstype waarin de woningen zijn gelegen. Voor woningen in een rustige woonwijk wordt een grenswaarde van 50 dB(A) gehanteerd. Is een (bedrijfs)woningen in de nabijheid van een bedrijventerrein gelegen, dan bedraagt de grenswaarde 55 dB(A). Voor bedrijfswoningen óp een bedrijventerrein worden ruimere richtwaarden gehanteerd: een streefwaarde van 55 dB(A) en een maximale geluidbelasting van 65 dB(A).
Op grond van genoemde wet- en regelgeving mag het binnenniveau ten gevolge van industrielawaai in woningen in nieuwe situaties niet hoger zijn dan 35 dB(A) etmaalwaarde. Voor bestaande situaties is de grenswaarde 40 dB(A) etmaalwaarde. In de praktijk is de geluidwering bij goed onderhouden woningen tenminste 20 dB(A). Er zullen derhalve pas daadwerkelijk maatregelen moeten worden uitgevoerd als de geluidsbelasting hoger is dan 55 dB(A). Dit uiteraard geheel afhankelijk van de akoestische kwaliteit van de woningen in het gebied.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Daarin zijn de geluidbelastingen inzichtelijk gemaakt van:
De resultaten van het akoestisch onderzoek worden navolgend besproken, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) mogelijk. Wel maakt het bestemmingsplan de aanleg van nieuwe wegen op het bedrijventerrein mogelijk, alsmede de wijziging van het kruispunt Griftdijk - Stationsstraat van een rotonde naar een kruising met verkeersregelinstallatie.
Wijziging kruising Griftdijk en Stationsstraat
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat er op de 145 geluidgevoelige bestemmingen (woningen) binnen de zone van de Griftdijk en Stationsstraat in de toekomstige situatie geen reconstructie-effect optreedt. Ten gevolge van de Griftdijk bedraagt de toename 0,95/1,04 dB. Ten gevolge van de Stationsweg blijft de toename beperkt tot 0,65/0,76 dB. In beide gevallen is er geen sprake van een wettelijk reconstructie-effect. Er worden dus geen verdere eisen aan deze wegen gesteld en maatregelen zijn niet nodig.
Aanleg nieuwe wegen op het bedrijventerrein
Dit Chw-bestemmingsplan faciliteert de aanleg van een aantal nieuwe wegen ten behoeve van de ontsluiting van het terrein. De gemeente Nijmegen is voornemens een snelheidsregime van 50 km/u op deze nieuwe wegen in te voeren. Zodoende is aandacht besteed aan de optredende geluidbelasting van deze wegen in relatie tot de bestaande (bedrijfs)woningen aan de Griftdijk 234 en 236. De hoogste geluidbelasting Lden die wordt ondervonden ten gevolge de nieuwe wegen bedraagt 47 dB op de woning aan de Griftdijk 236. Dit voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) voor de aanleg van een nieuwe weg. De Wet geluidhinder stelt geen aanvullende eisen aan de nieuw aan te leggen (ontsluitings)wegen.
Potentiële maatregelen
Uit de resultaten is gebleken dat voor de Griftdijk en de Stationsstraat niet overal wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. Voor de overschrijding van de voorkeurswaarde (van 48 dB) ten gevolge van de geluidbelasting van de Griftdijk en Stationsstraat is overwogen om geluidreducerend asfalt toe te passen. Uiteindelijk is besloten om dit niet te doen vanwege civieltechnische overwegingen. Door zwaar wringend verkeer zou na korte tijd het wegdek al schade oplopen en gaan rafelen ver binnen de normale levensduur van dit soort asfalt. Eventueel is te overwegen in het kader van beheer en onderhoud om bij de eerstvolgende overlaging van de Stationsstraat om hier een geluidreducerend wegdek toe te passen (met de beperking voor wat betreft de nabijgelegen kruising).
In het plangebied bevinden zich in de toekomstige situatie twee bedrijfswoningen; aan de Griftdijk 234 en 236. Het blijkt dat ten gevolge van het voorliggende Chw-bestemmingsplan:
Vanwege het doortrekken van de A15 in de toekomst zal de geluidbelasting met 1 dB toenemen. Op het onderliggend wegennet wordt een kleine toename van enkele tienden van een dB geconstateerd. Er wordt door de doortrekking van de A15 een kleine toename van de cumulatieve geluidbelasting opgemerkt van 0,1 dB. De hoogste waarde blijft 66 dB.
De uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift veroorzaakt op de aanwezige twee woningen aan de Griftdijk een toename van de geluidbelasting. Doordat bij de uitbreiding van het bedrijventerrein is uitgegaan van bronvermogen per m2 op basis van de toegestane milieucategorie en er nog geen afscherming is op het terrein waar volgens het bestemmingsplan de bedrijven mogen komen, worden hogere geluidbelastingen geregistreerd. Evenwel zal door het oprichten van bedrijfsbebouwing het effect van het industrielawaai van de bedrijven veel beperkter zijn dan nu wordt aangenomen in dit rapport. Het dient aanbeveling om bij de vestiging van bedrijven aandacht te besteden aan de locatie van de bedrijven ten opzichte van de ligging van de woningen.
In de nabijheid van het plangebied zijn diverse (bedrijfs)woningen aanwezig. In de toekomstige situatie zal de geluidbelasting op een aantal omliggende (bedrijfs)woningen hoger zijn dan de grenswaarde van 50 dB(A), maar lager dan 55 dB(A). Een dergelijke geluidbelasting wordt als 'redelijk' gekwalificeerd en acceptabel geacht voor (bedrijfs)woningen in de nabijheid van een bedrijventerrein. Voor een aantal woningen geldt dat de geluidbelasting meer dan 55 dB(A) bedraagt. Voor de meeste van deze woningen geldt dat er in de huidige situatie ook reeds sprake is van een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) en de toename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling marginaal is.
In de huidige situatie zijn er 17 woningen (of andere geluidgevoelige bestemmingen) die een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) ondervinden. Hiervan zijn er 7 met een geluidbelasting van meer dan 55 dB. Indien gebruik gemaakt wordt van de maximaal beschikbare planologisch toegestane ruimte op het bestaande bedrijventerrein dan neemt het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) met 7 tot 24 toe. Bij twee extra woningen neemt de geluidbelasting tot meer dan 55 dB(A) toe. In het geval dat het bedrijventerrein wordt uitgebreid dan neemt het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) tot 60 woningen toe. Hiervan is er één woning extra die een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A) ondervindt. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein waarbij ook op het bestaande terrein de maximale planologisch ruimte wordt benut, worden 70 woningen geconstateerd met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A). Hiervan zijn er 13 met een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A).
De volgende adressen kennen een geluidbelasting groter dan 50 dB(A):
Bij de uitbreiding van het bedrijventerrein treedt voornamelijk een toename op van de woningen die een geluidbelasting gaan ondervinden in de toekomstige situatie tussen 40 en 50 dB(A). Volgens het Activiteitenbesluit wordt het echter toegelaten dat de geluidbelasting vanwege het industrielawaai tot maximaal 50 dB(A) toeneemt. Het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) neemt in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie met ongeveer een factor 2 toe. Dit geldt ook voor de woningen met een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A).
Absoluut is het aantal woningen dat een toename van meer dan 50 dB(A) dan wel 55 dB(A) zeer beperkt. Rest hier op te merken dat de MER-beoordeling uitgaat van een theoretische invulling van de geluidruimte op het bestaande en nieuwe bedrijventerrein. Op het nieuwe bedrijventerrein ontbreekt nog de afschermende bedrijfsbebouwing die bij realisatie de overdracht naar de omgeving zal beperken. Net zoals nu al niet de volledige geluidruimte op het bestaande bedrijventerrein zal worden benut. Ook voor het nieuwe bedrijventerrein zal de beschikbare geluidruimte dusdanig worden gebruikt, zodat maximaal de afstraling naar de omgeving toe zo beperkt mogelijk zal zijn (inwaartse zonering). In de praktijk zullen daarmee de beschreven effecten minder duidelijk optreden. Wel moet rekening worden gehouden dat door de vestiging van bedrijven op het nieuwe terrein de geluidbelasting ten opzichte van de bestaande situatie wel zal toenemen.
De woningen in Zuiderveld-West zijn abusievelijk niet betrokken in het akoestisch onderzoek dat is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. Om die reden is een aanvullende notitie opgesteld, waarin de geluidbelasting als gevolg van de beoogde ontwikkeling op de geprojecteerde (nog te bouwen) woningen in Zuiderveld-West inzichtelijk te maken. De resultaten worden navolgend besproken, de volledige notitie is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Het blijkt in de huidige situatie dat de woningen ten gevolge van het bestaande bedrijventerrein voldoen aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor het industrielawaai van het bedrijventerrein. Dit verandert niet als de maximale toegestane planologische situatie voor de milieucategorieën uit het bestemmingsplan voor het bestaande bedrijventerrein zouden worden benut. Door de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein neemt op 32 nieuwbouwwoningen de geluidbelasting toe en wordt een geluidbelasting van maximaal 52 dB(A) ten gevolge van het industrielawaai ondervonden. Ook bij de benutting van de maximaal toegestane planologische ruimte verandert dit in de toekomstig situatie niet. Alleen neemt door een kleine toename van de geluidbelasting van 52,02 naar 52,34 dB(A) het aantalwoningen met meer dan 50 dB (van 32) tot in totaal 34 toe. Doordat in het geluidmodel geen afschermende bedrijfsbebouwing is opgenomen is de geluidafstraling worst case benaderd. In werkelijkheid zal afschermende bedrijfsbebouwing en hetfeit dat geluidbronnen inpandig zijn gelegen de optredende geluidbelasting naar de omgeving toe beperken, waardoor de daadwerkelijke geluidbelasting lager zal uitvallen, waarbij nagenoeg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van de samenloop van alle geluidbronnen bedraagt in de huidige situatie 56 dB en dit neemt in de toekomstige situatie toe tot 61 dB. Een deel van deze toename komt toe aan het doortrekken van de A15.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit Chw-bestemmingsplan.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen. Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. De voornaamste resultaten worden navolgend besproken, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
De plandrempel voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) wordt in de huidige situatie (2020) niet overschreden. Ten gevolge van de dalende trend in de achtergrondconcentratie neemt de concentratie nog verder af in 2032. De grenswaarde voor stikstofdioxide van 40 µg /m³ wordt in de deze jaren met en zonder plan niet overschreden. In 2032 bedraagt - voor de situatie inclusief de realisatie van de verlengde A15 - de toename ten opzichte van de autonome situatie maximaal 0,92 µg /m³ ter plaatse van een nieuw te realiseren ontsluiting van het bedrijventerrein.
In de huidige situatie (2020) wordt aan de jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof (PM10) van 40 µg /m³ in ruime mate voldaan. De etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 wordt met 6 dagen eveneens niet overschreden. In 2032 wordt de jaargemiddelde concentratie in zowel de autonome als de gewenste situatie niet overschreden. In 2032 bedraagt - voor de situatie inclusief de realisatie van de verlengde A15 - de toename ten opzichte van de autonome situatie maximaal 0,15 µg /m³ ter plaatse van een nieuw te realiseren ontsluiting van het bedrijventerrein.
In de huidige situatie (2020) wordt aan de jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof (PM2,5)van 25 µg /m³ in ruime mate voldaan. In 2032 wordt de jaargemiddelde concentratie in zowel de autonome als de gewenste situatie niet overschreden. In 2032 bedraagt - voor de situatie inclusief de realisatie van de verlengde A15 - de toename ten opzichte van de autonome situatie maximaal 0,04 µg /m³ ter plaatse van een nieuw te realiseren ontsluiting van het bedrijventerrein.
Omdat de toename van NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg /m³, draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De beoogde uitbreiding van bedrijventerrein De Grift draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien is aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
In het kader van de plan-MER is een onderzoek gedaan naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de emissie en depositie van stikstof in relatie tot beschermde natuurgebieden (Natura2000-gebieden). Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer, de tijdelijke effecten tijdens de aanleg en mogelijk ook emissies van bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein, gepaard kunnen gaan met (beperkte) toenamen van de stikstofbelasting op diverse Natura2000-gebieden. Geconstateerd wordt dat er zonder mitigatie geen zekerheid is dat negatieve effecten voor de Natura2000-gebieden zijn uit te sluiten en dat er mitigatie nodig is.
Om dit te kunnen beoordelen zijn in een afzonderlijke memo de gevolgen van de ontwikkeling (aanleg- en gebruiksfase) inzichtelijk gemaakt. De voornaamste conclusies worden navolgend besproken, de volledige memo is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft een toename van bedrijfsemissies, verkeersaantrekkende werking en een verandering in de verkeersituatie rondom het plangebied tot gevolg. Ook de bouw werkzaamheden voor de aanleg van het bedrijventerrein zorgen voor een stikstofemissie. De aanleg en in gebruik name van de uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift hebben effect op de depositie van stikstof op de nabijgelegen Natura2000 gebieden Rijntakken, Veluwe, Sint Jansberg, De Bruuk, Zeldersche Driessen, Binnenveld en Oeffelter Meent. Omdat de natuur in deze gebieden kwetsbaar is voor stikstof en de stikstofdepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde (KDW), zijn negatieve effecten voor de habitats en soorten in dit gebied op voorhand niet met zekerheid uit te sluiten.
Door gebruik te maken van externe saldering kan een toename van stikstofdepositie door de aanleg en het gebruik van het bedrijventerrein worden toegestaan. Door het intrekken van een toestemming voor het houden van vee van een nabijgelegen veehouderij, gelegen aan de Hoeksehofstraat 9 te Nijmegen, kan worden geborgd dat de stikstofdepositie op alle relevante gebieden (zogenaamde hexagonen uit het rekeninstrument Aerius) binnen de Natura2000-gebieden niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Er is per saldo (dus na saldering) sprake van een afname van de stikstofdepositie op de verschillende Natura2000 gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van een toename van de stikstofdepositie op voor stikstof overbelaste- en kwetsbare Natura2000 gebieden kunnen met die externe saldering met zekerheid worden uitgesloten.
De gemeente heeft koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van de stikstofrechten van de veehouderij. Op basis van deze koopovereenkomst wordt de milieuvergunning van het bedrijf ingetrokken. Het aspect stikstofdepositie staat derhalve de vaststelling van dit Chw-bestemmingsplan voor de uitbreiding van bedrijventerreinen De Grift niet in de weg.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes (Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden binnen het invloedsgebied.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De voornaamste resultaten worden navolgend besproken, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. In de bijlage zijn ook alle definities uitgewerkt en wordt een nadere toelichting gegeven op wet en regelgeving.
In en rondom het plangebied komen de volgende risicobronnen voor:
Grootschalige windturbines
Parallel aan de A15 bevinden zich vier grootschalige windturbines, alsmede een onbenutte bouwtitel voor een vijfde windturbine (de meest oostelijke windturbine is nog niet gerealiseerd). De vier windturbines die wel zijn gerealiseerd hebben een PR 10-6 afstand van 149 meter zoals blijkt uit de omgevingsvergunning. Binnen deze afstand zijn volgens het Activiteitenbesluit geen kwetsbare objecten toegestaan. De PR 10-6 contour is op de verbeelding weergegeven met de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - windturbine'. Voor de PR 10-5 contour - die 50,5 meter uit het hart van de windturbine reikt - is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding geldt dat hier naast kwetsbare objecten, ook beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen objecten mogen worden gerealiseerd waarin personen kunnen verblijven binnen de PR 10-5 contour. Binnen de PR 10-5 liggen momenteel geen (beperkt-) kwetsbare objecten en binnen de PR 10-6 contour bevinden zich geen kwetsbare objecten. Het gebied van de meest oostelijke, nog niet gerealiseerde molen, valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt in de nabijheid van de windturbines - binnen de PR 10-6 contour - bedrijvigheid toegelaten tot maximaal milieucategorie 4.2.
Momenteel gelden bedrijven met meer dan 50 werknemers die zich gedurende een groot deel van de dag op deze locatie verblijven als kwetsbaar object (definitie uit Bevi). Dat maakt het moeilijk om binnen de PR 10-6 contour grote aaneengesloten bedrijven te vestigen. Onder de Omgevingswet ontstaat er echter wel een opening door een wijziging in de definities. Hierbij doet zich de mogelijkheid voor om delen van gebouwen als 'kwetsbaar' en delen als 'beperkt kwetsbaar' aan te duiden. Dat biedt dus ruimte om de distributiehal als beperkt kwetsbaar aan te duiden en de daarbij behorende kantoren en ondersteunende voorzieningen (zoals een kantine) als kwetsbaar. Op deze wijze kan de ruimte binnen de PR 10-6 contour beter benut worden. Het wijzigen van de definities kan echter pas zodra de Omgevingswet in werking is getreden, per 1 januari 2024. Hierop kan echter nog niet vooruit worden gelopen. Wel zal op dat moment de verruimde externe veiligheid-regeling, met de mogelijkheid om grote gebouwen op te delen in kwetsbare en beperkt kwetsbare delen aan de hand van de aanwezige functies (compartimentering), van toepassing zijn op de vergunningaanvraag om een omgevingsplanactiviteit voor de realisatie van XXL-gebouwen.
In sublid 18.2.2 van de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat bedrijfsgebouwen ten behoeve van XXL-logistiek binnen de PR10-6 contour gebouwd en gebruikt mogen worden, voor zover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat kantoren groter dan 1.500 m2 b.v.o. en andere gebouwen (of ruimten in een gebouw) waarin gedurende een groot gedeelte van de dag een groot aantal personen aanwezig is (zoals een bedrijfskantine) niet zijn toegestaan binnen de veiligheidszone van de windturbine. XXL-bedrijfsgebouwen kunnen wél worden toegestaan in de nabijheid van de windturbines, mits er niet meer dan 50 personen gedurende een groot gedeelte van de dag in het gebouw aanwezig zijn. Uit jurisprudentie volgt dat de personendichtheid daarbij geen rol speelt. In zijn algemeenheid geldt dat per gebouw moet worden beoordeeld of sprake is van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Een bedrijfsgebouw dat als kwetsbaar object te kwalificeren is en deels binnen de 10-6 PR-contour, is dus niet toegestaan ook al bevindt het deel met de hoge personendichtheid (kantine, bedrijfskantoor) zich buiten de 10-6 PR-contour.
In een worst-case scenario waarbij een rotorblad afbreekt of de windturbine (deels) omvalt is de trefkans van personen in het plangebied zeer klein vanwege de lage dichtheid van personen (circa 10 personen per ha) binnen de PR 10-6 contour. Daarnaast is de kans dat met het omvallen van een windturbine de gehele XXL-distributiehal instort verwaarloosbaar. Derhalve is sprake van een acceptabel risico.”
LPG tankstation De Rietgraaf
Aan de Stationsstraat 27a bevindt zich het LPG-tankstation Rietgraaf. Het tankstation valt onder de werkingssfeer van het Bevi vanwege de verkoop van LPG. De PR-contour van dit bedrijf is bepaald aan de hand van de doorzet van 1.000 m3 per jaar die is vastgelegd in de vergunning van het bedrijf. De PR 10-6 contouren van het vulpunt, de ondergrondse LPG-tank en de afleverzuil zijn respectievelijk 35, 25 en 15 meter op grond van het Revi. Omdat de afstanden vanuit het Revi ter discussie staan is uit voorzorg de PR 10-6 contour met een QRA berekend. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in figuur 4.4 van bijlage 7. In onderstaande afbeelding is te zien dat deze contouren (stippenlijnen) op eigen terrein van het tankstation blijven dan wel over de weg vallen. Er loopt dus geen PR 10-6 contour over de uit te geven kavels. Dit geldt ook in de situatie waarbij de contouren zijn uitgerekend. Voor zover de PR 10-6 contour binnen het plangebied valt, is deze voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
Afbeelding 4.1: risicocontouren LPG tankstation Total Rietgraaf. De blauwe circel is het invloedsgebied.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation (blauwe lijnen in bovenstaande afbeelding). Conform het Bevi dient het groepsrisico te worden verantwoord met onder andere een kwantitatieve risicoanalyse. Uit de groepsrisicoberekening volgt dat het groepsrisico toeneemt van 0,08 naar 0,38 maal de oriëntatiewaarde ten gevolge van het planvoornemen (zie figuur 4.6 in bijlage 7). Het groepsrisico dient conform het Bevi volledig te worden verantwoord.
De bestaande dichtheid binnen het invloedsgebied is zeer laag. Grote delen van het invloedsgebied zullen door het plan worden bestemd als bedrijventerrein. Hierdoor neemt de dichtheid toe tot ongeveer 400 personen per ha. Binnen dit Chw-bestemmingsplan zijn zeer kwetsbare objecten uitgesloten. Een maatregel om het groepsrisico verder te beperken zou er uit kunnen bestaan om de vulmomenten van het LPG tankstation op de momenten te plannen dat er weinig tot geen werknemers binnen het plangebied aanwezig zijn. Deze afweging kan echter pas worden gemaakt zodra duidelijk is welke bedrijven zich zullen vestigen binnen het invloedsgebied van het tankstation. Daarnaast is de kans dat een fakkelbrand als gevolg van het breken van een vulslang effect heeft op het plangebied verwaarloosbaar. Binnen het aandachtsgebied van een fakkelbrand (60 meter vanaf het LPG-vulpunt) worden immers geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het plangebied deels binnen het brand- en explosieaandachtsgebied van het tankstation te liggen. Indien gewenst kan het bevoegd gezag een voorschriftengebied aanwijzen om extra bouwtechnische eisen aan gebouwen te stellen.
Aardgasleiding N-578-19
Deze hogedruk aardgastransportleiding heeft een diameter van 7 inch en een druk van 40 bar. De leiding komt Nijmegen binnen vanaf de noordzijde ter hoogte van de middelste bestemde windmolen. Daarna loopt deze parallel aan de A15 naar oost en parallel aan het spoor naar het zuiden om uiteindelijk te eindigen in een gasverdeelstation aan de Stationsweg 20a. Voor dit bestemmingsplan geldt dat het tracé van de aardgastransportleiding in een groenbestemming zonder bouwmogelijkheden ligt. Dit geldt ook voor de belemmeringenstrook. De leiding heeft geen PR 10-6 contour van zichzelf. Deze contour is wel ontstaan doordat windmolens zijn gerealiseerd bij deze gasbuisleiding. Daarnaast geldt er een 100% lethaal contour van 40 meter en een 1% lethaalcontour van 75 meter. Het groepsrisico is in 2015 zeer conservatief berekend. Als gevolg van het planvoornemen neemt het groepsrisico toe van 0,00 maal de oriëntatiewaarde naar 0,15 maal de oriëntatiewaarde. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk.
Afbeelding 4.2: ligging PR-contouren gastransportleiding N-578-19
Binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding is XXL-logistiek beoogd. Dit betekent dat er een lage dichtheid van personen is te verwachten (ongeveer 10 personen/ha) in een groot deel van het invloedsgebied van de aardgastransportleiding. Deze dichtheid neemt natuurlijk wel toe ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie bedraagt de personendichtheid vrijwel 0 personen/ha. Maatregelen om het groepsrisico verder te beperken liggen niet voor de hand aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Daarnaast is ook het groepsrisiconiveau, ook met de conservatieve rekenwijze, zeer laag.
De PR 10-6 contour van de aardgastransportleiding is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan (en ook niet voorzien). Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het plangebied deels binnen het brandaandachtsgebied van de aardgastransportleiding te liggen. Indien gewenst kan het bevoegd gezag een voorschriftengebied aanwijzen om extra bouwtechnische eisen aan gebouwen te stellen.
Aardgasleidingen A524 en A533
De grotere aardgastransportleidingen A524 en A533 liggen veel zuidelijker en buiten het plangebied. De PR10-6 contouren van de leidingen zijn 0 meter en liggen dus niet over het plangebied. Dit vormt geen beperking voor het planvoornemen. Deze leidingen hebben een deel van de 1% lethaalcontour over het de Grift Zuid en de Grift West liggen. De 100% lethaal contour valt echter geheel buiten het plangebied. Alleen ontwikkelingen binnen de 100% lethaalzone kunnen significante effecten hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Daarvan is dus geen sprake. Wel is de dichtheid binnen de 100% lethaalzone al hoog en daarmee ook het groepsrisico dat de buisleidingen veroorzaken buiten het plangebied. Hier wordt dus afgezien van een verdere verantwoording van het groepsrisico omdat de bijdrage van dit plan aan de hoogte van dit toch al hoge groepsrisico verwaarloosbaar is.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en A15
In de nabijheid van het planvoornemen liggen drie spoorwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Spoorweg Nijmegen - Ressen (route 64), Betuweroute Meteren – Emmerich (route 202) en Spoorweg Elst noordwestboog – Ressen Noord (route 62). Het planvoornemen ligt op meer dan 200 meter van het planvoornemen waardoor er enkel in het kader van de verantwoordingsplicht rekening hoeft te worden gehouden betreffende rampenbestrijding en zelfredzaamheid. In het kader van de Omgevingswet ligt het planvoornemen eveneens buiten de brand- en explosieaandachtsgebieden.
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de A15. De A15 is onderdeel van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. In de regeling daarvan is een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld van 30 meter. Deze contour valt echter niet over de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het planvoornemen ligt buiten de PR10-6 van de autosnelweg. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen beperking voor de ontwikkeling van het planvoornemen. Aangezien de bestemming 'Bedrijventerrein' wel binnen 200 meter uit het hart van de snelweg is gelegen, is artikel 8 van het Bevt van toepassing en dient het groepsrisico verantwoord te worden. Met de toepassing van de Handleiding risicoanalyse transport en de daarin gestelde vuistregels blijkt dat de hoogte van het groepsrisico door het plan als gevolg van de snelweg niet de 10% van de oriëntatiewaarde zal overschrijden. Conform het Bevt dient er in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico in te worden gegaan op rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het plangebied deels binnen het explosieaandachtsgebied van de A15 te liggen. Indien gewenst kan het bevoegd gezag een voorschriftengebied aanwijzen om extra bouwtechnische eisen aan gebouwen te stellen.
Nijmegen heeft in 2013 een routering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het LPG tankstation De Rietgraaf wordt vanaf de A15 via De Griftdijk bevoorraad. Momenteel is er geen enkel ander bedrijf die een substantiële hoeveelheid gevaarlijke stoffen over dit traject vervoerd. Het groepsrisico over dit traject zal dan ook verwaarloosbaar klein zijn. Het aantal personen langs de route neemt echter wel toe. Hierdoor neemt ook het groepsrisico toe. Mogelijk worden er in de toekomst ook meer gevaarlijke stoffen over dit traject vervoerd. De hoeveelheid gevaarlijke stoffen van en naar het LPG- tankstation zijn echter beperkt. De stroom gevaarlijke stoffen zal echter nooit zo groot worden dat de PR-contour buiten de weg zal vallen. Met het huidige transport van en naar het tankstation en rekening houdend met de verdichting als gevolg van het bestemmingsplan ontstaat er een groepsrisico van 0,05 x de oriëntatiewaarde (zie bijlage 9 Berekening groepsrisico routering Griftdijk). Meer transport zal dus niet snel leiden tot zeer hoge groepsrisiconiveaus.
CUP (Containeruitwisselpunt) Betuweroute
Het CUP betreft een spoorwegemplacement waarop treinen met gevaarlijke stoffen kunnen worden gerangeerd. Het planvoornemen ligt binnen het invloedsgebied van het containeruitwisselpunt Betuweroute. Vanwege de afstand tot deze inrichting heeft het plaatsgebonden risico geen invloed op het planvoornemen en neemt het groepsrisico niet toe. Op de landelijke risicokaart is een invloedsgebied van het CUP aangegeven van 3.000 meter vanaf een centraal punt van het rangeerterrein. Indien echter vanaf het meest oostelijke deel van het emplacement de afstand tot het plangebied wordt gemeten dan is de afstand ongeveer 2.500 meter. Een incident waarbij een gifwolk vanaf het emplacement het plangebied bereikt is zeer onwaarschijnlijk maar echter niet geheel uit te sluiten.
Voor alle routes (spoor en A15 ) voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt dat er ook een incident kan optreden met een gifwolk. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen, februari 2014) is een standaard tekst voor de verantwoording van dit scenario afgesproken. Het toxische scenario dat kan optreden wordt dus op een standaard wijze verantwoord.
Afbeelding 4.3: PR-contour (zwarte stippenlijn) en invloedsgebied (blauwe stippenlijn) van het CUP.
Een bestemmingsplan kan ook bepaalde type bedrijvigheid op voorhand uitsluiten vanwege de te verwachte risico's op de omgeving. Gezien de afstand tot woningen in het noordelijk deel van dit bestemmingsplan zijn hier bedrijven met relatief grote risico's wel toelaatbaar. Hierbij moet bij de vergunningaanvraag wel rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de windturbines en mogelijke effecten van het afbreken van een rotorblad (domino-effecten). De windturbines kunnen daardoor dus risico verhogend werken. De bestemmingsplanvlakken waar bedrijvigheid tot en met categorie 3.2 is toegestaan zijn minder geschikt voor risicovolle bedrijven, omdat deze op kortere afstand van woningen liggen.
Nieuwe Bevi-bedrijven worden daarom alleen toegelaten in het noordelijke deel van het plangebied, waar bedrijven in milieucategorie 4.2 zijn toegelaten. Voor de overige delen dat dit plan worden Bevi-bedrijven uitgesloten.
In het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico dient het bevoegd gezag een afweging te maken over mogelijk te nemen maatregelen om de effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het planvoornemen.
In het onderzoek naar externe veiligheid is een overzicht gegeven van de elementen voor de verantwoording van het groepsrisico van de diverse risicobronnen. Alleen voor Tankstation de Rietgraaf en de buisleiding N-578-19 is een volledige verantwoording noodzakelijk. Voor de verantwoording van de overige bronnen wordt verwezen naar de beleidsvisie uit 2014 en het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, dat als bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen.
Gezien het feit dat het groepsrisico in de nabijheid van de buisleiding N-578-19 slechts beperkt toeneemt en het een relatief kleine buisleiding betreft worden geen aanvullende maatregelen getroffen voor een verlaging van het groepsrisico. Aanvullende bouwkundige maatregelen worden ook niet voorgeschreven omdat effectiviteit van deze toepassing nog ter discussie staat en er daarnaast sprake is van een acceptabel risiconiveau. De verantwoording van het groepsrisico is in bovenstaande tekst gegeven voor het LPG tankstation. Ook hiervoor worden nu geen aanvullende beschermingsmaatregelen voorgesteld.
Advies bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VRGZ) heeft advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid op basis van de aanwezige risicobronnen binnen het plan en de ongevalsscenario's die daarbij kunnen optreden. De VRGZ onderschrijft bovenstaande opmerkingen en voegt daaraan toe dat de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele fakkelbrand in de buurt van het plangebied vanuit de gasbuisleidingen gering is en dus tot een groot aantal slachtoffers kan leiden. Het risico daarop is echter uitermate klein waardoor aanvullende maatregelen niet worden overwogen.
Verder adviseert de VRGZ om bij de realisatie van nieuwe bebouwing rekening te houden met het situeren van de nooduitgangen (zoveel mogelijk van de bron(nen) af). Ook wordt geadviseerd gebouw(delen) waar grote aantallen personen verblijven (o.a. kantoren) zo ver mogelijk van de bron af te situeren en in de plattegrond rekening te houden met vluchtroutes van de bron af. Voor de gebouwdelen die zich het dichtst bij de bron bevinden moet overwogen worden bouwkundige maatregelen toe te passen, zoals een dichte gevel, stevige wanden of het plaatsen van objecten haaks op de bron. Verder wordt geadviseerd alle bouwwerken in het plangebied te voorzien van een handmatig afschakelbaar ventilatiesysteem.
Ten aanzien van het LPG-tankstation wordt verder geadviseerd de bevoorrading af te stemmen op het moment waarop er zo min mogelijk personen in het plangebied aanwezig zijn.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.
In de nota 'Nijmegen goed op weg' heeft Nijmegen haar ambities voor mobiliteit voor de periode 2019 tot 2030 vastgelegd. Deze nota is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van 25 september 2019. Regionale samenwerking is hierbij essentieel om de bereikbaarheid van Nijmegen en van de regio Arnhem Nijmegen te verbeteren. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we regionaal, nationaal en internationaal bereikbaar blijven. Daarom wordt intensief samengewerkt met regio, provincie en Rijk.
De verwachting is dat het aantal inwoners van Nijmegen fors blijft groeien. Ook het aantal banen zal meegroeien, naar verwachting met 10.000 extra banen de komende 10 jaar. Extra mensen betekent ook extra verplaatsingen. Extra verplaatsingen betekent extra druk op de soms toch al volle bestaande wegen, fietspaden, bussen en treinen. Dit betekent niet alleen dat - zonder extra maatregelen - de bereikbaarheid van Nijmegen onder druk komt te staan, maar ook dat we steeds meer de negatieve kanten van de mobiliteit gaan ervaren, denk aan geluidshinder, slechte luchtkwaliteit of verkeersonveiligheid. De ruimtelijke opgaven van Nijmegen hierbij zijn dat de stad aantrekkelijk, duurzaam, economisch veerkrachtig en sociaal en gezond wil zijn.
De ruimtelijke mogelijkheden in de stad om de mobiliteitsgroei te faciliteren zijn echter beperkt. Waar in het verleden vooral werd gewerkt aan uitbreiden van de infrastructuur ligt het accent nu meer op het efficiënter benutten van de bestaande infrastructuur. In het ambitiedocument Nijmegen Goed op Weg wordt hierbij de verkeersveiligheid benoemd als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in de stad. Om de groei van de stad te faciliteren wordt ingezet op de meest duurzame en ruimte-efficiënte vervoermiddelen: lopen, fiets en OV. Dit betekent niet dat er niet geïnvesteerd wordt in het wegennet; de auto blijft een rol spelen in het Nijmeegse verkeerssysteem.
Het plangebied bestaat uit verschillende delen. De Grift Noord ligt in de zone tussen A15 en de Stationsstraat, ten Oosten van de Griftdijk. Het wordt vanaf de Griftdijk ontsloten door middel van een toegangsweg die centraal door het gebied loopt. De Grift West ligt ten noorden van de Stationsstraat, tegen de gemeentegrens met Oosterhout. Dit deel wordt ontsloten vanaf een nieuw aan te leggen zijstraat vanaf de Stationsstraat. De Grift Zuid ligt in de zone tussen de Stationsstraat en Zuiderveld. Dit deel van het plangebied wordt - via een nieuw aan te leggen zijstraat vanaf de Stationsstraat - ontsloten op de Stationsstraat richting de Griftdijk.
De Griftdijk is een gebiedsontsluitende weg buiten de bebouwde kom, waar een maximum snelheid geldt van 80 km/u tot en met de rotonde met de Stationsstraat. De Stationsstraat is een gebiedsontsluitende weg, waarvan het gedeelte ten westen van de Griftdijk binnen de bebouwde kom ligt en een maximum snelheid van 50 km/u heeft. Het gedeelte ten Oosten van de Griftdijk ligt buiten de bebouwde kom en heeft een maximum snelheid van 80 km/u.
Een belangrijk onderdeel van de plan ontwikkeling binnen het plangebied betreft een nieuwe inrichting van de Griftdijk. Deze nieuwe inrichting voorziet o.a. in:
Het heroverwegen van de ligging van de grens van de bebouwde kom van Nijmegen, en daaraan gerelateerd het snelheidsregime op (een deel van) de Griftdijk en (een deel van) de Stationsstraat, is onderdeel van de planontwikkeling binnen het plangebied. Deze heroverweging stoelt op de voorziene toename van bebouwing langs de weg. Ook de toename van het aantal kruispunten in combinatie met de kortere kruispunt afstanden speelt een rol. Het aanpassen van de bebouwde komgrens vraagt om een (apart) besluit van de gemeenteraad van Nijmegen.
Langs de Griftdijk zijn aan weerszijden vrijliggende fietspaden aanwezig. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is een plan in voorbereiding om de fietsvoorzieningen te bundelen aan één zijde van de Griftdijk in de vorm van een tweerichtingenfietspad. Langs de Stationsstraat liggen vrijliggende fietspaden.
De Griftdijk is een HOV-route. De dichtstbijzijnde bushaltes ten opzichte van het plangebied bevinden zich ter hoogte van het kruispunt met de Stationsstraat.
De ontwikkeling van de Grift zorgt voor een verandering in het aantal verkeersbewegingen van- en naar het gebied. Dat heeft effect op de verkeerssituatie op de wegen in de omgeving. Er is daarom in het kader van de plan-MER een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten (zie bijlage 10).
In onderstaande tabel zijn de verkeersintensiteiten op de diverse wegen weergegeven. Zie voor een ligging van de wegen afbeelding 4.4. Er is in de verkeersstudie gekeken naar de situatie met en zonder doortrekking van de A15. In de situatie met A15 is eveneens rekening gehouden met een capaciteitsuitbreiding van het viaduct over de A15 (verbreding viaduct).
Weggedeelte | 2020 | AO 2032 | AO 2032 met A15 | Plan 2032 | Plan 2032 met A15 |
1 Rijksweg t.h.v. Reeth | 15.900 | 18.500 | 20.400 | 18.500 | 20.600 |
2 Rijksweg Zuid t.h.v. A15 | 17.600 | 23.100 | 24.600 | 24.300 | 26.300 |
3 Op- en afrit afslag 38 A15 Noord | 12.100 | 16.300 | 17.700 | 17.800 | 19.100 |
4 Op- en afrit afslag 38 A15 Zuid | 11.600 | 17.600 | 18.700 | 18.800 | 20.500 |
5 Griftdijk | 16.500 | 19.300 | 19.200 | 19.700 | 19.900 |
6 Griftdijk | 10.600 | 12.800 | 12.300 | 12.400 | 12.500 |
7 Stationsstraat | 6.500 | 5.800 | 5.400 | 5.500 | 5.200 |
8 Keizer Hendrik VI singel | 11.000 | 18.600 | 18.500 | 18.800 | 18.500 |
9 Stationsstraat | 7.600 | 8.400 | 8.700 | 8.500 | 8.700 |
10 Waaldijk | 1.300 | 1.400 | 1.200 | 1.500 | 1.200 |
11 A325 | 74.600 | 92.300 | 83.300 | 92.900 | 83.700 |
Tabel 4.1: verkeersintensiteiten per etmaal.
Afbeelding 4.4: ligging onderzochte wegen.
Door autonome ontwikkelingen in het plan- en studiegebied wordt het drukker op het wegennet. De verkeersintensiteiten liggen in de autonome situatie dan ook hoger dan in de huidige situatie, zie tabel. Dit heeft gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de diverse wegen. In de autonome situatie zonder doortrekking A15 lopen de kruispunten in de spitsmomenten behoorlijk vol. Met name de kruispunten rond de op- en afrit A15, rotonde Keizer Hendrik VI singel en de rotonde Stationsstraat - Griftdijk lopen tegen hun limiet aan. Dit leidt tot wachtrijen bij de kruispunten en dit zorgt voor problemen in de afwikkeling.
Wordt de A15 doorgetrokken in de autonome situatie, dan nemen de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen verder toe en zal de verkeersafwikkeling afnemen. Op de Rijksweg Zuid ter hoogte van de A15 en de Griftdijk wordt het juist rustiger. Dit komt doordat in deze situatie rekening is gehouden met een verbreding van het viaduct over de A15 en doordat er minder sluipverkeer wordt verwacht over de Griftdijk van Nijmegen naar Rotterdam. Dit verkeer zal eerder de A325 en A15 nemen.
Als gevolg van de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift zal er extra verkeer van en naar het gebied gaan. De toename van het verkeer vanwege de extra bedrijvigheid in het gebied is beperkt vergeleken met toename van het verkeer in de autonome ontwikkeling. De verkeersafwikkeling blijft grotendeels gelijk met de autonome situatie. Hierdoor zal er door de ontwikkeling van De Grift geen verkeersproblemen ontstaan. De verkeersafwikkeling op de kruispunten met de Windmolenweg en Stationsstraat zullen door de aanpassingen (VRI) verbeteren. Wel zullen er zonder doortrekking van de A15 (zonder aanpassing van het viaduct over de A15) vooral afwikkelingsproblemen blijven bestaan rond het viaduct A15. Aanpassing van het viaduct lossen de verkeersafwikkelingsproblemen hier grotendeels op.
Om de verkeersveiligheid te vergroten richt de gemeente Nijmegen wegen waar mogelijk duurzaam veilig in. Dit is verwoord in het Ambitiedocument mobiliteit 2019-2030 'Nijmegen Goed op Weg'. Op de wegen binnen de bebouwde kom geldt voor de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen een maximum snelheid van 50 km/h. Voor de overige wegen binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt het benodigde aantal (fiets)parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie berekend aan de hand van de 'Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets'. Dit betreft een uitwerking van de door raad vastgestelde nota 'Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030'. Voor de berekeningen is bepalend dat de gemeente Nijmegen stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk” heeft. Het plangebied ligt in de zone 'Buitengebied.'
Het uitgangspunt voor de ontwikkeling van dit bedrijventerrein is dat (fiets)parkeren geheel plaatsvindt op het eigen kavel en niet langs de openbare weg. Hoeveel (fiets)parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het type bedrijf. Afhankelijk van het type bedrijvigheid geldt er immers een andere parkeernorm. De toekomstige (fiets)parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en invulling. Zodoende is in de regels een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende (fiets)parkeergelegenheid op eigen terrein te allen tijde gewaarborgd.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem rond De Grift is ingericht, welke fysieke omstandigheden er voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en wat de voorgenomen ontwikkeling behelst.
Daarnaast geeft het samen met de bijlage 11 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift' aan welke uitgangspunten er voor het plangebied gelden met betrekking tot de waterhuishouding. Deze uitgangspunten vormen samen het raamwerk voor een nog op te stellen waterhuishoudkundig plan.
Het voorliggende bestemmingsplan (bestaande uit de regels, verbeelding en toelichting), de notitie 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift' en het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan zijn samen kaderstellend voor de aanleg van de waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van de uitbreiding van De Grift.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets verankerd.
Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 Versterken Verbinden Vergroenen. Daarnaast beschikt het waterschap over een waterschapsverordening en de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels. Beleid aangaande lozingen van afvalwater en hemelwater is beschreven in de nota Samen door één Buis (2019).
Het plangebied ligt in de wijk Waalsprong en maakt onderdeel uit van het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW), waarin normen, uitgangspunten en kaders voor nadere uitwerking van het watersysteem in de diverse deelplannen in de Waalsprong zijn vastgelegd. Bijlage 11 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding bedrijventerrein De Grift' bevat waterhuishoudkundige uitgangspunten voor het te ontwikkelen plangebied. Daarmee vormt deze waterparagraaf samen met de nota 'Uitgangspuntennota waterhuishouding bedrijventerrein De Grift' uit 2023 het kader voor het op te stellen waterhuishoudkundig plan.
Daarnaast zijn voor de Waalsprong zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant.
Watersysteem huidige situatie
Het watersysteem van de Waalsprong bestaat uit twee deelsystemen. Het hoofdsysteem met plassen en singels, waarop het overgrote deel van de Waalsprong afwatert en het droogvallende watersysteem voor bedrijventerrein de Grift en het noordelijke deel van Groot Oosterhout.
Het plangebied bedrijventerrein De Grift valt binnen het watersysteemgebied De Grift waarover afspraken zijn gemaakt in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW). Deze afspraken komen nader aan bod in de Bijlage 11 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift'.
Het rivierlandschap is gevormd door de afzetting van zand en slib (klei) dat is aangevoerd door de Rijn. Het wordt gekenmerkt door een afwisseling van stroomruggen en laaggelegen rivierkommen. Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarisch gebied met een droogvallend watersysteem. Via een stelsel van watergangen watert het gebied af op de Linge.
In of in de directe omgeving van het plangebied is in de huidige situatie oppervlaktewater aanwezig. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Legger, waarin de nu aanwezige watergangen binnen het plangebied zijn weergegeven. Het huidige streefpeil van het water is NAP + 7,90 m (peilgebied OVB151). Momenteel werkt het waterschap aan herziening van het streefpeilenplan Overbetuwe. De A watergang langs A15 en de Rietgraaf betreffen KRW oppervlaktewaterlichamen.
De eisen die aan het Griftsysteem vanuit waterhuishouding worden gesteld wijken af van het hoofdsysteem van de Waalsprong. Het bestaat namelijk uit een droogvallend watersysteem dat aansluit bij de natuurlijke waterhuishouding van het rivieroevergebied.
Afbeelding 4.5: uitsneden Legger water met bestaande watergangen.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwin- of grondwaterbeschermingsgebied. Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Met het uitgangspunt om grondwaterneutraal te bouwen wordt voldaan aan de eis van waterschap Rivierenland dat een grondwaterstandsverlaging van maximaal 0,10 meter is toegestaan aan de randen van het plangebied (Memo 'Waalsprong Griftsysteem, WIW 2009 en de praktijk', 2017).
In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.
Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.
Watersysteem toekomstige situatie
Het plangebied zal conform het Griftsysteem van het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 worden uitgevoerd (WIW);
In het WIW 2009 is ook opgenomen dat Groot Oosterhout noord (Zuiderveld) afwatert via het watersysteem van De Grift, dit gebied is later echter toegevoegd aan het singelsysteem van de Waalsprong. Als gevolg hiervan zijn de oppervlakken, zoals in het WIW toegekend aan de twee verschillenden systemen, gewijzigd.
Het bestaande watersysteem wordt aangepast. In het waterhuishoudkundige plan wordt het te realiseren watersysteem nader uitgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkeling geen negatieve impact mag hebben op de waterhuishouding in het gebied.
Waterberging
Het WIW hanteert de eerder benoemde afvoernorm van 1,5 liter per seconde per hectare voor het totale Griftsysteem als begrenzing voor de afvoer. De afvoernorm maakt geen onderscheid tussen bestaande en nieuw verharding. Uitgangspunt is dat het gehele gebied (na ontwikkeling) niet meer dan 1,5 l/s/ha zal lozen op het omliggend oppervlaktewatersysteem. Een eerste verkenning van de wateropgaven is in 2021 uitgevoerd en vastgelegd in de nota wateropgave bedrijventerrein de Grift. Bij de uitwerking van het waterhuishoudkundige plan wordt onderscheid gemaakt in de wateropgaven voor het nieuwe bedrijventerrein (het plangebied) en de wateropgaven voor het bestaande bedrijventerrein. De wateropgave voor het bestaande bedrijventerrein wordt de beheeropgave genoemd.
Beheeropgave
In de 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift' wordt nader ingegaan op de beheeropgave. De beheeropgave is van toepassing op de bestaande bedrijventerrein die verspreid over het watersysteem De Grift liggen. In het waterhuishoudkundig plan wordt nader onderzocht in hoeverre een deel van de beheersopgave kan worden meegenomen binnen het plangebied. De exacte omvang en vormgeving van deze opgave zal worden uitgewerkt in het waterhuishoudkundig plan voor De Grift.
Waterberging planontwikkeling
Door klimaatverandering zal de belasting van het (stedelijk) watersysteem de komende jaren toenemen. De kans op extreme neerslag wordt groter, maar ook de kans op lange(re) periodes van droogte neemt toe. De gemeente Nijmegen vindt het dan ook van (groot) belang dat ook op perceelniveau (particuliere) maatregelen worden getroffen om de gevolgen van deze klimaatverandering op te kunnen vangen door water lokaal vast te houden.
Dit uitgangspunt wijkt af van het WIW waarbij de waterberging voor het plangebied volledig in de openbare ruimte is voorzien. De precieze verdeling van het aandeel waterberging op privaat terrein versus openbaar terrein volgt in het waterhuishoudkundig plan. Uitgangspunt hierbij is dat wordt voldaan aan de totale hoeveelheid waterberging voor het plangebied per deelgebied en dat het een robuust bergingssysteem betreft. De gemeente zal, aanvullend op de waterberging op eigen terrein, een stedelijk droogvallend bergingssysteem realiseren dat voorziet in de berging voor de openbare verharding en gedeeltelijk voorziet in de berging van private verharding. Het voorziet eveneens in de (vertraagde) afvoer van hemelwater richting het oppervlaktewatersysteem van Waterschap Rivierenland.
Hemelwaterberging op privaat terrein
Om waterhuishoudkundige maatregelen op privaat terrein af te kunnen dwingen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie sublid 4.3.4 van de regels). Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt uitsluitend verleend indien voldaan wordt aan de capaciteitseisen voor de berging van hemelwater en aan de inrichtingsprincipes voor het watersysteem zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan.
Een watervergunning van het waterschap is eveneens vereist conform de Keur aangaande versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak.
De ontwikkelingen dienen conform de uitgangspunten in het waterhuishoudkundig plan aan te sluiten binnen het daartoe gelegen bergingssysteem. Afvoeren op wateren buiten het bergingsgebied is niet toegestaan. Bergende voorzieningen mogen met een in het waterhuishoudkundig plan bepaald maximum (in liter/sec per hectare) afvoeren richting de openbare ruimte.
Waterkwaliteit
Het plangebied voorziet in de ontwikkeling van bedrijven tot en met milieucategorie 4.2. Voor de uitwerkingen van het waterhuishoudkundig plan gelden de uitgangspunten welke zijn opgenomen in de 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift' en de notitie 'Samen door één buis'. Het plangebied watert af op een KRW waterlichaam van het benedenstrooms gelegen oppervlaktewater. Om vervuiling vanaf het bedrijventerrein naar de KRW-watergang te voorkomen dient er afhankelijk van het type verharding, het gebruik en de aanwezige milieucategorie maatregelen worden getroffen.
Riolering/ hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Stationsstraat. Een deel van de riolering van het bestaande bedrijventerrein De Grift is uitgevoerd als een verbeterd gescheiden stelsel. Op de Griftdijk is een gemengd stelsel aanwezig. Een aantal grote(re) lozers zijn daarnaast rechtstreeks aangesloten op de aanwezige persleiding. Vanuit het Bouwbesluit 2012 (artikel 6.18) geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater dient conform het waterhuishoudkundig plan verwerkt te worden. Een weergave van de aanwezige riolering is te zien in de onderstaande afbeelding
Afbeelding 4.6: bestaande riolering
Voor het plangebied zal een nieuwe DWA-structuur ontworpen worden. Deze maakt onderdeel uit van het waterhuishoudkundig plan. De riolering op het bedrijventerrein zal als verbeterd gescheiden stelsel worden aangelegd of via een systeem dat hieraan gelijkwaardig is in het kader van de waterkwaliteitsuitgangspunten. Het waterhuishoudkundig plan dient hier invulling aan te geven.
Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.
Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 meter. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.
Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als 'Het groene akkoord'.
Nadere uitwerking
Voor de ontwikkeling van het plangebied wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Het waterhuishoudkundig plan Bedrijventerrein De Grift omvat een nadere uitwerking van de uitgangspunten uit het bestemmingsplan met onderliggende bestemmingsplanregels en verbeelding, deze waterparagraaf en de Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift. In het waterhuishoudkundig plan wordt onder andere beschreven:
Het waterhuishoudkundig plan wordt te zijner tijd voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland. De waterparagraaf is op onderdelen aangevuld en in afstemming met het Waterschap Rivierenland is de bijlage 11 'Nota van uitgangspunten waterhuishouding Bedrijventerrein De Grift' opgesteld.
Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente Nijmegen waarin voor zowel voor de ontwikkel- als de eindfase de ambitie en de integrale aanpak staat om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker. Op basis hiervan is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming verkregen (8 mei 2019). Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt. De landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong worden zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden.
Omdat de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren, heeft de provincie Gelderland besloten om deze soorten niet meer te laten vallen onder een vrijstelling van de Omgevingsverordening. Vandaar dat middels een wijzigingsaanvraag de kleine marterachtigen zijn opgenomen in het SMP-N.
Afbeelding 4.7: uitsnede mitigatiekaart kleine marterachtigen
Het bestemmingsplangebied bevat gebieden die in het SMP-N zijn benoemd als onderdeel van toekomstig leefgebied van de steenuil, ransuil, buizerd, grote modderkruiper, poelkikker, hermelijn, wezel en bunzing. Dit zijn dezelfde gebieden die als leefgebied van de kleine marterachtigen op afbeelding 4.7 staan afgebeeld, aangevuld met de watergangen op de onderstaande kaart.
Afbeelding 4.8: relevante watergangen als leefgebied
Wanneer de ambities niet op de aangegeven locatie een plek kunnen krijgen, dient naar een alternatieve locatie gezocht te worden binnen het Waalspronggebied waarvoor de gebiedsontheffing is verleend.
Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong rekening gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare brokjes biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N). Om natuurinclusief bouwen te implementeren in de bouwplannen, is de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong opgesteld. Deze toolbox is gebaseerd op de omgeving, de gewenste soorten en de ambitie en gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland. Het systeem richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw maar op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd. Voor de Waalsprong geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde minimumambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in bebouwing. Om tot duurzame vestiging van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis te komen, zijn nestvoorzieningen alleen niet genoeg. Wanneer de soorten geen plek hebben om te foerageren, is de waarde van de nestvoorzieningen daar beperkt. De toolbox bevat daarom tevens groene omgevingsmaatregelen waardoor de stedelijke biodiversiteit wordt versterkt, de belevingswaarde voor de toekomstige gebruikers vergroot en een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie. In de toolbox is het minimaal aantal te realiseren nestvoorzieningen voor het bedrijventerrein benoemd. Hiervan mag maximaal 25% ingewisseld worden met groene maatregelen. Het treffen van meer groene maatregelen is uiteraard mogelijk en ook zeer gewenst. Het SMP-N is op 12 maart 2019 en de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong is op 4 februari 2020 door het college vastgesteld.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna en een vervolgonderzoek uitgevoerd (Quickscan Wet natuurbescherming uitbreiding bedrijventerrein De Grift Nijmegen, Bureau Waardenburg, d.d. 29 juli 2021 en Onderzoek beschermde fauna Uitbreiding bedrijventerrein De Grift Nijmegen, Nureau Waardenburg, d.d. 17 november 2022), beide onderzoeken zijn als respectievelijk bijlage 12 en 13 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
In de quickscan flora en fuana is het plangebied beoordeeld op betekenis voor beschermde soorten planten, ongewervelden, vissen, amfibieën, reptielen, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels. Een overzicht van de functies van het plangebied en eventuele effecten op beschermde soorten is weergegeven in onderstaande tabel. Negatieve effecten op andere beschermde soorten als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn uitgesloten. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis.
Tabel 4.2: samenvatting resultaten quickscan
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bestaat er een risico op:
Patrijs
De patrijs staat op de Rode Lijst voor vogels en wordt eveneens beschermd op grond van artikel 3.1 van de Wnb (Vogelrichtlijnsoort). Uit de quickscan flora en fauna volgt dat het plangebied geschikt leefgebied is voor allerlei soorten akker-, struweel- en bosvogels waarvan de nestplaats niet jaarrond beschermd is, zoals de patrijs. Er heeft geen specifiek (vervolg)onderzoek naar de Patrijs plaatsgevonden omdat dit niet nodig is voor de toetsing aan de Wet natuurbescherming (Wnb). Volgens de Wnb mag geen enkele broedende vogel verstoord worden, dus ook de patrijs niet. Het nest van de patrijs wordt niet gezien als een jaarrond beschermde verblijfplaats, maar mag tijdens de broedperiode dus niet verstoord worden. Wel functioneert het plangebied momenteel als broedgebied voor de patrijs. De Patrijs is een grondbroedende vogel en daarom gevoelig voor verstoring. Dit maakt het niet mogelijk om op een verstoringsgevoelige omgeving als een het bedrijventerrein geschikt leefgebied aan te leggen van voldoende omvang.
Gebiedsbescherming
Het project veroorzaakt verder geen direct negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Indirecte effecten van stikstofuitstoot op Natura 2000-gebieden zijn in deze quickscan niet beoordeeld, hiervoor is een afzonderlijk onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.6). De regels van Houtopstanden uit Wnb zijn niet van toepassing voor de voorgenomen ontwikkeling.
Naar aanleiding van de quickscan heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar diverse soorten. De resultaten worden navolgend besproken.
Teunisbloempijlstaart
Het plangebied heeft geen functie voor deze soort. Een overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soort is uitgesloten. Er is geen ontheffing van de Wnb nodig.
Steenmarter
De essentiële foerageerfunctie voor de steenmarter wordt niet aangetast. Verstoring van het leefgebied in de omgeving van de autogarage (Griftdijk 234) in de kwetsbare periode kan zorgen dat deze verblijfplaats tijdelijk zijn functie verliest en/of dat dieren overlijden. Dit is een overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb. Overtreding kan voorkomen worden als voldaan wordt aan de navolgend beschreven randvoorwaarden. Er is dan geen ontheffing van de Wnb nodig.
De kwetsbare voortplantingsperiode van de steenmarter is van maart tot en met augustus. In deze periode wordt er geen groen verwijderd en worden er geen sloten gedempt met ruig begroeide oevers. Deze maatregel valt onder ‘Algemeen zorgvuldig handelen’ van de Gedragscode soortbescherming gemeenten. Omdat deze periode samenvalt met de broedperiode van vogels is het geen extra maatregel. Geadviseerd wordt alle groenstroken (greppels, struweel, hagen, bosjes) in het plangebied tussen zonsondergang en zonsopgang donker te houden, tussen zonsondergang en zonsopgang niet te werken nabij potentieel leefgebied van dieren en hierin geen bouwdepots in te richten. Deze maatregel helpt ook om verstoring van andere soorten die in het plangebied leven (vos, haas en egel) te voorkomen.
Vleermuizen
In het plangebied is een paar- zomerverblijf van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Als gevolg van de ingreep wordt deze verblijfplaats vernietigd. Het fysiek aantasten van verblijfplaatsen van vleermuizen is een overtreding van de Wnb. Omdat de dwergvleermuizen gedwongen worden een alternatieve verblijfplaats te zoeken zou sprake kunnen zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Het doden van dieren door de ingreep moet worden voorkomen. De gemeente Nijmegen werkt volgens de Gedragscode soortbescherming gemeenten (Stadswerk, 2020).
De sloop van de boerderij aan de Griftdijk 212 valt onder de vrijstelling van deze gedragscode. Er hoeft daarom geen aparte ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. De volgende maatregelen zijn/worden uitgevoerd om het aanbod aan verblijfplaatsen te behouden en te zorgen dat er geen dieren gewond raken of gedood worden (maatregelen volgens gedragscode):
Huismus
Als gevolg van de ingreep verdwijnt een deel van de beschikbare nestplaatsen en het essentieel foerageergebied van de huismus. Dit is een overtreding van de Wnb. De Gedragscode soortbescherming voor gemeenten is van toepassing voor de ingreep. Er is geen ontheffing nodig van de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt één integraal compensatieplan te maken volgens de voorschriften in de gedragscode waarbij zowel foerageergebied en nestplaatsen worden teruggebracht. Daarnaast is het belangrijk maatregelen te nemen om verstoring van de vogels in de kwetsbare periode (voortplanting en overwintering) te voorkomen. Hiervoor gelden diverse randvoorwaarden. De belangrijkste zijn:
Boomvalk en sperwer
Als gevolg van de ingreep wordt een deel van het essentieel foerageergebied van de boomvalk en sperwer aangetast waardoor nestplaatsen van deze soorten mogelijk hun functie verliezen. Dit is een overtreding van de Wnb. De Gedragscode soortbescherming geldt niet voor aantasting van nestplaatsen van roofvogels. Er is een ontheffing nodig van de Wet natuurbescherming.
Als gevolg van de ingreep in het plangebied en de toekomstige aanpassing van afrit 38 wordt een broedlocatie van de sperwer aangetast. Geadviseerd wordt om één integraal compensatieplan te maken waarmee negatieve effecten op zowel de boomvalk en sperwer als gevolg van beide ingrepen wordt voorkomen. Daarnaast is het belangrijk maatregelen te nemen om verstoring van de vogels in de kwetsbare periode voortplantingsperiode te voorkomen. Er zijn diverse maatregelen die zorgen voor behoud en uitbreiding van het aanbod aan nestplaatsen van de sperwer en het foerageergebied van de boomvalk en sperwer:
Met het oog op de beoogde ontwikkelingen in het plangebied en de reconstructie van de bestaande Afslag 38 is een mitigatieplan opgesteld. Het mitigatieplan bevat maatregelen die erop gericht zijn negatieve effecten op deze dieren zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten. De basis voor het mitigatieplan betreffen de richtlijnen uit het soortenmanagementplan voor de Waalsprong (SMP -N). Conform het SMP-N is het voornemen om in plangebied de Grift maatregelen te treffen voor de grote modderkruiper, poelkikker, kleine marterachtigen, roek en steenuil. Voor de boomvalk, sperwer, huismus, gewone dwergvleermuis en steenmarter - die geen onderdeel uitmaken van de gebiedsontheffing - zijn in het plangebied eveneens beschermde functies aanwezig. Daarmee is ook mitigatie van deze beschermde functies noodzakelijk. In het plangebied moeten bovendien ook de ambities van de gemeente een plek krijgen om invulling te kunnen geven aan de plus zoals opgenomen in het soortenmanagementplan van gemeente Nijmegen.
Met name voor de boomvalk en sperwer is het noodzakelijk een aantal robuuste natuurstroken aan te leggen. Deze zijn hoofdzakelijk voorzien aan de randen van het bedrijventerrein, waar ruimte is voor een natuurvriendelijk ingerichte watergangen met brede natuurvriendelijke oevers en aansluitend kruidenrijke graslandvegatie. Hiermee wordt het aanbod insecten en broedvogels sterk verhoogd ten opzichte van de huidige situatie, waarmee ook het voedselaanbod voor de boomvalk en sperwer op niveau gehouden wordt. De groen-blauwe structuur die het gebied dooraderd draagt tevens bij aan extra nest- en foerageergelegenheid voor de boomvalk en sperwer.
Voor de steenmarter worden onder andere de volgende maatregelen getroffen:
Voor de boomvalk en sperwer is een ontheffing van de Wnb nodig om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken. Als de benodigde compensatie van het foerageergebied uitgevoerd wordt volgens kennisdocumenten en andere beschikbare protocollen, zijn er geen knelpunten voor de ontheffingverlening. Voor vogelsoorten beschermd door de Vogelrichtlijn (waaronder de sperwer en boomvalk) kan alleen een ontheffing worden verleend als de ingreep valt onder een in de wet genoemd belang (bijvoorbeeld belang van volksgezondheid of openbare veiligheid).
Indien ontheffing wordt verkregen voor de boomvalk en sperwer vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Eén van de vier hoofdopgaven van de Omgevingsvisie is het streven naar een duurzame stad. Nijmegen heeft de ambitie voorop te lopen op het gebied van duurzaamheid en toekomstbestendigheid. We gaan uit van duurzaam grondgebruik, waarbij ontwikkelingen waarde aan de stad toevoegen en een bijdrage leveren aan het oplossen van onze grote opgaven. Circulair bouwen, klimaatadaptatie, natuurinclusief bouwen en energieneutraal zijn hierbij centrale (samenhangende) thema's. De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).
Energieneutraal
Nijmegen heeft de ambitie om uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij te zijn. Energiebesparing is een eerste vereiste om de energievraag te minimaliseren. Het gaat daarbij om het minimaliseren van zowel de energievraag van gebouwen als die van bedrijfsprocessen. De energie die we dan nog gebruiken wekken we zoveel mogelijk duurzaam op. Uitgangspunt van de gemeente Nijmegen is dat bij nieuwbouw alle daken zoveel mogelijk vol komen te liggen met zonnepanelen. Alle daken dienen dan ook geschikt te zijn voor zonnepanelen. De uitbreiding van De Grift heeft de potentie om een energieopwekkend bedrijventerrein te worden. Een minimumambitie hierbij is het benutten van beschikbare dakvlakken voor zonne-energie en het gebruik van duurzame energie en duurzame mobiliteit door de te vestigen functies. We streven naar slimme, lokale energieoplossingen, bijvoorbeeld door lokale, duurzame energie tijdelijk op te slaan en vraag en aanbod onderling af te stemmen.
Aardgasvrij
De nieuw uit te geven kavels op de Grift vallen binnen het concessiegebied van het warmtenet. Bedrijven die zich hier vestigen zijn verplicht om aan te sluiten op het warmtenet. De locatie is onder voorwaarden tevens geschikt voor warmte-koude-opslag.
Circulaire stad
De regio Arnhem-Nijmegen wil zich profileren als circulaire regio. Vanaf 2030 wil de regio minimaal 50% circulair bouwen om uiteindelijk in 2050 te komen tot een circulaire leefomgeving. We streven ernaar om zoveel mogelijk circulair, modulair en losmaakbaar te bouwen. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van hernieuwbare organische bouwmaterialen (bijvoorbeeld hout, hennep, vlas, etc.). De GPR methodiek kan gebruikt worden als ontwerptool en beoordelingsmethodiek om de duurzaamheid van gebouwen in beeld te brengen.
In de Grond- weg en waterbouw onderschrijft Nijmegen de uitgangspunten van het manifest duurzaam GWW; samen met onze ketenpartners willen we de verduurzaming in de sector structureel aanjagen. Voor het afwegen van duurzame keuzen maken we o.a. gebruik van het ambitieweb en Dubocalq. Uitgangspunt is om zo min mogelijk verharding toe te passen en waar verharding nodig is te kijken naar meer duurzame oplossingen, zoals klinkers of duurzaam asfalt.
Met een Chw-bestemmingsplan wordt vooruit gelopen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zodoende zijn in de regels van dit bestemmingsplan technische eisen gesteld aan bedrijfsgebouwen. Daarin is onder meer bepaald dat het dakvlak van gebouwen constructief en conform de eisen voor brandveiligheid geschikt voor de toepassing zonnepanelen op het dakvlak, inclusief de daarbij behorende technische installaties, waarbij geldt dat het volledige dakvlak moet kunnen worden benut voor het opwekken van zonne-energie.
Gelet op het voorgaande draagt de uitbreiding van bedrijventerrein De Grift bij aan de duurzaamheidambities van de gemeente Nijmegen.
Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. De afgelopen zomers zijn er verschillende hitterecords gebroken en komt hevige regenval steeds frequenter voor. Dat levert risico's op voor onze economie, gezondheid en veiligheid.
Anticiperend op het veranderende klimaat heeft de rijksoverheid het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie in het leven geroepen. Hierdoor hebben gemeenten, waterschappen en provincie de verplichting de opgave voor ruimtelijke adaptatie in beeld te krijgen en te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn voor een klimaatbestendige en water robuuste inrichting. Met de regio is vervolgens vanaf 2017 aan de slag gegaan om middels stresstesten en risicodialogen een strategie op te stellen. De regio is gevoelig tot zeer gevoelig voor hitte, droogte en wateroverlast. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas.
De regio's Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal hebben met de Provincie Gelderland, het Waterschap Rivierenland en met regionale stakeholders de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld. Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. In de RAS zijn zes actiethema's benoemd om de uitdagingen aan te pakken. De ambitie is om het liefst in 2035 en uiterlijk 2050 een klimaat bestendige regio te zijn.
De gemeente Nijmegen is gestart met het vertalen van de RAS naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven. In 2022 moet duidelijk zijn welke maatregelen we moeten nemen om de negatieve effecten van de klimaatverandering beter op te kunnen vangen in de stad. Daarnaast ontwikkelen we nieuwe normen op het gebied van klimaatadaptatie en stellen we prioriteitsgebieden vast als uitwerking van de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging'.
In de omgevingsvisie is klimaatadaptatie een randvoorwaarde: we willen de negatieve effecten van klimaatverandering en hittestress zoveel mogelijk minimaliseren. Bij het ontwikkelen van de stad zien we daarom klimaatadaptatie als randvoorwaarde. Nijmegen is uiterlijk in 2050 een klimaatbestendige stad, die goed is voorbereid op de gevolgen van hitte, droogte en wateroverlast.
In het GRP 2017-2023 ligt het accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan.
Nijmegen heeft de basisrichtlijnen voor de inrichting van de openbare ruimte ondergebracht in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). Deze is te vinden onder https://nijmegen.hior.nl/ Een voorbeeld van een richtlijn is: Pas alleen verharding toe waar nodig (Operatie Steenbreek).
De thema's 'Groenblauwe stad' en 'Klaar voor de hitte' van de RAS zijn van toepassing op het voorliggende gebied. Door klimaatverandering komen er extra risico's in de toekomst: meer piekbuien en langere perioden van hitte en droogte. De stad - en bedrijventerreinen in het bijzonder - is extra gevoelig voor hitte. Door steen, beton en hoge gebouwen wordt warmte langer vastgehouden. Ook zijn er plekken in de stad waar regenwater zich ophoopt, waardoor wateroverlast kan ontstaan. En de afgelopen drie jaar hebben we ervaren wat droogte doet met onze groenvoorzieningen in de stad.
Wateroverlast
Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt, zorgt voor minder wateroverlast omdat het dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plaatse vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. Om het riool te ontlasten en om onnodig schoon water naar de waterzuivering af te voeren, willen we in dit plangebied een duurzaam gescheiden rioolstelstel. Dat wil zeggen dat hemelwater bovengronds wordt geïnfiltreerd in de bodem en zo wordt gezuiverd en het overtollige hemelwater via de watergangen wordt afgevoerd. Maatregelen waaraan gedacht kan worden, zijn groene daken, wadi's of zaksloten. Maatregelen voor het hemelwater dat valt op het dakoppervlak zijn voor alle categorieën bedrijven mogelijk. Voor ander maatregelen gelden beperkingen naar verhouding van de vervuiling van het water.
In onderstaande afbeelding is te zien welke plekken van het bedrijventerrein kwetsbaar zijn voor wateroverlast (hoe donkerder blauw, hoe kwetsbaarder). Het kaartbeeld geeft een indicatie weer van overlast bij 60 mm regen in uur, waarbij het riool al vol zit en waarbij infiltratie in de bodem niet is meegenomen. Dit type extreme buien zal in de toekomst steeds frequenter vallen.
Afbeelding 4.9: kwetsbare plekken in het plangebied voor wateroverlast
Om wateroverlast en overbelasting van het riool te voorkomen dient berging van hemelwater in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.9.2 van deze toelichting. De benodigde waterberging kan onder meer een plek krijgen in de groene kavelranden. De realisatie en instandhouding van deze groene kavelranden is verankerd in de bestemmingsplanregels en daarmee gewaarborgd. Een andere manier om het bergend vermogen op eigen perceel te vergroten, is door de toepassing van groendaken.
Droogte
Naast wateroverlast wordt droogte ook een steeds groter probleem. Ook dit gebied is hier gevoelig voor. We willen daarom het water dat valt zolang mogelijk vasthouden en ten goede laten komen aan het groen in dit plangebied. Hemelwater wordt in eerste instantie afgevoerd naar het groen op het eigen perceel. Tevens wordt geadviseerd bij de plant- en boomkeuze en de bijbehorende groeiplaatsen rekening te houden met het toekomstig klimaat.
Hittestress
In dit plangebied is hittestress tevens een aandachtspunt. Bedrijventerreinen bestaan vaak uit grote vlakken verharding dat in de zomer flink opwarmt en nauwelijks afkoelt. Groendaken, gevelgroen en groen op parkeerterreinen verminderen de hittestress in de gebouwen én de omgeving. Ook kleur en materiaalgebruik kunnen een positieve effect op de omgevingstemperatuur en hebben in potentie vele positieve meerwaarde, zoals verhoogde biodiversiteit, betere isolatie, en verhoogde vastgoedwaarde. Ook schaduw door bomen kan een belangrijke bijdrage zijn aan de koelte in dit gebied. Koele plekken dragen bij aan een aangename leef en werkklimaat.
In onderstaand kaartbeeld is te zien dat het aangrenzende bestaande bedrijventerrein veel warmer is dan het aangrenzende buitengebied. De afbeelding laat het verschil in gevoelstemperatuur zien bij het huidige klimaat. In het toekomstige klimaat zal lange periodes van hitte frequenter voorkomen en de extremen verder toenemen. Om te voorkomen dat het beoogde bedrijventerrein een hitte-eiland wordt dienen maatregelen getroffen te worden. Zodoende is in de regels van dit bestemmingsplan verankerd dat het dakvlak van gebouwen uitgevoerd moet worden in een lichte kleur (warmtewerend) of als groendak (verkoelend). Schuine daken vormen hierop een uitzondering met het oog op beeldkwaliteit, maar ook hier verdient het voorkomen van hittestress door het toepassen van warmtewerende materialen of verkoelende maatregelen aandacht. In aanvulling op het voorgaande verdient het aanbeveling verhardingen op eigen terrein zoveel mogelijk uit te voeren als halfverharding of in een lichte kleur.
Om voldoende schaduw te creëren is bepaald dat bij langzaam verkeersverbinding in het gebied met XXL-logistiek voorzien moet worden in 30% schaduwgevend groen.
Afbeelding 4.10: uitsnede kaartbeeld hittestress
Biodiversiteit
De maatregelen voor klimaatadaptatie zoals groene daken, meer groen en bomen heeft een positief effect op de biodiversiteit. Hiermee creëren we een prettige en toekomstbestendige leefomgeving. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan en wordt onder meer aandacht besteed aan natuurinclusief bouwen.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Op het gebied van cultureel erfgoed kent Nijmegen de volgende beleidsdocumenten en regelgeving:
Het voorliggende plangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart, zoals blijkt uit de navolgende afbeelding. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is:
Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen, terreinen en gebieden met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.
Afbeelding 4.11: uitsnede beleidskaart voor het plangebied
De cultuurlandschappelijke waarden in de gemeente Nijmegen zijn vastgelegd op de Cultuurhistorische Waardenkaart (opgesteld door RAAP 2021). Deze waardenkaart vormt de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij ruimtelijke plannen. Voor De Grift ziet de kaart er als volgt uit:
Afbeelding 4.12: Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (2021) met daarop weergegeven de cultuurlandschappelijke waarden in het gebied. In beige historische ontginningen op de hoge delen van de stroomrug en in bruine stippellijnen voormalige paden. Links verticaal de historische Griftdijk (rood), geflankeerd door de voormalige trekvaart de Grift (blauw) en de Leemdijk (geblokt), in paars de historische Stationsstraat. Huissymbolen: historische nederzettingslocaties (rood = bestaand, oranje = verdwenen).rechts in oranje de loop van de waterloop de Verloren Zeeg.
Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en objecten
Binnen het plangebied bevinden geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. De volgende panden binnen of grenzend aan het plangebied zijn opgenomen op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed:
Doel van de lijst is het voorkomen van ongewenste sloop. De voornoemde panden blijven in het kader van de uitbreiding van de Grift en de aanpassing van de infrastructuur behouden.
Cultuurhistorisch waardevolle structuren
In het plangebied of direct grenzend daaraan bevinden zich meerdere historische ruimtelijke structuren en één ensemble die van belang zijn vanwege hun ouderdom en die als constante factor een belangrijke verwijzing zijn naar eerdere fasen in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het gaat om historische (water)wegen, dijken, waterlopen, en parceleringen en één ensemble aan de Griftdijk.
Cultuurhistorisch waardevolle wegen
Voormalige trekvaart De Grift
De Grift is tussen 1608-1610 aangelegd als trekvaart tussen Arnhem en Nijmegen en is daarmee één van de oudste trekvaarten van Nederland. Door de spectaculaire economische groei van de vroege 17e eeuw groeide in Nederland de behoefte aan een regelmatig openbaar vervoer. De stadsbesturen van Nijmegen en Arnhem speelden hier op in en financierden gezamenlijk het project dat de Waal en de Rijn met elkaar verbond. De trekvaart, bedoeld voor goederen en passagiers, was één van de eerste trekvaarten in Nederland en vormde een snelle vaarverbinding tussen Nijmegen en Arnhem. Aan weerszijden van de vaart liep een dijk. Over de oostelijke, de Leemdijk, liep een zogenaamd 'jaagpad' voor de trekpaarden die de schuiten trokken, de bredere westelijke Griftdijk was bestemd voor transport met karren en paard en wagen. De nieuwe, relatief snelle transportroute tussen Arnhem en Nijmegen zorgde voor veel bedrijvigheid en betekende een korte economische bloeiperiode voor het dorp Lent. Toen in 1707 het Pannerdensch Kanaal werd geopend, stagneerde echter de vaart op de Grift. In 1742, na een dijkdoorbraak waarbij een groot deel van het kanaal verzandde, werd het kanaal voor alle scheepvaart gesloten en in gedeelten verkocht. De vaart werd gedempt en de gronden werden in gebruik genomen ten behoeve van de landbouw.
Grenzend aan het plangebied is het tracé van de voormalige trekvaart nog herkenbaar als een brede, onbebouwde zone; de bebouwing ligt op ruime afstand van de weg. Op een aantal plaatsen is de voormalige vaart zelfs nog herkenbaar als een laagte in het huidige landschap. Deze onbebouwde zone herinnert aan het tracé van de voormalige trekvaart en levert daardoor een bijdrage aan de zichtbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied en van de geschiedenis van deze verdwenen, historische transportader. Hiermee hebben deze structuren een hoge cultuurhistorische waarde.
Cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing Stationsstraat
Het historisch gegroeide bebouwingslint aan de Stationsstraat - direct grenzend aan het plangebied - maakt de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied zichtbaar en heeft daarmee cultuurhistorische waarde. Een aantal erven heeft een lange bewoningsgeschiedenis. Deze zijn als historische nederzettingslocatie opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart.
Ten westen van de Griftdijk en ten oosten van Griftdijk 37 is sprake van verspreid liggende en kleinschalige bebouwing met vrijstaande, individueel gebouwde woningen met schuine kap, die worden omgeven door groene tuinen. Doorzichten naar achteren zijn mogelijk. Het van oorsprong agrarische karakter van het gebied is hier nog goed herkenbaar. In het deel daartussen is sprake van een dichtere bebouwing vanwege de bedrijfsgebouwen die hier zijn opgericht.
Cultuurhistorisch waardevolle waterloop de Verloren Zeeg
De Verloren Zeeg is al zichtbaar is op de kadastrale kaart uit 1832 maar heeft zijn oorsprong in de Late Middeleeuwen. De hoofdwatergang vormde van oudsher de grens tussen verschillende dorpspolders. Deze historische waterloop, waarvan het beloop ongewijzigd is, is een onderdeel van de historische waterhuishouding in het gebied en heeft daarmee cultuurhistorische waarde.
Cultuurhistorisch waardevol verkavelingspatroon
Het bestaande verkavelingspatroon heeft een lange historie. De voor dit gebied typerende onregelmatige blokverkaveling, veelal gemarkeerd door sloten, is al zichtbaar op de eerste kadastrale kaart en heeft een ouderdom van minimaal 200 jaar. De overblijfselen van de historische verkaveling herinneren aan de ontginningsgeschiedenis en de agrarische geschiedenis van het gebied en hebben daarmee cultuurhistorische waarde.
Afbeelding 4.13: luchtfoto met in oranje de overblijfselen van het historische verkavelingspatroon en in blauw de loop van de Verloren Zeeg
Cultuurhistorisch waardevol ensemble aan de Griftdijk
Ter hoogte van nummer 201 is aan weerszijden van de Griftdijk sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en van een waardevol cultuurhistorisch landschap.
Aan de westzijde bevindt zich het voormalige tramstation (nr. 201) dat was gelegen aan de verdwenen stoomttramverbinding tussen Arnhem en Nijmegen. De tramlijn volgde het tracé van De Grift. Een van de stopplaatsen was Halte Oosterhout. Het gebouw is in 1911 in de zogenaamde chaletstijl gebouwd naar een ontwerp van H.A. Scholtz, huisarchitect van de Betuwsche Stoomtram Maatschappij, en herbergde naast een wachtruimte ook een dienstwoning, een goederenloods en een koffiehuis met de naam 'De Halve Weg'.
Er tegenover ligt, op een verhoging in het landschap, de boerderij Griftdijk 212. De verhoging betreft waarschijnlijk een oude huisplaats. Het perceel plus bebouwing komt al voor op de oudste kadastrale kaart, het is daarom aannemelijk dat de plaats al ver voor 1830 bewoond was. De huidige bebouwing stamt uit 1947. Het betreft een zogenaamde wederopbouwboerderij, in een traditionele, regionale vormentaal gebouwd onder verantwoordelijkheid van het Bureau Wederopbouw Boerderijen, nadat de voorganger tijdens WOII was verwoest. Het perceel wordt omzoomd door een groene boomsingel en heeft een groene inrichting met een onderverdeling in hagen en enkele bomen en groepjes van bomen.
Aan de voorzijde van het perceel, parallel aan de Griftdijk, is de laagte van de verdwenen 17e eeuwse trekvaart De Grift nog goed waarneembaar. De komvormige strook land is nu in gebruik als een moestuin.
De historische bebouwing aan weerszijden van de weg plus het bestaande landschap met het reliëf van de oude huisplaats en de voormalige trekvaart maken op deze plek zowel het agrarische verleden van het gebied als de historische transportaders De Grift en de stoomtramlijn zichtbaar. Dit maakt dat het hier om een waardevol ensemble binnen het plangebied gaat.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen specifieke maatregelen opgenomen om de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied te borgen. Door de schaalvergroting die nodig is voor het toekomstige bedrijventerrein kunnen historische waarden slechts beperkt worden ingepast. Hierdoor zal de historische verkaveling niet behouden blijven.
Het aanzien van de Griftdijk, als historische ruimtelijke drager met aanliggende bebouwing zal binnen het plangebied veranderen. Het beeld van het historisch lint maakt plaats voor grootschalige bebouwing die met de achterzijde op de Griftdijk gericht is, maar hoogwaardig wordt vormgegeven (kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar het beeldkwaliteitplan). Op enkele plaatsen wordt door middel van een groenstrook langs de Griftdijk de herkenbaarheid van de historische structuur enigszins behouden.
Vanwege de gewenste schaalvergroting en ontwikkelruimte voor bedrijvigheid is het niet mogelijk de oude verhoogde huisplaats aan de Griftdijk 212 in te passen. De bebouwing en het historische reliëf zullen daarmee verdwijnen.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007)en de Erfgoedwet (1-7-2016).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het plangebied ligt niet binnen de contouren van de Limeszone, zoals gedefinieerd in het Barro (artikel 2.13) en vertaald in de provinciale Erfgoedverordening (artikelen 2.58-60).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is erop gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologiesparend bouwen te bekijken.
Binnen de contouren van het bedrijventerrein de Grift is deels het facetbestemmingsplan archeologie (2014) en deels het Selectiebesluit Archeologie Waalsprong (2019) vigerend beleid. Beide worden hieronder nader toegelicht.
Facetbestemmingsplan archeologie (2014)
Binnen de contouren van de uitbreiding van De Grift liggen momenteel gebieden met dubbelbestemming waarde 0, 1, 2 en 3. Er zijn op geen waarde 4 gebieden aanwezig binnen het plangebied.
tekst per waarde | |
waarde 0 | De waarde 0 wordt aan een gebied toegekend als er, op basis van onderzoek, duidelijk is dat er geen behoudenswaardige archeologische resten meer in het gebied aanwezig (kunnen) zijn. Voor deze waarde is geen omgevingsvergunning vanwege archeologie nodig. |
waarde 1 | Waarde 1 wordt toegekend aan een gebied als er sprake is van een onbekende, lage of middelhoge verwachting. Deze waarde geldt voor een groot deel van het grondgebied van de gemeente Nijmegen. In veel gevallen is de waarde terug te voeren op het ontbreken van nadere kennis omtrent de situatie ter plekke. Voor deze waarde geldt dat er in het kader van omgevingsvergunningen een ondergrens geldt voor het doen van archeologisch onderzoek. Deze grens is gerelateerd aan het oppervlakte van het plangebied, namelijk groter dan 2.500 m2, en een ingreep die dieper gaat dan 30 cm. |
waarde 2 | Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. |
waarde 3 | Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. |
In 2016 is een inventarisatie gemaakt van onderzochte en nog te onderzoeken vindplaatsen in diverse ontwikkelgebieden in Nijmegen Noord. Op basis van deze inventarisatie en onderzoek uitgevoerd in 2017 en 2018 is voor de nog te ontwikkelen deelgebieden van de Waalsprong in 2019 het Selectiebesluit Archeologie Waalsprong (hierna: selectiebesluit) opgesteld waarin is vastgelegd hoe in deze gebieden moet worden omgegaan met archeologie.
Binnen het plangebied van de uitbreiding van De Grift liggen meerdere percelen die in het selectiebesluit nader zijn besproken. Hierbij zijn specifieke afspraken gemaakt met betrekking tot archeologie. Het selectiebesluit is in het geval van deze percelen vigerend beleid. De betreffende gebieden zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding 4.14: uitsnede kaartbeeld Selectiebesluit Archeologie Waalsprong
In het selectiebesluit zijn drie opties opgenomen als het gaat om het beleid ten aanzien van deze gebieden:
Vrijgave/Groen | Voor een groot deel van de Waalsprong is door middel van archeologisch onderzoek vastgesteld dat geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Wellicht dat er vondsten of sporen aanwezig zijn, maar de gemeente acht deze niet zodanig van belang dat deze behouden moeten blijven. Dit wordt in sommige gevallen gecompenseerd door de uitwerking van archeologisch onderzoek dat in het verleden heeft plaatsgevonden en voldoende kennis zal kunnen opbrengen over het betreffende thema om de synthese mee te kunnen maken. Het gebied is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. |
Inventariseren/Geel | Voor enkele gebieden is nog niet voldoende kennis voorhanden om een archeologische waardering op te stellen van het deelgebied. Er is wel altijd een verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, maar de mate van conservering, bijzonderheid, aard en karakter en exacte ligging is dan nog niet bekend. Deze gebieden zijn aangeduid met de kleur geel (zie afbeelding 4.13). Hier dient nog vooronderzoek plaats te vinden. In welke vorm en in welke mate is afhankelijk van de verwachting en de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling en is dus maatwerk. Het type vooronderzoek wordt afgestemd met bevoegd gezag in overleg met de projectontwikkelaars van de gemeente. Na dit onderzoek wordt vastgesteld met een aanvullend selectiebesluit of vervolgonderzoek nodig is of andere beschermingsmaatregelen bij behoud in situ. De kaartkleur kan dan veranderen in rood of groen. |
Rood/Waarde | Voor sommige gebieden is inmiddels op basis van vooronderzoek vastgesteld dat waardevolle archeologische resten aanwezig zijn in de ondergrond. De waarde van de archeologie wordt als (zeer) hoog beschouwd en moet behouden blijven. Hierbij zijn twee mogelijkheden, die worden afgestemd met bevoegd gezag: - Behoud in situ, waardoor de inrichtingsplannen archeologievriendelijk moeten worden opgesteld. Hieraan zijn beschermingseisen verbonden (zie verder onder 'beschermingseisen' hieronder). - Behoud ex situ, waarbij de archeologische waarden die bedreigd worden, worden opgegraven volgens de KNA en de eisen in een door het Bevoegd Gezag goedgekeurd Programma van Eisen |
Voor alle deelgebieden met de kleur geel en rood geldt een vrijstellingsdiepte vanaf de recente bouwvoor, wat doorgaans overeenkomt met 30 cm onder het huidige maaiveld. In enkele gevallen kan op basis van het vooronderzoek worden vastgesteld dat de archeologische waarden dieper zijn gelegen en er een ruimere dieptevrijstelling kan gelden. Dit is te allen tijde maatwerk.
Beschermingseisen
Indien 'behoud in situ' mogelijk is, omdat ruimtelijke plannen op archeologievriendelijke wijze kunnen worden ingericht, gelden de volgende beschermingseisen om de behoudenswaardige archeologische vindplaats (gebieden waar in situ behoud geldt, dus rode gebieden) ter plaatse in de bodem in de juiste conditie te kunnen bewaren:
Voor De Grift Noord geldt dat rekening moet worden gehouden met vastgestelde archeologische waarden in een deel van het gebied. Deze gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het verstoren van het bodemarchief is hier niet toegestaan. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen is het nodig het maaiveld op te hogen, zodat de archeologische waarden in situ behouden kunnen worden. De overige delen van De Grift Noord zijn vrijgegeven of moeten nog worden onderzocht.
Voor De Grift West geldt dat dit deelgebied is onderzocht. Ook hier moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van vastgestelde archeologisch waarden in de ondergrond. Ook voor deze gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.
De uitgeefbare gronden die nog niet zijn onderzocht zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie 1'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag bodemingrepen (zowel bouwen als werken en werkzaamheden) te doen of te laten uitvoeren met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, tenzij op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Bij het bepalen van de gezamenlijke oppervlakte wordt gekeken naar de gronden in het plangebied die voor de ontwikkeling(en) in aanmerking komen.
De overige gronden (o.a. in De Grift Zuid) zijn vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.
Meldingsplicht
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst. Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet): Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10). Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Als gevolg van oorlogshandelingen in de Waalsprong tijdens Operatie Market Garden en de nasleep daarvan, is het plangebied verdacht op ontplofbare oorlogsresten (OO). Omdat in het kader van de voorgenomen ontwikkeling grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd, is het raadzaam onderzoek te doen naar de eventuele aanwezigheid van niet gesprongen c.q. conventionele explosieven in het plangebied.
Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied geheel verdacht is op geschutsmunitie en gedeeltelijk verdacht op afwerp- en dumpmunitie.
Afbeelding 4.15: verdachte gebieden op OO in De Grift. Licht- en donkerblauw: verdacht op geschutsmunitie, lichtbruin: verdacht op afwerpmunitie
Een gedeelte van het plangebied is onderzocht tot op diverse dieptes:
Afbeelding 4.16: de onderzochte percelen zijn blauw gearceerd.
In het kader van de Arbowetgeving dienen werkzaamheden binnen het plangebied in ná de oorlog ongeroerde gebieden onder veilige omstandigheden te worden uitgevoerd. Opsporing van Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: OOO) maakt daar deel van uit. Opsporing dient plaats te vinden vóór aanvang van de (civieltechnische) werkzaamheden óf de werkzaamheden dienen plaats te vinden onder begeleiding van een opsporingsbedrijf. Grondroerende werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden onder vrijgavedieptes dienen – afhankelijk van de onderzoeksdiepte en type verdacht gebied – onder OOO-condities uitgevoerd te worden. Werkzaamheden die in reeds onderzochte gebieden plaatsvinden dienen onder het protocol toevalsvondst van een explosief uitgevoerd te worden.
In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Een overzicht van de uitgevoerde onderzoeken (inclusief downloadlinks) is te vinden in bijlage 14.
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt in het algemeen dat de grond in De Grift Noord schoon tot (plaatselijk) licht verontreinigd is met zware metalen, bestrijdingsmiddelen (DDT's), minerale olie, PAK en/of PCB.
In onderstaande tekening zijn de bodemonderzoeken (groene vlakken met zwarte nummering) en de aandachtslocaties bodemverontreiniging (rode omlijning en rode nummering) weergegeven. De zwarte nummering op de kaart correspondeert met de interne nummering van de bodemonderzoeken. De rode nummering correspondeert met de nummering in onderstaande tabel, dat een overzicht geeft van de aandachtsgebieden bodemverontreiniging.
Afbeelding 4.17: Kaartbeeld bodemonderzoeken en aandachtsgebieden bodemverontreinigingen De Grift Noord
In onderstaande tabel (nummering correspondeert met bovenstaand kaartbeeld) zijn de aandachtslocaties voor de spots met bodemverontreinigingen samengevat:
Aandachtslocatie bodemveront- reiniging | Omschrijving |
4 | Op het maaiveld is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Bij graafwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met deze verontreiniging en dient het materiaal mogelijk apart afgevoerd te worden. |
5 | Er is een voormalig weggetje aanwezig met puinverharding. Er is geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. Mogelijk dat deze puinverharding apart moet worden afgevoerd. |
8 | Er is een demping op het perceel aanwezig. Plaatselijk is een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen. Op basis van de huidige resultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. |
11 | In de puinverharding is een sterk asbestverontreiniging aanwezig. Bij graafwerkzaamheden het verhardingsmateriaal apart afvoeren. |
12 | In de grond is een sterke olieverontreiniging aanwezig. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Afhankelijk van de graafwerkzaamheden is verwijdering van de olieverontreiniging noodzakelijk. |
13 | In de grond is een lichte olieverontreiniging aanwezig. Afhankelijk van de gebiedsontwikkeling is verwijdering van de olieverontreiniging mogelijk noodzakelijk. |
14 | Plaatselijk is er een sterke verontreiniging met PAK in het verhardingsmateriaal aanwezig. Omdat er geen sprake is bodem (meer dan 50 % puin) is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en bestaat er volgens de Wet Bodembescherming geen saneringsnoodzaak. Afhankelijk van de gebiedsontwikkeling is verwijdering van het verhardingsmateriaal mogelijk noodzakelijk. |
In De Grift Zuid (zie onderstaande afbeelding) is een omvangrijke bodemsanering uitgevoerd. Voor het uitgevoerde bodemonderzoek en het evaluatierapport van de bodemsanering wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 14.
In het kader van de sanering is circa 14.000 ton met asbest verontreinigde grond ontgraven. Na zeving is circa 7.000 ton asbesthoudende grond afgevoerd en is 7.000 ton na zeving en keuring herschikt op de locatie. De saneringsdoelstelling is behaald en de verontreiniging met asbest is geheel verwijderd. Milieuhygiënisch zijn er geen belemmeringen voor het toekomstig gebruik van de locatie. De minerale olie in grond en grondwater, vrijgekomen door lekkage van een noogstroomagregaat is afdoende gesaneerd.
Afbeelding 4.18: Kaartbeeld bodemonderzoek De Grift Zuid
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt in het algemeen dat de grond schoon tot (plaatselijk) licht verontreinigd is met zware metalen, bestrijdingsmiddelen (DDT's), PAK en/of PCB.
In onderstaande tekening zijn de bodemonderzoeken (groene vlakken met zwarte nummering) en de aandachtslocaties bodemverontreiniging (rode omlijning en rode nummering) weergegeven. De zwarte nummering op de kaart correspondeert met de interne nummering van de bodemonderzoeken. De rode nummering correspondeert met de nummering in onderstaande tabel, waarin een overzicht is gegeven van de aandachtsgebieden bodemverontreiniging.
Afbeelding 4.19: kaartbeeld bodemonderzoeken en aandachtsgebieden bodemverontreinigingen De Grift West
In onderstaande tabel (nummering correspondeert met bovenstaand kaartbeeld) zijn de aandachtslocaties voor de bodemverontreinigingen samengevat:
Aandachtslocatie bodemveront- reiniging |
Omschrijving |
1 | De waterbodem in de sloot is fosfor en zwavel gemeten. Voor deze stoffen zijn geen toetsingswaarden vastgesteld, maar de gehalten zijn hoog te noemen. Herbemonstering is gewenst. |
2 | Binnen de contour van de voormalige kas worden in het grondwater gehalten aan nikkel aangetroffen in gehalten boven de interventiewaarde. Het sterk verhoogde gehalte is een verstoring van het bodemevenwicht door een overmatig gebruik van kunstmest en zal waarschijnlijk na verloop van jaren zich weer herstellen. Herbemonstering van het grondwater is noodzakelijk. |
3 | Door een ondergrondse tank is een bodemverontreiniging met minerale olie ontstaan in grond en grondwater. Bij herinrichting van het terrein zal een saneringsplan ingediend moeten worden en de bodem gesaneerd te worden. |
2+3 | Stationsstraat 23a dient onderzocht te worden op asbest in bodem. |
Bij de ontwikkeling van het plangebied zal het nodig zijn om (delen van) het plangebied actualiserend te onderzoeken omdat een aantal bodemrapporten is gedateerd. Bovendien wordt daarmee voldaan aan de meest recente onderzoeknormen NEN 5740 / NEN 5707.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat in het overgrote deel van de uitbreiding van De Grift ten hoogste licht verhoogde gehalten in de bodem worden gemeten. Deze gehalten vormen geen belemmering voor de beoogde gebiedsontwikkeling. Voor de bodemverontreiniging met minerale olie in deelgebied de Grift West zijn sanerende maatregelen nodig op grond van de Wet bodembescherming. Binnen het plangebied worden diverse spots met bodemvreemd materiaal aangetroffen in de vorm van gedempte sloten, terreinophogingen en half verharde paden. Directe risico's zijn niet aanwezig, maar voor de beoogde gebiedsontwikkeling is het noodzakelijk deze spots te verwijderen. In de planexploitatie wordt rekening gehouden met kosten voor sanerende maatregelen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
In het voorliggende plangebied is één agrarisch bedrijf gelegen, dat conserverend is bestemd. Gelet op de beperkte omvang van het perceel en opstallen is het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf hier niet mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven gevestigd die (geur)hinder veroorzaken. Het aspect 'geurhinder' vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Hoogspanningsverbinding
De Grift West wordt doorsneden door de 150 kV hoogspanningsverbinding Nijmegen-Elst, die in beheer is bij Continuon Netbeheer. Voor de hoogspanningsverbinding is een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een totale breedte van 45 meter (22,5 meter aan weerszijden van de leiding). Ter plaatse van deze gronden mogen in principe alleen bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen slechts worden opgericht indien de leidingbeheerder zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding.
Rioolwatertransportleiding
Naast de hoogspanningsverbinding is er parallel aan de Stationsstraat een rioolwatertransportleiding gelegen. Voor deze rioolwatertransportleiding is een dubbelbestemming ‘Leiding – Riool' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een totale breedte van 5 meter (2,5 meter aan weerszijden van de leiding). Ter plaatse van deze gronden mogen in principe alleen bouwwerken ten behoeve van de rioolleiding worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen slechts worden opgericht indien de leidingbeheerder zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Aardgastransportleiding
Aan de noordzijde van het plangebied - parallel aan de A15 - is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is in beheer bij de Gasunie. Voor deze gasleiding is een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een totale breedte van 5 meter (2,5 meter aan weerszijden van de leiding). Ter plaatse van deze gronden mogen in principe alleen bouwwerken ten behoeve van de gasleiding worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen slechts worden opgericht indien de leidingbeheerder zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Bij het opstellen van dit Chw-bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de gemeente ervoor gekozen om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen, oftewel een Chw-bestemmingsplan. Met de aanwijzing van het voorliggende plangebied als innovatief experiment in het kader van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet mag op onderdelen worden afgeweken van de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet geluidhinder.
Het juridische bindende deel van het Chw-bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen en vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het Chw-bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het Chw-bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het Chw-bestemmingsplan geformuleerd.
Opzet Chw-bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling van het voorliggende plangebied tot (regionaal) bedrijventerrein wordt gefaseerd ontwikkeld en gerealiseerd. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de omvang van de kavels afhankelijk is van de vraag vanuit de markt, is een grote mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de markt.
Het toekomstige bedrijventerrein is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren bedrijventerrein betreft en de exacte situering en vorm van de bedrijfsgebouwen nog niet bekend is, zijn ruime bouwmogelijkheden opgenomen. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
De regels van het Chw-bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
Begrippen
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het Chw-bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Agrarisch
Het perceel Griftdijk 236 wordt vooralsnog ingepast in het beoogde bedrijventerrein en is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan Buitengebied Valburg voorzien van een agrarische bestemming. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de gronden mede bestemd voor de bestaande bedrijfswoning;
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de (legaal aanwezige) bestaande bebouwing conserverend bestemd. Het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarbuiten mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met een maximum oppervlakte van 50 m2.
Bedrijventerrein
De beoogde uitbreiding van bedrijventerrein De Grift is voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijvigheid, waarbij - afhankelijk van de locatie - bedrijven tot en met categorie 3.1, 3.2 en 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden toegestaan. Bevi-bedrijven worden in beginsel uitgesloten, met uitzondering van De Grift Noord (daar waar bedrijven in milieucategorie 4.2 zijn toegestaan). Daarnaast is middels een aanduiding bepaald dat aan de noordwestzijde van De Grift Noord (ten noorden van de ontsluitingsweg) uitsluitend XXL-logistiek is toegestaan (in de zone direct langs de A15). In het overige deel van het logisitieke deel van De Grift Noord is uitsluitend (X)XL-logistiek, logistieke bedrijven en Value Added Logistics bedrijven toegestaan. Andere (niet-logistieke) bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van meervoudig ruimtegebruik. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Naast de hiervoor genoemde functies zijn de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' mede bestemd voor productiegebonden detailhandel, ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven, ondergeschikte kantoren, opslag en uitstalling, ontsluitingswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen. In aanvulling op het voorgaande is het bestaande garagebedrijf aan de Griftdijk 234 toegestaan en voorzien van een specifieke aanduiding.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zogenaamde oogmerken opgenomen. Daarin is bepaald dat de regels binnen de bestemming zijn gesteld met het oog op:
Het laatstgenoemde oogmerk komt onder meer tot uitdrukking in een aantal voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van het watersysteem (sublid 4.3.4) en groene kavelranden (sublid 4.3.5). Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de groene dooradering van het bedrijventerrein te waarborgen. De interne groenstructuur voor De Grift Noord ligt nog niet vast, maar deze dient in ieder geval gerealiseerd te worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - groenstructuur'. In de regels is bepaald dat de oppervlakte van de groenstructuur niet minder mag bedragen dan 6.000 m2 en de breedte ten minste 10 meter bedraagt. Daarmee is gewaarborgd dat de groenstructuur een voldoende robuust karakter heeft en geschikt is voor beschermde soorten om te foerageren en te verplaatsen (via het bedrivjenterrein). Binnen de groenstructuur is tevens ruimte voor waterberging (indien noodzakelijk).
Het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen is uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak', waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in het Beeldkwaliteitplan uitbreiding bedrijventerrein De Grift, dat als bijlage bij de regels is opgenomen. De daarin opgenomen maatvoeringen met betrekking tot de situering van gebouwen op het kavel - waaronder in ieder geval de afstanden van het gebouw tot de voorste, zijdelingse en achterste perceelsgrens - zijn verankerd in de bouwregels. Daarin is onder meer bepaald dat de XXL-bebouwing langs de A15 in een vaste rooilijn moet staan, zodat een eenduidig bebouwingsbeeld tot stand komt. Hetzelfde geldt voor de bedrijfsbebouwing aan de Griftdijk en Stationsstraat. Tevens is bepaald dat het bouwvlak voor tenminste 50% bebouwd moet worden. De toegestane bouwhoogte is middels een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Voor De Grift Noord bedraagt deze bouwhoogte in de basis 20 meter en maximaal 25 meter voor XXL-logistiek. Daarnaast geldt er voor XXL-logistiek een minimum bouwhoogte van 11 meter. Voor De Grift Zuid en West bedraagt de maximum bouwhoogte 12 meter. Voor de bouwpercelen in De Grift West die direct aan de Stationsstraat zijn gelegen is naast een bouwhoogte ook een maximum goothoogte (6 meter) en dakhelling (minimaal 20o) opgenomen. Op deze wijze sluit de toekomstige bedrijfsbebouwing in maat en schaal beter aan bij de bestaande lintbebouwing aan de Stationsstraat.
Onder de Omgevingswet ontstaat de mogelijkheid om niet alleen ruimtelijke regels te stellen aan gebouwen, maar ook technische regels (aanvullend op het Bouwbesluit/Bbl). Met de Chw-status van voorliggend bestemmingsplan is het mogelijk hierop vooruit te lopen. Zodoende zijn onder meer regels gesteld aan de dakconstructie van bedrijfsgebouwen. Deze moeten voldoende draagkracht hebben voor de toepassing van zonnepanelen op de daken. Daarnaast mogen gebouwen ten behoeve van XXL-logistiek uitsluitend worden gebouw indien sprake is van een BREEAM excellent certificering. Tot slot moeten platte daken worden uitgevoerd in een lichte kleur (warmtewerend) of als groendak (verkoelend).
In de specifieke gebruiksregels zijn onder meer regels gesteld aan de oppervlakte netto uitgeefbaar terrein ten behoeve van XXL-logistiek en regionale bedrijvigheid, waarmee aangesloten wordt bij de afspraken uit het RPW. Daarnaast zijn er regels gesteld aan internetverkoop, productiegebonden en ondergeschikte detailhandel bij bedrijven en buitenopslag. Omdat de beoogde bedrijfsgebouwen met de achterzijde naar de A15, Griftdijk en een deel van de Stationsstraat staan, is in de regels in ieder geval bepaald dat er aan deze zijden geen buitenopslag mag plaatsvinden (om te voorkomen dat verrommeling ontstaat). Tot slot is er een regeling opgenomen voor strijdig gebruik, waarin onder meer bepaald is dat zelfstandige kantoren en perifere detailhandel niet zijn toegestaan.
Tot slot is een omgevingsvergunningplicht ingesteld voor de aanleg van een centrale ontsluitingsweg in De Grift Noord (een omgevingsvergunning is gewenst omdat niet alle gronden in eigendom zijn). Ten aanzien van de hoofdontsluiting is bepaald dat deze geflankeerd moet worden door een brede groenstrook en er voldoende schaduwgevend groen is voor langzaam verkeer.
Groen
De groene randen van het bedrijventerrein zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden primair bestemd voor groenvoorzieningen, alsmede voor de daarbij behorende voorzieningen zoals speelvoorzieningen, terrassen, hondenuitlaatplaatsen, calamiteitenroutes en fiets- en voetpaden. In- en uitritten zijn eveneens toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting uitgesloten'. Binnen de bestemming 'Groen' is het realiseren van wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers en rioolbuffers eveneens toegestaan, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Groen' beperken zich tot het bouwen van nutsvoorzieningen. Voor het overige zijn er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Tot slot is in de specifieke gebruiksregels bepaald dat parkeren binnen de bestemming niet is toegestaan.
Verkeer
De Griftdijk, delen van de Stationsstraat (aan weerszijden van de Griftdijk) en de hoofdontsluiting van De Grift Noord zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Verkeer' beperken zich tot het bouwen van nutsvoorzieningen. Voor het overige zijn er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Water
De singel aan de westzijde van het plangebied en een klein deel van de A-watergang parallel aan de A15 zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning en Leiding - Riool
De aanwezige hogedruk aardgastransportleiding, riooltransportleiding en hoogspanningsverbinding zijn voorzien van een dubbelbestemming. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de aanwezige leidingen en/of hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Daarnaast mogen slechts bouwwerken worden opgericht indien de beheerder van de betreffende leiding en/of hoogspanningsverbinding zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, advies te worden ingewonnen bij de beheerder.
Waarde - Archeologie 1
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 ' is opgenomen ter bescherming van in de bodem vastgestelde archeologische waarden. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mag de bodem in principe niet verstoord worden om archeologische waarden in situ te behouden. Om te kunnen bouwen op deze gronden is het nodig het bestaande maaiveld op te hogen (tot maximaal 1 meter).
Waarde - Archeologie 2 en 3
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 ' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor het bouwen van bouwwerken ten algemenen nutte, beeldende kunst en ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, alsmede voor evenementen, productiegebonden en ondergeschikte detailhandel en verkoopplaatsen.
In de algemene gebruiksregels is een regeling met betrekking tot het kostenverhaal opgenomen. In het voorliggende Chw-bestemmingsplan is een bouwverbod opgenomen voor de percelen die niet in eigendom zijn. Dit verbod kan worden opgeheven door de vaststelling van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst. Lid 17.6 regelt dat de vaststelling van een exploitatieplan wordt doorgeschoven naar de fase van vergunningverlening. Burgemeester en wethouders gelden als bevoegd gezag voor het te nemen besluit omtrent de vaststelling van een exploitatieplan, verbonden aan de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit betekent onder meer, dat indien ten tijde van de indiening van een aanvraag tot vergunningverlening sprake is van een gesloten anterieure overeenkomst over het kostenverhaal, kan worden besloten om geen exploitatieplan voor het perceel (waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft) vast te stellen.
Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase heeft tot gevolg dat voor elk perceel (waarvoor een vergunningaanvraag is gedaan) sprake is van een zelfstandig besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan. Voor de exploitatieopzet, waarin de te verhalen kosten zijn opgenomen en die onderdeel uitmaakt van een doorgeschoven exploitatieplan, geldt dat voor de toerekening van kosten/opbrengsten aan het perceel waarop het doorgeschoven exploitatieplan betrekking heeft, wordt uitgegaan van het schaalniveau van het gehele exploitatiegebied. Op basis van dit door de wetgever gehanteerde kader wordt voorkomen dat het exploitatiegebied beperkt is tot de locatie waarop de vergunning(aanvraag) betrekking heeft.
In de regels is tevens aangegeven welke onderwerpen in het exploitatieplan aan bod moeten komen. In artikel 6.13. van de Wro is de inhoudsopgave van een exploitatieplan voorgeschreven. Deze kent verplichte onderdelen (Wro artikel 6.13.1) en facultatieve elementen (artikel Wro 6.13.2). Een verplicht onderdeel is een kaart van het exploitatiegebied. Die is omwille van de kenbaarheid nu al opgenomen in het bestemmingsplan met een verwijzing vanuit de planregels. Een verplicht onderdeel is ook een omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied.
Een ander verplicht onderdeel is een exploitatieopzet. Die wordt pas gepubliceerd na indiening van een aanvraag omgevingsvergunning. Een facultatief onderdeel van de exploitatieopzet kan zijn een fasering van werken en werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen en - waar nodig - koppelingen hiertussen. Dit is in het plangebied van De Grift aan de orde. Dit betekent dat een bouwverbod pas kan worden opgeheven als alle noodzakelijke ondergrondse en bovengrondse infrastructuur die naar opvatting van de gemeente dienstbaar is aan het particuliere perceel (waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), is aangelegd en functioneert.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is een zestal gebiedsaanduidingen opgenomen. De windturbines aan de A15 zijn voorzien van de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - windturbine' en 'Veiligheidszone - windturbine'. Binnen de vrijwaringszone zijn de gronden mede bestemd voor de overslag van rotorbladen van windturbines. Het realiseren van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze zone is niet toegestaan. De gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - windturbine' is opgenomen voor de PR 10-6 contour van de windturbines. Binnen deze zone is het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten in principe niet toegestaan. Met dit Chw-bestemmingsplan wordt echter vooruit gelopen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (zie ook paragraaf 4.7). Zodoende is in sublid 18.2.2 van de regels van dit bestemmingsplan bepaald dat in afwijking van de definities in het Bevi nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR10-6 contour gebouwd mogen worden, met uitzondering van kantoren en andere voorzieningen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantines).
Naast de gebiedsaanduidingen voor de windturbines is er tevens een gebiedsdaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' opgenomen voor de hindercontour van het LPG-tankstation aan de Griftdijk. binnen deze contour mogen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden opgericht. De voornoemde gebiedsaanduiding is uitsluitend over de bestemming 'Verkeer' gelegen.
De PR 10-6 contour van de aardgastransportleiding is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - aardgastransportleiding'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding zijn nieuwe kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet toegestaan.
Tevens is een gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - waarde archeologie 1' opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige (onbekende) archeologische waarden. Voor werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
In de algemene aanduidingsregels is tevens een regeling voor het kostenverhaal opgenomen. opgenomen. Voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - kostenverhaal' geldt een bouwverbod. Dit bouwverbod is niet van toepassing op gronden waarvan het kostenverhaal is verzekerd middels een exploitatieplan of anterieure overeenkomst. Zodra voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - kostenverhaal' een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is vastgesteld, komt het bouwverbod te vervallen. Samenhangend hiermee is het exploitatiegebied aangewezen met de aanduiding 'Wetgevingzone - exploitatiegebied'.
Tot slot is ten behoeve van het agrarisch bedrijf aan de Stationsstraat 28 een tweetal gebiedsaanduidingen opgenomen: Milieuzone - geur en Milieuzone - spuitzone. Met eerstgenoemde aanduiding is gewaarborgd dat er er geen geurgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen de geurcontour van het agrarisch bedrijf. Met de gebiedsaanduiding Milieuzone - spuitzone is geregeld dat de gronden uitsluitend gebruikt mogen worden voor de in hoofdstuk 2 toegekende bestemmingen, indien met een onderzoek is aangetoond dat er geen gezondheidseffecten ten gevolge van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen optreden of op kunnen treden. Met deze regeling wordt gebruik gemaakt van de verbrede reikwijdte van dit bestemmingsplan. De Chw-status maakt het mogelijk de onderzoekslast door te schuiven naar het moment van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Overigens worden er op dit moment geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt op het betreffende agrarische perceel.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog
een algemene afwijking is opgenomen om af wijken van de maximum goot- en bouwhoogte.
Algemene wijzigingsregels
Voor het perceel Griftdijk 236 en de aangrenzende gronden is de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' opgenomen. Aan deze aanduiding is een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die het mogelijk maakt het betreffende gebied integraal te herontwikkelen naar de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Overige regels
In de overige regels is een algemene regeling opgenomen ten aanzien van kamerverhuur. Daarnaast voorziet dit artikel in een regeling voor parkeren. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het geldende gemeentelijke parkeerbeleid. Indien de parkeernormennota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan het meest recente gemeentelijke parkeerbeleid
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het nieuwe bestemmingsplan voor het bedrijventerrein De Grift voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein met bouwmogelijkheden voor bedrijfsruimten. Hiertoe behoren ook bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge artikel 6.12 Wro in samenhang met artikel 6.25 Wro moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat aangewezen bouwplannen mogelijk maakt, een exploitatieplan vaststellen. Ingevolge artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien, onder meer, het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorzien, anderszins is verzekerd.
Binnen het plangebied liggen gronden die in eigendom zijn van derden, waar op grond van dit Chw-bestemmingsplan bedrijfsgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Voor deze gronden zijn (nog) geen (anterieure) overeenkomsten over de grondexploitatie zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten. In verband hiermee is het kostenverhaal nog niet anderszins verzekerd en is het noodzakelijk om eisen te stellen aan de inrichting. Om deze redenen dient een exploitatieplan te worden opgesteld om te kunnen voldoen aan de verplichting zoals deze in artikel 6.12 Wro is opgenomen.
Het exploitatieplan wordt normaliter gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld. Om diverse redenen is ervoor gekozen de bestemmingsplanprocedure naar voren te halen en het exploitatieplan op een later moment te publiceren. Aan de gemeente is ingevolge het Besluit uitvoerig Crisis- en herstelwet (18e trance) de experimentstatus ingevolge artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) toegekend. Met de verkregen wettelijke experimentstatus is de bevoegdheid verkregen om, in afwijking van de regels zoals opgenomen in en krachtens onder meer de Wro, de besluitvorming over de toepassing van de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven van het moment van vaststelling van het bestemmingsplan naar het moment van de besluitvorming over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwplan. In artikel 7c, tiende en elfde lid BuChw is daartoe het volgende bepaald:
Met het oog op voornoemde regeling in het BuChw is in dit Chw-bestemmingsplan een bouwverbod opgenomen voor die particuliere percelen. Dit bouwverbod komt te vervallen op het moment dat het kostenverhaal is verzekerd middels een anterieure overeenkomst of betaling van een exploitatiebijdrage op basis van een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen exploitatieplan, alsmede wanneer koppelingen (zie verder) niet belemmerend zijn.
De beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan wordt doorgeschoven naar de fase van vergunningverlening. Burgemeester en wethouders gelden als bevoegd gezag voor het te nemen besluit omtrent de vaststelling van een exploitatieplan, verbonden aan de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit betekent onder meer, dat indien ten tijde van de indiening van een aanvraag tot vergunningverlening sprake is van een bekrachtigde anterieure overeenkomst over het kostenverhaal, kan worden besloten om geen exploitatieplan voor het perceel (waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft) vast te stellen.
Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase maakt dat er een langere periode beschikbaar is voor gemeente en initiatiefnemers/grondeigenaren om via de weg van de (anterieure) overeenkomst te komen tot afspraken over de ontwikkeling van een locatie, met inbegrip van daarop betrekking hebbende afspraken over het kostenverhaal.
In artikel 6.13. van de Wro is de inhoudsopgave van een exploitatieplan voorgeschreven. Deze kent verplichte onderdelen (Wro artikel 6.13.1) en facultatieve elementen (artikel Wro 6.13.2). Een verplicht onderdeel is een kaart van het exploitatiegebied. Die is omwille van de kenbaarheid nu al opgenomen in het bestemmingsplan met een verwijzing vanuit de planregels. Een verplicht onderdeel is ook een omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied.
Een ander verplicht onderdeel is een exploitatieopzet. Die wordt pas gepubliceerd na indiening van een aanvraag omgevingsvergunning. Een facultatief onderdeel van de exploitatieopzet kan zijn een fasering van werken en werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen en - waar nodig - koppelingen hiertussen. Dit is in het plangebied van De Grift aan de orde. Dit betekent dat een bouwverbod pas kan worden opgeheven als alle noodzakelijke ondergrondse en bovengrondse infrastructuur die naar opvatting van de gemeente dienstbaar is aan het particuliere perceel (waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), is aangelegd en functioneert.
Een omgevingsvergunning voor bouwen kan volgens artikel 10 Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet worden geweigerd wanneer er een tekort zou zijn in de exploitatieopzet van het exploitatieplan. In voorliggend geval is de gemeente zelf de belangrijkste eigenaar en is van belang dat de grondexploitatie van het gehele plangebied (De Grift Noord, Zuid en West) economisch uitvoerbaar blijkt te zijn, rekening houdend met verkoopopbrengsten en revenuen uit kostenverhaal.
Voor het gedeelte van het plangebied dat door de gemeente Nijmegen wordt ontwikkeld zijn de kosten en opbrengsten vastgelegd in de planexploitatie. Voor het deel wat in eigendom van derden is, wordt gelijktijdig met dit Chw-bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld. Daarin is onder meer opgenomen welke door de gemeente te maken kosten op deze percelen worden verhaald bij derden. Naar zich nu laat aanzien is het Chw-bestemmingsplan vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat direct als ontwerpbestemmingsplan in procedure. Er heeft derhalve geen inspraak plaatsgevonden. Wel is er in mei 2022 een inloopbijeenkomst geweest voor de omgeving over de plannen voor uitbreiding en de beoogde aanpassing van de infrastructuur. Daarnaast hebben er diverse individuele overleggen met omwonenden, bedrijven en/of grondeigenaren plaatsgevonden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg plaatsgevonden met de vaste overlegpartners, waaronder de provincie Gelderland, waterschap Rivierenland, Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) en de diverse leidingbeheerders.
Gedurende de reactietermijn zijn vijf overlegreacties ontvangen. Navolgend wordt kort ingegaan op de ingekomen reacties en de wijze waarop deze verwerkt zijn in voorliggend bestemmingsplan.
Gasunie en Liander
De Gasunie en Liander hebben in een schriftelijke reactie laten weten geen opmerkingen te hebben op het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Tennet
Tennet heeft in een schriftelijke reactie een aantal aandachtspunten meegegeven. Zij adviseren BRZO-bedrijven met explosiegevoelige stoffen en/of brandbare materialen uit te sluiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. BRZO-bedrijven zijn tevens Bevi-inrichtingen. Deze zijn in principe uitgesloten voor een groot deel van het plangebied. Een uitzondering hierop vormt het noordelijke deel van De Grift Noord. BRZO-bedrijven vallen over het algemeen in milieucategorie 5.1 of hoger. In het noordelijke deel van De Grift Noord worden uitsluitend (logistieke) bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Volledigheidshalve zijn BRZO-bedrijven in lid 5.1 sub c van de regels expliciet uitgesloten.
Tennet adviseert verder bij het plaatsen van windturbines in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding rekening te houden met het Handboek Risicozonering Windturbines. Omdat sprake is van een bestaande situatie en er in planologische zin geen nieuwe windturbines worden toegestaan, is deze reactie voor kennisgeving aangenomen. Tot slot benadrukt Tennet dat alle assets te allen tijde bereikbaar zijn en blijven vanaf de openbare weg. Dit is geborgd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.
Provincie Gelderland
In een schriftelijke reactie heeft de provincie aangegeven dat de provinciale belangen ten aanzien van mobiliteit, werklocaties en klimaatadaptatie goed zijn verwerkt. Wel vraagt de provincie aandacht voor een aantal zaken:
Reactie gemeente
Veiligheidsregio
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) advies uitgebracht. In dit advies wordt nader ingegaan op de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening en grote brandcompartimenten. In het kader van externe veiligheid zijn de verschillende risicobronnen beschouwd. het advies bevat een beschrijving van de scenario's, alsmede de bestrijdbaarheid daarvan en de zelfredzaamheid bij calamiteiten. In de paragraaf over externe veiligheid is een verwijzing opgenomen naar het advies, dat als bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen.
De veiligheidsregio adviseert het volgende:
Verder brengt de veiligheidsregio de volgende punten naar voren:
Reactie gemeente
Het eerste punt heeft geleid tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. In sublid 4.5.5 (strijdig gebruik) is geregeld dat zeer kwetsbare gebouwen niet zijn toegestaan.
Naar aanleiding van punt 2 tot en met 6 is in de paragraaf over externe veiligheid (4.7) een passage toegevoegd waarin de aandachtspunten van de VGRZ zijn benoemd.
De gemeente is voornemens de veiligheidsregio te betrekken bij de uitgifte van kavels aan grote logistieke bedrijven, zodat zij in een vroeg stadium kan adviseren over o.a. brandcompartimenten en - indien aan de orde - activiteiten die het logistieke bedrijf tot een Bevi-inrichting maken (punt 7 en 9). Omdat het voorliggende bestemmingsplan een verbrede reikwijdte heeft is het - vooruitlopend op de Omgevingswet - mogelijk een zorgplicht en/of regels op te nemen ten aanzien van rookgevaarlijke goederen. Omdat er in de 'Handreiking Bouwstenen fysieke veiligheid omgevingsplan' geen definitie is gegeven van rookgevaarlijke goederen, is het onduidelijk wat de consequenties zijn van de voorbeeldregels uit de handreiking. Te meer omdat een groot deel van het bedrijventerrein - en dus ook alle kavels ten behoeve van XXL-logistiek - zijn gelegen binnen 750 meter van de A15. Om deze reden worden de voorgestelde zorgplicht en regels niet overgenomen. De gemeente waardeert de suggestie, maar verzoekt de veiligheidsregio de regels concreter te maken. Omdat de veiligheidsregio vroegtijdig betrokken wordt bij de uitgifte van de kavels is dit aspect via een ander spoor gewaarborgd.
Naar aanleiding van het advies over de tweezijdige bereikbaar (punt 8) gaat de gemeente bij de verdere technische uitwerking de mogelijkheid verkennen om in De Grift Noord twee extra calamiteitenontsluitingen in te passen. Beoordeeld wordt of de route voor langzaam verkeer tussen de Stationsstraat en de ontsluitingslus voor het meest zuidelijke deel van De Grift Noord (op de hoek Stationsstraat - Griftdijk) tevens kan dienen als calamiteitenontsluiting. Daarnaast wordt de mogelijkheid verkend om een calamiteitenontsluiting te realiseren die aantakt op de Groothandelsweg (op het bestaande bedrijventerrein).
Waterschap Rivierenland
Het waterschap heeft in een reactie laten weten negatief te adviseren met betrekking tot het voorliggende Chw-bestemmingsplan. Het gaat om een veelomvattend en complex plan, met name vanwege het feit dat de verharding van het reeds bestaande bedrijventerrein gecompenseerd zal moeten worden op het nieuwe terrein. Het aspect water vraagt daarom om een zorgvuldige planvorming. Een belangrijk deel daarvan is voorbereid in de Notitie 'Wateropgave Bedrijventerrein de Grift' van RHDHV. Een aantal punten is volgens het waterschap nog onvoldoende uitwerkt:
Reactie gemeente
De waterhuishouding van het gebied De Grift heeft nadrukkelijk onze aandacht. We begrijpen dat de afstemming intensiever moet plaatsvinden. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie heeft dan ook overleg plaatsgevonden met het waterschap en is paragraaf 4.9 van de toelichting aangevuld.
In aanvulling op het voorgaande onderschrijft de gemeente dat er voor het bestaande bedrijventerrein De Grift - dat geen onderdeel uitmaakt van dit Chw-bestemmingsplan - een wateropgave ligt, als onderdeel van het klimaatbestendig maken van het bestaande bedrijventerrein. De gemeente ziet dit als een ontwikkelopgave voortkomend uit een beheersituatie. De gemeente werkt momenteel aan een integraal waterhuishoudkundig plan voor zowel het bestaande als toekomstige bedrijventerrein. Uit dit plan zal blijken wat de omvang van de opgave is, hoe en waar deze opgave gerealiseerd kan worden. Uitgangspunt hierbij voor de gemeente is dat de benodigde maatregelen voor de wateropgave voor het bestaande bedrijventerrein ook onafhankelijk van de uitbreiding gerealiseerd moeten kunnen worden.
Met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan start de formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 maart 2023 tot en met 19 april 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de overlegpartners toegezonden (artikel 3:13 Awb).
Binnen de termijn zijn in totaal 20 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen', die als bijlage 15 bij de toelichting is opgenomen, samengevat en voorzien van een beantwoording door het college van burgemeester en wethouders. Ook is aangegeven of de zienswijze al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid.