direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Oud West - 16 (Floraweg 51)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP3016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wens bestaat om de huidige kinderboerderij Kobus een kwaliteitsimpuls te geven en een educatieruimte toe te voegen. De kinderboerderij maakt onderdeel uit van de parkzone Florapark. Het Florapark is gesitueerd in woonbuurt Wolfskuil en ligt direct ten zuidwesten van het centrum, ten westen van de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch en ten noorden van de Graafseweg. In het Florapark zijn verschillende recreatieve functies, een hondenuitlaatplaats en een school gesitueerd.

Het vigerend bestemmingsplan Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Oud West (goedgekeurd op 13 maart 2007). De voorgenomen ontwikkeling past niet in dit plan en wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door middel van dit postzegelplan. In dit plan is voor het plangebied de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij' opgenomen.

1.2 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3016-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving

Het Florapark grenst aan de zuidzijde van de Floraweg en heeft een open karakter. De noordzijde van de Floraweg wordt gekenmerkt door blokken met rijenwoningen. In de parkzone ligt incidenteel bebouwing o.a. basisschool De Wieken en Kinderboerderij Kobus. Typerend voor het Florapark is dat het deels op en deels aan de voet van de stuwwal ligt. Daardoor is er sprake van grote niveauverschillen. De Floraweg ligt laag en het park loopt op in zuidelijke richting (richting Graafseweg). Doordat het terrein van de kinderboerderij is ingericht met dierenweides, is de stuwwal duidelijk zichtbaar. Direct ten zuidwesten van het perceel van de kinderboerderij loopt een verhard 'pad'. Dit is de Looimolenweg die een verbinding vormt tussen de Graafseweg en de Floraweg. Via dit pad is ook de Looimolen bereikbaar.

De kinderboerderij heeft een buurtfunctie en een gemoedelijk karakter. Het terrein wordt gekenmerkt door dierenweides, een hoofdgebouw in de vorm van een kwart cirkel en een grote diversiteit aan opstallen. In de loop van de tijd is er een enigszins onsamenhangend en verrommeld totaalbeeld ontstaan.

De laatste ontwikkelingen op het terrein waren het plaatsen van een tijdelijk prefab unit ten behoeve van een educatieve functie en het slopen en herbouwen van de kippenhokken.

1.3 Toekomstige situatie

Impressieschets inrichtingsplan
De kinderboerderij heeft enige jaren geleden aangegeven het terrein te willen voorzien van een educatieruimte. Destijds is er gestart met het plaatsen van een tijdelijke unit. Deze tijdelijke unit is toen geprojecteerd op de noordwestelijke hoek van het perceel, direct achter de kippenhokken die er nog stonden. De prefab unit stond in het directe zicht van de tegenovergelegen woningen waardoor het vrije uitzicht gedeeltelijk belemmerd werd.

Ten tijden van de plaatsing van de unit is gestart met het onderzoek naar een definitieve positionering van de educatieve ruimte. Aan de omwonenden is destijds toegezegd dat de definitieve educatieruimte op een andere plaats gesitueerd zal worden waarbij het vrije zicht op de dierenweiden hersteld zou worden.

Onlangs is er door de beheerder van de kinderboerderij de ambitie uitgesproken het terrein te gaan opschonen, om een meer samenhangend totaalbeeld op het terrein te creëren. Gezien de financiële middelen zal dit een gefaseerd proces zijn. In tegenstelling tot het verleden toen ad-hoc op behoeftes werd ingespeeld, zal er in de toekomst gestuurd worden op diverse initiatieven binnen het terrein. Dit gebeurt door middel van dit bestemmingsplan en een ruimtelijke ambitie die de toelichting vormt op het inrichtingsplan van het terrein. Er is sturing mogelijk ten aanzien van positionering, vormgeving en materialisering van de opstallen.

De directe aanleiding voor dit bestemmingsplan is het creëren van een definitieve educatieruimte ter vervanging van de tijdelijke. De nieuwe ruimte vormt een tweede hoofdgebouw naast het bestaande. Na onderzoek is gekozen om de educatieve ruimte in de nabijheid van dit gebouw, centraal op het terrein te situeren. Daarbij is de keuze gevallen op een plek binnen het terrein van de kinderboerderij die momenteel onbruikbaar is ten gevolge van een onnatuurlijke steilheid en een vervuiling ten gevolge van een niet meer bestaand bedrijf. Dit bedrijf lag net ten zuidoosten van de kinderboerderij. Door deze plek te benutten voor de educatieruimte wordt deze grond weer bruikbaar en komt er budget vrij om de vervuiling op te ruimen.

Het concept van het plan draait om een centraal ontmoetingsplein in de vorm van een cirkel, die geïntroduceerd wordt door het reeds bestaande hoofdgebouw. Dit ontmoetingsplein wordt doorkruist door een noordzuidroute en een oostwestroute. Aan de zuidzijde van het plein loopt het terrein op. Op enige afstand van het ontmoetingsplein ligt een pad evenwijdig aan de cirkelvorm. Dit pad loopt eveneens in zuidelijke richting op. De zuidelijke en hoger gelegen weides (en kippenhokken) zijn onder andere via deze route bereikbaar.
Het centrale ontmoetingsplein vormt naast het ontmoetingspunt ook het voorportaal van de nieuwe educatieve ruimte. Tussen het plein en de educatieve ruimte is ruimte voor eventuele ondersteunende educatieve functies zoals moestuinen.

De nieuwe educatieruimte wordt als bijbehorend gebouw bij de hoofdmassa in het ter plekke herstelde talud geschoven. De educatieruimte bestaat uit 1 bouwlaag en heeft een oppervlakte van ruim 100 m2. De ruimte is georiënteerd op het centrale ontmoetingsplein en tevens op de noordoostelijk gelegen weides van de kinderboerderij. Deze weides zijn momenteel nauwelijks zichtbaar omdat ze weggestopt zijn achter diverse bijgebouwen.

Ambitie
De educatieruimte zal inspelen op het niveauverschil van het terrein en samen met het reeds bestaande gebouw betekenis geven aan het centrale ontmoetingsplein. Rondom de twee hoofdgebouwen liggen de dierenweides. In de nieuwe situatie zal de noordelijke weide meer bij het algehele terrein betrokken worden dan momenteel het geval is.
In dit bestemmingsplan zijn twee zones opgenomen waarbinnen de opstallen gerealiseerd dienen te worden. Reden daarvoor is om essentiële zones vrij van bebouwing te houden, waardoor zichtlijnen vanaf de stuwwal en de noordelijke gelegen woningen gerespecteerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3016-VG01_0002.png"

Impressieschets toekomstige situatie

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving.

In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken. In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek aan bod.

De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en een kort hoofdstuk over het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid en wetgeving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.

2.2 Rijksbeleid/-wetgeving

Besluit ruimtelijke ordening Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe wordt in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. Het plan vormt geen stedelijke ontwikkeling dus dat kan hier achterwege blijven.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013 In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagd- heid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.

- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.

- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.

Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.

2.4 Conclusie

Het hierboven genoemde beleid/wetgeving vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen probleem.

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.

3.2 Verkeer

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer: De ontsluitingsstructuur van Nijmegen voor het gemotoriseerde verkeer kenmerkt zich door drie typen wegen: de stroomweg, de gebiedsontsluitingsweg en de erftoegangsweg. Het beoogde plangebied wordt omsloten door de volgende wegen: de Floraweg en de Looimolenweg. Deze beide wegen zijn gecategoriseerd als een erftoegangsweg.

Langzaam verkeer: Het plangebied is goed bereikbaar met de fiets en te voet. Er ligt aan de westzijde een voetpad langs het plangebied. Aan de oostzijde is een trap voor voetgangers. Fietsers kunnen het gebied bereiken via de Floraweg en de Looimolenweg. Het fietsparkeren voor medewerkers en bezoekers wordt op eigen terrein worden opgelost.

Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Graafseweg. Deze bevinden zich op een loopafstand van ca. 350 meter.

Ontsluiting perceel: Het perceel wordt ontsloten aan de Floraweg zowel voor het gemotoriseerde als het langzaam verkeer.

Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels Parkeren. Deze regels zijn een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012).

Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone " Schil/Overloopgebied ".

De volgende normering is van toepassing bij de planontwikkeling.

Sociaal cultureel centrum 2,00 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak

Omdat het parkeervraag stuk niet op eigen terrein wordt opgelost is een parkeeronderzoek gedaan in de buurt. Uit het parkeeronderzoek (03-03-2015) blijkt dat de gemiddelde bezettingsgraad in de directe omgeving van het educatief centrum aan de Floraweg 51 rond de 68% ligt, met een piek van 82,69% op zondagmiddag. De parkeerbalans laat zien dat met de bouw van het nieuw pand een extra parkeerbehoefte voor bezoekers in de directe omgeving ontstaat van 1,92%. In het gehele onderzoeksgebied zijn de bezettingsgraden lager, met een piek van ruim 57% op de zondagmiddag. In dit gebied komt de toename van de parkeerbehoefte uit op 0,16%. Dat betekent dat er voldoende restruimte is voor de bouw van het nieuwe pand, zowel in de directe omgeving als in de ruimere omgeving van het gebouw. Het plan komt derhalve in aanmerking voor ontheffing op grond van artikel 2.5.30 lid 4 sub b van de Bouwverordening tijdens de omgevingsaanvraag.

Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategoriseringskaart is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Zowel de Floraweg als de Looimolenweg zijn erftoegangswegen en hebben een snelheidsregiem van 30 km/uur.

3.3 Milieu

3.3.1 Bedrijvigheid

Het bestemmingsplan maakt een voorziening mogelijk voor de kinderboerderij op Floraweg 51. De kinderboerderij betreft geen woonvoorziening en is dus geen milieugevoelige functie.

De kinderboerderij zelf (SBI 91041) valt in categorie 2 op grond van geluid en geur volgens de VNG-uitgave. De richtafstand voor geur en geluid zijn beiden 30 meter tot aan een rustige woonwijk.

De perceelgrens van de kinderboerderij ligt op minder dan 30 meter van de gevel van woonhuizen. Geuroverlast zou kunnen ontstaan door de mesthoop. De mesthoop ligt op ongeveer 30 meter van het dichtstbijzijnde woonhuis (Looimolenweg 19). Het activiteitenbesluit schrijft in die situatie voor dat de geurhinder beperkt dient te worden door de mest regelmatig af te voeren en de mestopslag af te schermen. Door uitvoering te geven aan deze voorschriften uit het activiteitenbesluit is geen grote geurhinder te verwachten.

De openingstijden van de kinderboerderij komen overeen met kantoortijden. Aanzienlijke geluidhinder is dan ook niet te verwachten.

Conclusie: Deze ruimtelijke ontwikkeling betreft een bestaande situatie waarvan de grenzen niet verschuiven en is derhalve uit oogpunt van milieuzonering toelaatbaar.

3.3.2 Bodem

Bodemonderzoeken

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:

  • Verslag van bodemonderzoek in de gemeente Nijmegen, gemeente Nijmegen, november 1990

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943664&type=.pdf

  • Verkennend bodemonderzoek locatie Floraweg/Looimolenweg te Nijmegen, Heidemij Advies BV 634/OA96/2843/18731/mo, april '96

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150940491&type=.pdf

  • Verkennend bodemonderzoek Florapark, Heidemij Advies BV 634/OA96/5438/18888/mk, augustus '96

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150940488&type=.pdf

  • Verkennend bodemonderzoek locatie dierenboerderij Floraweg te Nijmegen, Heidemij Advies BV, 634/OA96/5393/18888/sj, aug 1996

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150940492&type=.pdf

  • Verkennend bodemonderzoek Floraweg/kwekerij te Nijmegen, Heidemij Advies BV, 634/OA97/4728/19149/el, juli 1997

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150940489&type=.pdf

  • Aanvullend bodemonderzoek 3e van Hezewijkstraat 23/25 Nijmegen, Heidemij Advies, 634/OA97/6007/19150/el, oktober 1997

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943176&type=.pdf

  • Actualiserend en aanvullend bodemonderzoek op Derde van Hezewijkstraat 23-25 en omgeving (voormalig bedrijf Latour) te Nijmegen, De Straat Milieuadviseurs BV, B99B0096, 19 juni 2011

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943668&type=.pdf

  • Verkennend bodemonderzoek (NEN5740 en NEN 5707) Floraweg 51 in Nijmegen, Envita, 201888-10/R02, 21 maart 2012

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943779&type=.pdf

  • Aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek Floraweg 51 in Nijmegen, Envita, 201888-11/R01, 16-10-2012

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943780&type=.pdf

  • Bodemonderzoek Floraweg 51 te Nijmegen MWH BV, m13b0047.r01.doc, 18 april 2013 en addendum 28 mei 2013

http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150943781&type=.pdf

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3016-VG01_0003.png"

Groene lijn: gebied waarvoor bestemming wordt vastgesteld Rode lijn: verontreinigde grond

Verontreinigingssituatie Op een deel van het terrein is de bodem verontreinigd ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten die in het verleden op Derde van Hezewijkstraat 23-25 plaatsvonden. Vastgesteld is dat sprake is van een zogenaamd 'geval van ernstige bodemverontreiniging'.

De verontreiniging betreft een beperkt gedeelte van het plangebied. Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de grond op het zuidwestelijk terreindeel verontreinigd is met metalen en PAK tot een diepte van ongeveer 3 meter. In de buurt van het hoofdgebouw is de begrenzing van de verontreiniging niet precies vastgesteld (stippellijn op bovenstaande luchtfoto).

In 2012 is berekend dat de aangetroffen gehalten bij het huidig gebruik niet tot risico's leidt.

Het grondwater is verontreinigd met 6-waardig chroom. Door de diepte waarop het grondwater zich bevindt (circa 7 m) leidt dit niet tot risico's.

Op het noordwestelijk deel is een kleine spot met asbest in de grond aanwezig. Zolang hier niet in wordt gegraven leidt dit evenmin tot risico's.

Op de rest van het terrein is in de uitgevoerde onderzoeken geen verontreiniging aangetroffen.

Gebruiksbeperkingen Er mag geen grondwater worden opgepompt zonder toestemming in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Er mag ook niet zonder toestemming worden gegraven in de verontreinigde grond. Duidelijk is dat voor de bouw van het educatiecentrum verontreinigde grond moet worden ontgraven. Hiervoor dient een saneringsplan te worden opgesteld. Eventuele andere graafwerkzaamheden binnen de verontreinigingscontouren (paden, kabels en leidingen) moeten in dat saneringsplan worden meegenomen.

Conclusie: Er dient een saneringsplan te worden opgesteld. Voor de sanering ter plaatse van het educatiecentrum is budget beschikbaar. Er zijn dus geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van de bestemmingsplanwijziging.

3.3.3 Geluid

Wegverkeerslawaai Een kinderboerderij is geen geluidgevoelige bestemming voor het aspect wegverkeerslawaai zoals dat in de Wet geluidhinder geregeld is.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet  worden op de volgende 2 aspecten:

a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

De verkeersaantrekkende werking van het plan is dermate gering dat deze binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen valt en er hoeft derhalve geen toetsing plaats te vinden.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • geen afstandscriterium;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
  • GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

De gemeente conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerste lijnsbebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.

Het plan ligt verder dan 50 meter van de genoemde drukke gemeentelijke wegen. Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Conclusie: De ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk binnen de kaders van het luchtbeleid en de luchtregelgeving.

3.3.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van de volgende risicobronnen; Het spoor Nijmegen-Den Bosch, en enkele bedrijven.

Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR) Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (1 slachtoffer per miljoen jaar) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en als richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten.

Van alle risicobronnen in de omgeving van het onderhavige bestemmingsplan zijn de PR contouren geïnventariseerd. Geen van de risicobronnen heeft een PR contour over het plangebied. De PR is dus geen belemmering binnen het nieuwe bestemmingsplan.

Groepsrisicoverantwoording Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedgebied van de beschouwde risicobron. De hoogte van het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes.

Er zijn enkele bedrijven in Nijmegen die met grote hoeveelheden giftige stoffen (Broekman Logistics voorheen TWO) werken en kleinere hoeveelheden zeer giftige stoffen (NXP). De invloedgebieden van deze opslagen zijn zeer groot (tot 4 km) en liggen dus over een groot deel van Nijmegen. Gezien het feit dat er geen grote toename is van de populatie in het invloedgebied en mede het feit dat de betreffende bedrijven op zeer grote afstand liggen van het bestemmingsplan (buiten de PR 10-8 contour) kan hier worden volstaan met een verwijzing naar de standaard verantwoording zoals die is opgenomen op pagina 33 van de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen.

De spoorlijn Nijmegen naar Den Bosch In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) en ook in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefiniëerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Het plangebied ligt op ongeveer 300 meter van het spoor. In deze zone kan worden volstaan met een advies van de veiligheidsregio over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) De standaardverantwoording zoals die is afgesproken in de beleidsvisie externe veiligheid volstaat.

Cumulatie en domino effecten Domino-effecten zijn niet te voorzien binnen het huidige bestemmingsplan. Van cumulatie is slechts in zeer geringe mate sprake omdat er diverse zeer kleine risico's op hetzelfde gebied van toepassing zijn. Alle geïdentificeerde risico's zijn echter uitermate gering waardoor de geaccumuleerde risico's (hoewel niet exact te kwantificeren) ook zeer laag en dus aanvaardbaar zullen zijn.

Conclusie: Vanuit externe veiligheid zijn er geen beperkingen voor dit plan.

3.3.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw/de gebouwen goed kunnen aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan zijn wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen geconstateerd.

Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan worden op voorhand geen bijzondere beperkingen geconstateerd. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.

Momenteel ligt een tweetal brandkranen op 50 meter van de geplande nieuwbouw. Dit is dus een beperkte overschrijding van de gestelde 40 meter. Gezien de beperkte omvang en beperkte complexiteit van de nieuw te bouwen educatieruimte is dit vanuit het oogpunt van brandbestrijding niet bezwaarlijk; aangezien de situatie de standaard eerste inzet van de brandweer (blussing met hoge drukslang met een lengte van 90 m) niet beperkt.

Op basis van het huidige plan zijn er dan ook geen bezwaren.

Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat gebouwen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. De bestaande bebouwing voldoet hieraan, maar de afstand wordt voor de nieuw te bouwen educatieruimte overschreden (ca. 45 m vanaf openbare weg tot de ingang van de nieuwbouw).

Gezien de beperkte omvang en beperkte complexiteit van het nieuw te bouwen object en het beperkt aantal mogelijk aanwezige personen, is dit vanuit het oogpunt van brandbestrijding niet bezwaarlijk; aangezien de situatie de standaard eerste inzet van de brandweer (blussing met hoge drukslang met een lengte van 90 m) niet beperkt (zie ook bluswatervoorziening).

Op basis van het huidige plan zien wij dan ook geen bezwaren.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.3.7 Klimaat

Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen.

Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag.

Met andere overheden en bouwpartijen in de regio is in het Groen Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GRP-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te verbeteren en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen.

Voor onderwijsgebouwen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig mogelijk om inzicht te geven in de (milieu)kwaliteit van het gebouwontwerp.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Het gebouw zal een groot dakoppervlak hebben. Door dit vergroend uit te voeren wordt de omgevingskwaliteit verbeterd en de waterhuishouding ontlast.

De kernpunten liggen bij terugdringen van de CO2 uitstoot, aanpassing aan veranderde weersomstandigheden en een gezond binnenklimaat. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

Conclusie: binnen de kaders van het Nijmeegs klimaatbeleid is deze ruimtelijke ontwikkeling mogelijk.

3.4 Water

De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd: - Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000) - Bestuursakkoord Water (mei 2011) - Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009) - Waterplan 2010 – 2015 (WP4) - Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009) - Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Wolfskuil. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. In het gebied worden niet direct grondwatermetingen uitgevoerd. Op basis van oudere isohypsen variëert het grondwater tussen de 7 en 8 m+NAP gedurende het seizoen. Het grondwater zou licht kunnen stijgen wanneer de grondwaterwinning aan de Nieuwe Markt in 2015 volledig wordt stopgezet. Hierover bestaat nog geen duidelijk of de gemeente doorgaat, het zij beperkt, voor beheersing van grondwaterverontreinigingen.

Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Floraweg. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Rond het plangebied is bij nieuwbouw/reconstructie verhard oppervlak afgekoppeld. Hiervoor zijn wadi's en infiltratieriolen aangelegd. Deze systemen zijn niet beschikbaar voor het afvoeren van regenwater uit het plangebied.

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten.

Gezien de specifieke functie van het gebied wordt alle terreinverharding op het gemengde riool aangesloten. De dakoppervlakken zijn schoon en worden op locatie ondergronds geinfiltreerd.

Functionele eisen aan infiltratievoorzieningen zijn vastgelegd in nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater' (2013). Het ontwerp van de voorziening wordt vastgelegd in een waterhuishoudkundig plan dat bij een omgevingsvergunning wordt ingediend.

Conclusie water: de ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk binnen de kaders die in deze paragraaf gesteld zijn.

3.5 Natuur & Landschap

Natura 2000 Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'

- Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.

Conclusie: Gezien de beperkte wijziging van dit bestemmingsplan en de afstand tot de beschermde gebieden is aannemelijk dat er geen invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Flora en faunawet Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ..

Conclusie: Gezien de beperkte wijzigingen van dit bestemmingsplan is voldoende aannemelijk dat er geen invloed is op beschermde planten en diersoorten die onder de flora en faunawet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (GNN/GO) Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone.

GeldersNatuurnetwerk Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

GroeneOntwikkelingszone De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

Bevoegd gezag voor de GNN/GO is de provincie Gelderland.

Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de GNN/GO om geen effecten te verwachten.

Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • 1. inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • 2. een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • 3. vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • 4. de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Conclusie: In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

• Optimale inzet van middelen.

• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.

• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.

• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

Conclusie: In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

Niet gesprongen explosieven Het plangebied heeft een lage kans van aantreffen. Dit zijn gebieden waar op basis van historisch onderzoek geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden of gebieden die eerder zijn onderzocht en zijn vrijgegeven.

3.6 Archeologie en Cultuurhistorie

3.6.1 Cultuurhistorische waarden

Gemeentelijk beleid

Nota Cultureel Erfgoed Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de Cultuurhistorische Beleidskaart. Bij gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing. Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Voor uitbreidingsmogelijkheden wordt bekeken wat de invloed op de cultuurhistorische waarden is, zodat de uitbreidingsmogelijkheden zoveel mogelijk hierop afgestemd kunnen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt vooral de impact van deze ontwikkelingen op de directe omgeving van de beschermde monumenten meegenomen. Met andere woorden: een ontwikkeling in de directe omgeving van een monument moet passen bij het monument.

Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart – het plangebied ligt in gebiedstype 2:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3016-VG01_0004.jpg"

Aandachtslijst cultureel erfgoed Op dit moment is de procedure voor het vaststellen van de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed gaande. De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Na vaststelling heeft het college de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. De definitieve lijst zal binnenkort ter vaststelling aan de raad worden voorgelegd.

Cultuurhistorische analyse

Natuurlijk landschap Het natuurlijk reliëf in het plangebied kenmerkt zich door een steilrand, die zich bevindt aan de westzijde van een fluvioglaciale spoelzandvlakte (sandr). Deze zwak afhellende vlakte ontstond aan het einde van de voorlaatste ijstijd (Saalien, circa 200.000-125.000 jaar geleden) door sedimentatie van grind en zand dat door smeltwater vanaf de oostelijk gelegen stuwwal werd meegevoerd. De abrupte steilrand die aan de westzijde van de fluvioglaciale spoelzandvlakte ligt, werd vermoedelijk eveneens aan het einde van de voorlaatste ijstijd gevormd door de eroderende werking van smeltwaterrivieren.

Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien, circa 115.000-12.000 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet, maar was het klimaat vaak zo koud en droog dat vegetatie nagenoeg geheel ontbrak. Door de permanent bevroren ondergrond en het ontbreken van vegetatie hadden water en wind vrij spel. Tijdens het voorjaar stroomde sneeuwsmeltwater dat niet gemakkelijk in de bevroren ondergrond kon infiltreren, langs de helling van de stuwwal naar beneden. Op plekken waar de bovenste grondlaag ontdooide, werden diepe dalen uitgesleten. Het meegevoerde materiaal werd in de vorm van zogenaamde 'puinkegels' afgezet aan de voet van de stuwwal.

Historisch-ruimtelijke ontwikkeling Langs de bovenrand van de hoger gelegen fluvioglaciale spoelzandvlakte loopt de Graafseweg. Deze oude weg ontwikkelde zich in de vijftiende eeuw tot een hoofdverkeersweg tussen Grave en Nijmegen. Aan de voet van de steilrand liep de Vuilkuilseweg, de huidige Floraweg. In het derde kwart van de achttiende eeuw werd de Witte Molen gebouwd. De Looimolenweg werd aangelegd als verbinding tussen de Graafseweg en de Floraweg. Blijkens het kadastraal minuutplan uit 1832 waren de gronden binnen het plangebied destijds in gebruik als bouwland. De toenmalige verkavelingsstructuur ging terug tot de veertiende-eeuwse ontginning van het Nieuwe Veld.

Omstreeks 1880 werd binnen het plangebied een pand gebouwd dat in de jaren negentig van de vorige eeuw is gesloopt. De gronden in het plangebied werden gebruikt als tuin en weide. Het gebouw van de kinderboerderij werd in 1997 gebouwd.

Cultuurhistorische waarden

In en direct rondom het plangebied bevinden zich enkele waardevolle cultuurhistorische elementen en structuren.

Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en Aandachtslijst cultureel erfgoed In het plangebied bevinden zich geen monumenten. Direct ten westen van het plangebied staan een rijksmonument (Witte Molen, Looimolenweg 15) en een gemeentelijk monument (tuinmanswoning, Looimolenweg 19). De volgende gebouwen en objecten in de omgeving van het plangebied staan op de (concept) Aandachtslijst voor cultureel erfgoed: Graafseweg 208 (villa) en Villanovastraat 2-6/ Derde van Hezewijkstraat 6 (school).

Historische structuren De historische wegen Graafseweg, Florastraat en Looimolenweg zijn van cultuurhistorische waarde. Deze wegen liggen buiten het plangebied. In de huidige inrichting van het plangebied is de oorspronkelijke verkaveling nog herkenbaar. De Derde van Hezewijkstraat is aangelegd op een oude kavelgrens. Ten noordoosten van het huidige gebouw wordt een oude perceelsgrens gemarkeerd door een haag en een hekwerk.

Molenbiotoop De omgeving (biotoop) van een windmolen is vaak zeer gevoelig. Immers, wat is een windmolen zonder wind. De inrichting van de omgeving van de molen mag niet leiden tot belemmeringen van het maalvaardig functioneren van de molen. De bestaande bebouwing in de omgeving van de molen moet gezien worden als een vaststaand gegeven. Maar bij nieuwbouw kan terdege rekening worden gehouden met de eisen die een molen nu eenmaal aan zijn omgeving stelt. Begroeiing wordt in het kader van het bestemmingsplan verder buiten beschouwing gelaten.

Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan

De nieuwe educatieruimte bestaat uit één bouwlaag en zal aan de voet van de helling worden gebouwd. Derhalve zal deze nieuwbouw geen significant effect hebben op de windvang van de molen. Evenmin heeft het planvoornemen gevolgen voor de zichtbaarheid van dit rijksmonument vanaf de Floraweg.

De zuidwestelijke grens van het bouwvlak voor de nieuw te realiseren educatieruimte volgt een oude perceelsgrens. Hetzelfde geldt voor het terrein langs de Floraweg waarbinnen bijgebouwen geplaatst mogen worden. Omdat op deze wijze de eeuwenoude verkavelingsstructuur afleesbaar blijft, wordt dit vanuit cultuurhistorisch oogpunt positief beoordeeld.

Tot slot beoogt het planvoornemen een herstel van het talud ter plekke van de nieuwe educatieruimte. Het planvoornemen speelt bovendien in op het aanwezige niveauverschil. Hiermee wordt aangesloten op de karakteristiek van de plek, die in belangrijke mate bepaald wordt door de natuurlijke steilrand.

3.6.2 Archeologie

Gemeentelijk beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3016-VG01_0005.jpg"

Archeologie binnen het plangebied

Waarden en dubbelbestemming Het plangebied ligt in een gebied met meerdere waarden. Het gaat daarbij om de waarde archeologie 0 en de dubbelbestemming waarde archeologie 2. Voor de gemeentelijke waarde 0 geldt dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de gemeentelijke waarde 2 gelden de regels uit het recent onherroepelijk geworden facetbestemmingsplan Archeologie (2014).

Een waarde 2-gebied heeft een hoge archeologische waarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2-gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. Vergunningplichtige ingrepen waarbij de bodem verstoord wordt kunnen niet zonder archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Gebiedsbeschrijving De Romeinse weg naar Wijchen moet een belangrijke verkeersader zijn geweest tussen Ulpia Noviomagus en Wijchen, een van de belangrijkere regionale centra. Om die reden is het van belang om deze weg en de hieraan gelegen nederzettingen en andere resten uit een ver verleden te kunnen onderzoeken. Gezien de grote hoeveelheid nederzettingen die langs Romeinse wegen gelegen waren is zeker rondom de weg naar Wijchen een verhoogde kans op sporen van bewoning of grafvelden.

De bestaansreden van deze weg was vermoedelijk anders dan de andere belangrijke (militaire) wegen. Daarom is het van belang om de constructie van deze weg en de bebouwing eromheen te kunnen vergelijken met die van de andere wegen. Zo kan de infrastructuur en de mogelijke verschillen in status en ontwikkeling tussen wegen, in kaart gebracht worden. Ook is het van belang om vast te stellen of de weg daadwerkelijk aansloot op de brug over de Waal, zoals vermoed wordt, en hoe die aansluiting er precies uitzag.

Omdat het verloop van de weg niet overal precies bekend is is het niet mogelijk om de contouren van de zone exact vast te stellen. Het is wel belangrijk om dit verloop precies vast te kunnen leggen omdat dat gevolgen heeft voor archeologisch onderzoek in de directe omgeving. Gezien het feit dat nederzettingen langs dergelijke doorgaande routes vaak als lintbebouwing is aangelegd kan deze bebouwing gemakkelijk over het hoofd gezien worden als de exacte route van de weg niet bekend is.

Benodigd onderzoek Afhankelijk van de plannen zullen bij de vergunningverleningen voorwaarden gesteld kunnen worden. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn. Het archeologisch onderzoek zal als voorwaarde aan de vergunningverlening gekoppeld worden.

Met het indienen van het door de bevoegde overheid goedgekeurd onderzoeksrapport zal dan aan de gestelde voorwaarden vanwege de archeologie voldaan zijn.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardvoorschriften en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemming: "Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij (CO-KB)" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2 (WR-A2)" en o.a. de aanduiding "bijgebouwen [bg]".

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan besproken.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de huidige kinderboerderij Kobus mogelijk.

Dekking van de kosten vindt plaats door de beschikbaar gestelde gemeentelijke middelen zoals opgenomen in de Stadsbegroting 2015-2018 (voorzieningenplan 2015 - krediet K000234). Dit budget is inmiddels vrijgegeven door het college. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Er hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 18 juni tot en met 29 juli 2015 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 17 juni 2015. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

Er spelen geen rijks-, provinciale en waterschapsbelangen. Er heeft dan ook geen vooroverleg op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.