direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Oud West - 15 (Spreeuwenstraat 11)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP3015-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Directe aanleiding voor het bestemmingsplan vormt een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een gebouw voor woningen ten behoeve van wonen met zorg (waarvan een gedeelte ook geschikt is voor 24-uurs zorg) op het perceel Spreeuwenstraat 11 te Nijmegen.

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Nijmegen Oud West - 8 (Nachtegaalplein e.o.). Het bouwen van een gebouw voor woningen ten behoeve van wonen met zorg is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch planologisch kader te scheppen voor het bouwen en gebruiken van een gebouw voor woningen ten behoeve van wonen met zorg op het perceel Spreeuwenstraat 11 te Nijmegen. Het bestemmingsplan kent de bestemming 'Gemengd' aan de gronden toe.

1.2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel Spreeuwenstraat 11, 6542 XJ te Nijmegen (kadastrale gegevens: gemeente Nijmegen sectie B nummer 3901) met een oppervlakte van 1.590 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0001.jpg"

figuur 1: Globale ligging van het plangebied (met rode A) Bron: maps.google.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0002.jpg"

figuur 2: Kadastrale situatie plangebied en nabije omgeving (met in rood de globale grens van het plangebied)

Op het perceel is een pand gelegen welke tijdelijk wordt beheerd door de Stichting Slak. Voorheen was in het gebouw 'Succes slapen' (circa 600 m2 bvo) gevestigd met hierboven een woning die als praktijkruimte werd gebruikt (circa 100 m2 bvo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Aanzicht perceel vanaf de Spreeuwenstraat komende vanuit het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Aanzicht perceel vanaf de Spreeuwenstraat komende vanuit het zuiden

Het voorgestelde plan gaat uit van sloop van de bestaande panden en het realiseren van een nieuw gebouw voor de combinatie wonen en zorg.

Het perceel Spreeuwenstraat 11 heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West - 8 (Nachtegaalplein e.o.)' de bestemming 'Gemengd -1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West - 8 (Nachtegaalplein e.o.)

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven (in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten), kantoren en inpandige bedrijfswoningen. Detailhandel is uitsluitend toegestaan op de begane grond van bestaande detailhandelslocaties en tot deze locaties behorende bouwpercelen, waarbij supermarkten niet zijn toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding 'bouwvlak'. De goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven (variërend van 3, 4 tot 6 meter hoogte).


Het te ontwikkelen gebouw voor woningen ten behoeve van wonen met zorg is strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West - 8 (Nachtegaalplein e.o.)' vanwege bouwen buiten het bouwvlak, overschrijding van de maximum goot- en bouwhoogte en het gebruik ten behoeve van het wonen en maatschappelijke voorzieningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden.

1.3 Toekomstige situatie

Hoewel er nog geen concreet bouwplan is is er een studie verricht naar de inpassing van een gebouw op deze locatie. Deze studie is vertaald in de Verbeelding van dit bestemmingsplan. Een uiteindelijk bouwplan moet voldoen aan deze Verbeelding. De tekening in figuur 6 is een suggestie van een mogelijk gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0006.png"

Figuur 6: suggestie van een bouwplan 

Het kavel Spreeuwenstraat 11 heeft een rechthoekige vorm en maakt onderdeel uit van een gesloten bouwblok met rijwoningen. Een deel van het kavel grenst aan de straatzijde, een groot deel ligt hier achter op een binnenterrein en grenst aan de achtertuinen van de rijwoningen. Een deel van de naastgelegen rijwoningen zal in het kader van herstructureringsplannen van Portaal worden vervangen. Dit herstructureringsplan is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Het gesuggereerde plan voor Spreeuwenstraat 11 bestaat uit twee delen: een lineair blok van maximaal 3 bouwlagen aan de straatkant en een vierkant blok van 3 lagen georiënteerd op de meer rustige tuinzijde van het perceel. De twee woondelen zijn met elkaar verbonden door de logistieke ruimte (gangen en trappen) van het gebouw. De woningen aan de straatzijde volgen de rooilijn van de naastgelegen woningen.

1.4 Stedenbouw

De locatie Spreeuwentraat 11 maakt onderdeel uit van de wijk Wolfskuil. Een volkswijk die in de eerste helft van de vorige eeuw is gerealiseerd op een betrekkelijk korte afstand van het stadscentrum. Het laaggelegen Wolfskuil ontwikkelde zich van 1916 van een landelijk gebied met verspreide liggende bebouwing tot een woonwijk voor arbeiders. Langs de bestaande wegen (Tweede Oude Heselaan en Nonnendaalseweg) ontstond lintbebouwing De tussenliggende terreinen werden fasegewijs ingevuld met complexmatige bebouwing volgens de Tuinstadgedachte.

Een groot deel van de woningbouw in dit gebied is in eigendom van woningcorporatie Portaal. Omdat de fysieke kwaliteit van de buurt en de woningen achteruit gaat heeft Portaal het plan een herstructureringsopgave in deze wijk uit te voeren. Herstructurering moet een eventuele neerwaartse spiraal vroegtijdig tegengaan. Ten behoeve van de herstructurering heeft Portaal een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan gemaakt en is een deel uitgewerkt in bouwplannen en plannen voor de openbare ruimte.


De locatie van de voormalige matrassenwinkel ligt in dit deel van Wolfskuil, maar maakt geen onderdeel uit van het bezit van Portaal, waarvoor herstructureringsplannen zijn. Het terrein is een bedrijfsfunctie tussen huurwoningen. Het plan om de bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming gecombineerd met zorg sluit goed aan bij de plannen om het gebied te revitaliseren. Zowel de bijzondere functie (combinatie wonen en zorg) en de bijzondere locatie (rechthoekig met groot deel op een achterterrein) zijn aanleiding tot een bijzonder gebouw. Het gesuggereerde plan van 3 bouwlagen (zonder kap) is afwijkend binnen de uitstraling van het tuindorp en de (geplande) meer traditionele woningen (2 lagen met kap) in de straat, maar past toch goed. Het terrein is door zijn vorm niet direct geschikt voor standaard rijwoningen met voortuin, woning en achtertuin. Aan de straatzijde vormt het lineaire gebouw een geheel met naastgelegen rijwoningen door aan te sluiten op de bestaande rooilijn. Op het binnenterrein is ruimte voor meer rustig en beschermd wonen. Uitgangspunt op het achterterrein is dat het bouwblok op tenminste 10 meter afstand van naastgelegen tuinen wordt gerealiseerd. Dit om de privacy te waarborgen. In deze ruimte is ruimte voor tuin en om de noodzakelijke parkeervoorzieningen te realiseren.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van al het relevante sectorale beleid zoals, verkeer, geluid en ecologie. Hoofdstuk 3 geeft een vertaling van de planregels in de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 en 5 ingegaan op respectievelijk de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het wettelijke vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Sectoraal beleid

2.1 Wonen

2.1.1 Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:


Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.


Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij we ook als kwaliteitsimpuls de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.

2.1.2 De Nijmeegse Woningmarktverkenning 2013-2020

Op 28 februari 2014 is de nieuwe woningmarktverkenning "De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties.

De te ontwikkelen locatie Spreeuwstraat ligt in de wijk Wolfskuil en de locatie ligt tegen het herstructuringproject "Nachtegaalplein" aan, waar woningcorporatie Portaal gestart is met herstructurering en nieuwbouw van woningen. De locatie Spreeuwstraat valt onder het stedelijk compacte woonmilieu.

Op basis van de nieuwe woningmarktverkenningen is in dit woonmilieu en in deze wijk geen behoefte aan nieuwe toevoegingen, behoudens enkele uitzonderingen. Een uitzondering daarop is een toevoeging op het gebied van wonen en zorg en daarbij is er in het vastgestelde planningskader wonen en zorg ook nog ruimte voor. In Oud West is nog behoefte aan toevoegingen op het gebied van wonen met zorg.

2.1.3 Wonen en zorg

Eén van de opgaven uit de Woonvisie Nijmegen is extra aandacht voor huisvesting van wonen met zorg. Het grootste deel van de ouderen en mensen met een functiebeperking zal, ook als er gezondheidsproblemen ontstaan, in de eigen wijk willen blijven wonen. Ook voor mensen met een zwaardere zorgvraag (beschermd wonen) worden tegenwoordig geen grootschalige verpleeg/verzorgingshuizen meer gebouwd, maar worden kleinschalige woon-zorgcomplexen gerealiseerd. Er is nog een tekort aan zowel zorgwoningen als beschermd wonen. Ook is er gezien de verandering van het scheiden van wonen en zorg nog behoefte aan woonruimte in de wijken voor andere zorgdoelgroepen die te maken krijgen met dit nieuwe beleid, waaronder psychiatrische patiënten en onder andere jongeren met een verstandelijke beperking.

Hierbij gaat het niet alleen om het gebouw, maar ook om het organiseren van een integraal pakket van welzijn, diensten, ontmoeten en zorg geboden binnen de wijk. Inzet voor wonen en zorg: is het toevoegen van beschermde woonvormen (woonvormen waar 24-uurszorg aanwezig is), verzorgde woonvormen (waar 24-uurszorg afroepbaar is) en levensloopgeschikte woningen, zoals rolstoelwoningen en rollatorwoningen. Bij beschermd en verzorgd wonen moet gedacht worden aan voldoende grote appartementen en aanvullend voldoende ruimte voor een gezamenlijke sociale en zorginfrastructuur in de vorm van een huiskamer en een goede en veilige buitenruimte.

2.1.4 Spreeuwenstraat 11

Voor het plan zijn onder meer onderstaande punten vanuit Wonen van belang:

  • Het betreft specifieke zorgwoningen waar nog behoefte aan is in Nijmegen en ook in Oud West nog een tekort aan bestaat. Het plan past binnen de herstructureringsplannen en levert een bijdrage aan meer kwaliteit en variatie in dit stadsdeel.
  • De woningen moeten levensloopbestendig gebouwd worden. Het uitgangspunt is hierbij het eisenpakket Wonen volgens "Handboek Woonkeur". Aangezien het hier om woningen voor een specifieke doelgroep gaat, moeten ook aanvullende maatregelen worden getroffen.
  • Indien de vraag naar zorgwoningen onder de beoogde doelgroep afneemt, zijn deze woningen uitermate geschikt voor het toenemende aantal ouderen.

2.1.5 Conclusie

Dit plan voorziet in een gewenste toevoeging in het wonen met zorgsegment. Het is passend binnen wonen en zorg beleid.

2.2 Economische zaken

Ten aanzien van de detailhandel is het beleid dat detailhandel in de wijken centraal, compleet en comfortabel in de wijken gerealiseerd worden. Daar waar van oudsher nog een detailhandelsbestemming is gelegen kan in het kader van het overgangsrecht blijven. Daar waar het gebruik voor detailhandel verdwijnt, gaat de voorkeur uit naar een andere economische invulling.


Voor de locatie Spreeuwenstraat 11 zijn er plannen voor een woon-zorggebouw. Aangezien er al meerdere locaties met gemengde doeleinden, waar detailhandel mogelijk is, in de wijk aanwezig zijn kan de functie detailhandel hier komen te vervallen.

2.3 Verkeer

2.3.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer:

Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de ontsluiting aan de Spreeuwenstraat.


Langzaam verkeer:

Langzaam verkeer kan tevens via de nieuwe ontsluiting aan de Spreeuwenstraat ontsluiten.


Openbaar vervoer:

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Graafseweg. Deze bevinden zich ter hoogte van de Nieuwe Nonnendaalseweg.

2.3.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".

  • Beschermd/ verzorgd wonen: 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid
  • Woning groot (groter dan 135 m2 GBO) 1,6 parkeerplaatsen per woning
  • Woning midden (tussen 90 - 135 m2 GBO) 1,5 parkeerplaatsen per woning
  • Woning klein (tussen 50 - 90 m2 GBO) 1,3 parkeerplaatsen per woning
  • Woning zeer klein (kleiner dan 50 m2 GBO) 0,85 parkeerplaatsen per woning

Op basis van het gesuggereerde plan kunnen 28 woningen kleiner dan 50m2 gerealiseerd worden. Het gebruik met de hoogste parkeernorm dat onderhavig bestemmingsplan toestaat is seniorenwoning. Seniorenwoningen vallen onder de categorie woning. Voor het gesuggereerde plan zijn 28 x 0,85 = 23,8 = 24 parkeerplaatsen nodig. De parkeerbehoefte van de direct daaraan voorafgaande bestaande situatie kan daarop in mindering worden gebracht. De bestaande parkeerbehoefte bedroeg 6,7 parkeerplaatsen (situatie bestaand 600 m2 winkel/ showroom x 0,9 parkeerplaatsen per 100 m2 = 5,4 parkeerplaatsen; woning klein tot 90 m2 GBO x 1,3 parkeerplaatsen per wooneenheid = 1,3 parkeerplaatsen; totaal = 5,4 + 1,3 = 6,7 parkeerplaatsen).

In totaal dienen op eigen terrein dus 23,8 - 6,7 = 17,1 = 18 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het plan voorziet in de realisatie van 18 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het plan voldoet hiermee aan de parkeereis. De parkeerbehoefte wordt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning definitief getoetst aan de dan geldende normen.

Het aantal vaste parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost. Het aandeel bezoekers parkeren dient 24/7 opengesteld en bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.

2.3.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Voor de Spreeuwenstraat geldt een maximum snelheid van 30 km/h.

2.4 Milieu

2.4.1 Bedrijvigheid

Algemeen

Het plan Spreeuwenstraat maakt de bouw mogelijk van een woon-zorggebouw met 28 zorgwoningen met bijbehorende voorzieningen op een locatie waar voorheen een detailhandel gevestigd was. Gezien het voormalig gebruik van deze locatie kan opgemerkt worden dat de nieuwe invulling als passend in de naaste omgeving kan worden aangemerkt en bovendien een verbetering zal zijn ten opzichte van de voormalige situatie. Deze planinvulling is gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.


Bedrijvigheid

In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen die het bouwplan kunnen beïnvloeden. Ook zal het plan geen negatieve invloed naar in de naaste omgeving gevestigde inrichten veroorzaken.


Indirecte hinder

Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat in het openbaar gebied weinig tot geen toename van de parkeerdruk zal optreden tengevolge van dit plan, omdat de nieuwe invulling gaat beschikken over een voldoende aantal parkeerplaatsen op het eigen achterterrein.


Conclusie

Het plan kan als acceptabel worden aangemerkt.

2.4.2 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het rapport "Nader bodemonderzoek locatie Spreeuwenstraat Nijmegen", rapportnummer P-20095514A/R01,21 januari 2010, Enviroplan B.V.

Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • Er zijn twee sterke verontreinigingen aanwezig; de verontreinigingen liggen centraal op het perceel en hebben een omvang van circa 17m3 waarbinnen de interventiewaarde voor koper in de eerste halve meter wordt overschreden en circa 390 m3 waarbinnen de interventiewaarde tot 1,2 meter diepte voor zware metalen en PAK wordt overschreden.
  • Er is onder het buitenterrein een stabilisatie/puinlaag aangetroffen.
  • Het grondwater is niet onderzocht, dit ligt namelijk dieper dan 5 meter min maaiveld.
  • Er is geen asbestverontreiniging aangetroffen.

Op basis van het onderzoek blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, De bodem moet worden gesaneerd voordat de bestemming wordt gerealiseerd. Hiervoor moet de initiatiefnemer een BUS-melding doen.


Conclusie

Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming zal rekening moeten worden gehouden met een budget voor bodemsanering en voorafgaand bodemonderzoek.

2.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De woningen liggen niet binnen de onderzoekszone van een weg. De wegen in de nabijheid van de woningen zijn wegen met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur en dus niet gezoneerd.

Verder zijn de wegen in de nabijheid van de woningen, wegen met een lage verkeersintensiteit omdat er zo goed als alleen bestemmingsverkeer overheen rijdt. De wegen leveren daardoor geen relevante geluidsbelasting op de gevels van de woningen.

De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd zonder dat er met betrekking tot het aspect geluid procedures nodig zijn. Verder worden er geen bijzondere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels van de woningen en ook niet aan de indeling. Uiteraard moeten de woningen voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit.

2.4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.



ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het plan aan de Spreeuwenstraat 11 voor 28 appartementen blijft ruim onder bovenstaande grens. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.


ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden. De geplande nieuwbouw betreft wel aangewezen gevoelige bestemming maar ligt op grotere afstand van een drukke gemeentelijke weg en voldoet daarmee ook aan dit aspect.

2.4.5 Externe veiligheid
2.4.5.1 Algemeen

Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:


a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en


b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.


De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:

  • Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.
  • Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

  • a. inrichtingen

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics, gelegen aan de Vlotkampweg 67. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van 4250 meter, het plangebied ligt op 2500 meter van deze inrichting.

  • b. Vervoer van gevaarlijke stoffen

Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt thans uitgegaan van het Basisnet spoor.


In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig:

  • De rivier de Waal op 1350 meter afstand
  • De spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch op 300 meter afstand
  • Een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen, Energieweg - Scheepvaartweg - Weurtseweg - Waalbandijk op tenminste 1225 meter afstand.

Alle bovenaangehaalde routes gevaarlijke stoffen hebben een invloedsgebied van 1500 meter.


Onderstaand wordt nader ingegaan op:

  • Het plaatsgebonden risico (PR)
  • Het groepsrisico (GR)
  • Cumulatie van de risico's omdat binnen het projectplangebied sprake is van overlapping van de invloedsgebieden.

2.4.5.2 Verantwoording plaatsgebonden risico (PR)

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de onderscheiden bronnen kan het volgende worden opgemerkt:

  • TWO Chemical Logistics B.V., gelegen aan de Vlotkampweg 67. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour bevindt zich grotendeels binnen het terrein van de inrichting zelf en is voor dit plangebied niet van belang.
  • De hierboven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen. Voor alle hierboven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen geldt dat of de risicocontour valt binnen de begrenzing van de transportas zelf, dan wel het plaatsgebonden risico dermate laag is dat geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour is te bepalen.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico's van alle genoemde risicobronnen kan de conclusie worden getrokken dat die voor dit plangebied niet van belang zijn. Aan het plaatsgebonden risico zal (PR) daarom onderstaand dan ook geen aandacht meer worden besteed.

2.4.5.3 Verantwoording groepsrisico (GR)

Zone-indeling risicocontouren groepsrisico (GR)

Hieronder worden de onderscheiden risico's voor TWO Chemical Logistics B.V. en de onderscheiden routes gevaarlijke stoffen verantwoord.


Voor de risicobronnen zijn in de "Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen" drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's (kunnen) hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:

  Zone 1   Zone 2   Zone 3  
Rijks- en spoorwegen,
provinciale- en gemeentelijke wegen  
30 meter
(invloedsgebied plasbrand)  
200 meter
(aandachtsgebied BLEVE)  
1500 meter
(invloedsgebied toxisch)  
Vaarwegen   25 meter
(invloedsgebied planbrand)  
90 meter
(invloedsgebied BLEVE)  
1500 meter
(invloedsgebied toxisch)  
Aardgastransportleidingen   PR 10-6 contour   100% Letaalgrens   1% letaalgrens  
LPG tankstations   PR 10-6 contour   150 meter
(invloedsgebied)  
-  
LNG tankstations   PR 10-6 contour   300 meter
(invloedsgebied)  
-  
Overige Bevi-inrichtingen   PR 10-6 contour   PR 10-8 contour   Invloedsgebied
 



Inrichtingen en bedrijven

Het plangebied ligt voor wat bedrijvigheid betreft alleen binnen het invloedsgebied van TWO Chemical Logistics aan de Vlotkampweg 67.


Het betreft hier zone 3, dus buiten de PR 10-8 contour, waar alleen een toxisch scenario van toepassing is.


Vervoer van gevaarlijke stoffen

Met betrekking tot de boven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen, kan opgemerkt worden dat omdat het plangebied voor alle vervoersaders in zone 3 ligt alleen een toxisch scenario van toepassing is.

Omdat bij alle bovenaangegeven risicobronnen het toxisch scenario in zone 3 maatgevend is, wordt de verantwoording groepsrisico, voor zover mogelijk, voor deze bronnen gecombineerd uitgevoerd.

Verantwoording groepsrisico voor de rivier de Waal en het Maas-Waalkanaal met de Oostkanaalhavens.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het Maas-Waalkanaal met de Oostkanaalhavens en de rivier de Waal. Voor de beide vaarwateren geldt het volgende:

Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, blijkt dat zowel de Waal als het Maas-Waalkanaal zijn gecategoriseerd is als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). Het risicoplafond is voor de Waal vastgesteld op 2.135 schepen brandbaar gas/jaar, voor het Maas-Waalkanaal op 2.710 schepen brandbaar gas/jaar.

Beide vaarwegen hebben geen PR 10-6 contour die buiten de oever ligt. Het invloedsgebied van de vaarwegen is 1.500 meter. Groepsrisicoberekening- en verantwoording zijn alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied hoger is dan 1.500 pers./ha. dubbelzijdig of 2.250 pers./ha. enkelzijdig. Hieraan voldoen de beide vaarwegen niet, zodat een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde is.


Verantwoording groepsrisico voor de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch evenals voor TWO Chemical Logistics.

Het plangebied bevindt zich op grote afstand, van de risicobronnen (spoorlijn 720 meter, TWO Chemical Logistics B.V. 2500 meter) Op deze afstanden is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot het plangebied.

Vanwege de grote afstanden tot de risicobronnen zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid behoort op deze grote afstand tot een risicobron niet tot de mogelijkheden. Zoals gesteld heeft op de betreffende afstanden een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.


Conclusie

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen de onderscheiden afwegingsgebieden niet overschreden, wel zal door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke verdichting van het aantal aanwezigen binnen de betreffende invloedsgebieden.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betreffende risicobronnen, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch en TWO Chemical Logistics gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.



Verantwoording groepsrisico voor de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Energieweg - Scheepvaartweg - Weurtseweg - Waalbandijk.


Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich binnen het invloedsgebied van een gemeentelijke weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en de daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico's van de weg zijn relatief laag (zie de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen) De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (categorie LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (categorie GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter.

Het groepsrisico

Het groepsrisico van de weg blijft ruimschoots onder de oriënterende waarde. Omdat de ontwikkeling op meer dan 30 meter van de weg ligt, reikt het invloedsgebied van een plasbrand, het maatgevend scenario, niet tot het plangebied. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal dus nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus nauwelijks of niet toenemen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van een plasbrand ligt (en het vervoer voornamelijk brandbare vloeistoffen betreft). Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in het plangebied vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6).
Gezien het beperkte risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.


Conclusie

Door de planvorming zal een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de risicobronnen. Externe veiligheid is, rekening houdend met de grote afstanden tot de onderscheiden risicobronnen, gegeven de bovenstaande afwegingen, geen obstakel voor het realiseren van het bouwplan.


Cumulatie groepsrisico's

Het plangebied ligt binnen de elkaar gedeeltelijk overlappende invloedsgebieden van één inrichting, de rivier de Waal, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch, en de Energieweg - Scheepvaartweg - Weurtseweg - Waalbandijk.


Cumulatie van risico's is het optellen van het risico van afzonderlijke bronnen.

Voor cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van cumulatie is onderdeel van de groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, wordt dit aspect in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van fN-curves. Gelet op de ligging van de risicobronnen voor het plangebied is hier geen sprake van relevantie. De groepsrisico's zijn, gezien de bovenstaande verantwoordingen, zeer laag en benaderen in alle gevallen de oriënterende waarden niet. Zij kunnen daarom kwantitatief in feite niets aan de cumulatie toevoegen. Daarom is binnen het plangebied Spreeuwenstraat het toegevoegde risico van cumulatie zeer beperkt. Dit aspect werkt daarom niet door in de groepsrisicoverantwoording.


Conclusie

In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten voor alle risicobronnen opgevoerd met betrekking tot het projectplangebied. Uit de afwegingen blijkt dat er nauwelijks/geen beïnvloeding van het plan Spreeuwenstraat op het groepsrisico sprake is.


Het plan Spreeuwenstraat is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:

  • 1. Het plan heeft nauwelijks tot geen verhogende invloed op het groepsrisico.
  • 2. Het plangebied ligt als geheel weliswaar binnen de invloedsgebieden van een inrichting, een waterweg, een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen alsmede een spoorlijn, echter kan geen van de risicobronnen als relevant met betrekking tot het groepsrisico worden aangemerkt. Dit groepsrisico blijft (zeer) ruim onder de oriënterende waarde.
  • 3. Ook cumulatie van de risico's leidt niet tot een enigermate significante verhoging van het groepsrisico.
  • 4. Het bestemmingsplan heeft betrekking op huisvesting van beperkt zelfredzame personen, aangezien echter het plangebied voor alle risicobronnen in zone drie ligt leidt dit niet tot knelpunten op het gebied van Externe Veiligheid.


Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van de bovenstaande afweging en achten het groepsrisico, dat tengevolge van het plan Spreeuwenstraat niet significant stijgt, nu en in de in de toekomst, aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat, dit echter zo laag is dat dit niet kwantitatief in berekeningen kan worden vervat, dit echter niet nul (0) zal zijn, zal er een zogenaamd restrisico overblijven.

Dit restrisico wordt door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen expliciet geaccepteerd.

Verantwoording

De bovenstaande verantwoording groepsrisico dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.

2.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Op basis van het huidige plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.


Situering van gebouwen.

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan ziet de brandweer op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.


Bluswatervoorziening


De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor de panden in het plangebied minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang van het gebouw/de gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen.

Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen beperkingen.


Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw/de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Bij eerder overleg over dit plan is reeds geconstateerd dat dit een aandachtspunt is. Op basis van het huidige plan ziet de brandweer, behoudens bovengenoemd punt, geen beperkingen.

Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

2.4.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.


Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw. Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het introduceren van nieuwe woonvormen in de wijk draagt bij aan de duurzaamheid van dit plan.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

2.5 Water

2.5.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.


Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010 - 2015 (WP4)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014


Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Wolfskuil. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) " relevant.

2.5.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.5.3 Grondwater

Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. Aangezien de waterwinning van het betreffende gebied in 2015 beëindigd gaat worden, mag er een beschermingszone van 3 jaar gehanteerd worden. Daarmee valt het plangebied buiten de grondwaterbeschermingszone.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)


Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

2.5.4 Riolering / hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Spreeuwenstraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)'.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Er is geen toename van verhard oppervlak met onderliggende bestemmingsplanwijziging.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend.

2.6 Natuur & Landschap

2.6.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')


In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd. Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, moet er een quick scan gedaan worden.


Conclusie:

Uit de Quickscan Nachtegaalplein Nijmegen, Flora & Fauna van 12 december 2008 is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

2.6.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.


Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.

2.6.3 Flora en Faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.


Conclusie:

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd. Uit onderzoek 'Toets flora en fauna, Herinrichting locatie Spreeuwenstraat 11 te Nijmegen' komt naar voren dat het pand mogelijkheden biedt voor gebouw bewonende vleermuizen. Doormiddel van een nog uit te voeren aanvullend onderzoek moet geïnventariseerd worden welke vleermuizen aanwezig. Op basis van het nader onderzoek in de hiervoor geschikte periode (volgens het standaard inventarisatieprotocol) wordt een mitigatieplan opgesteld. Op basis van de onderzoeken en het mitigatieplan is er zicht op een ontheffing van de flora en faunawet. Nader onderzoek loopt parallel aan de wijziging van het bestemmingsplan. Alvorens aanvraag omgevingsvergunning is vastgesteld welke soorten aanwezig zijn. Tevens zijn hiervoor de eventueel benodigde ontheffingen beschikbaar. Andere beschermde soorten zijn uitgesloten in het onderzoek. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen bij werkzaamheden binnen het plangebied.

2.6.4 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.


De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Conclusie:

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

2.6.5 Handboek Stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.


De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.


De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.


Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.


In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.


Conclusie:

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

2.7 Archeologie en Cultuurhistorie

2.7.1 Cultuurhistorische waarden

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen op het terrein niet voor en ook in de ruime omgeving ervan komen die niet voor en er lopen ook geen procedures om te komen tot aanwijzing van dergelijke monumenten.

Voor het gebied waarin de Spreeuwenlaan 11 gelegen is zijn geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding.


Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart, maar de westelijke plangrens valt samen met de buitengrens van het beschermd stadsbeeld Wolfskuil dat in gebiedstype 4 van deze beleidskaart valt.

In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn al beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing. Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Voor uitbreidingsmogelijkheden wordt bekeken wat de invloed op de cultuurhistorische waarden is, zodat de uitbreidingsmogelijkheden zoveel mogelijk hierop afgestemd kunnen worden.

Uitgangspunt hierbij is om de ontwikkelingsmogelijkheden af te stemmen op de cultuurhistorische waarden en karakteristieken van het gebied.



Cultuurhistorische waarde Spreeuwenstraat

Op 22 september 1931 diende de Woningvereniging "Nijmegen" een bouwaanvraag in om aan de Oude- en Nieuwe Nonnendaalseweg, de pastoor Zegerstraat, de Spreeuwen- en de Kwartelstraat een nieuw complex van 88 volkswoningen te realiseren. Het plan hield rekening met de al bestaande schoenenfabriek aan de Spreeuwenstraat, het huidige perceel nr. 11. In de zestiger jaren van de 20-ste eeuw is de fabriek uitgebreid en verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP3015-ON01_0007.jpg" In 1931 plande de Woningvereniging "Nijmegen " haar volkswoningen rondom de bestaande schoenenfabriek.

De woningbouw van "Nijmegen" uit 1931 sloot aan bij de sociale woningbouw rondom het Nachtegaalplein die eerder gerealiseerd was. Daarmee ontstond in de Spreeuwenstraat een combinatie van wonen en werken met het bedrijfspand en de nieuwbouw erom heen.

De woningen zijn in de loop der tijd gerenoveerd en hebben zo hun functie behouden. De woningen aan weerszijden van de Pastoor Segerstraat zijn tegenwoordig opgenomen in het beschermde stadsbeeld Wolfskuil.

Het bedrijfspand aan de Spreeuwenstraat is in de loop der tijd aangepast en uitgebreid voor andere bedrijfsbestemmingen, maar heeft tot op heden de bedrijfsbestemming wel behouden.

Gevolgen bestemmingsplan voor cultuurhistorische waarden

Het vastleggen van een gemengde bestemming, waar binnen een bijzondere woonfunctie mogelijk is betekent dat een ander gebruik van het terrein kan ontstaan, dit zal geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het een logische ontwikkeling dat het complex van diverse indifferente bedrijfsgebouwen gesaneerd wordt. Deze bebouwing heeft geen bijzonder waardevolle cultuurhistorische kwaliteit. Het voorgestelde bouwvlak staat er borg voor dat het terrein minder bebouwd wordt dan thans het geval is.

Het nieuwbouwplan zal, vanwege de ligging in gebiedstype 2 van de Cultuurhistorische Beleidskaart, niet tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde van het gebied mogen leiden, maar juist die waarden moeten versterken.

2.7.2 Archeologie

Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).


Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.


Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.


Plangebied

Het plangebied Spreeuwenstraat 11 ligt in een zone met een "nader te onderzoeken archeologisch belang"(waarde 1). Volgens de in 2013 vastgestelde Erfgoednota dient in gebieden met waarde 1 bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of archeologische resten worden bedreigd. De bodemingrepen die samenhangen met de ontwikkelingen in het plangebied Spreeuwenstraat 11 zijn kleiner dan 2500m2. Er hoeft geen archeologisch (voor) onderzoek uitgevoerd te worden.


Voorwaarden

Er worden geen voorwaarden verbonden aan de ontwikkelingen in plangebied Spreeuwenstraat 11.


Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 3 Plansystematiek

3.1 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

In de bestemmingsplanregels komt de enkelvoudige bestemming 'Gemengd' voor.

Behalve bestemmingen zijn in het bestemmingsplan aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2008 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.

In het bestemmingsplan Nijmegen Oud West - 15 (Spreeuwenstraat 11) komen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1', bouwvlakken, en de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage' voor.

3.2 Uitgangspunten per functie

3.2.1 Bestemmingen

Gemengd

Het overgrote deel van het gebouw heeft de bestemming Gemengd. Binnen de bestemming Gemengd is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw mag worden opgericht. De bestemming Gemengd is opgenomen voor onzelfstandige woonvormen, zorgwoningen en seniorenwoningen.

3.2.2 Algemene regels
3.2.2.1 Algemene bouwregels

Beeldende kunst

Bij de algemene regels is een regeling opgenomen ten behoeve van beeldende kunst. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter.

(Bouw)werken ten algemenen nutte

Overige nutsbedrijven (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations) met een inhoud van minder dan 50 m3 zijn niet opgenomen op de plankaart. Deze nutsbedrijven zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Op basis van de algemene bouwregel "(Bouw)werken ten algemene nutte" zijn tevens straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. binnen alle bestemmingen toegestaan. Op grond van de begripsbepaling van straatmeubilair behoren dan ook bijvoorbeeld beeldende kunst, speelvoorzieningen, afvalinzamelsystemen en reclameobjecten tot de mogelijkheden.

Ondergronds bouwen

Bij deze algemene regel staan de regels voor ondergronds bouwen aangegeven. Bij alle bestemmingen is ondergronds bouwen toegestaan, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen onverkort van toepassingen blijven.

3.2.2.2 Algemene gebruiksregels

Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Bedrijven bij woningen zijn toegestaan voorzover deze vallen onder de aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

Bed and breakfast

In hoofdgebouwen die gebruikt mogen worden voor maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan

Evenementen

Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.

Ondersteunende horeca

Bij de algemene regels is een regeling opgenomen voor ondersteunende horeca. In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en/of sport, en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan. Onder ondersteunende horeca wordt niet bedoeld horeca die op grond van de bestemmingsbepalingen reeds is toegestaan.

3.2.2.3 Algemene aanduidingsregels

wetgevingzone - waarde archeologie - 1

De aanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie - 1' is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Deze gronden hebben een lage tot middelhoge archeologische verwachtingsswaarde. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid dienen twee aspecten bekeken te worden.


Ten eerste dient de vraag beantwoord te worden of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Het antwoord op deze vraag is ja. De ontwikkelaar heeft in de begroting van de komende jaren budget gereserveerd om deze ontwikkeling mogelijk te maken (inclusief het saneren van de bodem daar waar nodig).


Ten tweede dient gekeken te worden of het bestemmingsplan voorzien moet worden van een exploitatieplan. Een exploitatieplan is verplicht indien de ontwikkeling de bouw van een nieuw hoofdgebouw toestaat. Dit is inderdaad het geval. Echter middels een anterieure overeenkomst kunnen de kosten ook anderszins verzekerd worden en is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De gemeente Nijmegen en de ontwikkelaar hebben middels een overeenkomst afspraken gemaakt over de inrichting van het gebied en de gemeentelijke plankosten. Deze kosten zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Door de aanwezigheid van deze overeenkomst is er geen noodzaak een exploitatieplan te maken.

Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 16 april 2014 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd. Binnen deze termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".

Hoofdstuk 5 Vooroverleg

5.1 Inspectie Leefomgeving en Transport

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.


Onderhavig project doorkruist geen van de door het Rijk aangemerkte nationale belangen. Zodoende is overleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de Inspectie Leefomgeving en Transport niet noodzakelijk.

5.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.


Het onderhavige plan bevindt zich wel in een grondwaterbeschermingsgebied, maar aangezien de waterwinning van het betreffende gebied in 2015 beëindigd gaat worden, mag er een beschermingszone van 3 jaar gehanteerd worden. Daarmee valt het plangebied buiten de grondwaterbeschermingszone. Daarnaast is het onderhavige plan van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

5.3 Waterschap

Op 2 april 2014 is onderhavige ruimtelijke ontwikkeling aangeboden bij het Waterschap Rivierenland een digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.

Het automatisch gegenereerde advies luidt als volgt:

Beleid van Waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 "Werken aan een veilig en schoon Rivierenland" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterberging

Voor het ruimtelijk plan is geen compenserende waterberging nodig.

Conclusie

Wij adviseren positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met bovengenoemde aandachtspunten. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.