direct naar inhoud van 3.1 Natuur en landschap
Plan: Broersveld-Kwakkenberg 1971 - 74 (Kwakkenbergweg 33)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP29W74-OH01

3.1 Natuur en landschap

In de huidige situatie is de structuur van het plangebied verrommeld en aan verval onderhevig. Grote delen van het plangebied zijn verhard, bebouwd of hebben een functie waar geen of beperkte ecologische waarden te verwachten zijn. Toch heeft de realisatie van het Montessoricollege gevolgen voor de landschappelijke waarden en natuurwaarden in het plangebied: de ontwikkeling leidt tot het rooien van enkele bomen en het toevoegen van bouwmassa en verhard terrein. Dit vraagt om een stevige ruimtelijke (groen)structuur.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzocht of er beschermde en bedreigde diersoorten voorkomen in het gebied: Quickscan planlocatie Kwakkenbergweg ( De Groene Ruimte BV, 22 september 2009), Nader Onderzoek Planlocatie Kwakkenbergweg (De Groene Ruimte BV, 30 maart 2011). Uit deze onderzoeken blijkt dat de beplanting die voor de ontwikkeling moet verdwijnen geen invloed heeft op de aanwezigheid van vleermuizen en de steenmarter. Een aantal vleermuizen hebben in de te slopen panden hun verblijfplaats. Voordat deze gebouwen gesloopt worden, moeten mitigerende maatregelen getroffen worden zoals het ophangen van vleermuiskasten. Voor de egels zijn in de omgeving talrijke hoogwaardigere alternatieven aanwezig. Ook in de nieuwe inrichting van het plangebied is ruimte voor de egels. Daarnaast worden in de nieuwbouw voorzieningen opgenomen voor nestgelegenheden voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving zie paragraaf 3.1.2 Flora en fauna.

De gemeente Nijmegen wil de landschappelijke waarden en natuurwaarden van het gebied versterken en aansluiten bij het huidige beeld van bebouwing in een bosachtige omgeving. Er is een groencompensatieplan opgesteld (Groencompensatieplan, Bureau Cobra d.d. 21 oktober 2010), waarin maatregelen zijn opgenomen die ervoor zorgen dat de gevolgen van de nieuwbouw voor natuur en lanschap beperkt blijven en waardoor de waarden in het gebied zo veel mogelijk worden versterkt.

De meest waardevolle bosgebieden en houtwallen blijven behouden, met name daar waar de bomen met eekhoornnesten en holtes staan. Door de ontwikkeling van een zoombeplanting langs de houtwallen, die overgaat in een ruigere bloemrijke kruidenstrook, wordt dit versterkt. De ondergroei in de houtwallen zal worden gestimuleerd en de natuurstrook krijgt een grillige rand met wisselende breedte. Er worden verbindingen gemaakt met het achterliggende bosgebied. Bij de invulling van het ontwerp wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten in aansluiting op de begroeiing in de directe omgeving. Het groen wordt aangeplant in groepen en lijnvormige structuren. Daarnaast worden ook 'rustige' zones gecreëerd. In de uitvoering wordt de bestaande bosbodem zo min mogelijk geroerd en verstoord. Tenslotte worden in het ontwerp van het terrein en in en rond de bebouwing voorzieningen voor vleermuizen en vogels geïntegreerd.

Voor de realisatie van het college moet echter wel het zuidelijk deel van de houtwal gelegen ten oosten van het voormalige sportveld worden gerooid. Ook in de houtwal aan de Kwakkenbergweg zal een aantal bomen worden gerooid. In het hierboven genoemde groencompensatieplan zijn maatregelen opgenomen, waardoor een deel van de verondersteld te kappen bomen kan worden behouden. De houtwal aan de Kwakkenbergweg wordt hierdoor zoveel mogelijk behouden als buffer tussen de nieuwbouw en de weg. In combinatie met een afwisselend beeld van 'open' groene ruimten en 'dichte' bebouwde vlakken voorkomt dit dat het totaal aan nieuwe gebouwen een dichte bebouwingswand vormt. Hierdoor blijft de beleving van het bosachtige karakter vanaf de Kwakkenbergweg in stand. De ruimte voor het zwembad wordt tenslotte ingericht als een groen parkeerterrein, waarbij het glooiend verloop van de helling weer teruggebracht wordt. Het verlies van de houtwal wordt hier gecompenseerd, zodat er weer een noord-zuid verbinding ontstaat.

Het is tenslotte van belang dat de Lindelaan en het beukenlaantje worden versterkt en hersteld: de Lindelaan is de centrale as die de gebouwen met elkaar verbindt. Om deze lanen te behouden moeten de groeiplaatsomstandigheden worden verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29W74-OH01_0003.jpg" Toekomstige ecologische waarde

3.1.1 Ecologische Hoofd Structuur (EHS)

Zoals beschreven in hoofdstuk 2.2 is in de provincie Gelderland is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in aanleg. Hoofddoel is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. De ambitie is om in 2018 de beoogde omvang van de EHS in Gelderland te hebben gerealiseerd.

Provinciale Staten hebben op 15 december 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De voorschriften in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland). Ten aanzien van de EHS is in de verordening het volgende bepaald:

Artikel 19 Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Artikel 19.1. In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur” en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, significant worden aangetast.

Artikel 19.3 Ontheffing Natuur. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 19.1 voor bestemmingen in EHS-gebied met de functie 'Natuur', indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop compensatie is geregeld.

Artikel 19.4 Ontheffing Verweving en Verbindingszone. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 19.1 voor bestemmingen in EHS-gebied met de functie “Verweving” en “Verbindingszone”, mits door deze bestemmingsherzieningen en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zoveel mogelijk worden ontzien. De ingreep en de realisatie van de natuurdoelen worden gelijktijdig gerealiseerd.

Artikel 19.6 Ten aanzien van het bepaalde in artikel 19.2 t/m 19.4 gelden de spelregels ten aanzien van mitigatie, compensatie en saldering zoals deze zijn opgenomen in de streekplanherziening herbegrenzing EHS.  

Het plangebied maakt sinds de EHS streekplanherziening (vastgesteld door PS juli 2009) onderdeel uit van de EHS-verweving. In EHS-verweving is natuur de belangrijkste functie. Anders dan in de EHS-natuur zijn hier de onderdelen van de EHS echter niet voor 100% belegd met natuurdoelen. Het zijn als het ware zoekgebieden waar de precieze locatie van natuurdoelen nog niet vast staat.

Zoals in artikel 19.1 is bepaald mogen in het bestemmingsplan geen bestemmingen worden toegestaan binnen de EHS waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. De te beschermen en behouden wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn in 2006 als Streekplanuitwerking vastgesteld. In deze Streekplanuitwerking zijn de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken weergegeven, die een rol spelen bij ruimtelijke afwegingen in het groenblauwe raamwerk en de waardevolle landschappen ter bepaling van mitigatie, compensatie, saldering en kwalitatieve verbetering.

Bij de Structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland) hoort een Streekplanherziening "Herbegrenzing EHS". Hierin zijn de spelregels opgenomen voor ingrepen in de EHS. Bij ruimtelijke ingrepen in de EHS - niet zijnde EHS-Natuur - is slechts een afweging conform het overige ruimtelijke beleid nodig is, als:

  • de ingreep geen significant negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS
  • of als mitigerende maatregelen de significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden te niet doen.


Omdat het in het onderhavige plangebied aan de Kwakkenbergweg gaat om zogenaamde nieuwe natuur zijn op de kaart behorende bij de Streekplanuitwerking voor dit gebied geen kwaliteiten en/of waarden en ontwikkelopgaven opgenomen. In dit geval is het daarom noodzakelijk te beschrijven wat de bestaande kwaliteiten van het plangebied zijn in met name het bosgebied aan de noordzijde van het plangebied en aan te tonen dat deze kwaliteiten niet significant worden aangetast.

Gezien de huidige staat van het plangebied, de beperkte aantasting van de waarden en de maatregelen die worden genomen om de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het gebied te behouden en te versterken is het onwaarschijnlijk dat er sprake is van enige invloed op de natuurwaarden. Er vindt door de voorgestelde ingreep geen aantasting plaats van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en van de samenhang van de EHS. Er is dan ook geen ontheffing nodig van Gedeputeerde Staten. Ook aan de spelregels voor de EHS uit de provinciale Structuurvisie wordt voldaan.

3.1.2 Flora en fauna

Flora en Faunawet

De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).


Zorgplicht en Verbodsbepalingen

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzocht of er beschermde en bedreigde diersoorten voorkomen in het gebied. Verkennende onderzoek Flora en Fauna is uitgevoerd (Quickscan planlocatie Kwakkenbergweg, de Groene Ruimte BV d.d. 22 september 2009). Hierop volgend is een nader onderzoek verricht naar de mogelijke leefgebieden voor soorten zoals vleermuizen, steenmarters en eekhoorns (rapport Nader Onderzoek Flora & Fauna Kwakkenbergweg d.d. 30 maart 2011).

Een bestemmingsplanherziening kan doorgevoerd worden als er geen onoverkomelijke conflicten met de Flora- en faunawet worden verwacht. Een eventuele vereiste ontheffing dient aanwezig te zijn op het moment dat de werkzaamheden daadwerkelijk starten. Uit het nader onderzoek is gebleken dat er van de Steenmarter en van de Gewone dwergvleermuis verblijfplaatsen door de ingreep worden verstoord.

Steenmarter

De steenmarter heeft een vaste verblijfplaats in het te slopen oude deel van het college. De steenmarter is een zich uitbreidende soort die ook al lang bekend is in Nijmegen. Gelet op de mogelijkheden die het terrein nu en in de toekomst voor de steenmarter op basis van de nu beschikbare kennis lijkt te bieden (waaronder het te handhaven woonhuis) en de eisen die de steenmarter aan een verblijfplaats stelt, wordt verwacht dat er voldoende en tijdig maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit te waarborgen. In het vervolgtraject worden deze maatregelen nader uitgewerkt. Door deze aanpak wordt de functionaliteit gewaarborgd en zijn er wat de Steenmarter betreft voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening geen onoverkomelijke conflicten te verwachten met de Flora- en faunawet.

Gewone dwergvleermuis

Voor de Gewone dwergvleermuis is geconcludeerd dat deze een paarplaats heeft in het te slopen lage deel van het college. (Potentiële) paarplaatsen zijn ook in de nabije omgeving aanwezig. Aanvullend daarop worden er tevens drie als paarplaats geschikte vleermuiskasten in de nabije omgeving geplaatst. Door deze aanpak wordt de functionaliteit van de paarplaats in het lage oude deel van het college gewaarborgd en zijn er wat dit punt betreft voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening geen onoverkomelijke conflicten te verwachten met de Flora- en faunawet.

De Gewone dwergvleermuis heeft een vaste verblijfplaats in de te slopen gymzaal. De Gewone dwergvleermuis is zeer algemeen in stedelijk gebied. Gelet op de mogelijkheden die het terrein op basis van de nu beschikbare kennis lijkt te bieden (waaronder het te handhaven woonhuis) en de eisen die de Gewone dwergvleermuis aan de verschillende soorten verblijfplaatsen stelt, wordt verwacht dat ook in de toekomstige situatie er voldoende (potentiële) mogelijkheden zijn voor de verschillende functies die de gymzaal mogelijk heeft voor de Gewone dwergvleermuis én dat tijdig de juiste maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit te waarborgen. Om gerichte maatregelen te kunnen nemen teneinde de functionaliteit te waarborgen, wordt in 2011 een aanvullend onderzoek uitgevoerd. In dat onderzoek worden soort verblijfplaats(en) en het aantal dieren bepaald en, op basis daarvan, de te nemen maatregelen uitgewerkt. Daarmee zijn er wat dit punt betreft voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening geen onoverkomelijke conflicten te verwachten met de Flora- en faunawet.

Conclusie

De verstoring van de verbijfplaatsen van de Steenmarter en de Gewone dwergvleermuis leveren naar verwachting geen onoverkomelijke conflicten op met de Flora- en faunawet en vormt geen belemmering voor herziening van het bestemmingsplan.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedssfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Aanbevelingen en mitigerende maatregelen uit het nader onderzoek moeten worden nagestreefd om overtredingen op de flora en fauna wetgeving te voorkomen.

3.1.3 Groenhoofdstructuur

Binnen het plangebied is groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig. Het gaat hier om vlakgroen op stedelijk niveau. Dit groen zal niet aangetast worden omdat de bebouwing tussen de vlakken in gebouwd zal worden. Hiermee blijft het vlakgroen onaangetast. Tevens wordt na de verbouw het vlakgroen versterkt en ecologisch verbeterd. (Groencompensatieplan (Cobra, 21 oktober 2010)).

3.1.4 Waardevolle bomen / groen

Voor alle te handhaven bomen (zie Groencompensatieplan (Cobra, 21 oktober 2010)) binnen en aan de randen van het plangebied geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau.

3.1.5 Compensatie

Voor het rooien van bomen op het terrein is een rooivergunning nodig. Aan de hand van het rapport “Groencompensatieplan (Cobra, 21 oktober 2010)” zal de ontwikkelaar de compensatie opgelegd worden.