Plan: | Broersveld-Kwakkenberg 1971 - 74 (Kwakkenbergweg 33) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP29W74-OH01 |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven hoe zij die belangen gaan realiseren. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven is het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) het aangewezen instrument.
De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit geeft aan wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Het besluit is nog niet vastgesteld en in werking getreden.
Wanneer een groot openbaar belang aan de orde is kan de desbetreffende minister uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten of een college van B&W ontheffing verlenen van een regel uit de AMvB of provinciale verordening. In enkele gevallen en als een groot nationaal belang in het geding is kan het rijk afwijken van in de AMvB gestelde regels.
Bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden, moeten op 1 juli 2013 zijn aangepast. Bestemmingsplannen die daarna (maar voor het in werking treden van dit besluit) onherroepelijk zijn geworden moeten maximaal vijf jaar na in werking treden van dit besluit aangepast zijn. Een uitzondering is gemaakt voor bestemmingsplannen die gebaseerd zijn op recent vastgestelde provinciale structuurvisies waarmee het rijk heeft ingestemd en bestemmingsplannen die niet strijdig zijn met de regels in dit besluit.
Hieronder volgen de voor dit (bestemmings)plan relevante hoofdlijnen van het ontwerpbesluit.
Bundelen van verstedelijking
Het bundelen van verstedelijking maakt het eenvoudiger om steden te ontsluiten en infrastructuur en voorzieningen optimaal te benutten. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt de noodzaak om de open ruimte te bebouwen. De variatie tussen stad en land blijft behouden. Bij provinciale verordening wordt het bestaand bebouwd gebied aangewezen.
De AMvB Ruimte bepaalt dat om de bundeling van bebouwing en een zorgvuldig gebruik van de ruimte te bevorderen worden in de provinciale verordening regels moeten worden gesteld voor nieuwe bebouwing binnen en aansluitend op het bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing. Ook voor (herbestemming van) bestaande bebouwing buiten het bestaand bebouwd gebied worden regels gesteld. De provinciale verordening geeft tevens de regels voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten bestaand bebouwd gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS) aangewezen. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing, (her)begrenzing, wijziging, compensatie en saldering van de EHS in een verordening. In de provinciale verordening worden regels aan bestemmingsplannen met betrekking tot de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van de EHS.
Voor de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe: nieuwe activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten zijn verboden, tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen reële andere mogelijkheden zijn en de negatieve effecten waar mogelijk gevolgen worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
De Nota Ruimte “Ruimte voor ontwikkeling” is een gezamenlijk product van de ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De Nota Ruimte legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op de gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur.
Het kabinet streeft naar een algemene basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. De kwaliteit van het landschap verdient daarnaast ook een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Meer specifiek richt het kabinet zich op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet kiest in de Nota Ruimte voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent verschuift van het stellen van beperkingen naar het stimuleren van ontwikkelingen. Beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen worden door het rijk alleen gesteld als een nationaal belang in het geding is.
Het kabinet is voornemens om voor de zomer van 2011 te komen met een actualisatie van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid in een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het kabinet wil komen tot één rijkskader in het ruimtelijk domein. Deze actualisatie vervangt in ieder geval de Nota's Mobiliteit en Ruimte.
Hieronder volgen de voor dit (bestemmings)plan relevante hoofdlijnen van de Nota Ruimte.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk uit van de bundelingsstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Deze bundeling heeft veel voordelen: steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor, het draagvlak voor voorzieningen wordt ondersteund en infrastructuur kan worden geconcentreerd en optimaal worden benut. Het rijk voert het bundelingsbeleid niet zelf uit; dat is een taak van decentrale overheden. Wel speelt het rijk een stimulerende rol. Ook toetst het of provincies en WGR-plusregio’s het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in hun beleidsplannen opnemen.
Vooral in eenzijdig samengestelde woonwijken met veel achterstandsgroepen en een lage woningkwaliteit moet ook de komende jaren worden vastgehouden aan de ambitie een flink deel van de uitbreidingsproductie binnenstedelijk te realiseren. Sociale spanningen en integratieproblemen kunnen daardoor worden verminderd en ontwikkelingskansen vergroot.
Balans tussen rood en groen/blauw
De kwantiteit en kwaliteit van het groen in en om de stad is de afgelopen tientallen jaren merkbaar verminderd. In en rond de steden bestaat vaak een tekort aan groene en blauwe recreatiemogelijkheden. Bovendien voldoet het aanwezige groen vaak niet aan de huidige kwaliteitseisen: in veel gevallen is het versnipperd en matig toegankelijk. Het rijk beschouwt het als een onderdeel van de te garanderen basiskwaliteit dat alle burgers toegang hebben tot voldoende groene en blauwe recreatiemogelijkheden. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans tussen bebouwing en groen/blauw meenemen in hun ruimtelijke plannen. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte.
Ook op nieuwe uitleglocaties fungeert het groen nogal eens als sluitpost. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 vierkante meter groen per woning hanteren. Daarnaast is behoud van parken en groenstructuren in steden en dorpen wenselijk.
Beschermde natuurgebieden
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuur-gebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. De provincies leggen in hun ruimtelijk beleid vast welke natuurkwaliteiten moeten worden beschermd. Het rijk vraagt de provincies ook om uiterlijk in 2005 vast te stellen welke milieu- en waterkwaliteit daarvoor vereist is en welke maatregelen daarvoor moeten worden genomen.
In beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’ regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit ook werkelijk gebeurt. In het afwegingskader voor de Ecologische Hoofdstructuur worden plannen, projecten en handelingen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak te bevorderen, kan hiervan worden afgeweken. Dit kan wanneer een combinatie van projecten wordt ingediend die tevens tot doel heeft de kwaliteit en/of kwantiteit van de Ecologische Hoofdstructuur op gebiedsniveau per saldo te verbeteren.
Beschermde soorten
Ook buiten beschermde natuurgebieden kent Nederland veel natuur die het waard is om beschermd en ontwikkeld te worden. De helft van de plant- en diersoorten waarover in internationaal verband verplichtingen zijn aangegaan, heeft zijn leefgebied buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Doordat overheden onvoldoende op de hoogte zijn van de aanwezigheid van deze soorten, krijgt die vaak pas laat in de planontwikkeling aandacht.
Het is dus wenselijk dat specifiek aandacht wordt geschonken aan behoud en ontwikkeling van beschermde soorten, hun leefgebieden en de verbindingen daartussen. Hier ligt vooral een taak voor de provincies. Zij geven in het streekplan aan hoe beschermde soorten en hun leefgebieden worden beschermd en ontwikkeld.