Plan: | Groot Oosterhout - 10 (Griftdijk 62, 2 woningen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP29010-VG01 |
Met het plan wordt beoogd om twee woningen toe te voegen aan de Griftdijk. De woningen worden toegevoegd direct ten noorden van de Griftdijk 62. Het perceel ligt aan de rand van de wijk Groot Oosterhout in Nijmegen Noord.
De realisatie van de woningen op het perceel passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan Groot Oosterhout. Deze ontwikkeling wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige bestemmingsplanherziening.
Het plangebied is gelegen in Nijmegen Noord. Het plangebied wordt begrensd aan de westzijde door de Griftdijk. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door Griftdijk 62 en Griftdijk 64.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie E, nummers 689 en 162. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2060 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1: Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Groot Oosterhout', dat op 1 april 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het plangebied geheel voorzien van de bestemming 'Wonen' (zie afbeelding 1.2). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven. In de regels van de bestemming 'Wonen' is bepaald dat langs de Griftdijk uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd, waarvan de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 7 en 10 meter.
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat de minimale kavelgrootte 1500 m2 dient te zijn.
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin bij het perceel Griftdijk 62 en heeft een oppervlak van 2088 m2, waarop zich thans een vrijstaande woning met aangebouwde schuur bevindt. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woningbouw.
Het plangebied ligt aan de Griftdijk, het tracé van de verdwenen historische trekvaart tussen Nijmegen en Arnhem. De Griftdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke drager in het plangebied en is ook voor het Waalspronggebied een prominente ruimtelijke structuur. Ten opzichte van het omliggende landschap heeft de Griftdijk een hogere ligging, die op veel plekken langs de weg nog goed beleefbaar is. De Griftdijk vormde vroeger de westelijke kade van de gedempte trekvaart. Aan de oostzijde van het kanaal lag de Leemdijk. Aan weerszijden van het plangebied is het tracé van de trekvaart en de naastgelegen Leemdijk nog herkenbaar als een brede, onbebouwde zone; de bebouwing ligt op ruime afstand van de weg. De onbebouwde zone met diepe voortuinen herinnert aan het tracé van de voormalige trekvaart en Leemdijk en levert daardoor een bijdrage aan de zichtbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied en van de geschiedenis van deze verdwenen, historische transportader. Gezien de ouderdom van de trekvaart en de belangrijke rol die deze in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied heeft gespeeld hebben de Griftdijk en de onbebouwde strook aan de oostzijde ervan cultuurhistorische waarde.
Het bebouwingslint aan de Griftdijk bestaat uit individueel gebouwde panden uit verschillende perioden die worden omgeven door groene tuinen. Het plangebied maakt deel uit van dit lint maar is zelf is nooit gebouwd geweest.
In de nieuwe stedenbouwkundige situatie wordt gestreefd naar losse bebouwing, vrijstaande woningen, tweekappers en (korte rijtjes) om deze identiteit te blijven herkennen. Hierbij wordt het mogelijk gemaakt in aansluiting op de aanliggende recent ontwikkelde gebieden woningen toe te voegen, mits er voldoende ruimte tussen de bebouwing blijft bestaan. Dit vereist voldoende kavelgrootte. In de oude situatie waren het vooral hele grote kavels met vooral tuinderswoningen behorend bij de tuinbouwbedrijven. Inmiddels is het merendeel veranderd in woningen op courante kavels en sluiten de ontwikkelde woongebieden aan op de Griftdijk.
De Griftdijk is door de ontwikkeling van De Waalsprong veranderd. Oude en nieuwe bebouwing, woningen en schuren wisselen elkaar af. Losse, vrijstaande woningen worden afgewisseld met (korte) rijtjes en tweekappers. De woningen staan en stonden in de meeste gevallen op verschillende afstand van de Griftdijk (verspringende rooilijnen) en hebben een royale voortuin. Daar waar mogelijk wordt de ontsluiting van het erf gecombineerd. Parkeren dient te geschieden op eigen erf. De losse opzet van de verkaveling, de verspringende rooilijn, de ruimte tussen de verschillende panden en het architectuurbeeld dat verwijst naar boerderijen en schuren zorgen er voor dat de historische identiteit met lintbebouwing als karakteristiek zoveel mogelijk herkenbaar blijft.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Doorwerking plangebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (twee woningen), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6 van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
De provincie Gelderland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie en bijbehorende Omgevingsverordening zijn in 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en worden twee maal per jaar geactualiseerd.
Een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking toe moeten passen. De provincie heeft daar in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening een eigen invulling aangegeven. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik houdt in dat de behoefte van de ontwikkelingen op het gebied van wonen, kantoren, bedrijven en detailhandel regionaal moeten worden afgestemd en dat deze in principe binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moet worden. Het creëren van een goede sociale infrastructuur in de Waalsprong is een belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming van een hoogwaardig woon- en leefklimaat. De voorliggende ontwikkeling maat de realisatie van twee vrijstaande woningen mogelijk. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft twee woningen.
Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.
In de Structuurvisie 2013 geeft de gemeente Nijmegen het ruimtelijk beleid weer tot 2030. Het accent zal de komende jaren meer op consolidatie van de bestaande wijken en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande bebouwing, naast de ontwikkeling van het Waalfront, het stationsgebied en de Waalsprong. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:
Het raamwerk van groen, infrastructuur en water in de Waalsprong is inmiddels grotendeels aangelegd of in ontwikkeling. Binnen dit raamwerk zet de gemeente in op een meer organische en vraaggestuurde ontwikkeling. Zo ontstaat een veelkleurig mozaïek van woonbuurten met variatie in identiteiten, dichtheden en woonvormen. Bij een aantrekkelijk stadsdeel met hoogwaardige kwaliteit hoort uiteraard ook een aantrekkelijk aanbod van economische functies, goed bereikbare en toegankelijke voorzieningen en een zorgvuldige ingerichte openbare ruimte die bewegen, spelen, sporten, recreëren en ontmoeting stimuleert. De thans voorliggende ontwikkeling van twee vrijstaande woningen zijn passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.
Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.
De gebieden die voorlopig niet ontwikkeld worden zijn uitermate geschikt voor tijdelijk anders gebruik om het gebied al op voorhand een zekere aantrekkingskracht te geven, mits ze in eigendom van de gemeente zijn.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de Griftdijk en ligt daarmee in het deelgebied Groot Oosterhout. De bouw van de woning beleidsmatig goed aan bij de volgende ontwikkeluitgangspunten voor de Waalsprong:
De ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van twee woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
Kenmerken van het project;
Plaats van het project;
Kenmerken van het potentiële effect. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Woonvisie Nijmegen
Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad is en blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.
Doorwerking plangebied
Met de voorgestane ontwikkeling worden twee woningen in Nijmegen Noord gerealiseerd, welke past binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied de Waalsprong. Realisatie van deze woningen draagt bij aan de ontwikkeling van het gebied en voorziet in de behoefte aan grondgebonden woningvraag in een groenstedelijk woonmilieu.
In deze ruimtelijke verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang en mogelijk andere hinderaspecten. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden etc.
Het huidige plan maakt 2 extra woningen mogelijk ten noorden van Griftdijk 62. In de directe omgeving van dit plangebied zijn alleen woningen toegestaan. Een uitzondering hierop is de ontwikkeling van Griftdijk 62 tot kinderdagverblijf (kdv) en buitenschoolse opvang (bso). Voor wat betreft de VNG publicatie valt deze bedrijfsmatige activiteit onder categorie 2 met een richtafstand van 30 meter voor geluid. De afstand van de dichtsbijzijnde woning tot aan Griftdijk 62 is echter kleiner. Een geluid onderzoek (Akoestisch onderzoek De Klompjes, Griftdijk 62 te Nijmegen, 15 oktober 2018) is uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een goed woon en leefklimaat in de omgeving van de kdv/bso. Uit de resultaten blijkt dat er voor de dagperiode geen overschrijding is van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van maximaal 45 dB(A). De voorwaarde is dan wel dat de bso/kdv alleen in de dagperiode is geopend. Voor wat betreft het piekgeluid van het stemgeluid van spelende kinderen is er een overschrijding van 2 dB(A) op de nieuwe gevel van Griftdijk 62a gemodelleerd zonder aanvullende maatregelen. Bij het plaatsen van een muur van 2 meter tussen de bso/kdv neemt het piekniveau van het geluid echter af waardoor het binnen de normen van het activiteitenbesluit en de VNG brochure valt.
Doorwerking plangebied
Vanuit de milieuzonering is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg.
Deze geluidparagraaf is t.o.v. die in het ontwerpbestemmingsplan geactualiseerd. De actualisatie is het gevolg van een actualisatie van het akoestisch onderzoek, noodzakelijk omdat de meest noordelijk gelegen woning, van de twee, circa 4 meter verder van de Griftdijk af is komen te liggen en het onderliggende verkeersonderzoek is geactualiseerd. De actualisatie van het verkeersmodel vindt elk jaar plaats. Bij de verschoven woning bedraagt de hoogst berekende geluidbelasting 1 dB minder, vergeleken met het vorige onderzoek. Het definitieve besluit hogere waarde wordt, t.o.v. het ontwerpbesluit hogere waarde, aangepast.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De 2 woningen liggen binnen de zone van de Griftdijk. Voor deze weg is akoestisch onderzoek verricht.
De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de 2 woningen de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer op de Griftdijk wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 56 dB.
De geplande ontwikkeling kan alleen worden gerealiseerd als voor de 2woningen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk. Het plan voldoet aan het ontheffingscriterium “opvullen open plaats tussen aanwezige bebouwing”. De 2 woningen hebben een geluidluwe zijde aan de achterzijde van de woning. De tuin komt aan de achterzijde van de woning te liggen en ligt daarmee geluidluw. Verder zijn er nog indelingseisen van toepassing omdat de geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt.
Bij de 2 woningen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. Dit aspect moet i.h.k.v. de omgevingsvergunning worden getoetst.
Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
|
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
In het onderhavige plan bestaat het voornemen om 2 woningen te realiseren. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien. De woningen zijn geen gevoelige bestemming.
Doorwerking plangebied
Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is een beoordelingskader opgenomen voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Doorwerking plangebied
Omdat er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig zijn, vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Over het plangebied liggen de invloedsgebieden van het spoor van Nijmegen naar Arnhem en van de Betuwespoorlijn. De afstand van deze spoorlijnen tot het plangebied is echter dusdanig groot dat alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario kan optreden. Hiervoor is in de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (februari 2014) een standaard verantwoording opgesteld op pagina 33.
Doorwerking plangebied
Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
De belangrijkste resultaten zijn hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Zintuiglijk zijn lokaal in de bovengrond zwakke tot matige puinbijmengingen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de actuele contactzone is maximaal 17 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan asbest blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek (½ interventiewaarde < 50 mg/kg d.s). In de bovengrond zijn verhoogde gehalte aan lood, zink en PCB's aangetoond. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de toekomstige functie.
Doorwerking plangebied
Het aspect bodem leidt derhalve niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de beleidsnota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater
In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn maatregelen (ter voorkoming van grondwateroverlast) te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren dienen zelf te zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij dienen in dat kader zelf bouwkundige maatregelen te treffen. Dit speelt met name als ondergronds gebouwd gaat worden.
Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang bij de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.
Riolering/ hemelwater
In de Griftdijk ter hoogte van het plangebied ligt geen riolering. De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Astrid Lindgrenhof in de wijk Grote Boel aan de achterzijde van de twee woningen. De riolering in die wijk is uitgevoerd als duurzaam gescheiden stelsel.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer.
Het huishoudelijke afvalwater van de twee woningen moet worden aangesloten op de openbare riolering. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.
Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor het hemelwater dat afstroomt van de verhardingen is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.
Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen.
Het plangebied is gelegen aan de Griftdijk. Achter het plangebied ligt de nieuwe wijk Grote Boel. Het hemelwater dat afstroomt van de verhardingen in deze wijk wordt zo veel mogelijk bovengronds naar de openbare ruimte afgevoerd. Molgoten voeren het zo veel mogelijk bovengronds naar wadi's af. Via de wadi's infiltreert het water in de bodem. Drainageleidingen onder de wadi's voeren het water naar oppervlaktewater af. De wadi's hebben een zodanige inhoud en opbouw dat het hemelwater door de bodem wordt gezuiverd van onderweg meegenomen verontreinigingen. Als een wadi vol is, kan het water via een zogenaamde slokop (overstortvoorziening) met afvoerleiding erachter naar oppervlaktewater stromen. De drainageleidingen onder de wadi's zijn op deze afvoerleidingen aangesloten.
Het is niet uitgesloten dat het hemelwater dat afstroomt uit het plangebied naar de openbare ruimte aan de achterzijde van de woningen afgevoerd kan worden. Deze afstroming dient in dat geval wel bovengronds te zijn. In het waterhuishoudkundige plan van de wijk Grote Boel is nog geen rekening gehouden met de afvoer van het hemelwater dat afstroomt uit het plangebied. De mogelijkheden van bovengrondse afstroming naar de openbare ruimte aan de achterzijde van de woningen kunnen met de gemeente besproken worden.
Het is niet toegestaan het hemelwater bovengronds of ondergronds naar de openbare ruimte aan de voorzijde van het plangebied af te voeren. Hemelwater mag ook niet afstromen naar naastgelegen (lager gelegen) percelen.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
Figuur:
Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.
Beschermde soorten
De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
In september 2018 heeft het natuurwetenschappelijk centrum een quick-scan beschermde soorten uitgevoerd op de Griftdijk 62 (notitie met kenmerk W1505/P18-110). Uit de quick-scan blijkt dat effecten op vleermuizen en grondgebonden zoogdieren zijn uitgesloten. Binnen het plangebied is een Ekster (Pica pica) aangetroffen in een boom. Nesten van kraaiachtigen zijn beschermd als deze in gebruik zijn door vogels met een vaste verblijfplaats. Doordat het nest in gebruik is door de Ekster en niet door een vogel met een vaste verblijfplaats bestaat er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen dan de zorgplicht ten aanzien van deze groep vogels. De vaste verblijfplaats van de Kerkuil (Tyto alba) nabij het plangebied is inmiddels verlaten. Daarnaast zijn ook het plangebied en de directe omgeving daarvan niet meer geschikt voor de Kerkuil. De omgeving staat nu vol met bebouwing. Hiervoor zijn eerder al compenserende maatregelen getroffen en is een ontheffing aangevraagd. Verder zijn er huismussen (Passer domesticus) waargenomen in de braamstruwelen aan de rand van het plangebied. Het gaat hierbij om de functionele leefomgeving van de Huismus. Echter blijven deze braamstruwelen in de nieuwe plannen behouden dus zijn er geen verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming.
Zorgplicht
Aangeraden wordt om verstorende werkzaamheden zoals kap- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, dient voorafgaand door een ecologisch deskundige bepaald te worden of er sprake is van broedgevallen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Wanneer er broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden worden vastgesteld en er sprake zal zijn van vernietiging of verstoring met een wezenlijke invloed, kunnen de werkzaamheden pas verder gaan wanneer de jonge vogels het nest hebben verlaten. Of dit aan de orde is, kan pas vastgesteld worden na een nieuwe inspectie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden en wanneer de planning van de werkzaamheden bekend is. Tijdens de quickscan zijn er geen broedende vogels aangetroffen in en rondom de bebouwing.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Gelders Natuurnetwerk
In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Groene ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Nationale Landschap Gelderse Poort
De Gelderse Nationale Landschappen staan symbool voor een mooi, divers en dynamisch Gelderland en hebben een boven regionale waarde. Met het Nationale landschap wordt nagestreefd om de kernkwaliteit te behouden en de landschappelijke samenhang te vergroten. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk als deze kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.
De Gelderse Poort bestaat uit 2 deelgebieden: Ooijpolder en Rijnstrangen en de Stuwwal Nijmegen / bekken Groesbeek. De openheid van de Ooijpolder vormt een sterk contrast met de beslotenheid van de bosrijke stuwwal. Beiden zijn karakteristiek voor de deelgebieden.
Gemeentelijk beleid
Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit
Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.
Topindicator groen (2010)
In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.
In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. De groene hoofdstructuur wordt met dit bestemmingsplan niet aangetast
Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
Hoofdboomstructuur
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. De hoofdbomenstructuur wordt met dit bestemmingsplan niet aantast.
Bijzondere bomen
Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.
Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.
Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden. Binnen het plangebied zijn geen bijzondere bomen aanwezig.
Ecologie van de stad
De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.
We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots
vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven
In de compactere stadsdelen van Nijmegen zijn de mogelijkheden om nieuwe ecologische relaties te realiseren vaak erg beperkt. Handhaving en versterking van aanwezige waarden staat hier dan ook voorop. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren.
Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.
Groen en gezondheid
Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
Groen en klimaat
Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het Fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Ambities voor groen in relatie tot water
Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of objecten die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed zijn geplaatst. In het plangebied bevinden zich wel twee cultuurhistorisch waardevolle structuren: het tracé van de Grift en het bebouwingslint aan de Griftdijk.
Het plangebied ligt aan de Griftdijk, het tracé van de verdwenen historische trekvaart tussen Nijmegen en Arnhem. De Griftdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke drager in het plangebied en is ook voor het Waalspronggebied een prominente ruimtelijke structuur. Ten opzichte van het omliggende landschap heeft de Griftdijk een hogere ligging, die op veel plekken langs de weg nog goed beleefbaar is. De Griftdijk vormde vroeger de westelijke kade van de gedempte trekvaart. Aan de oostzijde van het kanaal lag de Leemdijk. Aan weerszijden van het plangebied is het tracé van de trekvaart en de naastgelegen Leemdijk nog herkenbaar als een brede, onbebouwde zone; de bebouwing ligt op ruime afstand van de weg. De onbebouwde zone met diepe voortuinen herinnert aan het tracé van de voormalige trekvaart en Leemdijk en levert daardoor een bijdrage aan de zichtbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied en van de geschiedenis van deze verdwenen, historische transportader. Gezien de ouderdom van de trekvaart en de belangrijke rol die deze in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied heeft gespeeld hebben de Griftdijk en de onbebouwde strook aan de oostzijde ervan cultuurhistorische waarde.
Het bebouwingslint aan de Griftdijk bestaat uit individueel gebouwde panden uit verschillende perioden die worden omgeven door groene tuinen. Het plangebied maakt deel uit van dit lint maar is zelf is nooit gebouwd geweest.
Doorwerking plangebied
De beoogde bestemmingsplanwijziging maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk. Deze worden op ruime afstand van de Griftdijk geplaatst en daarmee zorgvuldig ingepast in het bestaande bebouwingslint. Vanuit cultuurhistorie is er daarom geen bezwaar tegen deze bestemmingsplanwijziging.
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (ABAK, 2012) in een gebied met archeologische waarde 1.
Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde nog niet door onderzoek vastgesteld of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Figuur: Uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met aanduiding "ster"van het plangebied
Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.
In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Doorwerking plangebied
Op de verbeelding is de aanduiding Waarde - Archeologie -1 opgenomen en daarmee is de ontwikkeling vanuit Archeologie akkoord.
Gemotoriseerd verkeer:
Het plangebied Griftdijk 62 (2 woningen) maakt onderdeel uit van de wijk Grote Boel en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Noord. Het plangebied wordt ontsloten via de Griftdijk deze weg valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg.
Langzaam verkeer:
Het plangebied kan via de Griftdijk ontsloten worden door fietsers en voetgangers.
Openbaar vervoer:
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Griftdijk. Deze bevinden zich op circa 300 meter loopafstand van het plangebied nabij kruispunt Griftdijk / Terracottastraat.
Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied valt in gebied "schil / overloopgebied".
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het plangebied ligt aan een toegangsweg met maximumsnelheid van 50 km/h.
Doordat in het plangebied het aantal woningen nagenoeg niet wijzigt is er geen significante verkeerstoename of verkeersafname.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig. Ook zijn er geen beschermingszones opgenomen.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de Waalsprong wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd en wordt daarom geen gasnet aangelegd. Het plangebied valt binnen de concessie van dit warmtenet.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Tuin
De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 7.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten).
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. De gemeentelijke kosten ten gevolge van deze ontwikkeling worden middels het heffen van leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is een verhaalsovereenkomst planschade afgesloten met de initiatiefnemer waarin hij zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie liggen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), en is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden waren. (elektronische kennisgeving).
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.