direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groot Oosterhout - 5 (Brede School en sportvoorziening Grote Boel)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP29005-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Voor het plangebied Grote Boel, gelegen in de Waalsprong, is een actualisatie gemaakt van het stedenbouwkundig plan De Grote Boel. Doel is een tuinstedelijke wijk te realiseren die fiets- en kindvriendelijk is. Er is gezocht naar een structuur die is georiënteerd op de 'blauwe" en 'groene" randen; respectievelijk de Oosterhoutse Plas en het archeologische veld. Op de voormalige boerderij Grote Boel rust een brede bestemming (maatschappelijk / horeca / dienstverlening). Het vigerende bestemmingsplan Groot Oosterhout voorziet op die plek in de realisering van een kindcluster (combinatie basisschool en kinderopvang). Deze plek gelegen aan een langzaamverkeersverbinding, direct grenzend aan de Ressensewal en de noordoever van de Oosterhoutse Plas, leent zich bij nader inzien uitstekend voor de realisering van een (lichte) horeca-activiteiten zoals: koffiebar, ijssalon, tearoom, bistro, restaurant et cetera. Een invulling met deze bestemming kan betekenis hebben voor de wijk en aangrenzende gebieden. Het bestemmingsplan Groot Oosterhout staat dat ook toe.

Nieuwe inzichten maken dat heroverweging van de locatie voor de te vestigen school heeft plaatsgevonden. De wens om scholen in elkaars nabijheid te situeren vanwege de mogelijkheid gemeenschappelijk gebruik te maken van een aantal bijbehorende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld gymzalen, mogelijk te maken. De ligging t.o.v het verzorgingsgebied is hierbij van belang. In de toekomstige ontwikkeling van het woongebied Zuiderveld (ten noorden van de Keizer Hendrik VI-singel) is eveneens een school gepland. De school in de wijk Grote Boel kan daarom beter elders in de wijk, meer in de noordrand van het gebied worden gevestigd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van het gebied De Grote Boel, direct aansluitend op deze nieuwe woonwijk in ontwikkeling. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de watersingel langs de Hella Haassestraat en aan de westzijde door de bestaande kavels en toekomstige woongebied langs de Griftdijk. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de oost-west lopende doorgaande fietsverbinding (ten zuiden van de Keizer Hendrik de VI-singel). Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 7048 m².

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Groot Oosterhout. Dit bestemmingsplan is door de raad op 1 april 2009 vastgesteld.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat op de gewenste locatie geen kindcluster is toegestaan. Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is momenteel braakliggend. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door al gerealiseerde woningbouw en veel bouwrijpe grond, waar momenteel en in de nabije toekomst woningen, bedrijven tot en met de categorie 3.1 (binnen de bestemming bedrijf), winkels, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, wonen en winkels (binnen de bestemming centrum), kleinschalige kantoren, praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen (binnen de bestemming gemengd - 1 ) kunnen worden gevestigd.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

De wijk Grote Boel is volop in ontwikkeling. Inmiddels is een groot deel van de geplande woningen gerealiseerd of in ontwikkeling. Naar verwachting zullen de laatste bouwvelden in 2018/2019 worden ontwikkeld. Er zal dan waarschijnlijk ook een aanvang gemaakt zijn met de ontwikkeling van de wijk Zuiderveld, ten noorden van Grote Boel. De wijk kenmerkt zich door een hoofdstructuur die gevormd wordt door een aantal fietsstraten (auto te gast) in noord-zuid en oost-westrichting die de buurten met elkaar verbinden en aansluiten op de hoofdstructuur van de aanliggende woonwijken in de Waalsprong. De te realiseren Brede School (Kindcluster) en bijbehorende sportzaal zijn gunstig gelegen binnen het verzorgingsgebied, dat naast Grote Boel, ook een deel van de bestaande naastgelegen wijk Oosterhout en toekomstige wijk Zuiderveld omvat. Goed aangesloten op de genoemde hoofdfietsstructuur en het netwerk van voetgangersverbindingen met de intentie een veilige schoolomgeving te realiseren. Ook liggen de school en sportzaal straks in de directe nabijheid van de groene parkzone die de noordzijde van Grote Boel begrenst, waardoor hiervan gebruik kan worden kan worden gemaakt voor buitenactiviteiten. De bereikbaarheid per auto en het parkeren, halen en brengen gebeurt aan de noordzijde vanaf een aansluiting op de Keizer Hendrik de VI-singel. School inclusief sportzaal liggen dus aan de entree van de wijk. Ten noorden van de school is in het vigerende bestemmingsplan ruimte voor de realisatie van een supermarkt en een parkeerterrein. Dit parkeerterrein kan door dubbelgebruik voor de school dienst doen. Ook worden er parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0002.jpg"

Figuur 2: verkooptekening inclusief inrichting

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.

3.2 Relevant rijksbeleid

3.2.1 Rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ladder is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zekerheidshalve is de laddertoets toch doorlopen. Zie daarvoor de bijlage bij de toelichting.

Sub a (Actuele) regionale behoefte

Uit het behoefteonderzoek (zie bijlage) blijkt dat er binnen de planperiode van tien jaar (grote) behoefte is aan de voorziende ontwikkeling.

Sub b Benutting van beschikbare gronden

Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied. Het vigerende bestemmingsplan maakt het al mogelijk om woningbouw met bijbehorende maatschappelijke functies te realiseren.

Sub c Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied

De gehele ontwikkelingslocatie valt binnen het bestaande stedelijke gebied van Nijmegen. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0003.png"

Figuur 3: ladder voor duurzame verstedelijking

3.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.3 Relevant provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant. Bij ruimtelijke ingrepen moet beoordeeld worden of het plan voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking. Zoals onder het kopje Rijksbeleid is beschreven voldoet het plan hieraan.

3.3.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Provinciale Staten hebben in december 2015 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie.

3.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat het plan voorziet in een school, kinderopvang en sportzaal. Het plan voorziet in een lokale behoefte.

3.4 Relevant gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.

Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.

3.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Maatschappelijke ontwikkeling

In Nijmegen Noord wordt in de Waalsprong een nieuw woongebied ontwikkeld. Binnen de Waalsprong worden in fases woonwijken ontwikkeld waaronder de wijk De Grote Boel. Van deze wijk is inmiddels een groot deel (ca. 65%) van de woningen opgeleverd, in aanbouw of verkocht. Momenteel wordt invulling en uitwerking gegeven aan het laatste deel van de wijk. Daarnaast is de toekomstige ontwikkeling van de wijk Zuiderveld in voorbereiding.

De opdracht is om een aantrekkelijk woongebied te realiseren in ontwerp en inrichting van de wijken. Bij de inrichting behoort tevens het realiseren van een dekkend netwerk van voorzieningen.

De gemeente Nijmegen werkt daarbij samen met partners in het maatschappelijke domein, waaronder schoolbesturen en aanbieders van kinderopvang en buitenschoolse opvang.

Voor de realisatie van basisscholen in de Grote Boel is het uitgangspunt dat deze voldoen aan de menselijke maat. Dat betekent dat scholen voor basisonderwijs in principe worden gemaximeerd op 480 leerlingen.

In februari 2015 heeft schoolbestuur Conexus een aanvraag gedaan voor het stichten van een nieuwe katholieke basisschool in De Grote Boel. De gemeenteraad heeft de aanvraag voor deze school op het plan van scholen 2016 – 2019 opgenomen en ter goedkeuring aan de minister van onderwijs gestuurd. In oktober 2015 is het plan door de minister goedgekeurd en daarmee is bekostiging van deze nieuwe basisschool per 1 augustus 2016 zeker gesteld.

De gemeente Nijmegen heeft op grond van de wet de zorgplicht voor de huisvesting van basisscholen. Op het daarvoor ingediende verzoek van schoolbestuur Conexus heeft de Raad in juni 2016 besloten tot het toekennen en bekostigen van de huisvesting van de nieuwe basisschool in De Grote Boel die ook leerlingen in de toekomstige wijk Zuiderveld is bedoeld. Het schoolbestuur zal in samenwerking met partners nadere uitwerking geven aan de realisatie van kinderopvang en Buitenschoolse opvang voor De Grote Boel en Zuiderveld.

De brede school en sportvoorziening in de Grote Boel ligt centraal in het voedingsgebied en is goed bereikbaar. De locatie ligt aan een doodlopende weg voor bestemmingsverkeer met parkeergelegenheid en een Kiss & Ride voorziening. Er komt een apart fietspad vanuit het zuiden. Het programma voor de brede school bestaat uit een basisschool inclusief sportzaal voor 480 leerlingen en een kinderopvang.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Met dit bestemmingsplan wordt een basisschool (SBI 2008 code 8531), een sportzaal (SBI 2008, code 931), buitenschoolse opvang (SBI 2008, 8891) en een kinderdagverblijf (SBI 2008, 8891) mogelijk gemaakt. Bij het omgevingstype rustige woonwijk geldt bij deze drie functies volgens de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter (voor het aspect geluid). Bij het omgevingstype gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandsstap worden teruggebracht en geldt dus bij deze drie functies volgens de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter (voor het aspect geluid), conform hoofdstuk 2 van de VNG-brochure. In dit geval gaat het om gemengd gebied. Dat betekent dat een richtafstand van 10 meter geldt. Het gaat om een gemengd gebied omdat er sprake is van functiemenging. Rondom het plangebied komen namelijk diverse functies voor: wonen, bedrijven tot en met de categorie 3.1 (binnen de bestemming bedrijf), winkels, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, wonen en winkels (binnen de bestemming centrum), kleinschalige kantoren, praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen (binnen de bestemming gemengd - 1) . Er is in de buurt ook sprake van belangrijke ontsluitingswegen/verbindingswegen, namelijk de Griftdijk en de Keizer Hendrik VI-singel. Dat er diverse functies rondom het plangebied voor komen is goed te zien op de volgende afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0004.png"

Er geldt dus een richtafstand van 10 meter. Aan die richtafstand wordt voldaan. Een richtafstand uit de VNG-brochure geldt voor de afstand tussen het bestemmingsvlak en de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De afstand tussen het plangebied (en dus het bestemmingsvlak) en het perceel Griftdijk 128 bedraagt 10 meter. Dat is ruim voldoende aangezien de richtafstand van 10 meter geldt tussen het bestemmingsvlak en de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Ook ten opzichte van overige gevoelige functies rondom wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat, zelfs als er geen sprake zou zijn van een gemengd gebied, er wordt voldaan aan de VNG-brochure, in het bijzonder aan het stappenplan van paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Uit akoestisch onderzoek volgt namelijk dat er sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting nu de geluidwaarden als volgt zijn: 38 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, 62 dB(A) voor het maximale geluidniveau en 31 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de VNG-brochure.

4.3 Geluid

De nieuwbouwlocatie voor de school ligt binnen de geluidszones van de Keizer Hendrik VI- singel en de Griftdijk Noord.

Uit berekeningen op de grenzen van het plangebied blijkt de geluidsbelastingen van beide wegen afzonderlijk  in prognosejaar 2025 lager zijn dan 48 dB. De rekenpunten zijn in het onderstaande plaatje weergegeven. Het verkeerslawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van een  school op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0005.jpg"

Figuur 4: rekenpunten geluidsberekening wegverkeerslawaai

4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (NIBM) van belang. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van circa 7500 motorvoertuigen per etmaal.

Voor kleine ruimtelijke plannen en verkeerskundige ingrepen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van IenM in samenwerking met Infomil de 'nibm'-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van de rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

Verkeersgeneratie

voorziening   norm   eenheid   aandeel bezoekers   aantal eenheden   aantal ritten  
basisschool   6,4   per 10 leerlingen     480   307  
kinderopvang   26,75   per 100m2 bvo   91%   760   204  
sportzaal   8,65   per 100m2 bvo   94%   455   40  

bron Crow 272 en 317

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0006.png"

Uit de berekening met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10 niet overschrijdt. Het planvoornemen moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.

De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • 1. liever niet binnen 300 meter van een snelweg,
  • 2. op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden,
  • 3. niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in 1e lijnsbebouwing,
  • 4. aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

De gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. Het plan voor de school ligt op circa 170 meter van zowel de Griftdijk-Noord als de Keizer Hendrik VI-singel. Het plan voldoet daarmee aan de GGD-richtlijn.

Regelgeving voor luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van een school met kinderopvang op deze locatie.

4.5 Externe veiligheid

De gemeente Nijmegen wil een basisschool inclusief sportzaal met kinderopvang realiseren aan de noordoostzijde van de wijk Grote Boel. Het huidige bestemmingsplan voorziet alleen in wonen en niet in maatschappelijke doeleinden. Vandaar dat een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is. Het nieuwe plan dient getoetst te worden aan de regelgeving voor externe veiligheid en aan de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen. De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkeling. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.

  • De hogedruk aardgastransportleidingen A524 en A533;
  • Het transport van gevaarlijke stoffen over de A325, de Betuwelijn en de A15.

Plaatsgebonden risico

Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld.

Er valt geen PR contour over het plangebied. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft in artikel 14 aan dat vanaf het hart van beide buisleidingen aan weerszijde een belemmeringen stook van 5 meter dient te zijn opgenomen. De gasleiding valt buiten de projectgrenzen van dit bestemmingsplan.

Het groepsrisico

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A325 ( afstand 650 meter) is zeer beperkt. Het vervoer over de A15 (1300 meter) is al een stuk groter. Het vervoer over de Betuwelijn (1650 meter) is nog een stuk groter. Al deze vervoerassen liggen echter op dusdanig grote afstand dat alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario het plangebied kan bereiken. In de verantwoording van het groepsrisico volstaat dan ook een verwijzing naar de standaard verantwoording die staat opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid op pagina 33 en 34.

In februari 2014 is door de gemeente Nijmegen de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld waarin is aangegeven dat het bouwen van kwetsbare objecten (woningen) en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld basisschool en kinderopvang) in de 100% letaal contour van hogedruk aardgastransportleidingen alleen mogelijk is na een zware verantwoording van het groepsrisico. Dit wil zeggen dat de locatiekeuze goed onderbouwd dient te worden. Daarbij is het van belang de noodzaak van de gekozen locatie te beargumenteren in het licht van de veiligheidsrisico's. Tevens dienen maatregelen te worden afgewogen in relatie tot de hoogte van het groepsrisico en dient het advies van de veiligheidsregio over bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zwaar mee te wegen. Deze systematiek sluit aan op de verplichte verantwoording volgens artikel 13 lid 1 van het Bevb.

Het plangebied ligt binnen de 100% letaalcontour van de gasbuisleidingen. Beide gasbuisleidingen hebben een invloedsgebied van 540 meter aan weerszijde van de leiding en een 100% lethaal gebied van 210 meter. Dit laatste wil zeggen dat indien de leiding breekt er een fakkelbrand ontstaat waardoor iedereen op een afstand van 210 meter van de breuk komt te overlijden ten gevolge van de grote hittestraling van meer van 35 kW per m2. Deze grote gasbuisleidingen worden echter zeer goed beschermd tegen corrosie en andere risico's op leidingbreuk. De kans op zo'n leidingbreuk is dan ook zeer klein. Gezien de toenemende bebouwing binnen het invloedsgebied van de gasbuisleiding neemt het groepsrisico desalniettemin toe (kans X effect = risico). Ook het situeren van een basisschool, kinderopvang en sportzaal draagt dus bij aan de toename van het groepsrisico.

Verantwoording locatiekeuze

Voor de vestiging van een nieuwe school zijn vier locaties (zie figuur) onderzocht op de effecten voor externe veiligheid en andere relevante aspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0007.jpg"

Figuur 5: Verkavelingsplan Grote Boel

In onderstaande tabel is een samenvattende score weergegeven van de diverse locaties op diverse aspecten die zijn onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0008.jpg"

Figuur 6: Scoringtabel Locatie brede school en sportzaal

Locatie D is de locatie waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. Deze locatie scoort daarbij op alle onderzochte locaties het best behalve op het aspect externe veiligheid. De alternatieve locaties A, B en C liggen allen buiten de 100% lethaal zone van de buisleidingen. Het groepsrisico van alle locaties is doorgerekend (GR Locaties, ODRN). Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico bij keuze voor locatie A,B en C gelijkt blijft met de uitgangssituatie en dat het groepsrisico bij de ontwikkeling van locatie D toeneemt naar 85% van de oriëntatiewaarde bij buisleiding A524 en naar 96% van de oriëntatiewaarde van buisleiding A533. Gezien de toename van het groepsrisico en het feit dat er twee leidingen in het gebied liggen is de locatiekeuze van de school voorgelegd aan het BTHV van 28 januari 2016. Dit team heeft besloten dat nader onderzoek nodig is naar bronmaatregelen aan de buisleidingen om een afgewogen eindoordeel te kunnen vellen over de ontwikkeling van locatie D.

Maatregelen risicoreductie van gasbuisleidingen

Maatregelen zijn in te delen ruimtelijke veiligheidsmaatregelen, object gerelateerde maatregelen en bronmaatregelen. Bij de ruimtelijke veiligheidsmaatregelen is met name de keuze voor de locatie van belang. Deze is hiervoor al besproken. Daarnaast is het van belang dat vluchtwegen van de buisleidingen af worden gerealiseerd. Aangezien de beoogde school aan twee zijden omsloten is door leidingen is het zeer ingrijpend om bouwkundige maatregelen te treffen aan het gebouw die enig effect sorteren. Pas indien zich een leidingbreuk op grote afstand van de school voordoet kunnen deze maatregelen extra bescherming bieden. De veiligheidswinst hiervan is ook alleen merkbaar indien zich een incident voordoet. De kans daarop is uiteraard zeer laag. Gezien de ernst van een dergelijk incident geniet het de voorkeur om de aandacht volledig te focussen op het nog verder verlagen van de kans op een dergelijk incident. Ook in de overdrachtssfeer is geen zinvolle maatregel te bedenken. Het enige ramp scenario dat op kan treden na een breuk van de leiding is de fakkelbrand. Hierbij moet gedacht worden aan een fakkel van 80 meter hoog met zeer intense hittestraling. Geen enkele inpasbare structuur is hier tegen bestand. Maatregelen aan de buisleidingen zelf hebben als voordeel dat alle bewoners binnen het invloedsgebied iets veiliger zullen wonen en niet alleen de gebruikers van de nieuwe school die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Gezien het feit dat locatie D op vele niet- externe veiligheid onderwerpen positief scoort is in overleg met de Gasunie onderzocht welke bronmaatregelen realistisch en betaalbaar zijn om het groepsrisico te verlagen. Alle maatregelen zijn gericht op het voorkomen van graafschade aan de leiding. De breuk van de leiding en het ontstaan van een fakkelbrand is ook het enige scenario waarmee wordt gerekend. Bij de zoektocht naar bronmaatregelen verdwijnen er dus geen scenario's maar wordt de kans op graafschade en daarmee ook het risico van het optreden van een fakkelbrand gereduceerd. Het mogelijk effect en dus ook het invloedsgebied daarvan blijft gelijk. In bijgaande advies (GR bronmaatregelen, ODRN april 2016) zijn diverse bronmaatregelen en de effecten daarvan op de hoogte van het groepsrisico doorgerekend en geanalyseerd. De resultaten hiervan zijn met een inschatting van de kosten van de diverse maatregelen voorgelegd aan het BTHV van 13 april 2016. Hierop is besloten te kiezen voor extra gronddekking op beide buisleidingen over een traject van ongeveer 550 meter vanaf het plangebied tot aan de A325.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0009.png"

Figuur 7: locatie gronddekking op gasleiding

In onderstaande figuren is de ontwikkeling van het groepsrisico te zien vanuit de bestaande situatie, naar een situatie met school, kinderopvang en sportzalen, met en zonder maatregelen. Hierbij wordt op de y-as de kans op een effect per jaar uitgedrukt op het aantal dodelijke slachtoffers op de x-as. Beide schalen zijn logaritmisch. De blauwe lijn geeft de hoogte van het groepsrisico aan de rode diagonaal is de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0011.png"

Figuur 8: Bestaande situatie van groepsrisico buisleiding A524 (links) en A533 (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0013.png"

Figuur 9: Groepsrisico (A524 L, A533 R) bij ontwikkeling planlocatie zonder bronmaatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0015.png"

Figuur 10: Groepsrisico (A524 L, A533 R) planlocatie met extra gronddekking over lengte van 550 meter.

Het groepsrisico wordt ook wel uitgedrukt als percentage van de oriëntatiewaarde (rode lijn bovenstaande figuur) waarbij dit percentage wordt genomen van de kortste afstand tot de oriëntatiewaarde. Dan is te zien dat voor leiding A524 het groepsrisico stijgt van 29,9% van de uitgangshoogte tot 75,5 % bij de ontwikkeling van het plan en weer daalt tot 55,5% bij het toevoegen van extra gronddekking (voor leiding A533 is dit resp.22,7% - 96,6% - 40,5%). De maatregel leidt dus tot een substantiële reductie van het risico. Beide groepsrisiconiveaus stijgen doordat met de ontwikkeling van de school de dichtheid toeneemt van ongeveer 66 personen per hectare naar 86 personen per hectare. Het groepsrisico blijft met de genomen maatregelen nog ruim onder de oriëntatiewaarde. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de school en het kinderopvang pas in gebruik genomen kunnen worden indien de bronmaatregel van extra gronddekking over een traject van 550 meter is uitgevoerd.

Zelfredzaamheid en Bestrijdbaarheid

De Veiligheidsregio Gelderland Zuid is gevraagd te adviseren ten aanzien van de elementen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Op 23 oktober 2015 heeft de VRGZ (Bijlage..) haar eerste advies uit. De VRGZ concludeert het volgende.

…De geplande basisschool ligt, beschouwd vanuit het oogpunt van incidentbestrijding en mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij het maatgevend scenario, op een zeer ongunstige locatie. Men moet er rekening mee houden dat bij het optreden van dit scenario iedereen in het plangebied zal overlijden door de hittestraling. De mogelijkheden voor de rampenbestrijding zijn bij dit scenario zeer beperkt. Feitelijk moeten hulpdiensten bij een incident met een dergelijke transportleiding wachten tot de leiding door de Gasunie is afgesloten. Tussen het optreden van de breuk en het uitdoven van de fakkel zal dan ook enige tijd verstrijken. Het hele plangebied wordt in de tussentijd aan een dermate hoge hittestraling blootgesteld, dat het betreden van het geplande schoolterrein voor de brandweer onmogelijk is. Bouwwerken in het plangebied zullen onmiddellijk gaan branden. Men kan gezien de zeer hoge hittestralingsbelasting niet uitgaan van enige vorm van zelfredzaamheid. Maatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid hebben enkel nut indien een calamiteit met de gasleiding zich op grotere afstand van het plangebied voordoet.

De VRGZ heeft zijn advies ook na het besluit tot het toepassen van extra gronddekking niet aangepast aangezien de elementen waar zij over adviseert uitgaan van het optreden van een effect waarbij het dus niet van belang is wat de kans is dat dit effect zich voordoet. Verder adviseert de VRGZ maatregelen aan de school in overweging te nemen. Gezien de ligging van de school ten opzichte van de buisleidingen wordt dit als weinig effectief beoordeeld. Ook wijst de VRGZ nog op de mogelijkheid tot risicocommunicatie. Hierbij wordt echter terecht al opgemerkt dat het handelingsperspectief dichtbij een eventuele breuk van de leiding nihil is en pas op grotere afstand van het incident schuilen een optie is. Er wordt derhalve afgezien van aanvullende risicocommunicatie.

Conclusie: Met name de aardgastransportleidingen veroorzaken een substantieel groepsrisico in het plangebied. Door extra gronddekking op de buisleidingen aan te brengen wordt het groepsrisico aanzienlijk gereduceerd. Het resterende risico wordt aanvaardbaar geacht.

4.6 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

Verkennend onderzoek NVN 5740, rapportnummer 4782/RHA/VN-30518 d.d.25-08-2010 van Envita Almelo B.V.

Uit het bodemonderzoek blijkt:  

  • De grond is licht verontreinigd met zware metalen en bestrijdingsmiddelen (DDT's).
  • Het grondwater is matig verontreinigd met Barium.
  • Er is geen asbest verdacht materiaal aangetroffen.

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als school. De verhoogde concentratie barium in het grondwater is van natuurlijks oorsprong waardoor het uitvoeren van een nader onderzoek niet nodig is. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

Voor een wijziging van het bestemmingsplan volstaat het in 2010 uitgevoerde bodemonderzoek. Omdat het bodemonderzoek voor een omgevingsaanvraag niet ouder mag zijn dan 5 jaar, dient voorafgaand aan de vergunningaanvraag een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

4.7 Water

De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, december 2000)
  • Bestuursakkoord Water (mei 2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010-2015 (WP4)
  • Waterbeheersprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland, vastgesteld op 27 november 2015, ingegaan op 22 december 2015)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

Voor het wateraspect geldt dat de digitale watertoets met succes is doorlopen. De digitale watertoets is als bijlage bij de toelichting gevoegd. (Door technische problemen op de website staat er overigens bij de algemene projectgegevens dat het plangebied is gelegen in Lelystad, maar uiteraard is de locatie Nijmegen onderzocht.)

Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 en het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

Hemelwater

De aanleg en het functioneren van het watersysteem van de Waalsprong is vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichttingsplan Waalsprong (WIW). Uitgangspunt is dat (schoon) regenwater en vuilwater zoveel mogelijk gescheiden blijven. In de Waalsprong wordt voor de afvoer van het schone hemelwater een systeem aangelegd dat bestaat uit goten, wadi's, singels en plassen. Het hemelwater dat op het gebied valt, wordt in eerste instantie geborgen in wadi's. In de wadi's vindt infiltratie van het water plaats. Het overtollige water wordt afgevoerd naar de singels. De singels voeren het water naar plassen af. Onderweg vindt een natuurlijke zuivering van het water plaats.

Het watersysteem van de Waalsprong is een zelfvoorzienend systeem dat alleen in extreme situaties water naar de Linge afvoert. Na realisatie zal dit systeem uit drie grote plassen en een systeem van singels bestaan. De plassen functioneren als buffer voor het watersysteem van de Waalsprong. De plassen hebben een waterpeil dat kan fluctueren tussen 8,55 meter (na hevige neerslag) en 6,50 meter (tijdens droge periodes). Het waterpeil zal meestal rond de NAP + 7,90 meter liggen. De singels hebben een minimaal waterpeil van NAP + 7,60 meter. De plassen zullen tevens een belangrijke recreatieve functie gaan vervullen.

In de Waalsprong ontstaat zo een waterkringloop. In natte periodes wordt het wateroverschot opgevangen in de plassen. In zeer natte periodes wordt het afgevoerd naar de Linge via de watergang vlak naast de school. In droge periodes wordt het water vanuit de plassen door de singels rondgepompt. Op deze wijze blijft het ecosysteem het hele jaar door in stand. Door de singels en plassen zoveel mogelijk te voorzien van natuurvriendelijke oevers, kan in en om het water in de Waalsprong een bijzonder ecosysteem ontstaan, dat kansen biedt voor zowel planten- als diersoorten.

In overleg met het waterschap is voor de Waalsprong gekozen voor een combinatie van wadi's en oppervlaktewater. In de Waalsprong wateren daken en schone verhardingen bovengronds naar wadi's af. De lozing van hemelwater kan alleen na filtering plaatsvinden. Dit heeft te maken met het gegeven dat de waterkwaliteit in de plassen aan de zwemwaternorm moet voldoen.

De minimale berging in de wadi's bedraagt 10 mm ten opzichte van het aangesloten verharde oppervlak. De wadi's filteren het water en voeren het via drainageleidingen vertraagd naar oppervlaktewater af. Bij hevige neerslag stort het water via de slokops van de wadi's over en stroomt het naar oppervlaktewater. De wadi's worden met een evenwichtige ruimtelijke spreiding over de wijk in de openbare ruimte ingericht. Wadi's worden bij voorkeur zo ingericht dat extensief onderhoud mogelijk is. Voor een goede afvoer naar de singel mag de afstand tussen de wadi's en de singel niet meer dan 300 meter bedragen.

De berging zit in de singels en de plassen in de Landschapszone. Daarbij is rekening gehouden met een bepaald verhard oppervlak aan ontwikkelingen. De toename van verhard oppervlak moet overeenkomen met de berging conform de afspraken die in het WIW gemaakt zijn. Met een waterboekhouding wordt bijgehouden hoe verharding en berging in praktijk en model zich verhouden.

Het plangebied ligt evenals de wijk Grote Boel in deelgebied 5. Voor dit deelgebied is in de waterboekhouding rekening gehouden met 42,6 hectare verhard oppervlak. In de wijk Grote Boel worden op dit moment de eerste verharde oppervlakken gerealiseerd. Volgens het waterhuishoudkundige plan omvat de wijk Grote Boel 19,0 hectare verhard oppervlak. Het verharde oppervlak van dit deelplan dient in de waterboekhouding opgenomen te worden.

In de huidige situatie is geen verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie wordt 6.000 m2 verhard oppervlak aangelegd. De berging in wadi's dient dus 6 m3 te bedragen. Bij een peilstijging van 0,30 m bedraagt het minimaal benodigde oppervlak aan wadi's op het niveau van de slokop aan wadi's circa 20 m². Voor het plangebied moet afhankelijk van de vormgeving van de wadi rekening gehouden worden met een oppervlak tot 50 m² op het niveau van het maaiveld.

Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.

Afvalwater

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.

In de wijk Grote Boel wordt een duurzaam gescheiden systeem gerealiseerd. Het afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd naar een rioolgemaal dat centraal in de wijk geplaatst is. Tussen het plangebied met haar duurzaam gescheiden systeem en de wijk ligt de singel. De aanleg van riolering is vereist om de realisatie van de brede school mogelijk te maken.

4.8 Flora en Fauna

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (“Quickscan Flora en faunawet, Grote Boel, 30-03-2016”) Uit het onderzoek blijkt het volgende:

Het plangebied heeft mogelijk betekenis als foerageergebied voor steenuil en maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van rugstreeppad. Voor andere (strikt) beschermde soorten van Tabel 2/3 AMvB art. 75 Flora- en faunawet en jaarrond beschermde soorten vogels heeft het plangebied geen functionele betekenis. Mogelijk is een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk of zijn maatregelen nodig om negatieve effecten op steenuil en rugstreeppad te voorkomen. Omdat het plangebied en de wijde omgeving ervan aan snelle veranderingen onderhevig zijn, is uitsluitsel over de functie van het plangebied voor steenuil en rugstreeppad van cruciale betekenis. Daarom wordt aanbevolen om vóór 15 april 2016, tenminste twee keer een inventarisatieronde te houden in het plangebied gericht op de aanwezigheid van steenuil (jaarrond beschermd nest1) en rugstreeppad, waarbij tevens de functie van het plangebied voor de betreffende soorten wordt onderzocht.

Uit het vervolgonderzoek (“Inventarisatie rugstreeppad en steenuil Grote Boel Lent,”27 mei 2016) blijkt dat de rugstreeppad en steenuil niet zijn waargenomen in het plangebied en binnen een straal van 1 km daarvan. Het plangebied heeft geen functie voor rugstreeppad en steenuil. Van beide soorten zijn in de onderzoeksperiode waarnemingen gedaan in de regio. Deze referentiewaarnemingen geven aan dat beide soorten actief waren in de onderzoeksperiode en met de toegepaste onderzoeksmethode vastgesteld konden worden.

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. We beschouwen groen als een onderdeel van het stedelijk weefsel met verschillende functies voor de stad. Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren, het helpt bij problemen van luchtvervuiling, het werkt mee bij de afkoppeling en berging van regenwater, etc. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.

Natuur komt niet alleen voor in groene gebieden buiten de stad. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen maar hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn tuinen ook van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen.

In 2011 is de motie 'Nijmegen Ziet Ze Vliegen' aangenomen. Onder andere naar aanleiding van deze motie wordt het aanbrengen van faunavriendelijke voorzieningen gestimuleerd en wordt aandacht gevraagd voor het bevorderen van de biodiversiteit in Nijmegen. Voorbeelden die een positief effect hebben op de biodiversiteit zijn het vergroenen van tuinen, gevels en erfafscheidingen en het aanbrengen en (bij nieuwbouw) inbouwen van nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen. Biodiversiteit draagt tevens bij aan het in toom houden van plagen. Vogelbescherming Nederland heeft samen met BAM Utiliteitsbouw de checklist “natuurvriendelijke maatregelen aan gebouwen” ontwikkeld. Deze bevat eenvoudige maatregelen die goed zijn voor de natuur. Deze checklist is voor iedereen gratis te downloaden van de website van Vogelbescherming.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Cultuurhistorisch beleidskader

Nota Cultureel Erfgoed

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0016.png"

Figuur 11: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.

Monumentenverordening 

De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Aandachtslijst Cultureel Erfgoed

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Nijmegen Midden staan op de aandachtslijst.

4.9.2 Cultuurhistorische analyse

In de loop van de tijd is er al herhaaldelijk cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen Noord. De resultaten zijn onder meer neergelegd in het document “Het land over de Waal” van het Gelders genootschap (januari 1995), de MER Waalsprong 2002 en de beschrijving en conceptkaart van de Cultuurhistorische waardenkaart (2006).

Op onderstaande kaart zijn de cultuurhistorisch waardevolle structuren, gebieden en objecten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP29005-VG02_0017.png"

Figuur 12: Kaart cultuurhistorische waarden

4.9.3 Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan

In het betreffende bestemmingsplan is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Wel ligt het gebied in een archeologisch waardevol gebied (zie bijdrage archeologie).

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er daarom geen aanleiding voor het maken van nadere opmerkingen.

4.10 Archeologie

4.10.1 Archeologische uitgangsprincipes

Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.

De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.

Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.

Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.

Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.

4.10.2 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

4.10.3 Plangebied

Het plangebied ligt in een zone in Nijmegen Noord die rijk is aan archeologische sporen. Pal ten noorden van de Grote Boel ligt het archeologisch rijksmonument Zuiderveld, waar belangrijke prehistorische resten zijn aangetoond. Bij opgravingen net ten zuiden daarvan zijn o.a. ook sporen uit de Merovingische periode aangetroffen. Ook ten zuiden van het plangebied zijn bij verschillende opgravingen op 't Klumke belangwekkende vondsten gedaan uit onder andere de Merovingische periode. De watergang die de zuidoostelijke begrenzing van het plangebied vormt is deels onderzocht in 2014. Bij dit onderzoek zijn neolithisch materiaal van de Hazendonkgroep, diverse sporen uit de brons- en ijzertijd, en een aantal Romeinse graven aangetroffen.

Het plangebied zelf is door middel van proefsleuven onderzocht in 2011-2012. Ook daarbij zijn o.a. vuursteenconcentraties uit het midden-Neolithicum, diverse sporen van nederzettingen uit de late prehistorie tot en met de middeleeuwen, en sporen van een Romeins grafveld gevonden. Het archeologisch niveau ligt daarbij bovendien zeer dicht onder het maaiveld, terwijl aan of direct onder het oppervlak ook sporen uit de Tweede Wereldoorlog kunnen worden verwacht.

Het plangebied ligt daarmee dus in een gebied met aangetoonde en behoudenswaardige archeologische waarden. Daarom ligt op het plangebied de dubbelbestemming archeologie (waarde 3). Het gemeentelijk beleid voor dergelijke gebieden houdt in dat bodemingrepen groter dan 50 m2 in ieder geval voorafgegaan worden door een waarderend archeologisch vooronderzoek en dat bij bodemverstorende activiteiten het bodemarchief moet worden veiliggesteld.

Het waarderend onderzoek heeft in het plangebied reeds plaatsgevonden en de boven beschreven resultaten opgeleverd. Bouwplannen in het plangebied zullen derhalve slechts kunnen plaatsvinden indien het bodemarchief kan worden veiliggesteld. Dat kan ofwel gebeuren door het treffen van mitigerende maatregelen, zodat het bodemarchief zoveel mogelijk wordt ontzien (behoud in situ), ofwel door het te verstoren deel van het gebied op te graven (behoud ex situ), ofwel door een combinatie van beide.

4.10.4 Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de school met sportzaal moet goed zijn. Niet alleen vanuit de Grote Boel, maar ook vanuit het Woonpark Oosterhout en wijk Zuiderveld, ten noorden van de Keizer Hendrik VI singel.

Daarbij gelden de uitgangspunten voor wijk de Grote Boel, namelijk dat het een kind- en fietsvriendelijke wijk wordt. Voor de school is het belangrijk een veilige schoolomgeving te creëren met veilige schoolroutes, waarmee kinderen veilig te voet en per fiets hun school kunnen bereiken. Menging met autoverkeer nabij de school is ongewenst. We willen onnodig autoverkeer rondom de school voorkomen.

Door de ontsluiting van de school voor autoverkeer en langzaam verkeer vooraf goed te overdenken en te organiseren kunnen problemen met onveiligheid in de toekomst worden voorkomen. Deze locatie leent zich voor een goede oplossing:

  • Naar school gaan te voet of per fiets wordt gestimuleerd. Stimuleren van veilig gedrag bij ouders is voorwaarde voor een verkeersveilige schoolomgeving. Dit kan vergroot worden door een slimme, heldere en herkenbare opzet van ontsluiting en ruimtelijke inrichting
  • De hoofdontsluiting van de school (entree) wordt aan een doorlopende fiets-voetroute vanuit de wijk gerealiseerd
  • De oriëntatie van de school is gericht op de wijk, en op de gewenste vervoerswijzen
  • Fiets/looproutes lopen vlak langs de school; auto ontsluiting ligt op (relatieve) afstand van de school
  • Naar school gebracht worden per auto blijft mogelijk, maar vindt plaats aan de achterzijde (noordkant), zijde winkelcentrum
  • Geen speciale kiss & ride voorziening; parkeren op afstand. Voor keren van autoverkeer kan het (toekomstig) parkeerterrein bij het winkelcentrum dienen.
  • Het autoverkeer naar school wordt voor een belangrijk deel afgewikkeld via de rotonde in de Hendrik IV singel
  • Gebruik van de sportzaal door andere gebruikers: conform uitgangspunten school
4.11.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de meest recente Beleidsregels Parkeren. De Beleidsregels Parkeren vormen een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening' (2016) en de CROW 182.

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en het plangebied valt binnen de stedelijke zone 'schil/overloopgebied".

Volgens de huidige Beleidsregels Parkeren betekent dit, gelet op de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan, het volgende:

Voorziening   norm   eenheid   aantal eenheden   Parkeervraag / aantal parkeerplaatsen  
Basisschool   0,75   per leslokaal*   16   12  
Kinderopvang   1,1   per arbeidsplaats   8   8,8  
Totaal (afgerond)         21  

* per leslokaal 30 leerlingen

Voorziening   norm   eenheid   aantal eenheden   Parkeervraag / aantal parkeerplaatsen  
Kinderopvang   1,1   per arbeidsplaats   8   8,8  
Sportzaal   1,85   per 100 m² bvo   900   16,65  
Totaal (afgerond)         25  

Uit het voorgaande volgt dat 25 parkeerplaatsen benodigd zijn. Die parkeerplaatsen moeten in beginsel worden opgevangen op "eigen terrein". Volgens de Beleidsregels Parkeren en de Nota is "eigen terrein" een ruim begrip en gaat het om het terrein dat bij het project behoort. In dit geval worden er 30 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein.

De parkeervraag van de basisschool hoeft overigens niet te worden opgeteld bij de parkeervraag van de sportzaal en de kinderopvang. In de planregels is namelijk vastgelegd dat een half uur voor openingstijd van de basisschool en een half uur na sluitingstijd van de basisschool geen gebruik mag worden gemaakt van de sportzaal anders dan ten behoeve van de basisschool en de kinderdagopvang. Dat betekent kortgezegd dat anderen dan leerlingen/docenten/kinderen op de kinderopvang niet van de sportzaal gebruik mogen maken tijdens de openingstijden van de basisschool. Er kan dus nooit gelijktijdig gebruik worden gemaakt door leerlingen/docenten van de basisschool enerzijds en door anderen dan leerlingen/docenten van de sportzaal anderzijds.

Bij het voorgaande is geen rekening gehouden met "Kiss & Ride" (K&R) / halen en brengen. De gemeente is ook niet verplicht om daar rekening mee te houden. Dat volgt uitdrukkelijk uit (hoofdstuk 4 van) de CROW 182, waar de Beleidsregels Parkeren op zijn gebaseerd. Daarin staat namelijk dat maar de vraag of met het realiseren van voldoende parkeerplaatsen het kortstondig optredende probleem (van het niet altijd even zorgvuldig parkeren) daadwerkelijk kan worden verholpen. In de CROW-publicatie 182 is uitdrukkelijk het volgende aangegeven: “Voor gemeenten die toch iets aan de kortstondig optredende problemen van het brengen en halen van de kinderen met de auto willen doen, is een rekentool ontwikkeld.” Het voorgaande betekent dat de gemeente helemaal niet verplicht is om ervoor te zorgen dat de parkeervraag voor K&R / halen en brengen kan worden opgevangen. Indien de gemeente dat wel wil, dan kan gebruik worden gemaakt van de rekenmethode zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van de CROW-publicatie 182. Het is echter geen vereiste om de parkeervraag voor halen en brengen op te vangen.

Voor zover wel rekening mee zou worden gehouden met K&R / halen en brengen, geldt bovendien dat volgens de rekentool 53 parkeerplaatsen benodigd zijn. Die parkeervraag voor K&R kan binnen de openbare ruimte worden opgevangen. Binnen 100 meter van de school zijn er namelijk voldoende vrije parkeerplaatsen aanwezig.

Conclusie: De parkeervraag kan worden opgevangen.

4.12 Klimaat

Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen.

Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag.

In de Waalsprong worden de eerste aanzetten voor duurzaam bouwen gegeven door de aanleg van een duurzaam warmtenet en een robuuste waterstructuur.

Met andere overheden en bouwpartijen in de regio hebben we in het Groen Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GRP-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen.

Voor onderwijsgebouwen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig mogelijk om inzicht te geven in de (milieu)kwaliteit van het gebouwontwerp.

De kernpunten liggen bij terugdringen van de CO2 uitstoot, aanpassing aan veranderde weersomstandigheden en een gezond binnenklimaat. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel klimaatbehandeling, de warmtevraag en de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Het gebouw zal een groot dakoppervlak hebben. Door dit vergroend uit te voeren wordt de omgevingskwaliteit verbeterd en de waterhuishouding ontlast. Een groen dak in combinatie met zonnepanelen zorgt voor een beter rendement van deze panelen.

Op het schoolterrein kan op de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:

  • overhoeken en ruimtereserveringen niet bestraten maar groen inrichten; schoolplein zoveel mogelijk groen uitvoeren;
  • erfgrenzen en hekken groen aankleden (bv begroeid met klimop)
  • parkeerterreinen voorzien van beplanting zodat er voldoende beschaduwing is.

Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren ontstaat er een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader scheppen voor het gebruik van de gebouwen en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen en een school.

5.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsplanregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (Staat van horeca-activiteiten). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

In dit bestemmingplan komen de volgende bestemmingen voor: "Gemengd".

Gemengd (GD)

De bestemming Gemengd is opgenomen omdat er meerdere hoofdfuncties (een basisschool inclusief sportzaal) en een kinderopvang zijn toegestaan.

In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor: "Waarde - Archeologie 3".

Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologische deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Deze dubbelbestemming beslaat het gehele plangebied.

5.2.3 Aanduidingen

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit bestemmingsplan komen functie-aanduidingen (specifieke vorm van gemengd- voorwaardelijke verplichting), bouwvlakken, maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte, bebouwingspercentage en bebouwd oppervlak) voor.

5.2.4 Algemene regels

De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (beeldende kunst, (bouw)werken ten algemenen nutte, ondergronds bouwen), algemene gebruiksregels (evenementen en ondersteunende horeca) en overige regels (parkeerregels, voorrangsregeling bestemmingen).

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

5.3 Flexibiliteitsbepalingen

Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouwmogelijkheden reeds bieden, zijn er onder voorwaarden extra mogelijkheden. Deze extra mogelijkheden kunnen worden geboden via omgevingsvergunningen en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden.

Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.

Wijzigingsbevoegdheden

Bij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming te kunnen laten vervallen of juist op te nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Omgevingsvergunning

Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Bij de dubbelbestemmingen geldt er veelal een bouwverbod voor de overige voor deze gronden geldende bestemmingen. Van dit bouwverbod kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken. Daarbij wordt getoetst aan de belangen die met de dubbelbestemming worden beschermd. Hiervoor dient veelal vooraf advies ingewonnen te worden bij een deskundige of beheerder. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Het perceel ligt in het huidige bestemmingsplan “Grote Oosterhout”, welke is vastgesteld op 1 april 2009. De beoogde onderwijsbestemming op dit perceel past niet binnen dit bestemmingsplan. Daarom wordt er een nieuw bestemmingsplan voor de schoollocatie gemaakt. De nieuwe bouwmogelijkheden in dit kader betreffen alleen gronden die in eigendom zijn van de gemeente Nijmegen. Voor de dekking van de te maken gemeentelijk kosten is budget gereserveerd in de gemeentelijke begroting onder projectnummer G293 Grote Boel. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en de gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen conform artikel 6.12, lid 1 Wro. Daarom is deze wijziging financieel-economisch uitvoerbaar.

6.2 Financiële haalbaarheid

Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 13 juli 2016 een vooraankondiging gepubliceerd. Er moet worden aangetoond dat de ontwikkeling maatschappelijk uitvoerbaar is, dus dat er voldoende (maatschappelijk) draagvlak voor is en dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze aspecten worden beoordeeld in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het (vaststellings)besluit. Tegen dit ontwerpbestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad.

7.2 Overleg

Uit artikel 3.1.1 lid 2 Bro volgt dat Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat in bepaalde gevallen geen overleg is vereist. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben bepaald (o.a. bij brief van 5 juni 2008) dat geen overleg nodig is als het gaat om plannen met enkel een lokaal belang. Het onderhavige plan is vanwege het gebruik van puur lokaal belang, waardoor geen overleg met de provinciebestuur vereist is. Met het Waterschap Rivierenland heeft overleg plaatsgevonden.