direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laauwik - 4 (Woning naast Visveldsestraat 3b)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP25004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het plan wordt beoogd om een woning toe te voegen aan de Visveldsestraat. De woning wordt toegevoegd ten noorden van de Visveldsestraat 3b. Het perceel ligt in Nijmegen Noord.

De realisatie van de woning op het perceel past niet binnen het vigerend bestemmingsplan Laauwik. Deze ontwikkeling wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in Nijmegen Noord aan de rand de wijk Laauwik. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Visveldsestraat 3c en aan de zuidzijde door Visveldsestraat 3b.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als Gemeente Lent, sectie A, nummer 1303. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 455 m2.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0001.jpg" Figuur 1: Luchtfoto omgeving plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Laauwik. Dit bestemmingsplan is door de raad op 28 januari 2009 vastgesteld; het plan is op 2 februari 2010 onherroepelijk geworden.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat op deze kavel slechts één woning is toegestaan.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen noord, in de wijk Laauwik en ten westen van de Visveldsestraat. Op dit moment maakt het perceel nog onderdeel uit als tuin van Visveldsestraat 3b. Het perceel heeft nu een woon- en tuinbestemming, zonder bouwvlak. Het straatbeeld wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Lentseveld en Visveldsestraat zijn oude veldwegen gelegen in de nieuwbouwwijk Laauwik. In tegenstelling tot de rest van het gebied zijn aan deze wegen al bestaande woningen aanwezig. In het nieuwe plan is er voor gekozen om de veldwegen als lange rechte lijnen herkenbaar te houden. De veldwegen zijn de structuurdragers voor het stedenbouwkundige plan van Laauwik.

In het stedenbouwkundige plan van Laauwik worden nieuwe woningen aan de veldwegen geïntroduceerd. Het onderhavige plan maakt geen onderdeel uit van dit stedenbouwkundige plan, maar de gemeente heeft wel rekening gehouden met de uitgangspunten van dit plan. De nieuwe woning moet zich voegen in de gegroeide lintstructuur van de Visveldsestraat. Deze gegroeide structuur bevat verschillende typen woningen met een verspringende rooilijn. Een aantal woningen staan hier dicht op de straat, maar er staan ook woningen met een diepe voortuin. Alle woningen zijn hier voorzien van een kap.

Om bovenstaande redenen geeft dit plan enige ruimte ten aanzien van de positie van de woning. Verder gelden voor dit kavel de volgende uitgangspunten:

  • een vrijstaande woning op het perceel;
  • de voortuin is minimaal 3 meter diep en voorziet in een groene inrichting;
  • oriëntatie van hoofdmassa naar de woonstraat;
  • de woning is voorzien van een kap;
  • de maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen 5 en 10 meter;
  • minimaal 2 opstelplaatsen voor een auto op de eigen kavel;
  • overgang privé – openbaar vormgeven met een haag, eventueel in combinatie met metsel- of hekwerk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Doorwerking plangebied

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 1 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Doorwerking plangebied

Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (één woning), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid

3.1.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Relevant provinciaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Dit document heeft nu een vastgestelde status en vervangt de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland.

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.

De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.

Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.

Aandacht voor steden

Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

  • Apeldoorn-Zutphen-Deventer
  • Arnhem-Nijmegen
  • Ede-Wageningen

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:

Innovatie en economische structuurversterking

  • innovatie en economische structuurversterking;
  • Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

  • een goed bereikbare regio;
  • verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
  • voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

  • OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
  • het belang van de bestaande woningvoorraad;
  • het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
  • voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

  • kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen

De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Daarnaast streeft de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • van bouwen van nieuwe woningen naar benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.

Doorwerking plangebied 

Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.

In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning.

Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.2.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen, een andere aanpak (2013)

Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.

Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.

De gebieden die voorlopig niet ontwikkeld worden zijn uitermate geschikt voor tijdelijk anders gebruik om het gebied al op voorhand een zekere aantrekkingskracht te geven, mits ze in eigendom van de gemeente zijn.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de Visveldsestraat en ligt daarmee in het deelgebied Laauwik. De bouw van de woning sluit beleidsmatig goed aan bij de volgende ontwikkeluitgangspunten voor de Waalsprong:

  • het robuuste raamwerk van de Waalsprong met groen, infrastructuur en watersystemen blijft intact. Daarbinnen wordt een mozaïek aan woonwijken ontwikkeld.
  • er wordt vraaggericht ontwikkeld.
  • er wordt organisch en divers gebouwd in kleine bouwstromen.

De ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.

3.3.1 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Wonen

Woonvisie Nijmegen

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de recent vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. De crisis zorgde niet alleen voor een andere marktwerking. Ook door wet- en regelgeving zijn verhoudingen tussen stakeholders op het beleidsveld van wonen gewijzigd. In de nieuwe woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.

De gemeente wil toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. De gemeente ontwikkelt en beheert met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen.

Nijmegen Noord is de grootste uitbreidingslocatie, de Waalsprong. In totaal komen in dit nieuwe stadsdeel circa 12.000 woningen. Rondom de bestaande kern Lent zullen circa 8.000 woningen komen. Nijmegen Noord kent een voor de Vinex kenmerkende bevolkingssamenstelling: overwegend jonge gezinnen met kinderen. De bestaande kern Lent wijkt uiteraard af van dat beeld en heeft naar leeftijd en huishoudenstypen een meer gemiddelde samenstelling.

Centraal in het beleid ten aanzien van Nijmegen Noord staat dat op deze grote locatie een gevarieerd scala aan woonmilieus moet ontstaan. Cruciaal is dat het goedkope segment goed gespreid wordt over de deelplannen, te grote concentraties moeten worden vermeden. Het goedkope segment moet ook niet om planeconomische redenen ver in de tijd naar achteren wordt geschoven.

Doorwerking plangebied

Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in Nijmegen Noord gerealiseerd, welke past binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied de Waalsprong. Realisatie van deze woning draagt bij aan: de ontwikkeling van het gebied; woningdifferentiatie en variatie in dit woonmilieu en is in overeenstemming met de Woonvisie Nijmegen 2015-2020. "

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bedrijven en voorzieningen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure opgenomen Richtafstandslijsten. Hierin wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk milieuaspect (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft, en wordt in de vorm van een advies over de aan te houden afstanden, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie.

Daarnaast wordt uiteraard rekening gehouden met gedetailleerde informatie over bepaalde bedrijfscategorieën, zoals deze aan de orde komt bij wet- en regelgeving en jurisprudentie.

Doorwerking plangebied

In de omgeving zijn geen bedrijven gesitueerd.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Doorwerking plangebied

Een akoestisch onderzoek is in onderhavig geval niet vereist, aangezien het plangebied is gelegen aan de Visveldsestraat, waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

4.4 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Een nieuw initiatief is niet relevant als aannemelijk kan worden gemaakt dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Doorwerking plangebied

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling (de realisatie van één vrijstaande woning) valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). De onderhavige ontwikkeling is dan ook niet in betekende mate van invloed op de omgeving. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.

4.5 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Doorwerking plangebied

In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

4.6 Externe veiligheid

Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bedrijven en voorzieningen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast dienen bestaande bedrijven niet onevenredig in hun ontwikkelingsruimte te worden geschaad. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden. Hierin wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk milieuaspect (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft, en wordt in de vorm van een advies over de aan te houden afstanden, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie.

Het huidige bestemmingsplan voorziet in één woning in een woongebied met geen bedrijvigheid in de directe omgeving. Van enige hinder door bedrijven zal dan ook geen sprake zijn.

Doorwerking plangebied

Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.7 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

Verkennend bodemonderzoek Visveldsestraat 3b te Lent, MWH, rapportnr. M16B0315, d.d. 17-02-2017.

Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • In de kleiige bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • In de zandige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie zink en een matig verhoogde concentratie barium gemeten;
  • Tijdens het veldwerk is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Doorwerking plangebied

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als wonen met tuin. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming worden geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

4.8 Water

4.8.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000);
  • Bestuursakkoord Water (mei 2011);
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009);
  • Waterplan 2010 – 2015 (WP4);
  • Waterbeheersprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland, vastgesteld op 27 november 2015, ingegaan op 22 december 2015);
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014.

Doorwerking plangebied

Het plangebied maakt voorts deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant. Het plan betreft het omzetten van een tuinbestemming naar een woning.

4.8.2 Oppervlaktewater

Binnen of nabij het plangebied en directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig. Langs de Visveldsestraat ligt een A-watergang met nummer 113842. Ter hoogte van het plangebied kruist die watergang de Pavialaan als duiker. De volgende figuur toont een gedeelte van de legger wateren van Waterschap Rivierenland. Volgens deze figuur lijkt door de Galiciëstraat een andere A-watergang te liggen. Deze watergang is echter niet meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0002.png"

Figuur 2; A-watergang, nummer 113842.

4.8.3 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

Het vloerpeil dient conform Water- en rioleringsplan Laauwik tenminste NAP + 10,20 m te bedragen.

4.8.4 Riolering/hemelwater

In het Water- en rioleringsplan Laauwik was geen rekening gehouden met deze ontwikkeling. Door de gewijzigde stedenbouwkundige indeling bevindt de woning zich behalve aan de Visveldsestraat aan een zijstraat van de Alicantestraat met dezelfde naam. Langs de Alicantestraat liggen wadi's. Volgens het Water- en rioleringsplan Laauwik voert naar deze wadi's hemelwater af dat afstroomt van 9.633 m2 verhard oppervlak. In deze wadi's is 125 m3 berging beschikbaar wat overeenkomt met 13 mm ten opzichte van het aangesloten verharde oppervlak. Dit is ruim voldoende voor het bergen van het extra hemelwater dat afstroomt van deze woning. In de volgende figuur zijn de riolering voor de afvoer van het afvalwater en de wadi's en bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en afvoer van het hemelwater weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0003.png"

Figuur 3: riolering voor de afvoer van het afvalwater en de wadi's

De aanleg en het functioneren van het watersysteem van de Waalsprong zijn vastgelegd in het WIW 2009. Uitgangspunt is dat (schoon) regenwater en vuilwater zoveel mogelijk gescheiden blijven. In de Waalsprong wordt voor de afvoer van het schone hemelwater een systeem aangelegd dat bestaat uit goten, wadi's, singels en plassen. Het hemelwater dat op het gebied valt, wordt in eerste instantie geborgen in wadi's. In de wadi's vindt infiltratie van het water plaats. Het overtollige water wordt afgevoerd naar de singels. De singels voeren het water naar de plassen af. Onderweg vindt een natuurlijke zuivering van het water plaats.

Het watersysteem van de Waalsprong is een zelfvoorzienend systeem dat alleen in extreme situaties water naar de Linge afvoert. Na realisatie zal dit systeem uit drie grote plassen en een systeem van singels bestaan. De plassen functioneren als buffer voor het watersysteem van de Waalsprong. De plassen hebben een waterpeil dat kan fluctueren tussen 8,55 m (na hevige neerslag) en 6,50 m (tijdens droge periodes). Het waterpeil zal meestal rond de NAP + 7,90 m liggen. De singels hebben een minimaal waterpeil van NAP + 7,60 m. De plassen zullen tevens een belangrijke recreatieve functie gaan vervullen.

In de Waalsprong ontstaat zo een waterkringloop. In natte periodes wordt het wateroverschot opgevangen in de plassen. In zeer natte periodes wordt het afgevoerd naar de Linge. In droge periodes wordt het water vanuit de plassen door de singels rondgepompt. Op deze wijze blijft het ecosysteem het hele jaar door in stand. Door de singels en plassen zoveel mogelijk te voorzien van natuurvriendelijke oevers, kan in en om het water in de Waalsprong een bijzonder ecosysteem ontstaan, dat kansen biedt voor zowel planten- als diersoorten.

In overleg met het waterschap is voor de Waalsprong gekozen voor een combinatie van wadi's en oppervlaktewater. In de Waalsprong wateren daken en schone verhardingen bovengronds naar wadi's af. De lozing van hemelwater kan alleen na filtering plaatsvinden. Dit heeft te maken met het gegeven dat de waterkwaliteit in de plassen aan de zwemwaternorm moet voldoen.

De minimale berging in de wadi's bedraagt 10 mm ten opzichte van het aangesloten verharde oppervlak. De wadi's filteren het water en voeren het via drainageleidingen vertraagd naar oppervlaktewater af. Bij hevige neerslag stort het water via de slokops van de wadi's over en stroomt het naar oppervlaktewater. De wadi's worden met een evenwichtige ruimtelijke spreiding over de wijk in de openbare ruimte ingericht. Wadi's worden bij voorkeur zo ingericht dat extensief onderhoud mogelijk is.

Voor een goede afvoer naar de singel mag de afstand tussen de wadi's en de singel niet meer dan 300 meter bedragen. Door de wijk Laauwik met haar duurzaam gescheiden rioolsysteem ligt de singel als een lus. De volgende figuur toont het waterhuishoudkundige systeem van het oostelijke gedeelte van de Waalsprong. De woning aan de Visveldsestraat waarlangs de watergang ligt, bevindt zich in het midden van de figuur in de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0004.png"

Figuur 4: waterhuishoudkundig systeem voor oostelijke gedeelte van de Waalsprong

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Afvalwater en hemelwater moeten gescheiden aangeleverd worden. Het afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd naar een rioolgemaal dat centraal in de wijk geplaatst is. In het duurzaam gescheiden systeem van de wijk Laauwik moet het afvalwater ondergronds afgevoerd worden en dient het hemelwater bovengronds naar de openbare ruimte af te stromen. De ontsluiting van de woning voor zowel afvalwater (ondergronds) als hemelwater (bovengronds) bevindt zich aan de Alicantestraat. In de volgende figuur is dat weergegeven. Het gaat om de woning met nummer 31a. Een uitlegger voor het realiseren van de aan te vragen aansluiting op de riolering is volgens een ontvangen revisietekening al aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0005.png"

Figuur 5: Ontsluiting van de woning voor zowel afvalwater (ondergronds) als hemelwater (bovengronds).

4.9 Natuur en landschap

4.9.1 Natura2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

4.9.2 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan is niet van invloed op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

4.9.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (GNN/GO)

Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone. Bevoegd gezag voor de GNN/GO is de provincie Gelderland.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de GNN/GO om geen effecten te verwachten.

4.9.4 Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is vanaf 1 januari 2017 de Provincie.

Doorwerking plangebied

Gelet op de aanwezige begroeiing, gazon met een geschoren ligusterhaag en een berk aan de fietspad zijde, is het niet aannemelijk dat dit een geschikt biotoop voor beschermde planten of dieren is. Als de ligusterhaag gehandhaafd blijft en de tuin een gevarieerdere invulling krijgt, kan de situatie voor planten en dieren zelfs verbeteren ten aanzien van de bestaande situatie. De algemene zorgplicht voor flora en fauna moet te allen tijde gerespecteerd worden, er mag geen beplanting gerooid worden in het broedseizoen van de vogels.

4.9.5 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Doorwerking plangebied

Het plangebied tast de hoofdgroenstructuur niet aan. 

4.9.6 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

Voor de hoofdboomstructuur in de Waalsprong is een ambitie opgenomen in het Handboek Stadsbomen. De Visveldsestraat maakt in deze ambitie deel uit van de hoofdgroenstructuur. Op dit moment moet daar nog vorm aan gegeven worden. De voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan heeft geen nadelig effect op deze gewenste boomstructuur.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan tast de hoofdbomenstructuur niet aan.

4.10 Cultuurhistorie

4.10.1 Gemeentelijk beleid
4.10.1.1 monumentenverordening

De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

4.10.1.2 Aandachtslijst Cultureel Erfgoed

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.

4.10.1.3 Nota Cultureel Erfgoed

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013).

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen niet allemaal als beschermd monument of gezicht worden aangewezen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop inwoners onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

4.10.2 Doorwerking plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP25004-VG01_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met midden-boven de visveldsestraat in noord-zuid richting

Het betreffende bestemmingsplangebied 'Nijmegen Visveldsestraat' valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.

Het bestemmingsplangebied ligt aan de Visveldsestraat. Deze weg volgt een van oorsprong middeleeuwse kade en is daarmee een belangrijke historische drager die herinnert aan de strijd tegen het water in het gebied. De bebouwing langs de Visveldsestraat wordt kenmerkt door individueel gebouwde, vrijstaande woningen met verspringende rooilijnen. Hierdoor is een levendig beeld ontstaan. Een aantal van de woningen stamt uit het tuindersverleden van het gebied maar de meeste woningen zijn de laatste jaren ingepast. Het perceel in het bestemmingsplangebied is nooit bebouwd geweest.

4.10.3 Conclusie

De beoogde bestemmingsplanwijziging laat de bouw van een vrijstaande woning toe. De combinatie van de in het bestemmingsplan vastgelegde maximale goothoogte van 5 meter en nokhoogte van 10 meter zal in de praktijk waarschijnlijk tot de bouw van een woning met een schuin dak leiden.

De bestemmingsplanwijziging heeft dan ook geen invloed op de karakteristieken van het gebied. De bouw van de woning zorgt weliswaar voor een verdichting van de bebouwing aan de Visveldsestraat maar de geplande woning sluit wat betreft bouwmassa en positionering aan bij de reeds bestaande woningen.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanherziening.

4.11 Archeologie

4.11.1 Archeologische uitgangsprincipes

Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.

De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.

Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.

Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.

Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.

4.11.2 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988 en Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

4.11.3 Doorwerking plangebied

Het plangebied is gelegen binnen terrein N-32 op de Archeologische Beleidsadvieskaart, Lentseveld. Dit terrein is geclassificeerd als van zeer hoge waarde (waarde archeologie 3). In dit gedeelte van Nijmegen is sinds de jaren '90 op relatief grote schaal archeologisch onderzoek verricht. Daarbij is een aantal belangwekkende vindplaatsen aangetroffen, zoals een Ottoonse boerderij in het westen van het gebied en een uniek en omvangrijk Merovingisch grafveld in het centrum ervan. Gebleken is dat in terrein N-32 bovendien her en der bewoningssporen voorkomen die stammen uit de overgangsperiode van bronstijd naar ijzertijd.

In historische tijden is het plangebied steeds onbebouwd gebleven; wel hebben er in de twintigste eeuw kassen rondom het terrein gestaan.

Binnen het plangebied zelf heeft niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In de directe omgeving zijn echter wel door de gemeente Nijmegen verschillende onderzoeken verricht. Deze worden hieronder kort weergegeven.

Projectnaam   Locatie   Publicatie   Resultaten  
NLA 1-5   Visveldsestraat ten oosten van het . plangebied/ Visveldsestraat ten zuiden van het plangebied   NR 32 (2012)1   Vindplaats Nl4: weinig sporen en vondsten. Niet behoudenswaardig.
Vindplaats Nla5: vrijwel geen sporen, wel verspreid vondstmateriaal. Niet behoudenswaardig/ geen verder onderzoek.  
NLA 5/2   Visveldsestraat ten zuiden van het plangebied   NB 106 (2011)2    Terrein grotendeels verstoord. Niet behoudenswaardig/ geen vervolgonderzoek.  
NLA 6   Hoek Visveldsestraat/ Paviastraat   NB 124 (2012)3    Toplaag verstoord, weinig sporen en vondsten. Niet behoudenswaardig.  
NLA 11   Tussen Visveldsestraat en Lentseveld, ten zuidwesten van plangebied   NB 141 (2013)4    Sporen en vondsten uit bronstijd- ijzertijd. Vindplaats deels behoudenswaardig (noordwestelijk deel). Oostelijk deel (putten dichtst bij plangebied) echter grotendeels leeg.  
NLA 18   Hoek Visveldsestraat/ Laauwikstraat   NB 154 (2013)5    Weinig sporen en vondsten, niet behoudenswaardig. Noordwestelijk deel (dichtst bij plangebied) is leeg. Overig deel evt. vervolgonderzoek overwegen o.g.v. enkele Romeinse sporen.  
NLA 21   Galiciëstraat, ten noordwesten van het plangebied.   NB 199 (2015)6    Beperkte hoeveelheid sporen en vondsten Niet behoudenswaardig/ geen vervolgonderzoek.  
NLA 22   Alicantestraat   NB 226 (2015)7    Slechts enkele (verkavelings-) sporen. Niet behoudenswaardig.  

Doorwerking plangebied

De conclusie is dat de onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied weinig sporen en vondsten hebben opgeleverd. De percelen die het plangebied aan drie kanten omgeven zijn reeds archeologisch vrijgegeven. Het plangebied krijgt daarom, en mede gezien de relatief geringe omvang ervan, de waarde archeologie 1. Niettemin wordt, gezien de archeologische vondsten in de omgeving, nadrukkelijk gewezen op het gestelde in de navolgende paragraaf. Bij bouwwerkzaamheden in het plangebied moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat toch onverwachte vondsten worden gedaan, die alsdan zullen moeten worden onderzocht.

4.11.4 Informatieplicht

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst. Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze Minister (artikel 5.11). Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

De nieuwe woning wordt ontsloten via de Visveldsestraat.

Langzaam verkeer

Het plangebied kan vanuit Visveldsestraat ontsloten worden door fiets en voetganger.

Openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Laauwikstraat. Deze bevinden zich op ca. 400 meter loopafstand, ter hoogte van het kruispunt Laauwikstraat met de Petuniastraat.

expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

4.12.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016).

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied valt in gebied "schil / overloopgebied".

4.12.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

4.12.4 Verkeerstoename

De verkeerstoename is niet significant

4.13 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied valt in het concessiegebied van het warmtenet dat in de Waalsprong wordt aangelegd. Via het warmtenet is duurzame warmte vanuit de ARN beschikbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

5.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een bepaling over evenementen opgenomen en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.

5.3 Beschrijving per bestemming

Tuin

De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 1 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • aan- en uitbouwen met een maximum diepte van 1,5 meter gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw;
  • erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 8.1).

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen en overkappingen;
  • bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van de realisatie o.a. voortvloeiende uit de aanpassingen van het bestemmingsplan, komen ten laste van de planexploitatie Waalsprong (deelexploitatie Laauwik), waarin de kosten en de dekking van deze kosten zijn opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de partiële herziening financieel-economisch uitvoerbaar is.

Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanwijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 22 maart 2017 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening zal er inspraak plaatsvinden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen.

7.2 Overleg

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.

Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 1 Overzicht onderzoeksrapporten