Plan: | Landschapszone - 13 (Woerdsestraat 14) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP24013-VG01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Woerdsestraat 14. Het vigerende bestemmingsplan laat alleen woningbouw toe binnen het bouwvlak. Middels een stedenbouwkundig vooroverleg is beoordeeld of er nieuw bouwvolume kan worden toegevoegd. Dit kan gedaan worden buiten het bestaande bouwvlak waardoor er interessante doorzichten ontstaan en het ensemble een erf-achtig aanzicht krijgt.
Het plangebied is gelegen aan de Woerdestraat 14. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de woerdsestraat met aan de overzijde een agrarisch bedrijf en aan de westzijde door de Zandse Plas. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door een openbaar groenstrook.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie E, nummers 1206,1207 en 127. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 4066 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Woerdsestraat 14. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een aantal wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Landschapszone dat door de raad op 16 december 2009 is vastgesteld en op 22 december 2010 onherroepelijk is geworden. Tevens gelden de facetplannen Archeologie (vastgesteld 25 juni 2014) en Parkeren (vastgesteld 13 september 2017). Het huidige bouwvlak wordt verspreid over het gehele perceel waardoor er buiten het huidige bouwvlak een vrijstaande woning, 2 tiny houses en een overdekte berging mogelijk zijn. Daarnaast blijft de reeds toegestane herbouw van de schuur tot woonfunctie in stand en kan de schuur naar achteren worden verplaatst.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen). De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
De kavel is gelegen aan het meest zuidelijkste puntje van de Zandseplas te Nijmegen. Het water van de plas omarmt de kavel waardoor er aan 3 kanten een panoramisch uitzicht word geboden over de plas met zicht op de rand bebouwing, wateractiviteiten en Nijmeegse strand. De ontsluiting vind plaats via de Woerdsestraat welk tevens de grens vormt tussen gemeente Nijmegen en Lingewaard. De ontsluiting vind plaats via een hoofdinrit. Het actieterrein is te bereiken via een secundaire inrit. Op de kavel zijn een woning met schuur gehuisvest, het ensemble dat deze twee creëren heeft een culturele status. De woning is duidelijk het hoofdgebouw de schuur het bijgebouw. De culturele waarde van de kavel is naast de bebouwing ook het erf. Onder het ensemble horen enkele bomen waaronder fruitbomen en een hagenstructuur die de contouren van de kavel kenmerkt. Met name het voorterrein is een transitie zone tussen private ruimte langs de plas en de statige culturele uitstraling langs de Woerdsestraat.
Aan de Woerdsestraat zijn enkele gaarden en boerenbedrijven te vinden die zich zowel met grootschalige als kleinschalige landbouw bezighouden. Ook is aan het einde van de Woerdsestraat de Landwinkel te vinden waar lokale producten verkocht worden. De kavel doet mee in het ritme van woonerf en gaarden en de culturele status van erf en ensemble speelt hier een behoudende rol in.
In de toekomstige situatie wordt het woonerf uitgebreid en het erf ensemble verstevigd. Het huidige woongebouw is gerenoveerd en behoud zijn functie, de schuur wordt herbouwd meet woonfunctie maar blijft in ruimtelijke vorm onderhevig aan het hoofdwoongebouw. Het oorspronkelijke ensemble word behouden met ene kleine verschuiving van de schuur om zo de leefkwaliteit te verhogen. Op het achterterrein wordt aan het water een nieuw woonvolume geprojecteert die samen met een nieuwe schuur en 2 maal een tinyhouse op het middenterrein een schakeling vormen tussen de bestaande gebouwen en het erf. Aan de voorzijde van de kavel word de inrichting aangepakt om de culturele waarde van de kavel te verstevigingen. Een combinatie van een éénduidige inrit, hagen en uitbreiden van de boomgaard zorgt voor een duidelijk aangezicht van de kavel die meespeelt in het bestaande gaarden landschap en lintbebouwing langs de Woerdsestraat. In het verlengde van de enkele inrit ontstaat een collectief terrein waar de bestaande en gerenoveerde bebouwing middels paden en een pleintje gekoppeld zijn aan een schuur en mogelijk carport. Dit nieuwe volume van schuur/carport dient als een gezamenlijke opslag van apparatuur en materialen, eenzelfde functie die de oorspronkelijke schuur heeft gehad. Achter de schuur ligt het nieuwe woonhuis die het erf ensemble naar het water afsluit.
Op de kavel ontstaat een erf die enkel dient voor wonen is een collectieve vorm. De enkele inrit, geclusterde parkeerplaatsen en de collectieve tuin- en schuurvoorziening zorgen hiervoor en houden dit in stand. De culturele waarde en uitstraling van de kavel blijft gewaarborgd door de hiërarchische opbouw van hoofdgebouw, bijgebouwen en schuur. Deze dienen in verschijningsvorm dan ook onderhevig te zijn aan het hoofdgebouw. De invulling van de kavel; boomgaard langs de Woerdsestraat, en openheid aan de Zandseplas zijn essentieel voor de ruimtelijke vertaling van het erf en haar culturele waarden.
De initiatiefnemer heeft aangegeven om eerst met aspect 1 langs de welstand te willen, om met het bouwen van deze fase de financiering voor het totaal plan rond te krijgen. Op 28 oktober 2020 zijn de bouwplannen voorbesproken met de commissie Beelkwaliteit en zijn de plannen akkoord bevonden.
Het plan heeft een interessante locatie aan de Zandseplas. De ruimtelijke gedachte voor deze locatie is de erf opzet die past bij het agrarische verleden van de plek. Kenmerkend is een hoofdgebouw met meerdere kleinere bijgebouwen, dit is nu mogelijk binnen het aangegeven bouwvlak. De initiatiefnemer schuift met de bouwvlakken om een ensemble te creëren de meer verspreid licht op de kavel. Dit lijkt niet ondenkbaar als bestaande zichtassen en de relatie met het water in stand blijven. Voor verdere uitwerking zal er ruimtelijk goed nagedacht moeten worden over bouwhoogtes en de toe te passen scheidingen tussen de woningen, dit moet passen bij een woonerf.
De getoonde tekeningen geven een goede denkrichting weer maar er zal in uitwerking en detaillering op aankomen of het een alomvattend plan is wat past bij deze locatie.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Daarnaast geldt voor de verschillende militaire vliegvelden in Nederland dat er rondom de vliegbasis geen hoge bebouwing gerealiseerd mag worden om geen belemmering te vormen voor de radar- en communicatieapparatuur. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) bevat in artikel 2.4 regels ten aanzien van de bouwbeperkingen in relatie tot radarverstoringsgebieden. Daaruit volgt dat er voor een zone van 15 kilometer rondom de antenne maximale bouwhoogtes voor bouwwerken en windturbines gelden. Het bepalen van deze maximale bouwhoogte moet worden bepaald aan de hand van de hoogteligging (NAP) van de antenne, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf de radarantenne. Buiten deze 15 kilometerzone geldt tot 75 kilometer een maximale bouwhoogtegrens voor de tippen van de wieken van windturbines. Een en ander is in de onderstaande afbeelding schematisch weergegeven en ook als zodanig opgenomen in het Rarro.
Aangezien binnen dit plan enkel bouwwerken worden ontwikkeld en er zich binnen een straal van 15 kilometer geen radarantennes aanwezig zijn, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het plan is daarom niet in strijd met de SVIR en het Barro.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte') . Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
De in het plan voorziene ontwikkeling kan wel worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wel van toepassing is.
In maart 2018 is de subregionale woonagenda in de colleges van de subregio vastgesteld. Met een regionale kop en die subregionale bijdragen is de woonagenda ook door de provincie vastgesteld.
In de subregionale woonagenda wordt uitgegaan van zowel kwantitatieve als kwalitatieve uitgangspunten. In de kwantitatieve uitgangspunten is het uitgangspunt dat we gaan voor een versnelling in de woningbouw, waarbij 70% van de richtlijn van ongeveer 16000 woningen tot 2027 nog voor 2022 wordt opgeleverd. Een enorme opgave, waarin ook dit plan een bijdrage levert.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de omgevingsvisie wij hier richting aan. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant:
Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand verstedelijkt gebied en past daarmee binnen de omgevingsvisie.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Voor de Provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. Alle woningen in onderhavig project zijn levensloopgeschikt en de appartementen in het sociale huursegment zijn bedoeld voor ouderen die beschut willen wonen (wonen met zorg voor ouderen). Het plan draagt hiermee bij aan een duurzaam woon- en leefklimaat.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de Provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De Provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.
De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:
Er is geen beleid uit de Omgevingsvisie relevant in relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.
In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.
De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.
De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel
De Omgevingsvisie dient 4 doelen:
Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad
De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad intact en bovendien helpt verdichting om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.
Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.
Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.
4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden ambities geformuleerd.
We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid, zowel voor hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.
Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen.
Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top drie van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.
Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.
Conclusie
De woningbouwplannen voldoen aan en versterken opgaven 3 en 4. Het plangebied biedt diverse woningtypen zodat er gevarieerde, gemengde wijken ontstaan in de Waalsprong. De ontwikkeling vergroot het woningaanbod en verkleind het woningtekort.
8 richtinggevende keuzes
De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren en daarom kijken we naar integrale oplossingen. Waarbij een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken bekijken en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.
Conclusie
Richtinggevende keuzes 2, 3em 4 zijn van toepassing op het plangebied . Het plangebied en in groter geheel onderdeel van de Waalsprong, biedt een mix van woningen en woonmilieus, met voorzieningen in de buurt.
Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.
In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof en gevaar. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc.
In de directe omgeving zijn alleen woonbestemmingen beschreven, water en groen. Aan de overzijde van de Woerdsestraat geldt een agrarische bestemming (bestemmingsplan Lingezege 2012, “Agrarisch De Woerdt”). Hierin zijn milieubelastende activiteiten zoals evenementen of het gebruik van bestrijdingsmiddelen op korte afstand (50 meter) van woonobjecten alleen toegestaan indien aangetoond kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat
In de bestaande situatie is er een fruitboomgaard aanwezig tegenover de planlocatie op een afstand van minder dan 50 meter. Het perceel behoort toe aan Fruitbedrijf de Woerd. Dit bedrijf gebruikt bestrijdingsmiddelen maar zet deze gematigd in en is hiervoor ook 'On the way to Planet proof “ -gecertificeerd (informatie Omgevingsdienst Regio Arnhem). De eisen voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen in open teelt zoals in de huidige perenboomgaard zijn aangescherpt na het opstellen van het bestemmingsplan van 2012. In de huidige eis wordt uitgegaan van 75% driftreductie ten opzichte van de referentietechniek (artikel 3.78a Activiteitenbesluit.). In een onderzoek dat de gemeente Nijmegen heeft laten uitvoeren naar de verspreiding van bestrijdingsmiddelen (Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaardbespuiting, 2014) ten behoeve van het project Skaeve Huse blijkt (tabel 19 pagina 26) dat met de huidige toepassingseisen en de aanwezigheid van een windhaag er op meer dan 15 meter afstand geen gezondheidseffecten te verwachten zijn. De afstand van de dichtstbijzijnde rij perenbomen tot aan de haag aan de overzijde van de Woerdsestaat is 15 meter. Bij het handhaven van deze windhaag/groenstrook aan de planzijde zijn er geen gezondheidseffecten binnen het plangebied.
Bestemmingsplan Landschapszone-13 (Woerdsestraat 14) maakt nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk en ligt binnen de geluidzone van de Zandsestraat. Daarom is de geluidsbelasting berekend.
De berekening is gebaseerd op de verkeersprognose 2030-H70. Deze prognose gaat uit van de volgende gegevens:
De maximale snelheid zal op termijn worden verlaagd naar 60 km/uur.
De resultaten voor (begane grond en op de 1e verdieping) staan in het onderstaande plaatje.
Conclusie
Het verkeerslawaai vormt geen belemmering voor dit plan.
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie 3 nieuwe woningen en 2 tiny houses te realiseren. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De te realiseren woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. Daarnaast wordt sowieso geadviseerd rekening te houden met de gezondheid van de bewoners en is het aan te raden dat luchtbehandelingssystemen van luchtkwaliteitsfilters worden voorzien zodat de inname van fijnstof en roetdeeltjes binnen gebouwen voor een groot deel gereduceerd kunnen worden.
Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof niet hoger dan de grenswaarden (tot 20 µg/m3 stikstofdioxide). Zie onderstaande figuur met de concentraties stikstofdioxide in 2016.
Er zijn daarom geen bezwaren voor het plan wat betreft luchtkwaliteit.
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is een beoordelingskader opgenomen voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Doorwerking plangebied
Omdat er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig zijn, vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. In de omgeving van het plangebied liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen (A524 en A-533). Voor het overige zijn er geen risicobronnen die een PR of invloedsgebied over het plangebied hebben liggen.
Het plangebied ligt niet binnen de 100% lethaalcontour. Beide gasbuisleidingen hebben een invloedsgebied van 540 meter aan weerszijde van de leiding en een 100% lethaal gebied van 210 meter. Dit laatste wil zeggen dat indien de leiding breekt er een fakkelbrand ontstaat waardoor iedereen op een afstand van 210 meter van de breuk komt te overlijden ten gevolge van de grote hittestraling van meer van 35 kW per m2. Deze grote gasbuisleidingen worden echter zeer goed beschermd tegen corrosie en andere risico's op leidingbreuk. De kans op zo'n leidingbreuk is dan ook zeer klein. Uit berekeningen van 2017 blijkt dat het bestaande groepsrisico in deze omgeving nog ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en dat de hoogte van het groepsrisico vooral wordt bepaald door de bestaande wijken aan de westzijde van de Mauritssingel. Het plan voorziet in het toevoegen van slechts 3 woningen. Het toevoegen van dit kleine aantal woningen buiten de 100% lethaal zone van de buisleidingen zal geen effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. Hier wordt dan ook verder afgezien van een uitgebreide groepsrisicoverantwoording.
Aan de Veiligheidsregio Gelderland Zuid is om advies gevraagd op grond van het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Artikel 12). In haar advies (Bijlage VRGZ, 24-6-2020) concludeert de VRGZ dat de bestrijding van een fakkelbrand zich richt op secundaire branden die ontstaan en dat voor het uitdoven van de fakkel de hulp van de Gasunie noodzakelijk is. Daarnaast wordt aangegeven dat bij een calamiteit er binnen in de woningen voldoende bescherming is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de planontwikkeling.
Ten behoeve van de aankoop zijn begin 2000 enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft de volgende 2 bodemonderzoeken uitgevoerd:
Uit beide bodemonderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit om en nabij de woning (op de kadastrale percelen Nijmegen, sectie E, nrs. 126 en 127) niet noemenswaardig verontreinigd is.
De grondwaterverontreinging nabij de ondergrondse tank is aanvullend onderzocht; de verhoogde waarde in het grondwater kon niet worden gereproduceerd en in horizontale en verticale richting zijn geen verhoogde waarden gemeten. Op eerdergenoemde percelen is geen verder bodemonderzoek meer uitgevoerd en heeft geen bodemsanering plaatsgevonden. Significant verhoogde gehalten in de grond worden alleen gemeten in de onderzochte boomgaarden.
Ten behoeve van het ontgraven van grond voor de aanleg van de Zandsesplas is op kadastraal perceel Nijmegen, sectie E, nr. 125 onderstaand onderzoek uitgevoerd:
In vier van de veertig vakken (3c, 4d, 6b en 7b) wordt een overschrijding van de interventiewaarde aangetoond voor de bestrijdingsmiddelen DDD/DDE/DDT (zie rode vakken in bijgevoegde tekening). In vijftien van de veertig vakken wordt een overschrijding van de tussenwaarde voor DDD/DDE/DDT aangetoond (gele vakken in tekening). In alle overige vakken wordt de lokale maximale waarde (LMW) overschreden (blauwe vakken in tekening).
Vervolgens heeft een grote hoeveelheid grondverzet plaatsgevonden voor het realiseren van de Zandseplas.
Conclusie
Op basis van het voornoemde verwachten we bij het realiseren van de gewijzigde bestemming geen onoverkomelijke maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging. Bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning zal wel een recent bodemonderzoek moeten plaatsvinden omdat nu een beoordeling is gemaakt op basis van verschillende rapporten en sanering.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
Het plan behelst het mogelijk maken van zes woningen aan de Woerdsestraat.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Zandse plas. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant.
Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.
Het plangebied ligt aan Zandse plas.
Figuur: Legger wateren Waterschap Rivierenland
De woningen worden op een oever van de Zandse plas gerealiseerd. De vloerpeilen van de te bouwen woningen dienen tenminste NAP + 10,00 m te bedragen. Voor een rij nabijgelegen woningen die ook op de oever van deze plas gebouwd worden, is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. In dat plan wordt afdoende aangetoond dat ten gevolge van golfslag of golfoploop geen schade aan de woningen zal ontstaan bij de voorgenomen inrichting van het plangebied.
Met name in het zomerhalfjaar kunnen lage waterpeilen in de plassen voorkomen. Een oever van de Zandse plas is gelegen in het perceel dat bekend staat als gemeente Nijmegen, sectie E, nummer 1207. Dit perceel is eigendom van de initiatiefnemer.
De oever kan bij lage waterpeilen droogvallen. Het waterschap is voornemens het oppervlaktewater dat nu nog een A-status heeft de C-status te geven zoals ook gedaan is bij de woningen aan de noordelijke oever van de Zandse plas die gelegen zijn aan het Zandsepad. Wateren met een C-status zijn van tertiair belang voor de het waterbeheer. Voor deze oever geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht door het waterschap. De initiatiefnemer is eigenaar van het betreffende perceel. Voor watergangen met een C-status bestaat geen onderhoudsplicht. Waterschap en gemeente zullen geen eigenaar van het betreffende perceel worden en het onderhoud van de oever niet uitvoeren.
In het perceel bevinden zich steigers, vlonders en andere obstakels zoals een heg. Deze obstakels komen in de onderhoudsstrook te liggen. Dat is een probleem tenzij vlonder en steiger zodanig sterk zijn dat zwaar materieel er overheen kan rijden zonder dat ze beschadigd raken. Wanneer de kans bestaat dat schade zal ontstaan door het onderhoud is de aanleg in principe niet toegestaan.
Echter door het aanpassing van de status van het water in het betreffende perceel vervalt de onderhoudsplicht voor het waterschap en wordt de eigenaar van het perceel voor het eventuele onderhoud verantwoordelijk. Bij verkoop van het perceel geldt deze verplichting voor de nieuwe eigenaar. De onderhoudsplicht gaat mee naar de nieuwe perceeleigenaar.
Het waterschap adviseert het talud onder en rond de steiger te laten bestaan. Verdere informatie over het beleid rond de aanleg van steigers/ vlonders kunt u vinden op onze website, of via onze collega's van vergunningen: vergunningen@wsrl.nl. Door de fluctuerende waterstanden van de plassen zal zich trouwens meestal geen water onder of nabij de vijver bevinden.
Voor de bouw van steiger en vlonder is afhankelijk van het ontwerp een vergunning en/of melding nodig. Voor advies hierover kan contact opgenomen worden met de afdeling vergunningen van het waterschap.
Het plan ligt aan de oostelijke oever van de Zandse plas. In deze hoek van de plas kan golfslag optreden. De woningen dienen voldoende hoog gebouwd te worden om overlast ten gevolge van golfslag te voorkomen. De vloerpeilen dienen daartoe tenminste NAP + 10,00 m te bedragen. Uit berichten hierover heeft het waterschap geconcludeerd dat sprake is van een voldoende hoog vloerpeil.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan onder andere bereikt worden door maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, (bijvoorbeeld ophogen) of een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen).
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.
Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Woerdsestraat. De riolering is uitgevoerd als drukriolering. Gemalen en persleidingen pomp het afvalwater naar riolering in het Zandsepad. Tot enkele jaren gelden lag daar vacuümriolering. Deze is vervangen door vrijvervalriolering. In het Zandsepad staat een tijdelijk rioolgemaal dat het water verder pompt. In de toekomst zal de riolering in het Zandsepad onderdeel uitmaken van de vrijvervalriolering in de nieuwe wijk Vossenpels zuid waaruit twee rioolgemalen het water naar de riolering van Lent zullen pompen. Een figuur die een overzicht van de riolering toont is niet ingevoegd omdat de wijziging van de riolering nog niet in het beheersysteem verwerkt is. Hemelwater mocht en mag niet via de drukriolering afgevoerd worden.
Het plangebied ligt aan de Woerdsestraat. Aan de overzijde van de weg bevindt zich in een particuliere weide een rioolgemaal. De woning op bijbehorend perceel loost haar afvalwater op het gemaal. Het gemaal pompt het ingezamelde afvalwater naar vrijvervalriolering in het Zandsepad. Het is niet bekend of de bestaande woning in het plangebied een aansluiting op de riolering heeft.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Afvalwater en hemelwater moeten gescheiden ingezameld en afgevoerd worden, zowel binnen als buiten de gebouwen. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.
Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd of bovengronds naar oppervlaktewater te worden afgevoerd (geen ondergrondse leidingen dus). Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.
Voor plannen met infiltratie van hemelwater in de bodem moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag. Voor plannen met afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap ingediend worden en is een watervergunning vereist. Dit geldt zowel voor plannen waarbij hemelwater rechtstreeks naar oppervlaktewater afgevoerd wordt als voor plannen waarbij hemelwater niet rechtstreeks naar oppervlaktewater afgevoerd wordt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij infiltratievoorzieningen.
Geadviseerd wordt hiervoor contact op te nemen met het waterschap.
Onderdeel van het bouwen van nieuw verhard oppervlak is het lozen van het hemelwater dat op het nieuwe oppervlak valt. In principe is die lozing geen probleem, zolang het te lozen water schoon is: er mag daarom geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen. Voor de bouw van de woningen is wel een watervergunning vereist, namelijk de lozing van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak.
Voor het nieuwe verhard oppervlak is normaliter compensatie vereist. Dit gebeurt meestal in de vorm van bijvoorbeeld het graven van nieuw water. In de Waalsprong is dat echter niet nodig. In de Waalsprong bestaat namelijk een vooraf gerealiseerde water-compensatie die bedoeld is voor (of althans gebruikt kan worden voor) alle vormen van nieuwe verharding in het gebied. De gemeente moet deze extra verharding opnemen in de waterboekhouding.
Het waterschap adviseert hierover contact op te nemen met de gemeente bij de aanvraag van de watergunning (die u indient bij het Waterschap) en te benoemen dat de compensatie op deze manier door de gemeente is verwerkt.
Het is niet zeker of de bestaande woning in het plangebied op het rioolgemaal aan de overzijde van de Woerdsestraat aangesloten is. Echter als dit het geval is, is de woning op het betreffende gemaal aangesloten. In dat geval gaat het om een aansluiting onder de openbare weg door op het gemaal dat dus in een particuliere weide staat. Als de bestaande woning naar het gemaal afvoeren, dient voor de aansluiting van nieuwe woningen van die leiding gebruik gemaakt te worden.
Alle nieuwe woningen in dit plan moeten hun afvalwater naar dit gemaal afvoeren. Elke woning dient een eigen aansluiting op terreinriolering in het particuliere plangebied te krijgen inclusief controleput. Elke woning dient een controleput in de aansluiting te hebben. Voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In de huidige situatie is sprake van maximaal één aansluiting als het afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd door het drukrioolgemaal aan de overzijde van de straat. In de toekomstige situatie gaat het om tenminste vier maar mogelijk zes aansluitingen op de riolering. De riolering naar het gemaal ligt grotendeels in particulier terrein. Dit geldt ook voor het gemaal zelf. Dat betekent dat voor de afvoer van het water goede afspraken gemaakt en vastgelegd moeten worden.
Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.
Voor het plan dient een waterhuishoudkundig plan opgesteld te worden. Dit plan dient invulling te geven aan de afvoer van het afvalwater. Dit plan dient ter goedkeuring bij de gemeente ingediend te worden. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd te zijn. Geen goedgekeurd waterhuishoudkundig plan betekent een niet-ontvankelijke aanvraag.
De ontwikkelende partij is ervoor verantwoordelijk dat het afvalwater op de juiste wijze naar het rioolgemaal afgevoerd wordt. Het waterhuishoudkundige plan dient dit voldoende duidelijk inzichtelijk te maken.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde houtopstanden. Het kappen van houtopstanden is niet aan de orde voor de uitvoerbaarheid van dit project. Er worden geen dikke bomen gekapt. In dit kader is meld- en herplantplicht niet van toepassing.
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.
In de Quickscan (“Quickscan flora en fauna Woerdsestraat 14a Lent”, Ekoza 17 augustus 2020) staat vermeld dat het plangebied op 680 meter afstand ligt van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken.
De werkzaamheden worden op enkele honderden meters uitgevoerd van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-gebied ligt, los van de stikstofuitstoot, buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden. De effecten op stikstofgevoelige habitattypen worden verderop in dit bestemmingsplan beschreven. Er zijn buiten eventuele stikstofeffecten geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.
Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).
Initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) op voorhand zijn uit te sluiten. Volgens de stikstofstukken is de stikstofdepositietoename voor deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (zie bijlage). De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
Beschermde soorten
De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
In de Quickscan (“Quickscan flora en fauna Woerdsestraat 14a Lent”, Ekoza 17 augustus 2020) staan de volgende conclusies:
Grondgebonden zoogdieren
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op grondgebonden zoogdieren. Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (functionele) leefomgeving van beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het plangebied niet aanwezig. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Vleermuizen
Op de locatie zijn geen geschikte gebouwen of bomen aanwezig, waardoor verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten. De schuur die gesloopt gaat worden bevat geen dakbeschot of spouw en biedt daarom geen geschikte verblijfmogelijkheden voor vleermuizen. Het plangebied is ook geen essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen. Een ontheffing in het kader Wet natuurbescherming is niet nodig.
Vogels
De bebouwing op de locatie is niet geschikt als nestlocatie voor gierzwaluw en/of huismus. Dakbeschot en spouw of andere geschikte ruimten ontbreken namelijk. De bomen en de schuur zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Deze zijn niet aangetroffen. Een kerkuil heeft er in het verleden kort gerust maar van een vaste rust- of voorplantingsplek is geen sprake. Een ontheffing in het kader Wet natuurbescherming is niet nodig. De bomen, opgaande vegetatie en struiken zijn geschikt als nestlocatie voor algemene broedvogels. Actieve nesten mogen geen negatief effect ondervinden. De bomen, opgaande vegetatie en struiken dienen buiten het broedseizoen (half maart – half juli) verwijderd te worden om te voorkomen dat broedvogels er in gaan nestelen. Indien het verwijderen niet plaats kan vinden buiten het broedseizoen, dienen de bomen, opgaande vegetatie en struiken voor verwijdering te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van actieve nesten. Dit brengt het risico met zich mee dat er nesten aanwezig zijn en dat bepaalde werkzaamheden niet door kunnen gaan.
Reptielen, amfibieën en vissen
Geschikt habitat om te rusten, zich voort te planten of te overwinteren is voor beschermde reptielen, amfibieën en vissen in het plangebied niet aanwezig. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Flora
In het plangebied zijn geen beschermde planten of invasieve exoten waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Ongewervelden
In het plangebied worden geen beschermde ongewervelden verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)
Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten i.c. de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en poelkikker. Op basis van het SMP-N is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Op 8 mei 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen.
Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.
Groenstructuur, landschappelijke zone Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker. Daartoe wordt de landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.
Als ontwerpkader is gekozen voor elementen en sfeerbeelden van de historische inrichting van het landschap zoals dat aanwezig was, voor de opkomst van de kassentuinbouw in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Door het accent te leggen op het behouden, terugbrengen en versterken van karakteristieke landschapselementen (zoals houtwallen, groepjes, solitaire bomen of bomenrijen, struweelheggen, poelen en kruidenrijke graslanden) wordt een heel natuurlijk passend kader geschapen voor de (her)inrichting van de landschappelijke zone van de Waalsprong. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden. De landschappelijke zone bedient hiermee zowel de woningbouw (ruimtelijke kwaliteit, beleving inwoners) als de natuur (met landschapselementen die afgestemd zijn op de specifieke soorten).
In de ontwerpen per deelgebied is aandacht besteed aan de samenhang tussen de inrichtingselementen en zijn er verschillende milieus gecreëerd waardoor er per soort accenten zijn gelegd. Door deze verschillende accenten ontstaan gebieden die geschikt zijn voor de soort maar die ook gebruikt kunnen worden door andere soorten.
Wijzigingsbesluit kleine marterachtigen
Omdat de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren heeft de provincie Gelderland besloten om deze soorten niet meer te laten vallen onder een vrijstelling van de Omgevingsverordening. Deze soorten zijn vanaf 1 maart 2019 geregeld via een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Vandaar dat op 14 juli 2020 een wijzigingsaanvraag is ingediend voor het opnemen van de kleine marterachtigen in het SMP-N en de gebiedsontheffing via een wijzigingsbesluit. Op 26 augustus 2020 in het ontwerpbesluit genomen om deze ontheffing te verlenen. Op 28 oktober 2020 is het definitief besluit genomen om deze ontheffing te verlenen.
Het plangebied grenst aan de verbindingszone. Ter plekke van deze verbindingszone dient een doorlopende groene oever (onbebouwd en onverhard) van minimaal 1 meter breed aanwezig zijn om de verbinding te garanderen. De verbindingen zijn nodig om versnippering en isolatie tegen te gaan. De begroeide oevers van de watersingel en de plassen vormen daarin een belangrijk element.
Onderstaande kaart is een deel van de Mitigatiekaart kleine marterachtigen
Natuurinclusief bouwen
Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong een wijk ontwikkeld waar rekening wordt gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare brokjes biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N).
Om natuurinclusief bouwen te implementeren in de bouwplannen, is de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong opgesteld. Deze toolbox is gebaseerd op de omgeving, de gewenste soorten en de ambitie en gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland. Het systeem richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw maar op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd. Voor de Waalsprong geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde minimumambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen van hoogbouw en grondgebonden woningen. Om tot duurzame vestiging van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis te komen, zijn nestvoorzieningen alleen niet genoeg. Wanneer de soorten geen plek hebben om te foerageren, is de waarde van de nestvoorzieningen daar beperkt. De toolbox bevat daarom tevens groene omgevingsmaatregelen waardoor de stedelijke biodiversiteit wordt versterkt, de belevingswaarde voor de toekomstige bewoners vergroot en een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie.
Het SMP-N is op 12 maart 2019 en de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong is op 4 februari 2020 door het college vastgesteld .
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
In de Quickscan (“Quickscan flora en fauna Woerdsestraat 14a Lent”, Ekoza 17 augustus 2020) staat vermeld dat het erf op circa 125 meter ligt van het Gelders deel van Natuurnetwerk Nederland (GNN). De Groene Ontwikkelingszone ligt op circa 10 meter van het erf, aan de overkant van de Woerdsestraat. De provincie heeft geen doelstellingen voor gebieden die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen. Ruimtelijke ontwikkelingen die geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland mogen plaatsvinden.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. De provincie heeft geen doelstellingen voor gebieden die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen. Deze ingreep tast de kernkwaliteiten niet aan en passen binnen het beleid van het Natuurnetwerk Nederland, provincie Gelderland. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen.
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing
Gemeentelijk beleid
Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit
Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.
Topindicator groen (2010)
In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. In dit plangebied wordt ruimschoots voldaan aan deze norm.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen". De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. Het plangebied grenst aan de Landschapszone, welke behoort tot de hoofdgroenstructuur.
De Landschapszone
Dit is een groene zone waarbij natuur- en recreatieterreinen worden opgehangen aan bestaande structuren, gevormd door de uiterwaarden, landgoed Oosterhout, de Ressense Wal, de landerijen en boomgaarden en waterplassen. Het westelijk deel van de Landschapszone wordt ingericht als stadspark (intensief), het oostelijk deel als landschapspark (extensief). Verbinding met andere landschappen in de directe omgeving is van belang vanuit ecologisch en recreatief oogpunt. De Landschapszone zal hierin een rol vervullen tussen de Oosterhoutse waarden en park de Woerdt dat onderdeel uitmaakt van het noordelijker gelegen Park Lingezegen.
Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het plangebied bevat geen elementen van de hoofdboomstructuur.
Ecologie van de stad
De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Nijmegen heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen kansen voor natuur te benutten. Door het nemen van inrichtings- en beheermaatregelen kan de ontwikkeling leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Met name in aansluiting op plassen en watergangen. De biodiversiteit kan worden gestimuleerd door het maaiveld in te richten en te beheren als bloemrijk grasland met plukjes struweel. De beplanting dient bij voorkeur te bestaan uit een menging van inheemse soorten. Deze maatregelen komen ten goede aan onder andere insecten, kleine zoogdieren en vogels.
Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan gebouwen is een kans die eenvoudig benut kan worden. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd.
We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking.
Groen en gezondheid
Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Het aangrenzende gebied de Landschapszone is hierop ingericht.
Stad en Natuur: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen
Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Op 14 november 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen.
Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Onderdeel van natuurinclusief bouwen is ook de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw. Een groen dak heeft duidelijk meer waarde voor de biodiversiteit en de leefbaarheid. En tevens heeft het een functie voor de waterberging bij piekbuien, verbetert het de luchtkwaliteit en brengt het koelte in de stad en de woning. Een bijkomend voordeel is dat groene daken een communicatiemiddel is om het bewustzijn van bewoners te vergroten voor de klimaatverandering.
Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om bewoners te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening zoals wateroverlast en ook droogte, hittestress en minder biodiversiteit worden daarbij onder de aandacht gebracht. Beter is nog dat bij de ontwikkeling van dit plangebied groene tuinen, groene daken en gevelgroen mee wordt ontworpen zodat verstening van de tuinen vanaf het begin zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Hemelwater kan opgevangen worden in het groen.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Het plangebied aan de Woerdsestraat kende vooraf de wetgevingszone waarde 1.
Waarde 1 wordt toegekend aan een gebied als er sprake is van een onbekende, lage of middelhoge verwachting. Deze waarde geldt voor een groot deel van het grondgebied van de gemeente Nijmegen. In veel gevallen is de waarde terug te voeren op het ontbreken van nadere kennis omtrent de situatie ter plekke.
Voor deze waarde geldt dat er in het kader van omgevingsvergunningen een ondergrens geldt voor het doen van archeologisch onderzoek. Deze grens is gerelateerd aan het oppervlakte van het plangebied, namelijk groter dan 2.500 m2, en een ingreep die dieper gaat dan 30 cm. Daarnaast zijn er de algemene vrijstellingen uit het Bor, Bijlage II.
In het verleden zijn in de directe omgeving van het plangebied diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn sporen en vondsten aangetroffen uit de late prehistorie (Late-Bronstijd en/of Vroege-IJzertijd), de Late- Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aangetroffen. Binnen het plangebied was niet eerder onderzoek uitgevoerd.
Voor de bestemmingsplanwijziging was de beschikbare informatie met betrekking tot het plangebied te gering, vandaar dat er in 2020 nader onderzoek is uitgevoerd.
Om na te gaan hoe de situatie binnen het plangebied concreet was, en om daarmee te kunnen bepalen of dit van invloed is op de haalbaarheid van het plan, is een gecombineerd bureauonderzoek met een verkennend plus karterend booronderzoek uitgevoerd.
Hoewel uit het bureauonderzoek voor het plangebied een hoge verwachting leidde op het voorkomen van archeologische waarden daterend vanaf de Late-Bronstijd bleek uit het daarop volgende booronderzoek dat er binnen het plangebied op grote schaal recente verstoringen aanwezig zijn, waaronder geen archeologie meer kan zitten. Ook bleek dat een groot deel van het perceel in de moderne tijd is opgehoogd.
Daarom adviseerden de onderzoekers om hier verder geen onderzoek te doen. De kans op archeologie is dermate klein dat dit voor de gemeente reden is om het hele plangebied af te waarderen naar waarde 0.
Het uitgevoerde onderzoek is gerapporteerd als:
De gemeente Nijmegen onderschrijft de resultaten van het onderzoek. Deze gegevens leiden tot een aanpassing van de bestemmingsplanwaarden.
Voor het hele bestemmingsplangebied gaat de waarde 0 gelden: er is vanwege archeologie geen omgevingsvergunning nodig. De wettelijke meldingsplicht voor de zogenaamde toevalsvondsten blijft echter gelden.
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening
De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed
De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Nota Cultureel Erfgoed
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013).
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied valt geheel binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij dit gebiedstype gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. De belangrijkste objecten en gebouwen zijn reeds aangewezen als monument of staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
Woerdsestraat 14 staat op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. De woning en schuur vormen een cultuurhistorisch waardevol ensemble dat herinnert aan de tuindersgeschiedenis van Lent en omgeving. De woning betreft een traditionele tuinderswoning uit de jaren '30 van de twintigste eeuw. De eerste steen is gelegd op 11-1-1937 door Harrie Wolters. In de voorgevel bevindt zich een gevelsteen met 'Buske' erop. Zowel het exterieur als het interieur van de woning is nog grotendeels oorspronkelijk. Ook de schuur is traditioneel gebouwd, met bakstenen gevels en overkragend siermetselwerk en heeft een aantal raamopeningen met stalen ramen en een aantal deuropeningen en luiken om, vermoedelijk, fruit door naar binnen te transporteren. De schuur heeft een spouwmuur en was vermoedelijk bedoeld voor de opslag van fruit.
De tuinderswoning met schuur herinnert aan de belangrijke rol die de tuinbouw heeft gespeeld in de sociaal-economische geschiedenis van Lent. Het ensemble is een van de weinige voorbeelden die hier nog aan herinneren en om die reden zijn de woning en schuur van cultuurhistorisch belang.
De tuinderswoning maakt deel uit van het buurtschap 't Zand, het noordelijke deel van de Vossenpels. In de middeleeuwen dienden de Vossenpelsestraat en Woerdsestraat als postweg naar Ressen en Arnhem. Langs deze wegen ontstond lintbebouwing en kwamen de buurtschappen Vossenpels en 't Zand tot stand.
Dijkdoorbraken hadden voor goede overslaggrond gezorgd. Ter plaatse van Vossenpels en 't Zand bleef zand achter. Door deze zand door de klei te werken ontstond lichtere grond die uitstekend geschikt bleek voor het telen van fruit, tabak, groenten en bloemen. Meer naar het westen ('t Visveld) is het pakket zand dunner of geheel onder het klei terecht gekomen. Hier eindigde dan ook de tuingrond. De naam Keimate is aan deze overgang van grond ontleent. Mate betekent moeras, oftewel slechte grond.
Al in de 16e eeuw werd in het land ten noorden van de Waal groente en fruit geteeld. De landbouwcrisis van de jaren '70 en '80 van de negentiende eeuw is waarschijnlijk één van de redenen waarom in Lent zoveel warmoezeniersbedrijven ontstonden. Europa werd overspoeld door goedkoop graan, vlees en tabak uit Amerika en andere landen. Dit betekende het einde van de tabakcultuur in de Betuwe, dus ook in Lent. De intensieve fruitteelt nam echter toe en ook het kweken van groente en bloemen. In de Vossenpels breidde zich ook de teelt van perk- en potplanten sterk uit.
Bestemmingsplanwijziging
Vanwege de vermelding van Woerdsestraat 14 op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed is afgesproken met de eigenaar dat het ensemble van woning en schuur behouden blijft. De volgende cultuurhistorische waarden zullen daarom geborgd moeten worden in het bestemmingsplan:
De schuur is echter in zeer slechte bouwkundige staat. Hierdoor is herbouw nodig. Bij de herbouw moet uitgegaan worden van de bestaande bouwmassa en karakteristieken van de schuur. Nok- en goothoogte zullen als bestaand terug moeten komen. Deze voldoen echter op dit moment niet aan het bestemmingsplan. Vanwege de cultuurhistorische waarden van Woerdsestraat 14 zal daarom de bestaande nok- en goothoogten in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden. Ook zal het bouwplan binnen de bestaande contouren moeten plaatsvinden. Bij uitwerking van het bouwplan moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de bestaande architectonische kenmerken, zoals het metselwerk met uitkragende sierraden en de gevelopeningen met stalen ramen en luiken.
Met een aanduiding cultuurhistorische waarde kan het bouwplan getoetst worden aan karakteristieke elementen als de architectuur van de schuur en de samenhang van woning en schuur.
Een woonfunctie in de voormalige schuur is vanuit cultuurhistorisch oogpunt uiteraard mogelijk.
Woning en schuur vormen een ensemble. Momenteel is er sprake van een verbindend element tussen de woning en schuur. Behoud van dit element is niet noodzakelijk. Het herkenbaar houden van het ensemble, dat woning en schuur oorspronkelijk bij elkaar hoorden, is wel noodzakelijk. In het bestemmingsplan zal hier met de toedeling van functies rekening mee gehouden moeten worden. Het verschuiven van het bouwvlak ten opzichte van de huidige locatie is vanuit cultuurhistorisch oogpunt ook mogelijk, mits zoals hiervoor aangegeven de herkenbaarheid van het ensemble gewaarborgd blijft.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt kadastraal gezien aan de Woerdsestraat 14, maakt onderdeel uit van de wijk Ressen en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Noord.
Het plangebied wordt ontsloten via de Woerdsestraat deze weg valt onder de categorie erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en is gelegen in de Gemeente Lingewaard.
Langzaam verkeer
Het plangebied wordt voor de voetganger en fietser vanuit de Woerdsestraat ontsloten.
Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Vossenpelssestraat / Zandsestraat, deze bevinden zich op circa 200 meter loopafstand.
Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied valt in gebied "rest bebouwde kom". Alle parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
Het plangebied ligt aan een de Woerdsestraat (Ressen) deze weg valt onder de categorie erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en is gelegen in de Gemeente Lingewaard, hiervoor geldt een maximumsnelheid van 60 km/h.
Doordat in het plangebied het aantal woningen nagenoeg niet wijzigt is er geen significante verkeerstoename of verkeersafname.
Duurzaamheidsagenda en ambities
De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).
Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat (2008) en de Duurzaamheidsagenda (2011).
Energie
Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.
Energiebehoefte beperken
De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid bij nieuwbouw en renovatie. Vanaf 1 juli 2020 wordt voor nieuwbouw bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. Wij adviseren de woningen nu al op deze ambitie te opwerpen en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.
Hernieuwbare energie opwekken
De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen. Naast de standaard zonnepanelen komen er steeds meer opties op de markt, denk aan geïntegreerde zonnedaken en -gevels en zonnedakpannen. Door zonnepanelen in het ontwerp mee te nemen, zoals in het voorontwerp is gedaan, kan dit optimaal worden ingepast.
Aardgasvrij
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwe woningen geen gasaansluiting meer. Dat betekent dat er een alternatieve warmtevoorziening voor de nieuwe woningen moet worden gekozen. Een aansluiting op het warmtenet van de Waalsprong is op dit moment en op deze specifiek deze locatie niet mogelijk, zodat het mogelijk wordt om voor andere alternatieve warmtetechnieken te kiezen. Die alternatieven zijn bijvoorbeeld voor de kleine wooneenheden infraroodpanelen of voor de grotere woningen een systeem met een warmtepomp. Veel gebruikte warmtepompsystemen zijn een luchtwarmtepomp of een gesloten bodemenergiesysteem.
Circulair en biobased bouwen
Het gebruik van grondstoffen zorgt voor uitputting van de aarde en de uitstoot van CO2. Het is daarom van belang om het gebruik van grondstoffen zoveel mogelijk te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door hergebruikte materialen te gebruiken en door het gebouw zodanig te ontwerpen dat hergebruik van materialen mogelijk is. Daarnaast zijn biobased materialen, zoals hout, stro en vlas, een goed alternatief. Voordelen ten opzichte van steen en beton zijn comfort en gezondheid (vanwege positieve effecten geluiddemping, luchtvochtigheid en binnenluchtkwaliteit), een betere binnenluchtkwaliteit, opslag van CO2 en natuurlijke afbreekbaarheid. Ook bij eventuele sloop van de bestaande gebouwen kan zo hoogwaardig mogelijk hergebruik worden nagestreefd.
Klimaatadaptatie
Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cfb1dac
8
e8da5a94e3
Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.
In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.
Natuurinclusief bouwen
Nijmegen zet natuurinclusief bouwen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten. De Toolbox Natuurinclusief bouwen is op deze locatie van toepassing. Kijk in de paragraaf Groen voor een nader uitwerking van natuurinclusief bouwen.
Klimaatadaptieve maatregelen
Naast natuurinclusief bouwen kunnen nog meer maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering.
Denk bijvoorbeeld aan:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het
bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is.
Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Enkelvoudige bestemming
Tuin
De voortuin van de te realiseren woningen is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 1 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 8.1).
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen de dubbelbestemming met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel op de verbeelding als in de planregels voor.
In dit bestemmingsplan komen verschillende functie- als gebiedsaanduidingen (bouwvlakken, bijgebouwen, cultuurhistorische waarden) en maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte) voor.
Overgangs- en slotregels
Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. De gemeentelijke kosten ten gevolge van deze ontwikkeling worden middels het heffen van leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is een verhaalsovereenkomst planschade afgesloten met de initiatiefnemer waarin hij zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is op 24 februari 2021 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie worden gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen
Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapbelangen. Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.