direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen De Stelt-Oost - 1 (Vossenpelssestraat 5)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP23501-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Vossenpelssestraat 5 is door de eigenaar een kleine ontwikkeling voorzien. Hiervoor is een verkavelingsplannetje gemaakt waarbij, drietal vrijstaande woningen zullen worden gerealiseerd.

Het gebied "de Waalsprong" is de Nijmeegse uitbreidingslocatie en is gesitueerd aan de noordzijde van de rivier de Waal. In deze Vinex-locatie worden in totaal circa 12.000 woningen gerealiseerd. Onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong is het gebied de Stelt. De Stelt ligt direct ten zuiden van het bestaande dorp Lent en direct ten noorden van de rivier de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0001.jpg" Figuur 1: Overzicht Waalsprong met locatie De Stelt-Oost

De Stelt-Oost

Na de deelgebieden De Stelt-Noord, De Stelt-Zuid en De Stelt-Oost wordt nu via dit bestemmingsplan De Vossenpelssestraat 5 vormgegeven. Het is de bedoeling dat in dit gebied maximaal 3 woningen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0002.jpg"

Figuur 2: Locatie plangebied

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Vossenpelssestraat ter hoogte van het Fort Boven-Lent (ook wel Fort Sprokkelenburg of Fort Lent), in de nanbijheid van de wijk Vossenpels Zuid. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de bestaande woningen aan de Vossenpelssestraat 5 en aan Aan de zuidzijde komt de nieuwe wijk De Stelt-Oost.

De grond in het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie H, nummer 380. Het totale plangebied beslaat een oppervlakte van circa 1800m2.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Luchtfoto planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0004.png"

Figuur 4: Streetview planlocatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het huidig geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan De Stelt-Oost. Dit bestemmingsplan is door de raad op 14 september 2021 vastgesteld; het plan is op 14 juli 2022 onherroepelijk geworden. Daarnaast geldt beheersverordening kamerverhuur. Deze beheersverordening is 12 februari 2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat de bestemming Tuin geen woningen toestaat. De geldende regeling uit de beheersverordening wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.

Deze bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0005.jpg"

Figuur 5: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante (algemene) beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten, inclusief bijbehorend beleid, van het bestemmingsplan beschreven. Vanuit de verschillende sectorale aspecten (zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water) wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling op de planlocatie uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in dit bestemmingsplan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1) met daarin begrippen en de regels ten aanzien van de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de (specifieke) bestemmingsregels, die per bestemming regels bevatten waar op de desbetreffende gronden gebouwd mag worden en hoe deze gronden gebruikt mogen worden. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, zoals aanduidingsregels, die voor het hele plangebied en/of ter plaatse van meerdere bestemmingen gelden. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin bij de woning Vossenpelssestraat 5. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woningbouw. Direct achter het perceel komt een nieuwe woonwijk De Stelt Oost met maximaal 50 woningen.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het gebied Vossenpelssestraat 5 is een onderdeel van De Stelt-Oost. De Stelt-Oost maakt weer deel uit van de zogenaamde landschappelijke ring ('donut') rondom de bebouwings-kern van de Waalsprong.

Dit is een zone met bebouwing rondom de watersingel die overgaat in het landschap. In deze zone worden woonmilieus ontwikkeld die de Waalsprong nog niet kent. Er wordt explicieter gebruik gemaakt van de kenmerken van het aanwezige landschap. Dit betreft soms een historisch landschap (dijk, terp, boomgaard) of juist 'nieuw' landschap (plassen, tuindersbuurtschap).

De Stelt-Zuid is inmiddels afgerond en vormt een mooi voorbeeld van een woonmilieu geïnspireerd door dijk en boomgaard. Dit laat zich uiten in woningtypen, architectuur, het opnemen van landschappelijke kenmerken en ruimte voor bewegen en sociale cohesie.

In De Stelt-Oost wordt nu ook aandacht gevraagd voor klimaatadaptief bouwen. De 'tools' daarbij zijn onder andere natuurinclusief bouwen, houtbouw en groene daken.

De Stelt-Oost ligt langs de dijk, er wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van de bijzondere ligging aan de dijk, geïnspireerd door de kenmerken en geschiedenis van het gebied.

Het gebied wordt naast de dijk gedefinieerd door de kenmerkende historie van de dwarskaden; Steltsestraat en Vossenpelssestraat.

Deze twee dwarskaden eindigen op de dijk bij kenmerkende plekken met uitzicht op de Waal, stuwwal en de oude stad. Deze plekken hebben een geschiedenis; het zogenaamde zoeklicht (koude oorlog) in het verlengde van de Steltsestraat en het 19e-eeuwse fort, wat Fort (boven) Lent heet, in het verlengde van de Vossenpelssestraat.

Vanaf deze plekken zijn er routes langs de dijk en door de uiterwaarden middels uitgesleten 'olifantenpaadjes'. Beide dwarskaden worden gekenmerkt door een losse korrel (vrijstaande woningen) wat ook doorgezet wordt in het plan van De Stelt-Oost. Dit betekent dat er voor de kavel Vossenpelssestraat 5 voor maximaal 3 vrijstaande woningen is gekozen op maximaal 3 kavels, passend in de planfilosofie van De stelt-Oost.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Daarnaast geldt voor de verschillende militaire vliegvelden in Nederland dat er rondom de vliegbasis geen hoge bebouwing gerealiseerd mag worden om geen belemmering te vormen voor de radar- en communicatieapparatuur. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) bevat in artikel 2.4 regels ten aanzien van de bouwbeperkingen in relatie tot radarverstoringsgebieden. Daaruit volgt dat er voor een zone van 15 kilometer rondom de antenne maximale bouwhoogtes voor bouwwerken en windturbines gelden. Het bepalen van deze maximale bouwhoogte moet worden bepaald aan de hand van de hoogteligging (NAP) van de antenne, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf de radarantenne. Buiten deze 15 kilometerzone geldt tot 75 kilometer een maximale bouwhoogtegrens voor de tippen van de wieken van windturbines. Een en ander is in de onderstaande afbeelding schematisch weergegeven en ook als zodanig opgenomen in het Rarro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0006.jpg"

Figuur 6: Schematische weergave bouwbeperkingen in relatie tot radarverstoringsgebieden

Aangezien binnen dit plan enkel woningen worden ontwikkeld met een maximale bouwhoogte van 11 meter en er zich binnen een straal van 15 kilometer geen radarantennes aanwezig zijn, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het plan is daarom niet in strijd met de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte') . Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is. Aangezien onderhavig bestemmingsplan slechts ziet op het realiseren van drie woningen is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op onderhavig ontwikkeling. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats in bestaand stedelijk gebied.

Benutting van beschikbare gronden Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.

3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de omgevingsvisie wij hier richting aan. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant:

Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand verstedelijkt gebied en past daarmee binnen de omgevingsvisie.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Voor de Provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. Alle woningen in onderhavig project zijn levensloopgeschikt en de appartementen in het sociale huursegment zijn bedoeld voor ouderen die beschut willen wonen (wonen met zorg voor ouderen). Het plan draagt hiermee bij aan een duurzaam woon- en leefklimaat.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de Provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De Provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening:
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer:
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.


Er is geen beleid uit de Omgevingsvisie relevant in relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nijmegen 2020-2040 Stad in beweging

In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen.

De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.

De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel

De Omgevingsvisie dient 4 doelen:

  • 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad
  • 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen
  • 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente
  • 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen

Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad

De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad intact en bovendien helpt verdichting om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.

Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.

Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0007.png"

Figuur 7: Opgaven en integrale oplossingen

4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden ambities geformuleerd.

  • 1. Economisch veerkrachtige stad

We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid, zowel voor hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.

  • 2. Sociale en gezonde stad

Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen.

  • 3. Aantrekkelijke stad

Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top drie van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.

  • 4. Duurzame stad

Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.

Conclusie

De woningbouwplannen voldoen aan en versterken opgaven 3 en 4. De ontwikkeling vergroot het woningaanbod en verkleind het woningtekort.

8 richtinggevende keuzes

De vier opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren en daarom kijken we naar integrale oplossingen. Waarbij een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken bekijken en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.

  • 1. Compacte, dynamische stad
  • 2. Toekomstbestendige wijken
  • 3. Groene, gezonde stad
  • 4. Duurzame mobiliteit
  • 5. Energieopgave
  • 6. Groter centrumgebied
  • 7. Sterke campussen
  • 8. We omarmen het kanaal

Conclusie

Richtinggevende keuzes 2, 3 en 4 zijn van toepassing op het plangebied . Het plangebied en in groter geheel onderdeel van de Waalsprong, biedt een mix van woningen en woonmilieus, met voorzieningen in de buurt.

3.3.2 Coalitieakkoord 2022 - 2026, Ons Nijmegen, stad van iedereen

De afgelopen jaren is al gewerkt aan een mooier, schoner, veiliger, duurzamer, groener en prettiger Nijmegen. Die lijn houden we vast. Met extra stappen en daadkracht waar dat kan. Dat doen we niet alleen, maar met de stad.

We gaan de stad nog meer vergroenen, onder meer door veel nieuwe bomen te planten. Daardoor is er meer schaduw en minder hitte in de stad en voelen meer diersoorten zich er thuis. Ook doen we extra ons best om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. We willen in 2045 energieneutraal en aardgasvrij zijn. We bouwen in Nijmegen tot 2040 15.000 nieuwe woningen. Die komen voor een groot deel in het Stationsgebied, Winkelsteeg/Kanaalzone, Waalsprong en Waalfront en op vrijkomende locaties in de stad. Van die woningen wordt tweederde betaalbare koop en huur. Nijmegen is een snelgroeiende stad die we voor iedereen bereikbaar willen houden. Daarom geven we meer ruimte aan voetgangers, fietsers en openbaar vervoer. We zorgen voor goede doorstroming van het verkeer, dat geeft ook schonere lucht. We investeren in het erfgoed dat Nijmegen uniek maakt als oudste stad van Nederland. We hebben een hardwerkende MKB-sector: starters, groeiende en gevestigde ondernemers geven we allemaal ruimte. We willen dat zij kunnen uitblinken en de omslag naar een circulaire productie en dienstverlening kunnen maken. We gaan de komende jaren fors extra investeren, in wonen, klimaat, energietransitie, bereikbaarheid, luchtkwaliteit en zorg en welzijn voor de mensen die dat nodig hebben. We zullen er alles aan doen om Nijmegen nog mooier, groener en socialer te maken, samen met iedereen in deze prachtige stad.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 m.e.r.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld.

In 2003 zijn het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 en het MER Waalsprong 2003 opgesteld. Ten behoeve van de planvorming voor locatie De Stelt-Oost is nagegaan of het programma nog binnen de bandbreedte van het MER 2003 ligt.

De Commissie voor de m.e.r. geeft in haar toetsingsadvies MER Waalsprong 2003 aan dat “in het verdere proces aanvullende informatie alleen nodig is als de plannen zo ingrijpend wijzigen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen waardoor het voorliggende MER er niet meer aan ten grondslag kan liggen. Dat is ter beoordeling aan het bevoegde gezag. Alleen bij planwijzigingen met belangrijke milieugevolgen ligt het voor de hand dat een aanvulling of actualisering van het MER (in een oplegnotitie) bij het ontwerpbesluit ter visie wordt gelegd.”

De beoordeling of een dergelijke aanvulling of actualisering nodig is, is voor dit besluit als vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan valt in de categorie D 11.2 “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
De drempelwaarden voor deze activiteit zijn:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De activiteit voorziet niet in overschrijding van deze drempelwaarden, maar de in het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden zijn indicatief. Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage en op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moet worden gegeven aan een m.e.r. beoordeling (als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm) als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Bij deze criteria dient de gemeente te kijken naar:

  • 1. de kenmerken van het project,
  • 2. de plaats van het project,
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.
Het potentiële effect door het voorgenomen bestemmingsplan kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een m.e.r. voor de aangevraagde activiteit noodzakelijk maakt.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof en gevaar. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc.

Ten noorden van het plangebied is bestemmingsplan Vossenpels Zuid gelegen waarin slechts zeer lichte bedrijvigheid is toegestaan zoals aan huis gebonden beroepen. Van deze activiteiten is geen hinder te verwachten op het nieuwe plangebied. Ook het Fort Lent aan de Bemmelseweg 4 dat schuin tegenover het plangebied ligt heeft geen invloed (milieucategorie 2, richtafstand 30 meter) op het plangebied. Dit geldt ook voor de propaantank die aanwezig is bij het Fort Lent.

Conclusie

Op grond van bedrijven en milieuzonering is er geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.3 Geluid

Het bestemmingsplan maakt nieuwe woningen binnen de geluidzone van de Turennesingel mogelijk. Het geluid wordt door de afstand en de (geplande) bebouwing langs deze weg voldoende afgeschermd waardoor de geluidsbelasting ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB wegverkeerslawaai ligt. Het geluid van de Turennesingel is geen beperking voor de woningbouwplannen.

De Vossenpelsestraat wordt geknipt, waardoor er geen doorgaand verkeer mogelijk is tussen de Oosterhoutsedijk en de Laauwikstraat/Vossenpelsestraat. Van het beperkte verkeer op deze weg is geen geluidhinder te verwachten.

Conclusie

Verkeerslawaai is geen beperking voor de geplande woningbouw.

4.4 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit   norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Figuur 8: Tabel luchtkwaliteit

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (NIBM; luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Het gaat hier om nieuwbouw van maximaal 3 woningen. Ten opzichte van de bestaande bestemming gaat het aantal voertuigen geen toename van meer dan 3% veroorzaken. Ook zijn de jaargemiddelde concentraties in het gebied dermate laag dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 als gevolg van het totale plan niet overschreden worden. Het plan is daarom NIBM.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Woningen zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van de planlocatie zijn de concentraties fijn stof (max. 20 ìg/m3 fijn stof) echter ook niet hoger dan de richtwaarde van WHO (tot 20 ìg/m3 fijn stof) en het plangebied ligt niet binnen 50 meter van een drukke weg (van meer dan 10.000 mvt/etmaal). Er zijn daarom geen bezwaren voor het plan wat betreft luchtkwaliteit.

Conclusie

Er zijn geen bezwaren vanuit luchtkwaliteit voor het realiseren van woningbouw op de planlocatie.

4.5 Geur

Er zijn geen agrarische bedrijven in de directe omgeving (< 100 meter) van het plangebied. Geur heeft daarom geen negatieve effecten op de beoogde ontwikkeling.

4.6 Wonen

In maart 2018 is de subregionale woonagenda in de colleges van de subregio vastgesteld. Met een regionale kop en die subregionale bijdragen is de woonagenda ook door de provincie vastgesteld.

In de subregionale woonagenda wordt uitgegaan van zowel kwantitatieve als kwalitatieve uitgangspunten. In de kwantitatieve uitgangspunten is het uitgangspunt dat we gaan voor een versnelling in de woningbouw, waarbij 70% van de richtlijn van ongeveer 16000 woningen tot 2027 nog voor 2022 wordt opgeleverd. Een enorme opgave, waarin ook dit plan een bijdrage levert.

4.7 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.

  • De Waal
  • Het spoor van Nijmegen naar Arnhem
  • Propaantank fort Lent

Er liggen dus geen bedrijven in de buurt die vallen onder het Bevi en een invloedsgebied hebben over het plangebied.

Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)

Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Er ligt geen PR contour over het plangebied.

De verantwoording van het groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.

Het plangebied ligt op ruim 200 meter van de oever van de Waal. Volgens het Bevt is alleen een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk indien een ontwikkeling plaatsvindt binnen de 200 meter van een bron. Ook het spoor bevindt zich op veel grotere afstand dan deze 200 meter, In het plangebied kan er vanuit deze bronnen alleen een toxisch scenario optreden. Hiervoor is een standaard verantwoording opgenomen in de beleidsvisie van 2014.

De propaantank die aanwezig is bij het Fort Lent valt direct onder het Activiteitenbesluit. De veiligheidsafstand van de tank valt niet over het plangebied. Het explosie-aandachtsgebied zoals dat binnen de Omgevingswet zal gaan ontstaan valt wel over het plangebied. Het risico is echter zeer laag waardoor eventuele aanvullende maatregelen zoals bouwkundige maatregelen niet voor de hand liggen.

Conclusie:

Op basis van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.8 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

Verkennend bodem- en asbestonderzoek Vossenpelssestraat 5 in Lent, d.d. 19-08-2022, 220630_162316, Greenhouse Advies.

Uit het/deze bodemonderzoek(en) blijkt:  

  • dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten (> achtergrondwaarde) zware metalen, drins (OCB) en PAK zijn aangetoond. In de ondergrond is het gehalte van nikkel licht verhoogd (> achtergrondwaarde) aangetoond. Alle gemeten gehalten voldoen aan de Lokale maximale waarden voor deelgebied Waalspring kassen.
  • In het grondwater zijn licht verhoogd gehalten gemeten voor barium en zink (> streefwaarde).
  • Uit de analyseresultaten van asbest in grond blijkt dat in de monsters geen asbest is aangetoond.

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen licht verhoogde waarden vormen geen risico voor de beoogde woningbouw. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

4.9 Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten (OOO)

Het plangebied is verdacht op explosieven in het kader van Opsporing Ontplofbare Oorlogsresten (OOO), en met name in de vorm van geschutsmunitie. Het plangebied is niet verdacht op de overige soorten munitie (raket- of afwerpmunitie) of vliegtuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0008.png"

Figuur 9: Locaties OOO t.o.v. plangebied (middelste lichtblauwe vlak)

Uit de OOO risico-inventerisatie blijkt dat de mogelijke aanwezige munitie geen belemmering hoeft te zijn waar het bebouwen van de planlocatie betreft. Dit onder de voorwaarde dat bij de bouw zelf en het bouw- en woonrijp maken van de planlocatie rekening zal worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van dump- en geschutsmunitie in de ondergrond en hiervoor passende mitigerende maatregelen worden genomen. Tevens dient er rekening te worden gehouden met een verticale afbakening voor zowel geschuts- als dumpmunitie van maximaal -2,5 m MV en de regeling voor ondergronds bouwen, zoals opgenomen in artikel 7.3 Ondergronds bouwen van de regels van dit bestemmingsplan.

Conclusie

In de planontwikkeling wordt er rekening gehouden met eventuele OOO en er zullen maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0009.png"

Figuur 10: Luchtfoto van 17 april 1945: opvallend zijn de stellingen vooral rondom het plangebied

4.10 Water

4.10.1 watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

4.10.2 Algemeen

Het plan behelst de realisatie van maximaal drie vrijstaande woningen aan de Vossenpelssestraat 5. Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW 2009) en de nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 Versterken Verbinden Vergroenen. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

4.10.3 Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig (zie figuur 11). Ten noorden van het gebied loopt een primaire watergang, de Singel de Stelt. Het plangebied maakt deel uit van het singelsysteem Waalsprong). Dit deelsingelsysteem is onderdeel van het hoofdsysteem met plassen en singels met gestuwde afvoer naar de plassen, waarop het overgrote deel van deWaalsprong afwatert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0010.png"

Figuur 11 Legger oppervlaktewater (Waterschap Rivierenland)

Het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering langs de Waal (zie ). In de buitenbeschermingszone is het niet toegestaan om zonder watervergunning grond af te graven. Het plangebied raakt aan de kern beschermingszone. De bouwgrens bakent het gebied af waarbinnen een bouwverbod geldt. Achter de bouwgrens mag onder voorwaarde binnen het profiel van vrije ruimte gebouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0011.png"

Figuur 12 Legger waterkeringen (Waterschap Rivierenland)

4.10.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

4.10.5 Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Vossenpelssestraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Naast de gemengde riolering ligt een vacuümleiding die niet meer in gebruik is. Zodra de woningen langs de Vosenpelssestraat gebouwd worden, wordt het vacuümriool geruimd. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0012.png"

Figuur 13: Riooltechnische otnsluiting

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.

Voor het plan is rekening gehouden met 96 m2 verharding per woning. Dit komt neer op een totale hoeveelheid verharding van 288 m2. Dat is minder dan 500 m2. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig.

Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt. Het gaat er om dat hemelwater dat van wegen afkomt niet direct via kolken naar het oppervlaktewater gestuurd wordt. Het water zal eerst via wadi's of bermpassages voorgezuiverd moeten worden

De omgevingsvergunningsaanvraag, activiteit bouwen moet een goedgekeurd rioleringsplan / waterhuishoudkundig plan bevatten. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke omgevingsvergunning.

Belangrijke keuzen die al in het stadium van het schetsontwerp gemaakt moet worden, zijn:

  • het type infiltratievoorziening/filtervoorziening
  • dimensies en het globale functioneren van de infiltratievoorziening(en)
  • de locatie(s) van infiltratievoorziening(en) en noodoverlopen naar openbaar gebied
  • de locatie voor eventuele uitbreiding van wateroppervlak (indien extra berging nodig is)

Voor de werkzaamheden is een watervergunning nodig. Dit betreft het bouwen in de buitenbeschermingszone van een waterkering.

Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.

Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 m. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.

Afvalwater en hemelwater moeten gescheiden ingezameld en afgevoerd worden. Het verdient aanbeveling afvalwater en hemelwater per woning of bedrijf via eigen aansluitingen op de riolering af te voeren. Het verdient tevens aanbeveling goede afspraken te maken over de afvoer van afvalwater en hemelwater over de percelen van derden als die situatie zich voordoet en die afspraken goed vast te leggen. Voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In alle voorzieningen moet op particulier terrein een controleput geplaatst worden. Inpandige controleputten zijn toegestaan.

4.11 Flora en Fauna

4.11.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

4.11.1.1 Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) en stikstof

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Volgens de stikstofstukken is de stikstofdepositietoename voor deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (zie rapport in bijlage). Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn op voorhand uit te sluiten. De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

In Bijlage 2 stikstofrapport van de toelichting is het stikstofrapport De Stelt-Oost te vinden.

Dit rapport voorziet in de bouw van maximaal 50 woningen. In de Stelt-oost kvoorziet het huidige verkavelingsplan op 35 woningen. Het rapport is dus voldoende om 3 woningen toe te voegen in de directe omgeving.

4.11.1.2 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Doorwerking plangebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming " 3woningen, Vossenpelssestraat 5, d.d. 14 oktober 2022" uitgevoerd. De voornaamste resultaten zijn navolgend weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

De aanwezigheid van beschermde soorten en geschikte leefgebieden in het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur. In de figuur is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In onderstaand figuur is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0013.png"

Figuur 11: overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Randvoorwaarden voor werkzaamheden

Algemene vogelsoorten en vogelsoorten van categorie 5 (niet-jaarrond beschermd) Bezette nesten van vogels uit deze categorie zijn altijd beschermd. Door werkzaamheden buiten het broedseizone uit te voeren is het risico op verstoring van broedende vogels klein. Globaal moet voor het broedseizoen rekening gehouden worden met de periode maart tot en met augustus.

Zorplicht

Voor enkele meer algemene vrijgestelde diersoorten die direct bij het plangebied kunnnen voorkomen (zoals muizen en egels) geldt binnen de provincie een vrijstelling in het kader van het ruimtelijk handelen, echter is op deze soorten wel de zorgplicht van de Wnb van toepassing. Handelingen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken op dieren, planten en natuurgebieden dienen bij voorkeur achterwege gelaten te worden. Wanneer dit niet mogelijk is moeten de gevolgen voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt worden. Geadviseerd wordt om buiten de kwestbare periode (maart - augustus) te werken en de werkzaamheden in één richting uit te voeren, zodat dieren de mogelijkheid krijgen te vluchten.

4.11.2 Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)

In het SMP-N is aangegeven hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten i.c. de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad, poelkikker en kleine marterachtigen. Op basis van het SMP-N is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Op 8 mei 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen.

Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.

4.11.2.1 Soortenbescherming

Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper, poelkikker en kleine marterachtigen. Daartoe wordt de landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.

Als ontwerpkader is gekozen voor elementen en sfeerbeelden van de historische inrichting van het landschap zoals dat aanwezig was voor de opkomst van de kassentuinbouw in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Door het accent te leggen op het behouden, terugbrengen en versterken van karakteristieke landschapselementen (zoals houtwallen, groepjes, solitaire bomen of bomenrijen, struweelheggen, poelen en kruidenrijke graslanden) wordt een heel natuurlijk passend kader geschapen voor de (her)inrichting van de landschappelijke zone van de Waalsprong. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden. De landschappelijke zone bedient hiermee zowel de woningbouw (ruimtelijke kwaliteit, beleving inwoners) als de natuur (met landschapselementen die afgestemd zijn op de specifieke soorten).

In de ontwerpen per deelgebied – op een hoger schaalniveau dan het voorliggende plangebied – is aandacht besteed aan de samenhang tussen de inrichtingselementen en zijn er verschillende milieus gecreëerd waardoor er per soort accenten zijn gelegd. Door deze verschillende accenten ontstaan gebieden die geschikt zijn voor de soort maar die ook gebruikt kunnen worden door andere soorten.

4.11.2.2 Wijzigingsbesluit kleine marterachtigen

Omdat de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren heeft de provincie Gelderland besloten om deze soorten niet meer te laten vallen onder een vrijstelling van de Omgevingsverordening. Deze soorten zijn vanaf 1 maart 2019 geregeld via een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Vandaar dat een wijzigingsaanvraag is ingediend voor het opnemen van de kleine marterachtigen in het SMP-N en de gebiedsontheffing via een wijzigingsbesluit. Deze ontheffing is op 28 oktober 2020 verleend.

Doorwerking plangebied

Voorliggend plangebied maakt geen onderdeel uit van de deelgebieden die in het SMP-N zijn aangewezen voor habitatverbetering. In het plangebied is het treffen van gebiedsmaatregelen – zoals het aanleggen van landschapselementen – dan ook niet aan de orde. Er zijn geen sporen aangetroffen van beschermde diersoorten.

4.11.2.3 Natuurinclusief bouwen

Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong een wijk ontwikkeld waar rekening wordt gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare maatregelen biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N).

Om natuurinclusief bouwen te implementeren in de bouwplannen, is de Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong opgesteld. Deze toolbox is gebaseerd op de omgeving, de gewenste soorten en de ambitie en gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland. Het systeem richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw maar op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd. Voor de Waalsprong geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde minimumambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen van hoogbouw en grondgebonden woningen. Om tot duurzame vestiging van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis te komen, zijn nestvoorzieningen alleen niet genoeg. Wanneer de soorten geen plek hebben om te foerageren, is de waarde van de nestvoorzieningen daar beperkt. De toolbox bevat daarom tevens groene omgevingsmaatregelen waardoor de stedelijke biodiversiteit wordt versterkt, de belevingswaarde voor de toekomstige bewoners vergroot en een bijdrage wordt geleverd aan klimaatadaptatie.

Doorwerking plangebied

De in het SMP-N en de 'Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen, Leidraad voor de Waalsprong' opgenomen maatregelen zijn van toepassing op de bouw van nieuwe woningen. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt beoordeeld in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de implementatie van natuurinclusiviteit. Het verdient aanbeveling toepassing te geven aan het vergroenen van tuinen (door de aanleg van een natuurlijke haag als erfafscheiding en het beperken van verharding) of het aanbrengen van nestvoorzieningen (indien mogelijk).

4.11.3 Provinciaal beleid
4.11.3.1 Omgevingsvisie en –verordening Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. In de verordening is het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt op circa 100 meter afstand van het Gelders deel van Natuurnetwerk Nederland (GNN). De provincie heeft geen doelstellingen voor gebieden die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen. Ruimtelijke ontwikkelingen die geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland mogen plaatsvinden.

Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen ontwikkeling tast de kernkwaliteiten van het GNN dan ook niet aan en past binnen het beleid van de provincie Gelderland. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen. De Omgevingsvisie en -verordening zijn wat dat betreft niet van toepassing.

4.11.4 Gemeentelijk beleid
4.11.4.1 Coalitieakkoord 2022 - 2026; Ons Nijmegen, stad van Iedereen

In de periode 2018-2022 is gewerkt aan een mooier, schoner, veiliger, duurzamer, groener en prettiger Nijmegen. Die lijn wordt voortgezet, met extra stappen en daadkracht waar dat kan. Het college ziet klimaatverandering als een urgente opgave en wil maatregelen nemen om te komen tot een klimaatbestendige stad. De opgaven waar we voor staan: het verminderen van hittestress, perioden van droogte en wateroverlast het hoofd bieden en het creëren van meer natuur, zodat meer verschillende soorten planten en dieren zich in de stad thuis voelen. Om dit te bewerkstelligen zijn maatrelen op openbaar én privaat terrein nodig. De komende collegeperiode wordt ingezet op het stimuleren (en vergroten) van de biodiversiteit en ecologisch verantwoord beheer, worden er 1.000 bomen per jaar geplant en wordt actief ingezet op het vergroenen van de openbare ruimten, voortuinen en private terreinen.

4.11.4.2 Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. De gemeente past de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken en ook in het collegeakkoord is de ambitie om een park of ander groen gebied binnen 300 meter van elke woning te hebben opnieuw bekrachtigd.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt maximaal 3 woningen mogelijk, waardoor getoetst dient te worden aan voornoemde norm. In de directe omgeving is veel groen aanwezig, met name aan de zijde van de dijk en rondom het voormalige vitens gebouw aan de Vossenpelssestraat.

4.11.4.3 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven ernaar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken. De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. Het plangebied is niet aangemerkt als waardevolle groenstructuur (vlak).

Doorwerking plangebied

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de beoogde hoofdgroenstructuur van Nijmegen.

4.11.4.4 Bomenplan Nijmegen (2021)

In de omgevingsvisie 2020-2040 'Nijmegen Stad in Beweging' heeft de gemeente uitgesproken een economisch veerkrachtige, sociale en gezonde, aantrekkelijke en duurzame stad te willen zijn. Eén van de opgaven uit de omgevingsvisie is een groene en gezonde stad. Aangezien bomen hier in sterke mate bijdragen, is als nadere uitwerking van de omgevingsvisie het Bomenplan Nijmegen opgesteld.

De doelstellingen van het bomenplan zijn:

  • gezonde bomen zo lang mogelijk behouden;
  • bomenkap zoveel mogelijk vermijden;
  • aanplant van bomen zoveel mogelijk stimuleren;
  • dat de belangrijkste bomen in de stad een groene beschermde verbindende structuur vormen.

De gemeente geeft met het bomenplan invulling aan de ambities, opgaven en ruimtelijke keuzes op het vlak van bomen. Er wordt richting gegeven aan een integrale ontwikkeling van de verschillende belangen en waarden die bomen voor de stad Nijmegen vertegenwoordigen, waaronder het behoud van bomen en het versterken van de boomstructuur.

In het Bomenplan Nijmegen is de hoofdboomstructuur uit 2009 geactualiseerd. De hoofdboomstructuur bestaat uit verschillende vlakken en lijnen, welke verschillende waarden vertegenwoordigen.

Doorwerking plangebied

In het voorliggende plangebied zijn geen vlakken, lijnen en/of waardevolle bomen aanwezig.

4.11.4.5 Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Nijmegen heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen kansen voor natuur te benutten. Door het nemen van inrichtings- en beheermaatregelen kan de ontwikkeling leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Met name in aansluiting op plassen en watergangen. De biodiversiteit kan worden gestimuleerd door het maaiveld in te richten en te beheren als bloemrijk grasland met plukjes struweel. De beplanting dient bij voorkeur te bestaan uit een menging van inheemse soorten. Deze maatregelen komen ten goede aan onder andere insecten, kleine zoogdieren en vogels.

Bij nieuwe ontwikkelingen zoals voorliggend plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil- en nestgelegenheden aan gebouwen is een kans die eenvoudig benut kan worden. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd.

De gemeente heeft de ecologische structuren, ecologische hotspots en ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0014.png"

Figuur 14: ecologische hoofdstructuur Nijmegen

Doorwerking plangebied

In bovenstaande figuur is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in een gebied met relatief lage natuurwaarden. In de nabije omgeving van het plangebied zijn wel enkele hotspots aanwezig, alsmede enkele natte en droge ecologische dooraderingen. Om de natuurwaarden in (de omgeving van) het plangebied te vergroten wordt bij de uitwerking van de bouwplannen beoordeeld in hoeverre natuurinclusieve maatregelen geïmplementeerd kunnen worden.

4.11.4.6 Stad en Natuur: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen

Nijmegen is een van de groenste steden van Nederland. Niet alleen door de aanwezigheid van veel groen, maar ook vanwege de groene bestuurlijke ambities. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. In 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen.

Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Ook hebben de maatregelen effect als anti-mug en anti-stress en geven belevingswaarden. Daarnaast verhoogt het de geluidsisolatie, luchtzuivering, waterbergingscapaciteit en warmteregulering in het stedelijk gebied. Dit verhoogt uiteindelijk de leefkwaliteit van de stad en biedt verschillende soorten een plek in de stad.

Onderdeel van natuurinclusief bouwen is ook de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw. Een groen dak heeft duidelijk meer waarde voor de biodiversiteit en de leefbaarheid. En tevens heeft het een functie voor de waterberging bij piekbuien, verbetert het de luchtkwaliteit en brengt het koelte in de stad en de woning. Een bijkomend voordeel is dat groene daken een communicatiemiddel is om het bewustzijn van bewoners te vergroten voor de klimaatverandering.

Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om bewoners te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening zoals wateroverlast en ook droogte, hittestress en minder biodiversiteit worden daarbij onder de aandacht gebracht. Beter is nog dat bij de ontwikkeling van dit plangebied groene (binnen)tuinen, groene daken en gevelgroen mee wordt ontworpen zodat verstening van de tuinen vanaf het begin zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in het groen. Het verdient aanbeveling hier bij de uitwerking van het inrichtingsplan rekening mee te houden, bijvoorbeeld door het hemelwater af te koppelen op een wadi en het aanplanten van bomen (voor o.a. schaduw).

4.11.4.7 Beschermde bosopstanden (houtopstanden, hout en houtproducten)

Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Nijmegen. De regels ten aanzien van houtopstanden (hoofdstuk 4 van de Wnb) zijn voor het project niet van toepassing.

Doorwerking plangebied

Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zijn op voorhand uit te sluiten.

Negatieve effecten op de doelstellingen van de Wet natuurbescherming zijn uitgesloten, mits de maatregelen in de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

4.12.2 Gemeentelijk beleid
4.12.2.1 Monumentenverordening

De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

4.12.2.2 Aandachtslijst Cultureel Erfgoed

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Nijmegen Zuid staan op de aandachtslijst.

4.12.2.3 Nota Cultureel Erfgoed

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013).

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De beleidskaart is onderdeel van de gemeentelijke Omgevingsvisie (2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0015.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0016.jpg"  

Figuur 15: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met in groen de indicatieve ligging van het bestemmingsplangebied

Het betreffende bestemmingsplangebied Nijmegen De Stelt Oost – 1 (Vossenpelssestraat 5) valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.

Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Aan waardevolle elementen worden planregels en passende functies gekoppeld, zodat de karakteristieken als uitgangspunt genomen kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen en veranderingen. Kenmerken van de bebouwing, zoals hoofdvorm en omvang, worden beschouwd als onderdeel van de identiteit van een plek.

In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.

4.12.2.4 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waarden in de gemeente Nijmegen zijn vastgelegd op de cultuurhistorische Waardenkaart (opgesteld door RAAP 2021). De waardenkaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplangebied ziet de kaart er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0017.jpg"

Figuur 16: Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Nijmegen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de groene ster. Rode lijn = historische weg voor 1832, rood huissymbool = historische nederzettingslocatie voor 1832, groen (Rc1) = Fort Boven Lent

4.12.2.5 Cultuurhistorische waarden in het plangebied

Het bestemmingsplangebied ligt aan de Vossenpelssestraat, vlak voordat deze omhoog de Bemmelsedijk op leidt. Bovenaan de dijk, aan de Waal, ligt vervolgens het rijkmonument Fort Boven Lent.

De Vossenpelssestraat is een historische weg waaraan in de loop der eeuwen lintbebouwing is ontstaan. Het plangebied is nu niet bebouwd. Aan de overzijde van de straat staat een aantal vrijstaande woningen omgeven door ruime tuinen met groene erfscheidingen. Door het groen en doordat de huizen op enige afstand van de weg zijn geplaatst heeft plangebied een landelijke uitstraling die past bij de ligging aan de rand van het voormalige dorp Lent en in de nabijheid van de uiterwaarden en de rivier.

4.12.3 Bestemmingsplanwijziging

De beoogde bestemmingsplanwijziging laat de bouw van drie vrijstaande woningen toe. De combinatie van de in het bestemmingsplan vastgelegde maximale goothoogte van 7 meter en nokhoogte van 11 meter zal leiden tot de bouw van woningen met schuine daken. De woningen worden op ruime afstand van de straat geplaatst waarbij. De tuinbestemming aan de voorzijde sluit aan bij het bestaande beeld in het plangebied.

De bestemmingsplanwijziging heeft dan ook geen invloed op de karakteristieken van het gebied. De nieuwe woningen zorgen weliswaar voor een verdichting van de bebouwing aan de Vossenpelssestraat maar deze sluiten wat betreft bouwmassa en positionering aan bij het bestaande beeld.

Er is geen sprake van een negatieve beïnvloeding van de omgeving van het nabijgelegen rijksmonument Fort Beneden Lent.

Wat betreft cultuurhistorie is er sprake van een goede inpassing van de nieuwe woningen en is er geen bezwaar tegen de voorgestelde bestemmingsplanherziening.

4.13 Archeologie

4.13.1 Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.13.2 Provinciaal beleid

Het plangebied ligt binnen de contouren van de Limeszone, zoals gedefinieerd in het Barro (art. 2.13) en vertaald in het provinciaal beleid. De Limeszone bevat terreinen met een vastgestelde archeologische waarde die resten uit de Romeinse tijd bevatten. De begrenzingen van de gebieden zijn indicatief aangegeven. In dit gebied wordt de aanwezigheid van de kernkwaliteiten van de Limes verwacht. De provinciale verordening geeft vervolgens drie regels waarin in dit bestemmingsplan moet worden voldaan art. 2.60):

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Romeinse Limes maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 2.59, daarvan aantasten.

De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en kernkwaliteiten, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.

Een bestemmingsplan bevat regels over de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.

Het ten behoeve van het Selectiebesluit archeologie Waalsprong uitgevoerde archeologische onderzoek heeft echter aangetoond dat er binnen het plangebied geen fysieke kernkwaliteiten van de Limes aanwezig zijn.

4.13.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied

Het bestemmingsplanbied ligt grotendeels in een gebied met geen waarde . Op basis van uitgevoerd onderzoek is aangetoond dat er redelijkerwijs in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten in het gebied verwacht kunnen worden behalve voor een klein gedeelte van het perceel aan de noordzijde (zie verbeelding) hiervoor wordt wetgevingszone – waarde archeologie 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0018.png"

Figuur 17: Uitsnede archeologische Beleidskaart ter hoogte van het plangebied (in rood omlijnd)

Voor het overgrote deel van het perceel waar geen waarde is geldt is geen omgevingsvergunning vanwege archeologie nodig. Bij een klein gedeelte van het perceel zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen  in de planregels

Bestemmingsplanregels

Er is geen nieuwe informatie op basis waarvan zou moeten worden afgeweken van de vigerende waarde. Voor het plangebied blijft daarom de waarde 0 en de waarde 1 gelden.

4.13.4 Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.14 Verkeer en parkeren

4.14.1 Verkeer en vervoer

Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in het ambitiedocument mobiliteit Nijmegen Goed op Weg. In dit ambitiedocument is verkeersveiligheid benoemd als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.

Langzaam verkeer

Nijmegen kent een hoogwaardig fietsnetwerk (zie kaart). De Waalsprong wordt daardoor ontsloten door een netwerk van doorgaande snelfietsroutes. Snelfietsroutes spelen een belangrijke rol in het stedelijk verkeerssysteem en de duurzaamheidsdoelen: mensen fietsen meer en autoritten worden meer en meer voorkomen. Het netwerk van snelfietsroutes zorgt tevens voor goede verbindingen met andere bestemmingen in de stad en de regio. Het fietsbeleid voor de Waalsprong is vastgelegd in het Uitvoeringsplan Fietsinfrastructuur Waalsprong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0019.png"

Figuur 18: Kaart snelle fietsroutes Nijmegen

Het planbebied t is goed aangesloten op de bestaande hoofdroutes voor de fiets. Naast de hoofdfietsroutes op afbeelding 4.12 fungeert ook de Bemmelsedijk als belangrijke fietsroute voor zowel dagelijks als recreatief fietsverkeer. Door het gebied lopen daarnaast lokale fietsroutes die de bereikbaarheid van het gebied voor fietsers optimaliseren en ook zorgen voor de aansluiting met de omliggende gebieden.

Voor voetgangers is in de omliggende gebieden aandacht. Vanuit de directe omgeving lopen recreatieve wandelroutes richting de uiterwaarden en via de verkeersluwe Bemmelsedijk ook richting Park Lingezegen. Daarnaast worden langs de Steltsestraat voetpaden aangebracht waarmee ook de wandelroutes richting Lent op een goede wijze gefaciliteerd worden.

Openbaar Vervoer

Openbaar vervoer vormt een belangrijk onderdeel in het verkeerssysteem van de Waalsprong. Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. Openbaar vervoer bestaat uit trein, Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en uit stads-en streeklijnen. Voor de locatie liggen de dichtstbijzijnde bushaltes op de Duitslandstraat op ongeveer 180 meter Daarnaast is station Nijmegen Lent goed bereikbaar.

Gemotoriseerd verkeer

De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. Voor het oostelijk deel van Nijmegen Noord fungeren de Vrouwe Udasingel en de Turennesingel als hoofdontsluitingswegen. Voor de locatie zal vooral de Turennesingel als ontsluitingsroute gelden. Vanaf de Turennesingel geldt de Vossenpelssestraat als erftoegangsweg. De Bemmelse Dijk heeft geen functie voor het ontsluiten van het gemotoriseerd verkeer vanuit de locatie. De Vossenpelssestraat, die momenteel als eenrichtingsstraat is ingericht, zal worden geknipt en zal voor gemotoriseerd verkeer een doodlopende straat vanuit het noorden worden. Hieronder is dat schematisch weergegeven in afbeelding 4.14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP23501-VG01_0020.png"

Figuur 19: Indicatieve verkeers- en parkeerstructuur inclusief ontsluiting De Stelt-Oost

4.14.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde nota "Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030" en "Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets".

De gemeente heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke'. Het plangebied Vossenpelssestraat 5" valt in het gebied 2e schil.

Vossenpelssestraat 5: Het gaat hier om maximaal 3 vrijstaande koopwoningen. Er zijn 5 parkeerplaatsen benodigd, hiervan dient er 1 openbaar toegankelijk te zijn. Deze parkeerplaatsen kunnen op eigen terrein worden gerealiseerd.

4.15 Kabels en leidingen

De planlocatie bevat geen kabels en/of leidingen die van zulk belang zijn dat deze bestemd dienen te worden en daarmee een beschermingsregime krijgen.

4.16 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

4.16.1 Klimaatadaptatie

Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden - gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland - in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. In de onderstaande paragrafen worden dieper ingegaan op de maatregelen die genomen worden.

4.16.2 Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen zet Nijmegen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten. Kijk in de paragraaf Natuur voor een nadere uitwerking van natuurinclusief bouwen.

4.16.3 Klimaatadaptieve maatregelen

Naast natuurinclusief bouwen kunnen nog meer maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering.

Denk bijvoorbeeld aan:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag en het zorgt voor minder hittestress en droogte.
  • Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied.
  • Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen/waterdoorlatende tegels zijn ook goede opties.
  • Gevelgroen en groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
  • Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen voorkomen hittestress.

Zie de paragraaf Water en Natuur voor nadere uitwerking.

4.16.4 Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan (BKP) is een toetsingskader voor de inrichting van het gebied. Het BKP gaat ook in op vorm en uiterlijk van gebouwen en kan ook opmerkingen bevatten over voorkomen van hinder (geluid, schaduw, lichthinder, bezonning) en het integreren van duurzame energie (zonnepanelen), materiaalgebruik (bv gebruik van hout) en ruimtegebruik (inrichting terreinen).

In de beschrijving van de planfilosofie van BKP De Stelt-Oost is aangegeven dat dit onderdeel van De Stelt zich onderscheidt van De Stelt-Noord en –Zuid door nog meer klimaatbestendig te bouwen. Dit geldt voor de bebouwing als wel voor de openbare ruimte. Naast het natuurinclusief bouwen wordt ook gedacht aan bouwen met houtbouw in combinatie met groene daken en gevels. Door het warmtenet van de Waalsprong te combineren met zonne-energie zijn op relatief eenvoudige wijze energieneutrale woningen te realiseren. Het dijklandschap benadrukt de landschappelijke setting waarin ruimte is voor waterberging maar ook hittestress voorkomen wordt.

4.16.5 Energie

Nijmegen heeft de ambitie om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Gemeente Nijmegen stelt dit instrument kosteloos ter beschikking aan planontwikkelaars binnen de gemeentegrenzen.

4.16.5.1 Energiebehoefte beperken

De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.

De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 juli 2020 is bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. Woning dienen op basis van deze norm ontworpen te worden. Vervolgens kan er getoetst worden om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

4.16.5.2 Hernieuwbare energie opwekken

De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen. Naast de standaard zonnepanelen komen er ook steeds meer andere opties op de markt, denk bijvoorbeeld aan geïntegreerde zonnedaken en -gevels en zonnedakpannen.

4.16.5.3 Aardgasvrij

Per 1 juli 2018 moeten nieuwbouwwoningen aardgasvrij zijn. Het gaat om alle nieuwbouwwoningen die op of na 1 juli 2018 worden ingediend voor een omgevingsvergunning. Alternatieven voor verwarmen met aardgas zijn aansluiten op het warmtenet of verwarmen met een warmtepomp. Voor het plangebied geldt een aansluitplicht op het warmtenet.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

4.16.6 Duurzame mobiliteit

Het autobezit in Nederland neemt nog altijd toe. Dit leidt tot opstopping van de wegen en uitstoot van broeikasgassen en luchtvervuilende stoffen. Om alternatief vervoer aantrekkelijk te maken, kan in de ontwikkeling rekening worden gehouden met:

  • Goede voorzieningen voor fietser en voetganger
  • Toegankelijkheid van openbaar vervoer
  • Voorzieningen voor (elektrische) deelmobiliteit, zoals (bak)fiets, scooter en auto

Daarnaast komen er naar verwachting steeds meer elektrische auto's in het straatbeeld. We adviseren om hierop in te spelen door te zorgen voor voldoende capaciteit van het elektriciteitsnet en laadvoorzieningen. Voor meer details zie paragraaf Verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Planmethodiek

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.2 Systematiek van de planregels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

De gemeentelijke kosten ten gevolge van deze ontwikkeling worden middels het heffen van leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.

Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in een overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor de procedure van dit ontwerpbestemmingsplan zal een vooraankondiging worden gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen.

7.2 Overleg

Er heeft vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Het Waterschap is akkoord met het plan. Er spelen geen rijks- en/of provinciale belangen.

7.3 Participatie

Op maandag 19 december 2022 hebben buurtbewoners, te weten de bewoners van de Vossenpelssestraat 7, 2, 4 en 4A en daarnaast de eigenaar van Vossenpelssestraat 7, een uitnodiging ontvangen voor een informatiebijeenkomst bij de initiatiefnemer op vrijdag 23 december 2022.

In een ontspannen sfeer zijn de plannen ontvouwt en geduid aan de aanwezigen. Waarbij nadrukkelijk het beoogde initiatief aan bod is gekomen. Toegelicht is dat het beoogde initiatief maximaal 3 grondgebonden woningen betreft, maar dat dit er ook minder mogen zijn. Daarnaast zijn de maximale goot- en bouwhoogte aan de orde gekomen en is het verschil tussen het gobale bestemmingsplan van de gemeente (meer rechtsonzekerheid) en het plan van initiatiefnemer (meer rechtszekerheid over de inrichting) belicht. Verder is aan de orde gekomen de onbebouwbare zone langs de A-watergang alsmede de grondruiling die gaat plaatsvinden in het kader van het oorspronkelijke bestemmingsplan De Stelt Oost. Tot slot is door de initiatiefnemer toegelicht dat hij niet het voornemen heeft direct te gaan bouwen, maar het voor de toekomst van de kinderen zou willen.

De bijeenkomst vond plaats in een gemoedelijke sfeer en er werden na de bovenstaande uitleg weinig vragen gesteld over het initiatief zelf. De meeste vragen die gesteld werden gingen over het bestemmingsplan De Stelt Oost, welke al onherroepelijk is en welke eigenlijk losstaat van voorliggend initiatief. Ook zijn er nog vragen gesteld over andere ontwikkelingen in Lent.  

Aan het einde van de bijeenkomst is eenieder nog in de gelegenheid gesteld een visitekaartje van de initiatiefnemer mee te nemen, voor het geval er nog vragen mochten zijn. Echter, tot op de dag van vandaag zijn er door de aanwezigen geen aanvullende vragen meer gesteld.

In samenspraak met de gemeente zullen de 4 omwonenden middels een brief op de hoogte gesteld worden gesteld dat het onwerpbestemmingsplan ter visie ligt met een passage dat als er nog vragen zijn over de ontwikkeling De Stelt Oost zij deze stellen bij het Waalsprong informatiecentrum gevestigd aan de Riet van Alebeekstraat 6 te Lent.