direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Vossenpels Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP22200-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Nijmegen heeft het voornemen om bebouwing toe te voegen aan de Vossenpelssestraat en wil tevens de natuurwaarden van het achterliggende gebied vergroten.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Nijmegen-Noord aan de rand van het stedelijke gebied/de rand van de wijk de Vossenpels. Het plangebied wordt begrensd door de Vossenpelssestraat, de Waaldijk met Fort Boven-Lent en Park Lingezegen. In de huidige situatie is het gebied niet goed toegankelijk, waardoor het voor velen een onbekend stukje Lent (Gemeente Nijmegen) is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0001.jpg"


Figuur 1: Met rood omlijnt het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De vigerende bestemmingsplannen betreffen de bestemmingsplannen Nijmegen Vossenpels Zuid en Vossenpels, Herziening Sportpark en de beheersverordening Nijmegen Vossenpels Midden - Noord. Het bestemmingsplan Nijmegen Vossenpels Zuid is door de raad op 6 juni 2012 vastgesteld; het plan is op 15 augustus 2012 onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan Vossenpels, Herziening Sportpark is op 24 april 2002 vastgesteld en onherroepelijk op 14 juni 2004. De beheerverordening Nijmegen Vossenpels Midden - Noord is vastgesteld op 14 juni 2017. Door middel van de beheersverordening Vossenpels Midden - Noord zijn de planregels en verbeelding van het bestemmingsplan Vossenpels, herziening Sportpark en Nijmegen Vossenpels Zuid opnieuw van toepassing verklaard.

De beoogde ontwikkeling past niet in deze vigerende bestemmingsplannen.

Vigerende plannen   raad   vervolg  
Nijmegen Vossenpels Zuid   6 juni 2012   onherroepelijk 15 augustus 2012  
Vossenpels, herziening Sportpark   24 april 2002   onherroepelijk 24 april 2002  
Nijmegen Vossenpels Midden - Noord   14 juni 2017   onherroepelijk 14 juni 2017  
facetbestemmingsplan Archeologie   25 juni 2014   onherroepelijk augustus 2014  
facetbestemmingsplan Parkeren   13 september 2017   onherroepelijk 3 november 2017  
facetbestemmingsplan Seksinrichtingen   27 februari 2002   onherroepelijk 13 juni 2002  

Conclusie:

In verband met de strijdigheid van het beoogd programma ( 4 woningen en omzetten van een stuk grond met de bestemming 'natuur' naar de bestemming 'gemengd - 1') met de vigerende plannen is een planherziening noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

In het najaar van 2011 heeft het college van de gemeente Nijmegen het voormalig waterwinstation van Vitens in Lent aangekocht. Deze aankoop bestaat uit het zogenaamde 'Spiegelbos' en een perceel aan de Vossenpelssestraat met daarop het Pompstation en bijbehorende dienstwoning. Met deze aankoop kan een entree tot en verbinding naar Park Lingezegen en de Bemmelsewaard voor de bewoners van Lent en de Waalsprong worden gerealiseerd. In de directe nabijheid van deze percelen heeft de gemeente Nijmegen nog andere eigendommen die destijds zijn aangekocht voor de herontwikkeling van de Waalsprong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0002.png"

Figuur 2: luchtfoto plangebied met omgeving

Aan de noordoostzijde van het plangebied is een restaurant met terras gevestigd. De gehele zuidoostzijde is afgeschermd door de Waaldijk. Aan de dijkzijde heeft de kolk open oevers, waardoor men vanaf de dijk goed zicht heeft over de kolk.

Aan de westzijde kent de kolk zanderige oevers met bosjes, hier vindt verlanding plaats. Ook aan de zuidwestzijde kruipt wilgenruigte de kolk in. De plas is aan de westzijde afgeschermd van het achterliggende gebied door een kweldam. Deze dam is niet overal even goed zichtbaar. Op grotere afstand van de kolk bevindt zich aan de westzijde een populierenbos. Het bos is de afgelopen jaren aangepakt, onder andere door middel van de kap/snoei van populieren, nieuwe aanplant aan te brengen en het bos uit te breiden. Er zijn diverse spelaanleidingen aangebracht in het bos (hutten) en er is een informeel pad. De ondergroei is rijk gestructureerd met soorten als vlier, sleedoorn en Spaanse aak. Het perceel, noordelijk van het Sprokkelbos, bestaat uit deels verruigd en/of begraasd grasland.

Het bos wordt gebruikt als struinbos. Er is geen sprake van waterrecreatie op de kolk.

Het plangebied bevindt zich in het meest zuidelijk deel van deelgebied De Woerdt van Park Lingezegen. Park Lingezegen is een landschapspark van ongeveer 1500 ha, tussen Arnhem en Nijmegen.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Hieronder worden de belangrijkste landschappelijke en ruimtelijke uitgangspunten voor de herinrichting van het plangebied beknopt beschreven.

De kweldijk

De slingerende kweldijk (een cultuurhistorisch element) wordt structuurdrager van het gebied en vormt de belangrijkste looproute. Het dijkje is nu overwoekerd en nauwelijks zichtbaar, maar wordt vrijgemaakt en daardoor opnieuw herkenbaar en beleefbaar. Er ontstaat zo een ommetje door het gebied: vanaf de Vossenpelssestraat via het Sprokkelbos en de kweldijk naar het fort op de dijk en vice versa. Deze route verbindt de woonwijk Vossenpels met Park Lingezegen via het terrein van restaurant Zijdewinde. De toekomst moet uitwijzen of een 'noordelijke variant' van de route, over de kweldijk via het vogelstrand naar Park Lingezegen, ook mogelijk is.

Vanaf de kweldijk zijn de verschillende (kleine) landschappen in het gebied zichtbaar: rietland, een fruitboomgaard, struweelbosjes, een poel, het Sprokkelbos en natuurlijk het water van de kolk. Daarnaast zijn er aan de route diverse kleine bijzondere landschapselementen: kleine 'kamers' van gemaaid gras in het rietland achter de kweldijk - een uitzichtpunt (vlonder) als venster op het dijkleven - de uitstroomleiding van Vitens als relict van vroegere bedrijvigheid – de poel - onregelmatig geplaatste knotwilgen – een wilgenbosje als markering van de aansluiting kweldijk op hoofddijk. De ingrepen zijn gericht op het versterken van de landschapswaarden in het gebied.

De oevers van de kolk

De oevers van de kolk worden afwisselend ingericht. De noordelijke punt wordt een plas-dras zone, met dicht rietland en enkele open plekken. De westoever van de kolk wordt een afwisseling van rietkragen van variërende breedte. De zuidoever, onderaan de Waaldijk, wordt zoveel mogelijk vrij gelaten. In de oksel van de kweldijk en hoofddijk staat een wilgenbosje als markering van de kweldijk.

Vitensterrein en het Sprokkelbos

In het Vitensgebouw zit een horecagelegenheid, met parkeervoorzieningen en een terras. De bestaande bomenrij op het voorterrein, haaks op de Vossenpelssestraat, blijft gehandhaafd. Achter het Vitensgebouw begint het Sprokkelbos, een natuurlijk bos met open plekken waarin gespeeld en ontdekt kan worden. Het bos eindigt bij teen van de kweldijk.

Zuidoostelijke hoek

In aansluiting op het Sprokkelbos, de kweldijk en de kolk worden de graslanden in de zuidoostelijke punt van het gebied omgevormd tot een mantelzoomvegetatie van halfhoog struweelbos, dat aan de westzijde (achtertuinen) een stevige buffer vormt en naar het oosten toe opener wordt. Als soorten kan gedacht worden aan meidoorn, hazelnoot, wilg, krent en Gelderse roos. Het wordt een gevarieerde zone waarin grillig, dicht struweelbos afwisselt met open plekken. Op die open plekken, en mogelijk ook aan de randen van het struweel, groeien noten en bessen (vlierbes, kers, braam, leisterbes). Op deze manier komt het thema 'voedselbos' terug.

De kweldijk ligt op deze plek vrij in het landschap. Tussen het struweel en de kweldijk ligt een zone bloem- en kruidenrijk hooiland. Centraal door het struweellandschap loopt een nieuw pad, dat de kweldijk verbindt met de Vossenpelssestraat (tussen de woningen Vossenpelssestraat 6 en 4a). Haaks op die route loopt een struinpad, dat aansluit op het Sprokkelbos.

Nieuwe woningen

Aan de Vossenpelssestraat worden maximaal vier nieuwe woonkavels mogelijk gemaakt. Drie daarvan liggen direct ten noorden van het Vitensgebouw en het Sprokkelbos. Het vierde woonperceel bevindt zich tussen de bestaande woningen Vossenpelssestraat 22 en 28.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.1 Ladder van duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van "behoefte" (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Doorwerking plangebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (maximaal vier woningen), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid (paragraaf 3.2 Provinciaal beleid en paragraaf 3.4 Gemeentelijk beleid). De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.

De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:

Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna
Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid
Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie
Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen

Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.

Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':

  • Doen: De provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte.
  • Laten: De provincie stimuleert niets buiten haar visie.
  • Zelf: De provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld.
  • Samen: De provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.

Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.

Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plangebied bevindt zich in een zone die op de themakaart Natuur- en Landschapsbeleid behorende bij de Omgevingsvisie gelegen is in de zone die is aangeduid als groene ontwikkelingszone en ecologische verbindingszone.

Gelders Natuurnetwerk

In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan (bijlage: schetsontwerp inrichtingsplan) gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Groene ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0003.png"

Het plangebied behoort tot de Groene Ontwikkelingszone Overbetuwe. De kernkwaliteiten natuur en landschap van het gebied Overbetuwe (als totaal) zijn als volgt benoemd:

  • variabel, agrarisch cultuurlandschap met snelle stedelijke ontwikkelingen en glastuinbouw
  • ecologische verbindingszone KAN, tevens Park Lingezegen; groenelementen binnen Park Lingezegen en bij Schuytgraaf vormen samen een groene verbinding tussen Veluwe, Nijmeegse stuwwal en Gelderse Poort en vormen de hoofdstructuur van de natuurkwaliteit in het gebied
  • cultuurhistorische waarden van de Limes, o.a. bij Elst
  • A-locatie bos Oosterhoutse bos: droog essen-iepenbos op oude standplaats
  • A-locatie bos Kasteel Loenen: droog essen-iepenbos met in het noordwesten een deel fraai elzenrijk essen-iepenbos
  • plaatselijk kleinschalige landschappen (bijv. Ressen, Eimeren) met vroegere strangen en stroomruggen, ook enkele landgoederen: Oosterhout, Loenen en Kasteel Doornenburg
  • leefgebied das
  • leefgebied kamsalamander
  • zeer rijk leefgebied steenuil
  • cultuurhistorische waarden van de stroomruggen en landgoederen, oude kavelpatronen (Slijk-Ewijk) doorbraakkolken, waterstaatswerken (o.a. zegen en weteringen, Linge)
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, waterreservoir
  • ecosysteemdiensten: recreatie, waterwinning
  • alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied

De volgende ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone zijn benoemd:

  • ontwikkeling ecologische verbinding Overbetuwe - KAN: parkachtige structuren met water en moeraszones
  • vermindering barrièrewerking A325, A15, A50, N836, N837 en Betuwelijn
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën en vogels van cultuurlandschappen
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen

De doelsoorten voor de ecologische verbindingszone Overbetuwe-KAN (Gelderse Poort-Neder-Rijn-Veluwe) zijn de ijsvogelvlinder en de rietzanger.

De gemeente Nijmegen gaat de natuurwaarden in het gebied ontwikkelen. Het uitgangspunt hierbij is een versterking van de kernkwaliteiten van het gebied en ontwikkeling van de betreffende doelen Natuur en Landschap. Dit gebeurt op twee niveaus.

Als eerste worden de basisvoorwaarden voor een variatie aan algemene inheemse soorten verbetert als basis van de (voedsel-)piramide. Ten tweede worden specifieke maatregelen getroffen ten behoeve van de doelsoorten voor de ecologische verbindingszone Overbetuwe-KAN, te weten de ijsvogelvlinder en de rietzanger. Het doel hiervan is om kansen te bieden aan meeliftende soorten.

Ten behoeve van de kleine ijsvogelvlinder (en andere soorten) worden de bosranden grillig gemaakt van vorm met als doel het creëren van een goed ontwikkelde mantel- en zoomvegetatie met een afwisseling van vochtige, koele plekken in halfschaduw en warme open plekken met braam. De aanwezige braam blijft behouden, maar daar waar deze overheerst wordt hij teruggedrongen. In de halfschaduw wordt inheemse kamperfoelie aangeplant. Er worden grillige inhammen gemaakt in de bosrand (vooral op het zuiden) en langs de paden (vooral langs oost-west lopende paden). Het beheer van het bos is gericht op de ontwikkeling van een structuurrijk bos met plaatselijk veel lichtinval en halfschaduwsituaties. Recent zijn door de kap van een aantal valgevaarlijke bomen in het bestaande bos diverse (half)open plekken ontstaan.

Ten behoeve van de rietzanger (en andere soorten) is de moerasvegetatie van belang met (verruigd) overjarig rietland. Daartoe wordt de aanwezigheid overjarig riet binnen de kweldijk bewaakt en gestimuleerd (zie bij kopje 'beheer').

De plas krijgt nadrukkelijk geen functie voor waterrecreatie. Buiten het struinbos wordt alleen licht recreatief gebruik gefaciliteerd en de particuliere eigendommen worden ontzien. Doordat het pad op de kweldijk ligt wordt het gebruik gestuurd en de kwetsbare zones ontzien. Tussen de kweldijk en de woningen komt een struinpad door het struweel. Noten en vruchten zijn op die manier bereikbaar voor bewoners. In het gebied tussen de kweldijk en de kolk worden geen aanleidingen gecreëerd om deze (overwegend natte) locaties te betreden.

Er zijn initiatieven om in het aangrenzende Spiegelbos delen als voedselbos aan te leggen evenals poelen voor de rugstreeppad. In het Spiegelbos is reeds een poel aanwezig die geschikt is gemaakt voor de kamsalamander.

Beheer

De nabije aanwezigheid van de Waal en de wisselende waterstanden zorgen voor de nodige dynamiek in het gebied. Gefaseerd in plaats en tijd moet het proces van successie worden teruggezet om de gewenste verhouding tussen open water en plas/drassituatie te behouden. De zonnige oevers worden vrijgehouden van opgaande struiken en bomen. Het beheer van de kruidachtige vegetatie is gericht op bloemrijkdom en diversiteit aan soorten en wordt een of twee keer per jaar gemaaid. Bij het gefaseerd maaibeheer blijft een deel van de vegetatie ongemaaid en blijven plantenstengels in de winter aanwezig. Dat deel wordt bij de volgende maaibeurt meegenomen. Het maaisel wordt afgevoerd maar blijft eerst een paar dagen liggen (maar niet langer dan een week) zodat de zaden kunnen rijpen en uit het maaisel vallen. Er wordt gemaaid volgens het systeem van het sinusbeheer, waarbij er door de fasering te combineren met kronkelende maaibanen en variabele intervallen tussen opeenvolgende maaibeurten nog meer variatie wordt gecreëerd.

Bij elke maaibeurt blijft een oppervlakte van 10-20% overstaan. Bij een volgende maaibeurt in hetzelfde seizoen blijft een klein deel (ca. 25%) weer overstaan tot het volgende jaar. Om sterfte onder vegetatiebewonende insecten zoveel mogelijk te voorkomen wordt een maaihoogte van 12 cm of hoger aangehouden. Bij voorkeur wordt gemaaid met een messenbalk, er wordt zeker niet gemaaid met een maai-zuigcombinatie. Het beheer van het populierenbos is gericht op omvorming tot een bos dat qua soortensamenstelling en structuur overeenkomt met het bostype dat zich hier van nature zou ontwikkelen.

Beheer gericht op de kleine ijsvogelvlinder (en andere meeliftende soorten)

Voor een goede ontwikkeling van de mantel-zoomvegetatie wordt de zoom van ruigtekruiden eens in de 4-5 jaar gemaaid, en de houtige mantelvegetatie wordt eens in de 10 tot 20 jaar gefaseerd afgezet. Om voldoende halfschaduwsituaties te garanderen wordt bij het bosbeheer een kroonsluiting aangehouden van 60-75% en als dichtheid van de struiklaag 30-40%. Bosdelen waar kamperfoelie voorkomt worden zoveel mogelijk gespaard. Bij het bosbeheer wordt gefaseerd en kleinschalig gewerkt.

Beheer gericht op de rietzanger (en andere meeliftende soorten) Hierbij is het met name van belang dat er altijd overjarig riet aanwezig is. Om grootschalige bosvorming tegen te gaan wordt er gefaseerd gemaaid. Voor de organisatie van het beheer wordt aansluiting gezocht met Park Lingezegen.

Beoordeling ingreep

Met de voorgenomen plannen krijgt ongeveer 7250 m2 extra de bestemming natuur. In het gebied met bestemming natuur wordt de natuurlijke ontwikkeling gestimuleerd. Het unieke karakter van dit gebied is gebaseerd op de waterhuishouding en cultuurhistorie. Door gerichte ingrepen worden voorwaarden geschapen voor een rijkdom aan wilde planten en dieren die op dit moment niet aanwezig zijn. De verwachtte vegetatiestructuur gekoppeld aan de cultuurhistorische waarden en de waterhuishouding is uniek binnen de gemeentegrens van gemeente Nijmegen en in de directe omgeving. Er ontstaat een bijzonder gebied met water, rietland, struweel en bos. Met gericht, extensief vegetatiebeheer wordt het gebied begeleidt waardoor biotopen ontstaan die in de directe omgeving weinig voorkomen. Daarmee wordt dit gebied een aanvulling op Park Lingezegen. In de huidige hoedanigheid is het gebied vervlakt tot een vrij algemeen voorkomend milieu. Wanneer de ingreep (inclusief begeleidend vegetatiebeheer) niet plaats vindt worden de specifiek aanwezige omstandigheden niet benut. De voorgenomen ingreep is een impuls voor de biodiversiteit en het behoud van de cultuurhistorische waarden.

Subconclusie

De verbeteringen worden op twee locaties vastgelegd in het bestemmingsplan. Ten eerste worden de bestemmingen op de verbeelding vastgelegd. En ten tweede wordt in de economische paragraaf opgenomen dat het plan uitvoerbaar is en dat de fondsen die nodig zijn voor de ontwikkeling van het gebied (aanleg en beheer) zoals hierboven beschreven, aanwezig zijn. Het inrichtingsplan is opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

De ingreep is getoetst aan het Provinciaal natuurbeleid. De Provincie Gelderland heeft geoordeeld dat de voorgenomen plannen voldoen aan de bepalingen in het Provinciaal natuurbeleid.

3.2.2 Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.

In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft vier woningen.

Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.2.3 Omgevingsverordening

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

3.2.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Beleid Waterschap

3.3.1 Legger 2016

Het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland heeft op 24 juni 2016 de leggers van de primaire waterkeringen vastgesteld. Voor het plangebied is dijkpaaltraject Doornenburg-Dodewaard relevant.

Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden.

Verbeelding

De kernzone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De beschermingszone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone dijk'. Deze gebiedsaanduiding beschermt de waterkering door de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming(en) te beperken. De regeling strekt ertoe dat bouwen voor de onderliggende enkelbestemming(en) vooraf wordt getoetst, doordat een bouwverbod onderdeel is van de regels. Het nieuwe bouwwerk is uitsluitend toelaatbaar na afwijken bij omgevingsvergunning door het college. Het college vraagt bij het toepassen van deze bevoegdheid advies aan het waterschap.

De primaire waterkering kent ook een buitenbeschermingszone, waarop de keur van Waterschap Rivierenland van toepassing is. Het aangegeven plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar en explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding.

Doorwerking plangebied

Op de verbeelding is een dubbelbestemming opgenomen en daarmee is het beleid van het waterschap juridisch verankerd.

3.4 Relevant gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030

De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling;
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. De gemeente wil ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. De gemeente wil de creativiteit van ondernemers de ruimte geven;
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Het raamwerk van groen, infrastructuur en water in de Waalsprong is inmiddels grotendeels aangelegd of in ontwikkeling. Binnen dit raamwerk zet de gemeente in op een meer organische en vraaggestuurde ontwikkeling. Zo ontstaat een veelkleurig mozaïek van woonbuurten met variatie in identiteiten, dichtheden en woonvormen. Bij een aantrekkelijk stadsdeel met hoogwaardige kwaliteit hoort uiteraard ook een aantrekkelijk aanbod van economische functies, goed bereikbare en toegankelijke voorzieningen en een zorgvuldige ingerichte openbare ruimte die bewegen, spelen, sporten, recreëren en ontmoeting stimuleert. De thans voorliggende ontwikkeling van vier vrijstaande woningen zijn passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit

In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.

Doorwerking plangebied

Bij de verschillende deelparagrafen is verder ingegaan op het beleid dat geldt voor het betreffende thema. Conclusie is dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.3 Behoefte

Kwantitatieve behoefte

Nijmegen is een stad die sterk groeit en voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Demografische trends laten zien dat jongeren, hoogopgeleiden en ouderen naar de steden trekken vanwege het woonmilieu, de werkgelegenheid en voorzieningen. In Nijmegen wordt dit versterkt door de aantrekkingskracht van Universiteit en Hogeschool. Daardoor komen er veel jongeren naar de stad. Een deel van hen blijft hier ook wonen. Daarmee heeft Nijmegen een jonge bevolking. Nijmegen is met ruim 176.000 inwoners (per 1 januari 2018), de 10e stad van Nederland.

Volgens de prognoses van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijft de bevolking voorlopig groeien. De laatste prognoses gaan voor Nijmegen uit van groei tot in ieder geval 2040. Daarmee is Nijmegen in de regio de stad die sterk en het langst doorgroeit. De bevolkingsgroei en de grote woningvraag waarbij de woningvraag in Nijmegen ruimschoots het aanbod overstijgt, maakt de verdere ontwikkeling van Nijmegen Noord noodzakelijk. Er is nu zelfs sprake van overspannenheid op de woningmarkt. Er is dringend behoefte aan nieuwe woningbouwplannen en plancapaciteit om invulling te geven aan de gewenste versnelling van de woningbouwopgave.

In de Woonvisie Nijmegen 2015-2020 (vastgesteld op 27 januari 2016) is ook uitgegaan van de uitbreidingsbehoefte van woningen in de Waalsprong. Het plangebied behoort hier toe. Het plan maakt onderdeel uit van een bouwopgave van in totaal circa 12.000 woningen voor de Waalsprong. De keuze om in het Waalspronggebied te voorzien in de uitbreidingsbehoefte van Nijmegen, is al gemaakt in de jaren negentig van de vorige eeuw (Vinex). Hierover heeft besluitvorming plaatsgevonden op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Gezien de snelle groei van de stad en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de stad, is de Waalsprong en de ontwikkeling van de landschapszone en deze drijvende woningen noodzakelijk om in die groei, woningbouwbehoefte en versnellingsopgave van woningbouw te voorzien. In (sub)regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbouw aantallen. De regio heeft daarbij afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwalitatieve woningbouwopgave.

De locatie valt binnen de gemaakte afspraken over de woningbouw aantallen. Deze plannen passen dus binnen het woningbouwprogramma.

Kwalititatieve behoefte

Ook is er veel aandacht voor het thema duurzaamheid. De woningen worden gasloos gebouwd en het streven is energieneutraal.

Bestaand stedelijk gebied

De woningen vallen binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 4 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Ook past deze ontwikkeling in de provinciale doelen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld.

Na een Provinciale locatiekeuze in 1992, de daarop volgende bestuurlijke gemeentelijke herindeling en het vaststellen van de Structuurvisie Land over de Waal is in 1998 de ontwikkeling van de VINEX-locatie de Waalsprong in Nijmegen gestart. Het programma bedraagt circa 12.000 woningen met bijbehorende voorzieningen, infrastructuur, recreatiegebieden en bedrijventerreinen. Inmiddels zijn circa 4500 van de geplande woningen gebouwd en worden voor de overige plangebieden ontwikkelingsbestemmingsplannen opgesteld.

In 2003 zijn het Voorkeursmodel Waalsprong 2003 en het MER Waalsprong 2003 opgesteld. Ten behoeve van de planvorming voor locatie Landschapszone - 8 is nagegaan of het programma nog binnen de bandbreedte van het MER 2003 ligt.

Het woonprogramma voor de Landschapszone wordt in de Onderzoeksopzet van het MER 2003 omschreven als: “De Voorgenomen activiteit gaat uit van 750 woningen in de Landschapszone, waarvan er 350 voorzien zijn in deelgebied Zandse Plas en 300 in deelgebied de Oosterhoutse Plas.”

De Commissie voor de m.e.r. geeft in haar toetsingsadvies MER Waalsprong 2003 aan dat “in het verdere proces aanvullende informatie alleen nodig is als de plannen zo ingrijpend wijzigen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen waardoor het voorliggende MER er niet meer aan ten grondslag kan liggen. Dat is ter beoordeling aan het bevoegde gezag. Alleen bij planwijzigingen met belangrijke milieugevolgen ligt het voor de hand dat een aanvulling of actualisering van het MER (in een oplegnotitie) bij het ontwerpbesluit ter visie wordt gelegd.”

De beoordeling of een dergelijke aanvulling of actualisering nodig is, is voor dit besluit als vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd.

De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.

Het plan valt in de categorie D 11.2  “ aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” van het Besluit Milieueffectrapportage.

De drempelwaarden voor deze activiteit zijn:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

 

De activiteit voorziet niet in overschrijding van deze drempelwaarden, maar de in  het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden zijn  indicatief.

Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage en op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moet worden gegeven aan een m.e.r. beoordeling (als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm) als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Bij deze criteria dienen wij te kijken naar

  • 1. de kenmerken van het project,
  • 2. de plaats van het project,
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

 

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.

Het potentiële effect door het voorgenomen bestemmingsplan  kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een m.e.r. voor de aangevraagde activiteit noodzakelijk maakt.

4.2 Wonen

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad is en blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.

Doorwerking plangebied

Met de voorgestane ontwikkeling worden vier woningen in Nijmegen Noord gerealiseerd, welke past binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied de Waalsprong. Realisatie van deze woningen draagt bij aan de ontwikkeling van het gebied en voorziet in de behoefte aan grondgebonden woningvraag in een groenstedelijk woonmilieu.

4.3 Duurzaamheid

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Afkoppeling van hemelwater in combinatie met een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Grotere gesloten verharde parkeervlakken dienen vermeden te worden, of voorzien te worden van voorzieningen als pegola's etc. om lokale oververhitting te beperken.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

4.4 Milieu

Artikel 3.1 Wro kent voor het vaststellingsbesluit voor het bestemmingsplan een centrale norm die inhoudt dat het besluit moet worden genomen ten behoeve van een 'goede ruimtelijke ordening'. Een belangrijk aspect van dit centrale criterium is het garanderen van een “aanvaardbaar woon- en leefklimaat” voor alle betrokkenen.

Een bestemmingsplan dient hiertoe de relevante milieu-hygiënische aspecten, die aan de orde zijn bij de realisatie van een project, dan ook in beeld te brengen en te beoordelen in het licht van dit centrale criterium. Concreet betekent dit een toetsing aan de volgende aspecten:

  • a. Onderzoek naar de vraag of, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, het plan feitelijk uitvoerbaar is. Hierbij dient te worden getoetst aan de sectorale milieuregelgeving, zoals bijvoorbeeld de Wet natuurbescherming, Besluit milieueffectrapportage, Wet geluidhinder, luchtkwaliteit (Wet milieubeheer), Wet bodembescherming, Besluiten met betrekking tot de externe veiligheid, et cetera.
  • b. Beoordeling van de duurzaamheid van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij van belang zijn een zorgvuldig ruimtegebruik (mogelijkheden voor functiecombinaties en consequenties van milieuzonering) en mogelijkheden voor de combinatie van bestaande en toekomstige functies, in het licht van criteria die gelden voor het woon- en leefklimaat.
    Anders dan bij de hierboven onder A. genoemde toetsing naar de uitvoerbaarheid, geldt bij deze beoordeling dat er gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat, ten aanzien van de toetsingsmethode en hieruit volgende conclusies.
    Bij de uitvoering van de opgelegde taken waarbij het college van B&W, of de gemeenteraad, beleidsvrijheid heeft, moet echter consistent beleid worden gevoerd. Waar de grenzen van de gemeentelijke beleidsvrijheid liggen, is veelal uitgekristalliseerd in de jurisprudentie.

In het onderstaande zal voor het onderhavige project nader worden ingegaan op de volgende, in dit kader meest relevante aspect.

4.4.1 Uitvoerbaarheid/gevolgen/risico's voor de omgeving

Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's van het gebruik van gevaarlijke stoffen door bedrijven of door transport. Voor de risico's die het gevolg zijn van het gebruik van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing.

Er liggen geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken of deze opslaan. Er zijn dan ook geen bedrijven die het externe veiligheidsrisico ter plaatse beïnvloeden.

Voor de risico's van transportroutes is het Besluit externe veiligheid transportroutes of - buisleidingen (Bevt, Bevb) van toepassing.

Bij het transport van gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor, waterwegen en door buisleidingen) zorgt name het toxische risico voor een zeer grote invloedssfeer. Het invloedsgebied van alleen al de verschillende transport-bronnen gezamenlijk, overlapt hierdoor het gehele oppervlak van de gemeente Nijmegen.

Bij ruimtelijke besluiten binnen een invloedsgebied van een risicobron, dient echter altijd invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Wat dus voor een plangebied in de gemeente altijd betekent dat verantwoordingsplicht in het kader van externe veiligheid aan de orde is.

De gemeente heeft er dan ook voor gekozen om deze verantwoordingsplicht uit te werken in de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van januari 2014 (verder: “de Beleidsvisie”). De verantwoordingsplicht is hier ingedeeld in verschillende niveaus, onder meer afhankelijk van de afstand tot en aard van de risicobronnen.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen:
- De A15;
- De Betuwelijn;
- De Waal.

De genoemde transportroutes bevinden zich echter op een dusdanige afstand van het plangebied dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Er is dan ook geen overlap met een plaatsgebonden risicocontour.

Voor het plangebied geldt, gezien de aanzienlijke afstanden tot de A15, de Betuwelijn en de Waal, alleen het lichtste verantwoordingsniveau. Volstaan kan dus worden met de standaard verantwoording, zoals weergegeven in de beleidsvisie van Nijmegen (dd. Februari 2014, pagina 33).

Subconclusie

Er is ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid geen belemmering voor de planontwikkeling.

Geluid

Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal vier nieuwe woningen mogelijk. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Vossenpelssestraat. Een 30 km weg heeft volgens de Wet geluidhinder geen geluidszone. De geluidsbelasting hoeft daarom niet te worden getoetst aan de normen van deze wet. Gelet op jurisprudentie blijken 30 km/uur wegen vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch te moeten worden onderzocht.

Uit  akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de beoogde woningen bij een maximum snelheid van 30 km per uur en met toepassing van stille klinkers maximaal 6 dB hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 54 dB.

De berekeningen zijn gebaseerd op verkeersmodel 2028, aangevuld met een extra rekenvariant die is doorgerekend in september 2017 bij de uitwerking van de raadsmotie over de Dorpensingel (project: NMG235/Svw/21-9-2017, Variant 31_niets doen). Hiermee is er voor de nieuw te bouwen woningen rekening gehouden met een worst case benadering.

Subconclusie

Als de geluidsbelasting was veroorzaakt door een weg met een 50 km/uur regiem, dan hadden op grond van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid hogere waarden vastgesteld kunnen worden. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening als de nieuwe woningen zo worden gesitueerd dat een geluidsluwe zijde ontstaat. Minimaal één buitenruimte en één slaapkamer moeten aan deze geluidsluwe zijde liggen.

Bodem

In het plangebied zijn vroegere agrarische bedrijfspanden en op twee locaties kassen gestaan. De kolk en de omgeving is in gebruik geweest als extensief groen.

De milieuhygiënische bodemonderzoeken zijn op de overzichtstekening ingetekend. De nummers van de bodemonderzoeken op de tekening komen overeen met de nummers in de onderstaande tabel.

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat binnen het plangebied geen spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn en dat de bodemkwaliteit geen humane risico's oplevert. De bodem van het plangebied is voldoende onderzocht en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste bestemming. Om woningbouw mogelijk te maken dienen lokaal sanerende maatregelen getroffen te worden.

2571, 0820 en 0611
Deze bodemonderzoeken zijn uitgevoerd volgens de toenmalige NEN normen voor milieuhygiënisch bodemonderzoek. Ter plaatse van de voormalige kassen is nauwelijks specifiek onderzoek op bestrijdingsmiddelen en asbest uitgevoerd. In bodemonderzoeken werd tot juli 2008 het EOX gehalte geanalyseerd. EOX staat voor Extraheerbare Organo Halogenen. Enkele bekende organohalogeen verbindingen zijn: PCB's , DDT's, en OCB's (organochloorbestrijdingsmiddelen). Het EOX gehalte functioneert als een indicatie dat er mogelijk een verontreiniging met organochloor of andere organohalogenen aanwezig kan zijn; bij een gehalte boven de 0,3 mg/kg werd het grondmonster pas op specifieke bestrijdingsmiddelen onderzocht.
De gehaltes aan EOX fluctureren rond 0,3 mg/kg. Daarom wordt er geen sterke verontreiniging met bestrijdingsmiddelen (met name DDT's) verwacht.

Ter plaatse van de Vossenpelsestraat 28 (rapport 2571) is de grond van het plangebied vergraven door de aanleg van een paardenbak. Voor het verkrijgen van een toestemming voor het bouwen van een bouwwerk o.g.v. de omgevingsvergunning, dient een bodemonderzoek vlgs de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd te worden.

4705, 5095,5325 en 5674
Voorafgaand aan de onderzoeken is historisch onderzoek uitgevoerd naar bodembedreigende activiteiten en het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de bedekte teelt (glastuinbouw). In aanvulling op het standaard stoffenpakket is specifiek onderzocht op asbest en deze bestrijdingsmiddelen.

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bodem ter plaatse van de voormalige kas(sen) veelal licht verontreinigd is met de bestrijdingsmiddelen DDD/DDT/DDE en drins. Ter plaatse van voormalige kassen en bedrijfsgebouwen worden licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten. Ter plaatse van deellocatie 4 (5674-4) is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest. De omvang van de verontreiniging is niet vastgesteld. Voorafgaand aan de ontwikkeling van deze bouwlocatie dienen sanerende maatregelen getroffen te worden.  

Op de bijgevoegde figuur zijn de uitgevoerde bodemonderzoeken ingetekend. De rapporten zijn als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0004.png"

De bodemrapporten kunnen via onderstaande hyperlinks gedownload worden.

rapport   jaar   Bureau   adres aanduiding  
2571   1996   Heidemij Adv.   Vossenpelssestraat 28 (Nijmegen, sectie H, nr. 357)  
0820   1995   Heidemij Adv.   Verkennend bodemonderzoek Vossenpelssestraat 28  
0611   1996   Heidemij Adv.   Vossenpelssestraat 6 (Nijmegen, sectie H, 367)  
5095   2012   Envita   Vossenpelssestraat ong. (Nijmegen, sectie H, nr. 360 + 369)  
4705   2009   Oranjewoud   Vossenpelssestraat 14 en 16 (Nijmegen, sectie H, nr. 361)  
5325   2013   MWH   Vossenpelssestraat achter 2 t/m 10 (Nijmegen, sectie H, nr. 368)  
5674   2015   MWH   Vossenpelssestraat 2t/m 16 (Nijmegen, sectie H, nr. 361 en 368)  

Subconclusie

In de grondexploitatie is geld opgenomen voor bouwrijpmaken van de gronden.

Luchtkwaliteit

Bestaande situatie

Ter plaatse van de planlocatie liggen geen bronnen die veel invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit.

Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. Ter plaatse vinden net geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats voor PM10, NO2 en PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0005.png"

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 µg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 µg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3   1 juni 2011  

Tabel: luchtkwaliteit

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie vier nieuwe woningen te realiseren. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

De woningen zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide). Het plangebied ligt op korte afstand van de Vossenpelsestraat maar ter plaatse ligt de etmaalintensiteit beneden de 10.000 mvt/etmaal.

Subconclusie

Regelgeving voor luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de bouw van 4 woningen.

Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is een beoordelingskader opgenomen voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Doorwerking plangebied

Omdat er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig zijn, vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Duurzame ruimtelijke kwaliteit

Bij de oprichting van een nieuw kwetsbaar object moet enerzijds worden beoordeeld of het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoet aan de wettelijke criteria, hetgeen ten aanzien van de in dit kader meest relevante milieuaspecten is beoordeeld in de bovenstaande paragraaf.
Daarnaast dient bij de beoordeling van het plan natuurlijk ook rekening te worden gehouden met lokale aspecten en de in de omgeving reeds gevestigde belangen.
Zo moet bijvoorbeeld ook worden voorkomen dat omliggende bedrijvigheid in overwegende mate wordt gehinderd door een gepland project. De eisen die gesteld moeten worden aan het woon- en leefklimaat van een woonbestemming, kunnen immers omgekeerd betekenen dat de aanwezige of geplande/ bestemde bedrijvigheid geconfronteerd wordt met aanvullende eisen, die niet altijd (materieel of ook economisch) te realiseren zijn, of anderszins de bedrijfsontwikkelingen in de nabijheid onmogelijk maken.

Er kan echter aangenomen worden dat door het aanhouden van bepaalde minimale afstanden tussen potentieel hinderlijke activiteiten en hiervoor kwetsbare objecten (milieuzonering), een goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt, zonder dat hiervoor dergelijke aanvullende eisen aan de reeds aanwezige, of positief bestemde, bedrijven, gesteld hoeven te worden.

Anders dan bij de toetsing aan landelijk geldende wetgeving, biedt het ruimtelijk beleid van rijk en provincies aan gemeenten ten aanzien hiervan beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. Bij het toepassen van milieuzonering is er dan ook voor gekozen om gebruik te maken van de algemeen aanvaarde richtlijn in dit kader; de in 2009 verschenen VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (verder: “de VNG-brochure”).
Hierin worden de criteria weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden met bestemmingplan-veranderingen, maar ook wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk type milieuaspect (in de VNG brochure worden richtafstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. Vervolgens wordt aan de hand van de minimaal aan te houden afstand, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

De in de VNG-brochure genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.

Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik is het niet altijd wenselijk om functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond hiervan onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.

Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde activiteiten., Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of activiteiten waarbij geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid een belangrijke rol speelt.
Hoewel ten aanzien hiervan geen wettelijke normen bestaan, en dus gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van de wijze waarop met de zgn. “spuitzones” en “menselijk stemgeluid” wordt omgegaan, wordt deze vrijheid mede vorm gegeven door de vele jurisprudentie die hierover reeds is verschenen.

Subconclusie

Er is in de omgeving van de relevante bestemmingen sprake van een 'rustige woonwijk' als bedoeld in de VNG-brochure. er zijn in de directe omgeving geen bedrijven die gehinderd worden in hun bedrijfsvoering door deze planherziening.

Conclusie

Vanuit milieu zijn er geen belemmeringen.

4.5 Fysieke veiligheid

Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van de gebouwen van belang. Deze toegang moet tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen te zijn en er dient een opstelplaats voor de brandweer te zijn (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012). Doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien dit onmogelijk is dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden.

Op voorhand ziet de brandweer geen beperkingen zolang aan bovenstaand voorschrift wordt voldaan.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient conform Bouwbesluit maximaal 40 meter te bedragen. De Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van Brandweer Nederland (2012) staat echter beperkte overschrijdingen toe. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.

De situatie qua bluswatervoorziening levert geen bezwaren op.

4.6 Water

4.6.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Bestuursakkoord Water (mei 2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010 – 2015 (WP4)
  • Waterbeheersprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland, vastgesteld op 27 november 2015, ingegaan op 22 december 2015)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
4.6.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW 2009) en de nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.

4.6.3 Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Langs de Vossenpelssestraat liggen watergangen. Het meeste regenwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. In de volgende figuur is een gedeelte van de legger van het waterschap weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0006.png"

Het plangebied ligt buiten het gebied waarvoor het WIW 2009 opgesteld is. Dit komt doordat de Vossenpelssestraat een oude kade is en daardoor een gedachte waterscheiding vormde tussen de watersystemen van Lent en Bemmel. De watergangen langs de Vossenpelssestraat blijken water naar het waterhuishoudkundige systeem van de Waalsprong af te kunnen voeren.

Een sloot langs de Vossenpelssestraat is verbonden met de kolk achter het plangebied. Deze kolk is in beheer van de diverse eigenaren van percelen rondom de kolk. Voor de in het plangebied te realiseren woningen geldt het beleid van het WIW 2009 wel.

4.6.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dit is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is

4.6.5 Riolering/hemelwater

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet in principe op eigen terrein verwerkt worden.

Het plangebied omvat vier woningen; alle vier de woningen liggen langs de Vossenpelssestraat.

Het plangebied ligt ten oosten van de wijk Vossenpels zuid. In die wijk ligt een duurzaam gescheiden stelsel. De eerste waterberging van het hemelwater vindt plaats in wadi's. Vanuit de wadi's wordt het hemelwater vertraagd naar oppervlaktewater afgevoerd. Bij hevige neerslag kan het water via slokops vanuit de wadi's rechtstreeks naar oppervlaktewater overstorten dat het afvoert naar het waterhuishoudkundige systeem van de Waalsprong.

Het hemelwater van de vier woningen wordt via de watergang langs de Vossenpelssestraat naar het waterhuishoudkundige systeem van de Waalsprong afgevoerd. Hierdoor kan tevens gebruik gemaakt worden van de waterboekhouding van de Waalsprong en is de realisatie van compenserende waterberging niet vereist.

De watergang langs de Vossenpelssestraat moet mogelijk tot B-watergang opgewaardeerd worden en als zodanig in de legger wateren opgenomen worden en als zodanig in de legger wateren opgenomen worden. Omdat het hemelwater van de vier woningen via watergangen naar het waterhuishoudkundige systeem van de Waalsprong afgevoerd wordt en omdat de gemeente van plan is een van de watergangen door een duiker te vervangen, moest aangetoond worden dat dit mogelijk is zonder wateroverlast te veroorzaken. Dit blijkt mogelijk, echter wel moeten enkele leidingen vergroot worden.

Bij de infiltratie van hemelwater moet zo veel mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000 gebruik gemaakt worden van duurzame bouwmaterialen.

De riolering in Vossenpelssestraat en Laauwikstraat is uitgevoerd als vacuümrioolstelsel, dat alleen het afvalwater inzamelt en afvoert. Van verhardingen afstromend hemelwater wordt nu naar watergangen afgevoerd of op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd. De gemeente wil het vacuümrioolstelsel verwijderen. Nieuwe aansluitingen op dat stelsel zullen daarom niet gemaakt worden. Om de aansluiting op de riolering mogelijk te maken is de aanleg van riolering in Vossenpelssestraat en Laauwikstraat noodzakelijk. Ook de aansluitingen van bestaande woningen aan deze straten waar nieuwe riolering aangelegd wordt, moeten naar de nieuwe riolering overgezet worden. De nieuwe woningen kunnen pas op de riolering aangesloten worden als de nieuwe riolering aangelegd is.

Het afvalwater van de wijk wordt via de riolering afgevoerd naar een rioolgemaal op de kruising van de Vossenpelssestraat en de Duitslandstraat. De vier woningen moeten aangesloten worden op riolering die nog aangelegd moet worden. In de Laauwikstraat en Vossenpelssestraat liggen uitleggers waarop die nieuwe riolering aangesloten kan worden.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de vier woningen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan ingediend worden. Voordat de woningen gebouwd worden, moet de riolering in Vossenpelssestraat en Laauwikstraat conform goedgekeurd waterhuishoudkundig plan aangelegd zijn.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan ingediend te worden. Voor dit plan met directe of indirecte lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend.

De vloerpeilen van de vier woningen moeten tenminste NAP + 10,30 meter zijn waarbij voor de hoogte van het maaiveld uitgegaan is van een hoogte van tenminste NAP + 10,00 meter.

4.7 Flora en Fauna

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0007.png"

Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.

Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Om inzicht te krijgen in het voorkomen van beschermde soorten is in 2014 een quickscan uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de kolk voor de kleine modderkruiper een functie heeft als permanent leefgebied, de ondiepe vegetatierijke oevers hebben een functie voor de voortplanting. In het plangebied komen de volgende amfibieën voor: bastaardkikker, gewone pad, kleine watersalamander en bruine kikker. Deze soorten gebruiken de oevers van de kolk voor de voortplanting. In 2008 is bij de kolk een kamsalamander gevonden. Dit betrof één subadult zwervend exemplaar aanwezig onder een houtblok. Voortplanting in de kolk is niet vastgesteld. Er is geen populatie kamsalamanders aanwezig in het plangebied. Dit wordt mede veroorzaakt door de aanwezigheid van vis in de kolk. Uit een gesprek met een omwonende bleek dat incidenteel bevers zijn waargenomen in het plangebied. Het plangebied ligt in het rivierengebied waar bevers in toenemende mate voorkomen, maar is geen geschikt leefgebied voor de bever omdat het te geïsoleerd ligt van het riviersysteem. Het gebied is geschikt als foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten. Mogelijk gebruiken boombewonende soorten holten in de populieren als verblijfplaats. In een van de populieren aan de noordoostelijke rand van het bos bevindt zich een buizerdnest. De rapportage uit 2009 meldt een steenuilenterritorium net buiten het plangebied. Het plangebied is grotendeels ongeschikt als jachtgebied voor de steenuil vanwege de ruige begroeiing en opgaande beplanting.

In 2016 is een update gemaakt van de quickscan. Ten aanzien van de resultaten van 2014 zijn geen veranderingen waargenomen, behalve dat de buizerdhorst niet meer is aangetroffen. Noordelijk van het plangebied is nog wel een roepende buizerd waargenomen. De kleine modderkruiper had onder de oude flora- en faunawet nog een beschermde status evenals de bastaardkikker. Met de komst van de Wet Natuurbescherming is de bescherming van deze soorten vervallen. Wel blijft de zorgplicht ook voor deze soorten van toepassing.

Uit de uitgevoerde quickscans blijkt dat de populieren met spechtenholen een mogelijke functie hebben voor boombewonende vleermuizen. Deze bomen zijn op de stam gemerkt. Voor de uitvoering van het inrichtingsplan is het niet nodig dat deze bomen gekapt worden. Indien bomen met holten gekapt worden, zal vooraf een nader onderzoek moeten plaatsvinden om de betekenis voor vleermuizen in beeld te brengen. Op basis van de resultaten van dit nader onderzoek kan vervolgens worden bepaald of mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve effecten te voorkomen en of een ontheffing nodig is voor het kappen van bomen.

Uit de onderzoeken blijkt dat in het plangebied verder geen planten en dieren voorkomen met een beschermde status onder de Wet natuurbescherming. Vandaar dat het uitvoeren van het inrichtingsplan geen effecten heeft op beschermde flora en fauna en er geen ontheffingsaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming aan de orde is. Wel is de zorgplicht van toepassing en mogen er geen broedende vogels verstoord worden.

Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)

In het ontwikkelgebied 'de Waalsprong' worden de komende jaren nog duizenden woningen met bijbehorende voorzieningen gebouwd. Gebleken is dat er op een effectievere en efficiëntere manier kan worden omgegaan met de onder de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten die in de Waalsprong voorkomen. Onder andere daarom heeft de gemeente Nijmegen voor het ontwikkelgebied 'de Waalsprong' meegedaan aan een pilot Soortenmanagementplan (SMP-N) van de provincie Gelderland. Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018.

Het SMP is een eigen plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten i.c. de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en poelkikker. Op basis van het SMP-N kan een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen worden. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Een aanvraag om ontheffing is op 4 februari 2019 ingediend. Op 14 maart 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen. Gedurende de periode van terinzagelegging kunnen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren worden gebracht. .

Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.

Groenstructuur, landschappelijke zone

Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker.

Daartoe wordt de landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.

Als ontwerpkader is gekozen voor elementen en sfeerbeelden van de historische inrichting van het landschap zoals dat aanwezig was, voor de opkomst van de kassentuinbouw in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Door het accent te leggen op het behouden, terugbrengen en versterken van karakteristieke landschapselementen (zoals houtwallen, groepjes, solitaire bomen of bomenrijen, struweelheggen, poelen en kruidenrijke graslanden) wordt een heel natuurlijk passend kader geschapen voor de (her)inrichting van de landschappelijke zone van de Waalsprong. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden. De landschappelijke zone bedient hiermee zowel de woningbouw (ruimtelijke kwaliteit, beleving inwoners) als de natuur (met landschapselementen die afgestemd zijn op de specifieke soorten).

In de ontwerpen per deelgebied is aandacht besteed aan de samenhang tussen de inrichtingselementen en zijn er verschillende milieus gecreëerd waardoor er per soort accenten zijn gelegd. Door deze verschillende accenten ontstaan gebieden die geschikt zijn voor de soort maar die ook gebruikt kunnen worden door andere soorten.

Natuurinclusief bouwen

Via het SMP wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018.

Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong een wijk ontwikkeld waar rekening wordt gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare brokjes biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N).

Om natuurinclusief bouwen mee te wegen in de (aanbestedings- of contract-)procedure en het natuurinclusief bouwen te implementeren in de bouwplannen, wordt een puntensysteem opgesteld en ingevoerd. Dit puntensysteem wordt gebaseerd op het type nieuwe bebouwing, de omgeving, de gewenste soorten, de ambitie en wordt gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland.

Het systeem richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw maar op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd.

Voor alle nieuw te ontwikkelen gebieden geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde minimumambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen van hoogbouw en grondgebonden woningen. Afhankelijk van de ecologische potenties en behoeften zullen bepaalde gebieden een midden - of plus ambitie toegekend krijgen. Deze afspraken worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten.

Het SMP-N is op 12 maart 2019 door het college vastgesteld.

Gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator "binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen" vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. De gemeente past de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" (2007) en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houdt de gemeente dan ook in stand.

In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Dit bestemmingsplan vergroot de bestemming Natuur.

Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen;
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand;
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur legt de gemeente niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. In het plangebied is geen hoofdboomstructuur opgenomen.

Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden

Bijzondere bomen

Bomen in een stedelijke omgeving worden gemiddeld enkele tientallen jaren oud. Het aantal bomen dat de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen van de laatste decennia wèl heeft doorstaan is dus beperkt. Dat maakt dat de oudere bomen binnen het bomenbestand een bijzondere categorie vormen, waarvoor een zwaarder beschermingsregime is gewenst en een zo goed mogelijke ontwikkeling en bescherming van deze bomen is gegarandeerd.

Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.

Daarnaast is er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.

Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.

Conclusie

Op dit moment bevinden zich geen bijzondere bomen in het plangebied.

Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord en de Oosterhoutse Waarden fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad. Het plangebied bevindt zich in het meest zuidelijk deel van deelgebied De Woerdt van Park Lingezegen. Park Lingezegen is een landschapspark van ongeveer 1500 ha, tussen Arnhem en Nijmegen.

De ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in Nijmegen zijn in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. De Waal en Landschapspark de Waaijer en de watersingel zijn op de kaart verbeeld als natte ecologische dooradering. Landschapspark De Waaijer is in ontwikkeling en wordt een groot groen en waterrijk natuur- en recreatiegebied en verbindt de Oosterhoutse Waarden met het open landschap van Ressen en Park Lingezegen. De uiterwaarden van Lent zijn op de kaart aangegeven als een ecologische hotspot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0008.png"

Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren. Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.

Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Bij de inrichting van de openbare ruimte is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.

 

Groen en klimaat

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.

Ambities voor groen in relatie tot water

Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. De gemeente streeft naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.

Beschermde Bosopstanden (Houtopstanden, hout en houtproducten)

Bij houtopstanden die buiten de bebouwde kom van de oude Boswet liggen, is de Wet natuurbescherming van kracht. Bij de kap van deze houtopstanden, moet een kapmelding gedaan worden bij de provincie. Een melding is verplicht bij het kappen van een houtopstand in een gebied groter dan 10 are of bij meer dan 20 bomen uit een laanbeplanting. Tevens bestaat de verplichting om binnen 3 jaar het gekapte areaal te herplanten op dezelfde locatie. Wanneer dit niet mogelijk is, moet elders gecompenseerd worden. In sommige gevallen kan naast de meldingsplicht, ook een gemeentelijke kapvergunning noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0009.png"

In het plangebied is de boswet van kracht en geldt de bijbehorende compensatieplicht. De compensatie van het areaal dat verloren gaat vindt plaats binnen het plangebied, grenzend aan het bestaande bos.

4.8 Archeologie

Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit Ruimtelijke Ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Ook dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.

Provinciaal beleid

De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. De provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.

De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed.

Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

4.8.1 Gebiedsbeschrijving

Nijmegen-Noord als geheel is rijk aan archeologische overblijfselen, maar in de directe omgeving van het plangebied zijn nog slechts weinig archeologische resten aangetoond. Wel werd in september 1944 in en rond Nijmegen hevig gevochten toen in het kader van Operatie Market Garden de Waalbrug werd veroverd. Maandenlang lag de stad vervolgens pal aan het oorlogsfront, wat nog een extra aanslag op de zwaar beschadigde stad tot gevolg had. Ook Nijmegen-Noord heeft nog een half jaar in de frontzone geleden. Het aantreffen van resten uit deze periode kan derhalve niet worden uitgesloten. In het plangebied zelf is nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht, maar op basis van de onderzoeken in de omgeving is er een kans op de aanwezigheid van archeologische resten relatief dicht onder het maaiveld.

4.8.2 Archeologische Waarden

Omdat de archeologische verwachting bij de huidige stand van kennis niet nader gespecificeerd kan worden blijft de bestaande situatie gehandhaafd. Het plangebied behoudt de gemeentelijke waarde 1. Voor de gemeentelijke waarde 1 (onbekende of lage verwachting) geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen in plangebieden met een oppervlakte vanaf 2500 m2. Dit onderzoek zal vooral tot doel hebben de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied nader te toetsen. Gezien de verwachting zal dergelijk onderzoek zich met name moeten richten op mogelijke overblijfselen uit de prehistorie, de Romeinse tijd of de Tweede Wereldoorlog.

4.8.3 Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of bij de gemeente (artikel 5.10 Erfgoedwet).

4.9 Cultuurhistorie

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Subconclusie

In het plangebied binnen zich geen rijksmonumenten.

Gemeentelijk Beleid

Monumentenverordening

De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Aandachtslijst Cultureel Erfgoed

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.

Nota Cultureel Erfgoed

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zet de gemeente in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen niet allemaal als beschermd monument of gezicht worden aangewezen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0010.png"

Figuur: cultuurhistorische beleidskaart met begrenzing van het bestemmingsplangebied

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de bouw- en goothoogte en de bouwrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is van:

  • a. cultuurhistorisch waardevolle structuren;
  • b. cultuurhistorisch waardevolle ensembles en zones;
  • c. cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de historische en/of ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen, en terreinen en gebieden met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en die een belangrijk onderdeel vormen van de historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.

Bij cultuurhistorisch waardevolle zones gaat het om bebouwingslinten die zich geleidelijk hebben ontwikkeld langs historische uitvalswegen, landwegen en enkele nieuw aangelegde straten. Nog bestaande historische bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar.

Bij cultuurhistorisch waardevolle gebieden gaat het om gebieden die van belang zijn vanwege de duidelijk aanwezige gebiedskarakteristiek, de gave stedenbouwkundige en/of landschappelijke structuren en een hoge dichtheid aan waardevolle (beschermde) gebouwen en groenelementen. In deze gebieden bestaat een samenhang tussen één of meerdere van de volgende aspecten:

  • historische geografie: (relicten van) het cultuurlandschap;
  • historische stedenbouw: gegroeide of planmatig tot stand gekomen stadsweefsel (ruimtelijke samenhang tussen wegenpatroon, verkavelingsstructuur, bebouwing);
  • historische bouwkunst: beschermde monumenten, karakteristieke gebouwen en/of andere waardevolle objecten;
  • historisch groen: tuinen, parken, landgoederen en of andere waardevolle groenstructuren.

Cultuurhistorisch waardevolle structuur

De lintbebouwing langs de Vossenpelssestraat is historisch gegroeid en is een onderdeel van de karakteristieke ruimtelijke structuur van de nederzetting de Vossenpels. Kenmerkend voor de bebouwing is een afwisseling van vrijstaande boerderijen en tuindersbedrijven en eengezinswoningen met ruime, groene tuinen rondom, verspringende rooilijnen en verschillende kapvormen waardoor er sprake is van een gevarieerd straatbeeld.

Cultuurhistorisch waardevol gebied

Het bestemmingsplangebied ligt ingeklemd tussen de Vossenpelssestraat en de Bemmelsedijk en ligt op de overgang van het historische buurtschap de Vossenpels en het open rivierengebied. In het plangebied is een aantal cultuurhistorische waarden aanwezig die een duidelijke samenhang hebben. Vanwege de duidelijke herkenbare gebiedskarakteristiek en de samenhang tussen de cultuurhistorisch en landschappelijke waardevolle elementen worden deze waarden hieronder beschreven als onderdelen van een cultuurhistorisch waardevol gebied.

  • De Kolk van Elferen uit 1551

De weidse kolk is ontstaan bij een dijkdoorbraak in 1551. Bij het herstel van de rivierdijk is de kolk binnendijks gehouden. Als zichtbaar relict van de dijkdoorbraak in het verleden heeft de kolk een hoge herinneringswaarde. Door de met de rivierwaterstand meebewegende waterstand (kwel) in de kolk is de dynamiek van het rivierenlandschap hier goed zichtbaar en heeft de kolk een hoge belevingswaarde.

  • Groen rond de kolk
    De bosjes aan de westzijde van de kolk herinneren aan het onland dat aan deze kant is ontstaan door de afzetting van zand bij de dijkdoorbraak. Het land was daarna op die plaats niet meer geschikt voor de landbouw. Samen met de rijtjes knotwilgen vormt de begroeiing op deze plek een karakteristiek en cultuurhistorisch waardevol onderdeel van het landschap rond de kolk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0011.jpg"

  • De 16e-eeuwse kwelkade Het dijkje is na de dijkdoorbraak aan de westzijde van de kolk aangelegd om in tijden van hoogwater de aanliggende gronden te beschermen tegen overstroming door kwelwater. De dijk is een cultuurhistorisch waardevol element dat herinnert aan de inspanningen van de bewoners van het gebied in de strijd tegen het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0012.png"

  • De Bemmelsedijk

De bandijk heeft zijn oorsprong in de Late Middeleeuwen. Het segment binnen het plangebied is na de dijkdoorbraak in 1551 aangelegd en daarna herhaaldelijk versterkt. Als karakteristiek element van het rivierengebied is de dijk een cultuurhistorisch waardevolle structuur in het plangebied.

  • Parcelering

De huidige parcelering haaks op de Vossenpelssestraat en gericht op de kolk is organisch en in samenhang met de landschappelijke ondergrond ontstaan en vormt zo een cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP22200-VG01_0013.png"

Direct grenzend aan dit bestemmingsplangebied bevindt zich een aantal cultuurhistorisch waardevolle structuren en objecten. Zij worden hier genoemd omdat zij in de onmiddellijke nabijheid van het bestemmingsplangebied liggen.

  • De panden Vossenpelsestraat 14 en 16: Pompstation en bedrijfswoning van Vitens (beide gebouwen staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed)
  • Grenssteen op de Bemmelsedijk op de voormalige grens van de dorpspolders Lent en Doornik.
4.9.1 Plangebied

Het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle kweldijk is geborgd door voor deze structuur de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische kweldijk' op te nemen waardoor het profiel en het beloop van deze dijk niet zonder vergunning kunnen worden gewijzigd.

Het bestemmingsplan voorziet niet in regels die gericht zijn op de bescherming van de pre-stedelijke parcellering. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar het behoud van persistente perceelsgrenzen, alsmede naar een versterking van het daarvan afgeleide stedenbouwkundig patroon.

Behoud van het waardevolle groen aan de westzijde van de kolk wordt geborgd doordat op deze gronden de bestemming' Natuur' ligt.

De nieuwe bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt stuit vanuit het oogpunt van cultuurhistorie niet op bezwaren. De in het bestemmingsplan vastgelegde maximale bouw- en goothoogte, het beoogde type woning en de inpassing in het bestaande lint past binnen het karakter van het historisch dorpslint en daarmee binnen de beleidsregels van gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt de kweldijk middels een aanduiding op de verbeelding beschermd.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied Vossenpels Oost maakt onderdeel uit van de wijk Lent en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Noord. Het plangebied wordt ontsloten via de Vossenpelssestraat tussen Bekkersland en Laauwikstraat. Dit gedeelte van de Vossenpelssestraat valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg en het gedeelte Vossenpelssestraat, tussen Laauwikstraat en Bemmelsedijk onder de categorie erftoegangsweg.

Langzaam verkeer

Het plangebied kan via de Vossenpelssestraat ontsloten worden door fietsers en voetgangers.

Openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Vossenpelssestraat. Deze bevinden zich op circa 250 meter loopafstand van het plangebied nabij kruispunt Vossenpelssestraat / Bekkersland.

Expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het gemotoriseerde verkeer.

4.10.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016).

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied “Vossenpels Oost” valt in gebied "schil / overloopgebied"

4.10.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/h.

4.10.4 Verkeerstoename

Doordat in het plangebied het aantal woningen nagenoeg niet wijzigt is er geen significante verkeerstoename of verkeersafname.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een bepaling over evenementen opgenomen en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregels

Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

5.3 Beschrijving per bestemming

Enkelvoudige bestemming

Tuin

De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • aan- en uitbouwen met een maximum diepte van 1,5 meter gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw;
  • erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 14.1).

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen en overkappingen;
  • bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

Het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Het hoofdgebouw mag maximaal 40% bedragen van het bouwperceel. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn toegestaan.

Natuur

Deze bestemming is gelegd op het achterterrein van het zogenoemde Vitens-perceel. Deze bestemming is opgenomen voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke- en natuurlijke waarden.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor openbare wegen.

Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor een strook grond, zodat het groengebied achter het Vitens terrein via een pad vanaf de Vossenpelssestraat bereikbaar wordt.

Gemengde - 3

Het bebouwingspercentage maakt niet meer bebouwing mogelijk dan het vigerende bestemmingsplan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend parkeervoorzieningen en een terras mogelijk.

Algemene aanduidingsregels

Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen de dubbelbestemming met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit bestemmingsplan komen verschillende functie- als gebiedsaanduidingen (bijvoorbeeld wetgevingzone - waarde archeologie 1, en specifieke vorm van natuur), bouwvlakken, maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte) voor.

Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

5.3.1 Flexibiliteitsbepalingen

Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouwmogelijkheden reeds bieden, zijn er onder voorwaarden extra mogelijkheden. Deze extra mogelijkheden kunnen worden geboden via omgevingsvergunningen en wijzigings- en uitvoeringsbevoegdheden.

Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.

Omgevingsvergunning

Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Bij de dubbelbestemming geldt er veelal een bouwverbod voor de overige voor deze gronden geldende bestemmingen. Van dit bouwverbod kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken. Daarbij wordt getoetst aan de belanden die met de dubbelbestemming wordt beschermd. Hiervoor dient veelal vooral advies ingewonnen te worden bij een deskundige of beheerder. Ook is bij de dubbelbestemming het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

De voorgestelde bestemmingsplanherziening maakt het mogelijk woningbouw in het plangebied Vossenpelsestraat 16 e.o  in Nijmegen Noord te realiseren. De gemeente is eigenaar van het terrein. Dit heeft tot gevolg, dat de financiële regie via een gemeentelijke grondexploitatie loopt.

Het plangebied maakt deel uit van de grondexploitatie Waalsprong, deelplan G281 Vossenpelsestraat 16 eo (Vitens) welke op 8 maart 2017 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld in het VGP 2017.

De grondexploitatie bevat onder andere kosten voor aankoop van grond, het bouw- en woonrijpmaken en de gemeentelijke plankosten. Dekking van de kosten vindt plaats door verkoop van kavels. Er is sprake van een sluitende grondexploitatie. Dit houdt in dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is. Via de grondprijs is het kostenverhaal in het ontwikkelingsgebied anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd in de "Staatscourant".

7.2 Overleg

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden. Het plan is op 9 mei 2018 aangeboden aan de Provincie.

De ingreep is getoetst aan het Provinciaal natuurbeleid. De Provincie Gelderland heeft geoordeeld dat de voorgenomen plannen voldoen aan de bepalingen in het Provinciaal natuurbeleid.

Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.

Rijkswaterstaat

Per email van 14 mei 2018 heeft Rijkswaterstaat Oost Nederland laten weten dat zij geen opmerkingen hebben.