Plan: | Nijmegen Vossenpels Zuid - 1 (deelplan Bekkersland) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP22101-VG01 |
Directe aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan is de wens om grondgebonden woningen in en rondom de huidige boomgaard mogelijk te maken. Daarnaast worden de reeds bestaande woningen op de percelen ten noorden en ten zuiden van de straat Bekkersland herbestemd.
Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Nijmegen, ten oosten van Lent in een overgangszone tussen de nieuwbouwwijken van de Waalsprong en Bemmel en wordt aan de oostzijde begrensd door de Vossenpelssestraat en aan de westzijde door de sloot gelegen aan de Turennesingel van de wijk Visveld. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de percelen gelegen aan de straat Bekkersland.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
De geldende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent en het bestemmingsplan Nijmegen Vossenpels Zuid. Het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent is door de raad op 28 november 1989 vastgesteld, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 juli 1990 (goedkeuring gedeeltelijk onthouden: valt buiten plangebied) en Koninklijk Besluit op 6 augustus 1992 (goedkeuring gedeeltelijk onthouden: valt buiten plangebied).
Het bestemmingsplan Nijmegen Vossenpels Zuid is door de raad op 6 juni 2012 vastgesteld en op 15 augustus 2012 onherroepelijk geworden.
De beoogde ontwikkeling past qua bestemmingen en maatvoering niet in de genoemde plannen.
Uitsnede: Vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Dorp Lent en Vossenpels Zuid
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Ruimtelijke structuur Lent en Vossenpels Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Nijmegen aan weerszijden van het straatje Bekkersland. Het gebied ligt ten oosten van de oude dorpskern van Lent, in een overgangszone tussen de nieuwbouwwijken van de Waalsprong en Bemmel. Deze overgangszone was in het verleden in gebruik voor tuinbouw en fruitteelt, zowel in kassen als in de volle grond en bevindt zich van oudsher in het buurtschap de Vossenpels.
In de 19e en begin 20e eeuw groeide Lent dankzij succesvolle tuinbouwactiviteiten gestaag door. Daarbij ontwikkelde zich ook een route naar Ressen en Bemmel volgens het tracé van de huidige Vossenpelssestraat. Aan deze route groeiden ook de buurtschappen Vossenpels en 't Zand. Naast bebouwing ontstonden hier ook verschillende houtopstanden, waardoor het gebied verbrokkelde en een meer besloten karakter kreeg. De gebieden hier ten westen van, rond de Bovenzeeg en aan de Visveldsestraat, bleven aanvankelijk juist vrij van bebouwing en beplanting. Deze delen bleven grootschaliger en meer open van karakter.
In tweede instantie ontstonden er vanuit de Vossenpelssestraat ook verschillende dwarswegen naar het westen. Hier vormde zich een kamstructuur met veel ruimte tussen de tanden; achter de woningen bleef ruimte voor akkers, bosjes en boomgaarden. Ook nu is deze afwisseling tussen bebouwing, opgaand groen en open land nog aanwezig.
Weergaven van de historische ruimtelijke situaties in 1844 en 1977
In het begin van deze eeuw werd besloten om in het zuidelijke deel van de Vossenpels een nieuw woonmilieu te introduceren. Een ontspannen en groen woonmilieu met veel ruimte voor zelfbouw. De wijk 'Plant je Vlag' werd achter, en gedeeltelijk tussen, de lintstructuur van de Vossenpels gepland. Deze wijk wordt aan de noordzijde afgerond door een landschappelijke zone die samen met bewoners is ontworpen. Het onderhavige plangebied grenst aan deze zone.
Karakteristiek plangebied en omgeving Zoals aangegeven wordt de Vossenpels gekenmerkt door een nederzettingspatroon met een kamstructuur. Binnen deze kam kan de Vossenpelssestraat worden beschouwd als de basis en vormen de straatjes Pelseland, Smitjesland, Bergstraat en Bekkersland de tanden.
Ook in de huidige situatie van het straatje Bekkersland en omgeving is nog zichtbaar dat de eerste kavels zich hebben ontwikkeld vanuit de Vossenpelssestraat. Vanuit deze ontginningsas zijn langgerekte kavels ontstaan naar het westen. Aan Bekkersland hebben zich later meer blokvormige kavels ontwikkeld die zich haaks op de lange kavels hebben gevormd. Deze kavels zijn veel minder diep en worden aan de achterzijde begrensd door een sloot.
Vogelvluchtfoto van Bekkersland en omgeving
Het oorspronkelijke bebouwingspatroon aan Bekkersland kan getypeerd worden als een halfopen agrarische lintstructuur; een losse structuur van verschillende soorten vrijstaande woningen in afwisseling met agrarische gronden. Binnen deze structuur zijn alle woningen georiënteerd op de weg, maar de afstand tot de weg varieert en er zijn enkele hoekverdraaiingen tussen de verschillende percelen en woningen. Over het algemeen staan de woningen relatief kort op de weg en staan de schuren en loodsen achter de woning. Inmiddels zijn een aantal open ruimten in het lint opgevuld met nieuwe woningen. Deze verdichtingsslag vindt vanaf de Vossenpelssestraat kavelsgewijs plaats van oost naar west, Het uiteinde van de Bekkersland heeft tot nu toe het karakter als agrarisch lint behouden. Voor de toekomst wordt echter verwacht dat ook hier verdichting zal plaatsvinden. Net als de straatjes Pelseland, Smitjesland, Bergstraat is de straat Bekkersland een smal doodlopend straatje met een besloten en informeel karakter. Over het algemeen zorgen de sloten, bermen en erfbeplanting in deze straatjes voor een groen straatbeeld, maar het straatje Bekkersland wijkt hier enigszins vanaf. Met name aan de oostzijde zien we veel verharding. De bermen zijn hier verhard met verschillende soorten stenen en een aantal voortuinen bevat geen beplanting.
Een opvallend element binnen het plangebied is de boomgaard aan de zuidzijde van de straat. Deze verwaarloosde boomgaard zou aanvankelijk plaats maken voor een open verbinding tussen Bekkersland en de wijk Plant je Vlag. Later is er echter voor gekozen om deze boomgaard een plaats te geven in de herontwikkeling van dit gebied. Een boomgaard past immers goed bij het karakter van de Vossenpels. Daarnaast vormt een opgeknapte boomgaard een mooie plek voor ontmoeting en verpozing.
Straatbeeld van Bekkersland
Voor het plangebied is een globaal stedenbouwkundig plan opgesteld gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Om het bovenstaande te realiseren is ervoor gekozen om de boomgaard terug te brengen tot een eenduidig geheel dat aan weerszijden ruimte laat voor een klein bebouwingscluster. De boomgaard kent een rechtlijnig beplantingspatroon dat onder een kleine hoek aansluit op de Bekkersland. Door de boomgaard een rechthoekige contour te geven die samenvalt met haar beplantingslijnen, krijgt de boomgaard een eenduidig geheel. Aan de westzijde zullen de meeste bomen worden weggenomen. Het restant van deze boomgaard krijgt een oppervlakte van ca. 1.750 m2.
Stedenbouwkundig schetsplan Bekkersland
Aan weerszijden van de boomgaard wordt ruimte geboden voor een klein aantal nieuwe woonkavels. Ten aanzien van het bestemmingsplan is er gekozen voor een globale opzet: er zijn drie bouwvlakken opgenomen met voor elk bouwvlak een maximaal aantal nieuwe woningen. Oostelijk van de boomgaard gaat het om maximaal drie kavels. Ten westen van de boomgaard kan een cluster van maximaal vijf woningen ontstaan. De afmetingen van de kavels komen overeen met de kavels in de noordelijke rand van de wijk 'Plant je Vlag'.
Ten aanzien van de positionering van de woningen wordt enige vrijheid geboden. Bij een globale opzet als deze kan dat ook niet anders. Het past echter ook goed bij het bebouwingslint van Bekkersland en het voormalige agrarische buurtschap. De nieuwe woningen aan Bekkersland oriënteren zich op de straat, waarbij de rooilijn wisselt. Er wordt een losse bebouwingsstructuur nagestreefd die past bij het karakter van het lint. Voor de woningen grenzend aan Bekkersland én aan de boomgaard geldt dat er sprake moet zijn van een dubbele oriëntatie. De boomgaard krijgt hierdoor extra betekenis als centrale groene plek. Nieuwe woningen in de tweede lijn oriënteren zich bij voorkeur eveneens op het groen.
De toegestane goot- en bouwhoogte voor de nieuwe woningen bedraagt 7 en 11 meter. Hiermee wordt aangesloten op de bouwhoogtes in de aangrenzende wijk 'Plant je Vlag'. De overige bouwregels voor de nieuwe woningen zullen verder worden uitgewerkt in kavelpaspoorten, waarmee per kavel maatwerk geboden wordt op basis van de ruimtelijke situatie. Onderdeel van de kavelpaspoorten is een maximum bebouwingspercentage per kavel.
De hieronder opgenomen impressie geeft een indruk van een mogelijke verkaveling.
Impressie van een mogelijke verkaveling
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen: - verbeteren van de internationale achterlandverbindingen; - versterking van de primaire waterkeringen; - deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma; - EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden; - hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.
Doorwerking plangebied Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op ruime afstand van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening
Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Behoefte Ter onderbouwing van de actuele behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies. Het meest actuele onderzoek naar behoefte is in afspraken per gemeente binnen de regio door het college van B&W vastgelegd (februari 2015). Tussen de gemeentebesturen van de Subregio Nijmegen en omstreken zijn afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma. Gedeputeerde Staten hebben een nieuwe Kwantitatieve opgave wonen vastgesteld voor de Subregio Nijmegen e.o.. Het gaat om de opgave over de periode 2014 t/m 2024. Nieuwe cijfers uit de prognose 'Primos 2014' zijn aanleiding geweest voor de subregio om dit verzoek bij GS in te dienen. Het subregionaal totaal is vastgesteld op 13.100 nieuwe woningen voor de komende jaren (vastgesteld door G.S. 15-03-2016). Dit is een verhoging ten opzichte van de Kwantitatieve opgave wonen die in 2015 door GS is vastgesteld. In deze afspraken is de totale regionale woningbehoefte aangegeven. Op basis van deze behoefte is voor de gemeente Nijmegen een opgave van ruim 10.000 woningen in beeld. In de woningbouwplannen voor de gemeente Nijmegen is extra ruimte ontstaan van ruim 4.500 woningen. Dit betekent dat er nog ruimte is voor toevoeging van extra woningen. De planontwikkeling van de Vossenpels staat op 'groen' in het stoplichtmodel. Deze ontwikkeling van grondgebonden woningen speelt in op de woningvraag en de actuele woningbouwbehoefte. Benutting van beschikbare gronden Deze behoefte is niet op te vangen in bestaand stedelijk gebied. In de bestaande stad zijn onvoldoende mogelijkheden om te voorzien in deze woningbouwbehoefte. Ook zijn we kritisch/terughoudend ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen/inbreidingen in bestaand stedelijk gebied vanwege het belang dat we hechten aan groene ruimten, speelplekken en waterpartijen.
De Vossenpels valt binnen het groenstedelijk woonmilieu en het plan voorziet in de grondgebonden woningvraag binnen dit woonmilieu.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Omgevingsvisie Gelderland. In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisatie en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. De laatste versie van de Omgevingsvisie is vastgesteld door PS op 11 november 2015 en is gepubliceerd op 23 december 2015.
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.
De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vastgoedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.
Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.
Aandacht voor steden
Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:
Innovatie en economische structuurversterking
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Gebiedskwaliteiten benutten
Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen
De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.
Daarnaast streven de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
Doorwerking plangebied Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem- Nijmegen. Wijzigingen naar de bestemming Wonen zijn ter plaatse dus toegestaan.
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft 8 woningen.
Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk.
Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen, een andere aanpak (2013) Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.
Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.
Doorwerking plangebied De ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.
Woonvisie Nijmegen 2015 – 2020, samen werken aan goed wonen Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. De crisis zorgde niet alleen voor een andere marktwerking, ook door wet- en regelgeving zijn verhoudingen tussen stakeholders op het beleidsveld van wonen gewijzigd. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.
In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudend beleid gevoerd, het zogenaamde 'ja, mits-beleid'. Deze locatie in de Vossenpels ligt binnen de Waalsprong. De zuidrand is reeds ontwikkeld met een bijzonder woonmilieu waarbij particulier opdrachtgeverschap (Plant je vlag) een belangrijk uitgangspunt van ontwikkeling was. Er zijn duurzame, bijzondere particuliere en collectieve initiatieven ontwikkeld en gebouwd. Vossenpels Midden en Noord staat nu op de kaart om ontwikkeld te worden tot woningbouwgebied.
Deelplan Bekkersland ligt binnen de Vossenpels en draagt positief bij aan de ontwikkeling van het gebied. Het plan is om een gedeelte van de boomgaard te herstellen en er wordt een voet- en fietsverbinding tussen Bekkersland en Vossenpels Zuid gerealiseerd. Het gebied de Vossenpels ligt in het groenstedelijk woonmilieu en de ontwikkeling van 8 grondgebonden woningen rondom de boomgaard past in de woonprogrammering en voorziet in de grondgebonden groenstedelijke woningvraag.
De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan een kwaliteitsimpuls van het woon- en leefklimaat van het gebied.
Resumerend: de ontwikkeling past binnen de woonprogrammering en binnen het woonbeleid.
Het gebied kan op basis van de overwegende woonbestemmingen en de afwezigheid van bedrijvigheid en hoofdinfrastructuur ter plaatse, worden gekenschetst als “rustige woonwijk” in de zin van de 2009 verschenen VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
De nieuwe bebouwingsclusters worden gevormd door kavels. De afmetingen van deze kavels komen overeen met de kavels in de noordelijke rand van de wijk 'Plant je Vlag'.
Goede ruimtelijke ordening Deze paragraaf heeft betrekking op het in beeld brengen van mogelijke milieuhygiënische belemmeringen die aan de orde zijn bij de realisatie van het voorliggende plan. Hierbij kan enerzijds worden gedacht aan de invloed van (als zodanig bestemde) bedrijvigheid of het gebruik van bestrijdingsmiddelen welke een bedreiging zouden kunnen vormen voor de gezondheid en welbevinden van de mogelijke toekomstige bewoners van de woningen in het projectgebied.
Anderzijds moet natuurlijk ook worden bezien of de aanwezigheid van deze nieuwe “kwetsbare objecten” de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen bedrijven of bestemmingen niet onevenredig belemmert.
Concreet betekent dit een toetsing aan de volgende aspecten:
- Onderzoek naar de vraag of, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, het plan feitelijk uitvoerbaar is. Dit in het licht van de sectorale milieuregelgeving, zoals bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet, flora- en faunawet, Besluit milieueffectrapportage, Wet geluidhinder, luchtkwaliteit (Wet milieubeheer), Wet bodembescherming, Besluiten met betrekking tot de externe veiligheid, etcetera.
- beoordeling van de duurzaamheid van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij van belang zijn een zorgvuldig ruimtegebruik (mogelijkheden voor functiecombinaties en consequenties van milieuzonering) en mogelijkheden voor de combinatie van bestaande en toekomstige functies, in het licht van criteria die gelden voor het woon- en leefklimaat.
Anders dan bij de hierboven genoemde toetsing naar de uitvoerbaarheid, geldt bij deze beoordeling dat er gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van de toetsingsmethode en hieruit volgende conclusies.
Bij de uitvoering van de opgelegde taken waarbij het college van B&W of de gemeenteraad beleidsvrijheid hebben, moet echter consistent beleid worden gevoerd. Waar de grenzen van de gemeentelijke beleidsvrijheid ten aanzien hiervan liggen, is veelal uitgekristalliseerd in jurisprudentie.
In het onderstaande zal voor het onderhavige project nader worden ingegaan op de volgende aspecten:
Uitvoerbaarheid
- Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over de risico's van het gebruik van gevaarlijke stoffen door bedrijven of door transport. Voor de risico's die het gevolg zijn van het gebruik van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing.
Er liggen geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken of deze opslaan. Er zijn dan ook geen bedrijven die het externe veiligheidsrisico ter plaatse beïnvloeden.
Voor de risico's van transportroutes is het Besluit externe veiligheid transportroutes of - buisleidingen (Bevt, Bevb) van toepassing.
Bij het transport van gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor, waterwegen en door buisleidingen) zorgt name het toxische risico voor een zeer grote invloedssfeer. Het invloedgebied van alleen al de verschillende transportbronnen gezamenlijk, overlapt hierdoor het gehele oppervlak van de gemeente Nijmegen.
Bij ruimtelijke besluiten binnen een invloedgebied van een risicobron, dient echter altijd invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Wat dus voor een plangebied in de gemeente altijd betekent dat verantwoordingsplicht in het kader van externe veiligheid aan de orde is.
De gemeente heeft er dan ook voor gekozen om deze verantwoordingsplicht uit te werken in algemene regels, uitgewerkt in de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van januari 2014 (verder: “de Beleidsvisie”). De verantwoordingsplicht is hier ingedeeld in verschillende niveaus, onder meer afhankelijk van de afstand tot en aard van de risicobronnen.
Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van de volgende risicobronnen:
- De A15;
- De Betuwelijn;
- De Waal.
De genoemde transportroutes bevinden zich echter op een dusdanige afstand van het plangebied dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Er is dan ook geen overlap met een plaatsgebonden risicocontour.
Voor het plangebied geldt, gezien de aanzienlijke afstanden tot de A15, de Betuwelijn en de Waal, alleen het lichtste verantwoordingsniveau. Volstaan kan dus worden met de standaard verantwoording, zoals weergegeven in de beleidsvisie van Nijmegen (dd. februari 2014, pagina 33).
Conclusie: Er is ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid geen belemmering voor de planontwikkeling.
Duurzame ruimtelijke kwaliteit Bij de oprichting van een nieuw kwetsbaar object moet enerzijds worden beoordeeld of het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoet aan bepaalde minimale criteria, hetgeen voor een belangrijk deel is beoordeeld in het bovenstaande hoofdstuk. Anderzijds moet ook worden voorkomen dat omliggende bedrijvigheid in overwegende mate wordt gehinderd door een gepland project. De eisen die gesteld moeten worden aan het woon- en leefklimaat van een woonbestemming, kunnen immers omgekeerd betekenen dat de aanwezige of geplande/ bestemde bedrijvigheid geconfronteerd wordt met aanvullende eisen, die niet altijd (materieel of ook economisch) te realiseren zijn.
Er kan echter aangenomen worden dat door het aanhouden van bepaalde minimale afstanden tussen potentieel hinderlijke activiteiten en hiervoor kwetsbare objecten (milieuzonering), een goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt, zonder dat hiervoor dergelijke aanvullende eisen aan de reeds aanwezige bedrijven gesteld hoeven te worden.
Anders dan bij de toetsing aan landelijk geldende wetgeving, biedt het ruimtelijk beleid van rijk en provincies aan gemeenten ten aanzien hiervan beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. Bij het toepassen van milieuzonering is er voor gekozen om gebruik te maken van de algemeen aanvaarde richtlijn in dit kader; de in 2009 verschenen VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (verder: “de VNG-brochure”).
Hierin worden de criteria weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden met bestemmingplanveranderingen, maar ook wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk type milieuaspect (in de VNG brochure worden afstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. Vervolgens wordt aan de hand van de aan te houden minimale afstand, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde activiteiten, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven.
Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt, zoals bijvoorbeeld de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid.
Hoewel ook ten aanzien hiervan geen wettelijke normen bestaan, en dus gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van de wijze waarop met de zgn. “spuitzones” en “menselijk stemgeluid” wordt omgegaan, wordt deze vrijheid mede vorm gegeven door de vele jurisprudentie die hierover reeds is verschenen.
Milieuzonering In de nabijheid van de in dit kader relevante bestemmingen is de volgende, mogelijk hinderlijke, inrichting gelegen:
- Sportpark de Vossenpels; Jo Eversstraat 2 te Lent;
Veldsportcomplexen (SBI-code 93.11.3) zijn in de VNG-brochure opgenomen met een milieucategorie 3.1, wat betekent dat in een rustige woonomgeving een minimale afstand van 50 meter dient worden aangehouden.
Ten opzichte van de nieuwe woningen wordt deze afstand ruim gehaald (het dichtstbijzijnde bouwblok is gelegen op ongeveer 95 meter van de sportvelden).
Ten aanzien van de voormalige agrarische bedrijfswoningen dient echter ook te worden getoetst of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Een bedrijfswoning is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bedrijfswoningen zijn dus minder gevoelig voor milieuhinder, waardoor op een locatie waar een bedrijfswoning is bestemd, niet automatisch ook een voldoende woon- en leefklimaat bereikt kan worden voor een woonbestemming.
De dichtst bijgelegen voormalige agrarische bedrijfswoning is die welke is gelegen aan Bekkersland 16. Deze woning is gelegen op 56 meter van het sportveld. Ook deze afstand is dus, conform de methodiek van de VNG-brochure, voldoende om te kunnen spreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie milieuzonering Ten aanzien van de beschouwde bedrijven wordt voldaan aan de aan te houden afstanden die voortvloeien uit de VNG-brochure. Geconcludeerd kan dan worden dat de aanwezige- en als zodanig bestemde bedrijvigheid in de nabijheid van het project geen overwegend negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de beoogde bestemming.
Overige milieuhinder
-Bestrijdingsmiddelen De adviesafstanden uit de VNG-brochure hebben geen betrekking op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (zie o.a. 201407066/1/R6, Waddinxveen).
Zoals hierboven al is genoemd, wordt in het plangebied bewust een ruimte gelaten waar, op basis van een aantal gebruiksovereenkomsten met naburige particulieren, de aanwezige fruitboomgaard wordt behouden.
In deze overeenkomsten wordt echter, evenals in de regels onder artikel 4 Groen lid 3c nadrukkelijk bepaald:
“Bespuitingen met voor de volksgezondheid bedreigende gewasbeschermingsmiddelen zijn, evenals de toediening hiervan, wanneer aanzienlijke hoeveelheden drift verwacht kunnen worden (machinaal op- en zijwaarts spuiten), niet toegestaan.”
Op grond van het bovenstaande behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met de afstanden die in acht moeten worden gehouden wanneer het hier zou gaan om een commerciële boomgaard, waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast en door de vrijkomende drift, tot op grote afstand van de boomgaard, gezondheidseffecten verwacht kunnen worden.
De “boomgaard” kan in dit plan echter worden vergeleken met een park- of overige gemeentelijke groenbestemming, waar ook de groei van planten en/ of vruchten hiervan, ondergeschikt is aan de gezondheid van de omwonenden en gebruikers van het park.
In de nabijheid van de projecten zijn geen commerciële fruitboomgaarden aanwezig. Maar ook laat de aanwezige verkaveling, noch de vigerende bestemmingsplannen, ruimte voor ontwikkelingen waardoor rekening zou moeten worden gehouden met ontwikkeling van dergelijke fruitboomgaarden in de nabijheid van het plangebied.
Wanneer de aanleg van een fruitboomgaard niet als toekomstige ontwikkeling “in de lijn der verwachtingen” ligt, behoeft conform de jurisprudentie dienaangaande (o.a. 200801856/2, Limburg), uiteraard ook geen rekening te worden gehouden met bijbehorende veiligheidsafstanden.
Algemeen De Wet geluidhinder (Wgh) is, voor nieuw te bouwen woningen, van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De nieuw te bouwen woningen liggen binnen de zone van de Vossenpelssestraat en Turennesingel. Voor deze wegen is akoestisch onderzoek verricht.
Voor nieuw te bouwen woningen bedraagt de voorkeurswaarde, uit de Wgh, voor wegverkeer 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.
Update Inmiddels is er een recenter verkeersmodel voor het jaar 2028 (rapporttitel: Ontwikkelingen 2016-2026/28 Actualiseringronde RVMK Arnhem en Nijmegen 2017, datum: 7 juni 2017, kenmerk: Arh252/nmg195/Wag/), dan ten tijde van het uitvoeren van het akoestisch onderzoek en opstellen van de akoestische rapportage (titel: Nijmegen Vossenpels Zuid - 1 (locatie Kampschoer), datum: 1 februari 2017, kenmerk: PRS 2017051) i.h.k.v. het ontwerpbestemmingsplan Nijmegen Vossenpels Zuid - 1 (deelplan Bekkersland). Het recentere verkeersmodel voor het jaar 2028 is aangevuld met een extra rekenvariant die is doorgerekend in september 2017 bij de uitwerking van de raadsmotie over de Dorpensingel (project: NMG235/Svw/21-9-2017, Variant 31_niets doen). Hiermee is er voor de nieuw te bouwen woningen rekening gehouden met een worstcase benadering.
Nieuw te bouwen woningen Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door het verkeer op de Vossenpelssestraat en Turennesingel niet hoger is dan 48 dB, de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. De hoogst berekende geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Vossenpelssestraat bedraagt 43 dB en Turennesingel 48 dB. Bij deze geluidsbelasting is woningbouw mogelijk en hoeft er geen hogere waarde procedure te worden doorlopen. Deze conclusie is niet anders dan in het akoestisch onderzoek i.h.k.v. het ontwerpbestemmingsplan.
Gevolgen toekomstige ontwikkelingen en genomen besluiten Op één bestaand gebouw, Vossenpelssestraat 22, zijn de geluidsniveaus in de jaren 2016 en 2028 berekend en met elkaar vergeleken, om te kijken of met alle toekomstige ontwikkelingen en genomen besluiten het geluidsniveau langs de Vossenpelssestraat toeneemt, gelijk blijft of afneemt. Wettelijk gezien is deze slag niet nodig voor de realisatie van de nieuwbouw binnen het bestemmingsplan.
Uit de berekeningen voor de bestaande bebouwing aan de Vossenpelssestraat 22 blijkt dat het geluidsniveau, rekening houdend met alle toekomstige ontwikkelingen en besluiten, in het jaar 2028 gelijk blijft met die in het jaar 2016. De conclusie is dat het geluidsniveau langs de Vossenpelssestraat gelijk blijft.
Bestaande situatie Ter plaatse van de planlocatie liggen geen bronnen die veel invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit.
Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. Ter plaatse vinden net geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats voor PM10, NO2 en PM2,5.
Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten: a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat: - de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of; - de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of; - bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of; - De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of; - er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.
In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie een tiental nieuwe woningen te realiseren. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De woningen zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide). Het plangebied ligt in de buurt van de Vossenpelssestraat maar ter plaatse ligt de etmaalintensiteit beneden de 10.000 mvt/etmaal.
Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld.
Algemeen
Binnen het plangebied bevonden zich enkele kassen en een groot oppervlakte aan boomgaarden. Voorafgaand aan bodemonderzoek is historisch onderzoek uitgevoerd naar bodembedreigende activiteiten en het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de bedekte teelt (glastuinbouw). In aanvulling op het standaard stoffenpakket is bij verdachte locaties specifiek onderzocht op asbest en organochloor bestrijdingsmiddelen.
Wijziging naar bestemming wonen met tuin
De bodem van een deel van het plangebied is niet milieukundig onderzocht. Uit beschikbaar historisch onderzoek blijkt dat deze terreindelen ook niet verdacht worden van bodemverontreiniging. Door de afwezigheid van kassen en gesloopte bedrijfsgebouwen worden geen ernstige bodemverontreinigingen verwacht. Verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen in boomgaarden vormen veelal geen belemmering voor het gewenste gebruik. Het betreft de huidige adressen Bekkersland 6 t/m 16, Vossenpelssestraat 17 en Bekkersland 1 t/m 3. De bodem ter plaatse is voldoende onderzocht en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste bestemming.
Ter plaatse van de percelen Bekkersland 2-4 is een niet ernstig geval van bodemverontreiniging met PAK en zware metalen aangetoond. Ter plaatse van de Vossenpelssestraat 23 is een deel van een ernstige bodemverontreiniging met chloorbestrijdingsmiddelen aanwezig. Voor beide locaties is geen sprake van een saneringsnoodzaak en levert de bodemkwaliteit geen humane risico's op.
Wijziging bestemming in combinatie met nieuwbouw
Het betreft de kadastrale percelen sectie H, nrs. 132 en 612, nr. 127 en nr. 1372. De bodem van de locaties is voldoende onderzocht (rapport 5127, 4503 en 2057) en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste bestemming. Voor het verkrijgen van een toestemming voor het bouwen van een bouwwerk o.g.v. de omgevingswet, dient een actualiserend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd te worden.
Wijzing bestemming naar groen
De bodem ter plaatse is voldoende onderzocht (rapport 5127), en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste bestemming. De milieuhygiënische bodemrapporten kunnen via onderstaande hyperlinks gedownload worden.
Overzicht bodemrapportages
#rapport Jaar onderz. Bureau Adres aanduiding
2391 2002 W+B Vossenpelssestraat 23 V.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944935
&type=.pdf
2392 2002 W+B Vossenpelssestraat 23 N.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944936
&type=.pdf
5327 2012 BMA Vossenpelssetraat 23 V.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944938
&type=.pdf
2322 20 DHV Bloemenstraat 2 VO
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150942750
&type=.pdf
2323 2001 DHV Bloemenstraat 2 en 4 A V.O. en N.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150942749
&type=.pdf
2057 2000 W+B Bloemenstraat 4-6 V.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150942753
&type=.pdf
4503 2008 Verhoeve Milieu Bloemenstraat ong (naast 1)
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150943519
&type=.pdf
5127 2012 Envita Bekkersland ong. V.O. en N.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150943518
&type=.pdf
2677 2003 CSO Bloemenstraat 3 V.O.
http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150942754
&type=.pdf
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd: - Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000) - Bestuursakkoord Water (mei 2011) - Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009) - Waterplan 2010 – 2015 (WP4) - Waterbeheersprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland, vastgesteld op 27 november 2015, ingegaan op 22 december 2015) - Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014
Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 tot en met 2016, de Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (WIW 2009) en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.
Oppervlaktewater Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. Zowel aan de noordzijde van het bebouwingslint, als aan de zuidzijde lopen A-watergangen. Deze watergangen worden beheerd en onderhouden door Waterschap Rivierenland. De zuidelijke watergang wordt nu aan de oostzijde afgewaardeerd tot hemelwaterafvoer in het Vossenpels (Plant je vlag) watersysteem. De grens komt ongeveer te liggen bij de duiker onder de nog te realiseren overgang. In de volgende figuur is een gedeelte van de legger van het waterschap weergegeven, die niet meer geheel correct is. Want de noordelijke A-watergang heeft een iets andere ligging gekregen (zie kaartje riolering). De gemeente zal in overleg met het waterschap de legger aanpassen.
Het plangebied ligt buiten het gebied waarvoor het WIW 2009 opgesteld is. Maar inmiddels is met het waterschap afgesproken dat het toekomstige regenwatersysteem water kan afvoeren naar de watersingel aan de westzijde van het plangebied, net als bij Vossenpels-Zuid. De benodigde waterberging voor deze nieuwbouw kan verrekend worden met de al aangelegde waterberging (singel plus plassen). Deze verrekening gebeurt via de waterboekhouding. Op dit moment is de hoeveelheid verharding van de uitbreidingen nog niet duidelijk. Zodra de stedenbouwkundige plannen concreter zijn, moet deze verharding aan de waterboekhouding worden toegevoegd.
Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een grondwater gerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden; - maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur); - een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dit is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Riolering/ hemelwater Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet in principe op eigen terrein verwerkt worden. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'. Schoon hemelwater dient in principe in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
De riolering van het plangebied bevindt zich onder de straat Bekkersland. De riolering is hier uitgevoerd als vacuümrioolstelsel, waarmee alleen het huishoudelijke afvalwater ingezameld en afgevoerd wordt. Of de huizen hebben een Individuele Afvalwater Behandelingsinstallatie (IBA). De gemeente wil het vacuümrioolstelsel hier in de toekomst verwijderen. Nieuwe aansluitingen op dat stelsel worden in principe niet meer gemaakt. Er moet dus voor de afvalwaterinzameling een oplossing gekozen worden in overleg met de gemeente..
Aan de zuidzijde van het plangebied wordt de nieuwe wijk Vossenpels zuid gerealiseerd. In die wijk is wel al een duurzaam gescheiden stelsel aangelegd conform beleid van de Waalsprong (WIW). De eerste waterberging van het hemelwater vindt daar plaats in wadi's. Vanuit de wadi's wordt het hemelwater vertraagd naar oppervlaktewater afgevoerd . Bij hevige neerslag kan hemelwater via slokops rechtstreeks vanuit de wadi's naar oppervlaktewater overstorten. In deelplan Bekkersland wordt het van verharding afstromend hemelwater nu via een regenwaterleiding onder de straat naar de zuidelijk watergang afgevoerd of op eigen terrein opgevangen. De hemelwaterafvoer van de nieuwbouwhuizen in het plangebied Bekkersland kan of rechtstreeks naar dezelfde watergang worden afgevoerd (schone oppervlakten) of er worden nog eerst wadi's of zaksloten met drainage aangelegd, als daar ruimte voor is.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan ingediend te worden. Voor dit plan met directe of indirecte lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Tevens moet er een oplossing komen waar we eventueel bronneringswater op lozen bij de bouw.
Afbeelding: Regenwater- en rioolsysteem deelplan Bekkersland
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen met betrekking tot de situering. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is in beginsel belangrijk dat panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn/is te bereiken. Daarbij is/zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van de gebouwen/het gebouw van belang. Deze toegang moet tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen te zijn en er dient een opstelplaats voor de brandweer te zijn (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012). Doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien dit onmogelijk is dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden.
Bekkersland is een doodlopende weg; gezien het beperkt aantal aanliggende woningen en de aanwezige keermogelijkheden heeft dit echter geen grote consequenties voor de hulpverlening.
Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient conform maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
De situatie qua bluswatervoorziening op deze locatie voldoet aan deze vereisten.
Externe veiligheid Indien de geplande ontwikkeling geheel of gedeeltelijk is gelegen in een invloedgebied van externe veiligheidsrisicobronnen (opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen), dan dient op basis van desbetreffende regelgeving het groepsrisico ter plaatse verantwoord te worden. De Veiligheidsregio is daarbij wettelijk adviseur voor de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Dit plangebied ligt binnen het invloedgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. De ligging is echter dusdanig ver van rivier dat een standaardverantwoording uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente volstaat.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012.
Wet natuurbescherming De Wet Natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De doelstelling van de Wet Natuurbescherming is het beschermen en ontwikkelen van de intrinsieke waarde van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit en tegelijkertijd het doelmatig beheren en gebruiken van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies.
Gebiedsbescherming Natura 2000 – hoofdstuk 2 Wet Natuurbescherming Binnen de nieuwe wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. In de nieuwe wet moet deze vergunning aangevraagd worden bij de provincie. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Hierin zijn de effecten op de Natura 2000 als volgt beschreven.
“De afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (Rijntakken) bedraagt ongeveer 250 meter. Omdat het plangebied niet in Natura 2000 gebied gelegen is, kunnen uitsluitend door externe werking (zoals beweging en aanwezigheid van mensen, geluidsverstoring, maar ook door stikstofdepositie) effecten verwacht worden. In dit specifieke geval worden, behalve effecten door stikstofdepositie, alle overige (externe) effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Dit gezien de zeer beperkte externe invloedsfeer van het nieuwe bestemmingsplan. Betreffende stikstofdepositie: het nieuwe bestemmingsplan Vossenpels Midden zal een toename aan verkeersbewegingen (doordat er woningen gebouwd worden) veroorzaken. Deze toename zorgt mogelijk voor meer stikstofuitstoot, en mogelijk ook stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden). Het huidige agrarische (weilanden, boomgaarden, glastuinbouw) gebruik valt echter weg. Dit zijn activiteiten die behoorlijk vervoersintensief zijn (met over het algemeen vuile diesels) en waar bij een deel mest uitgereden wordt. Uit de stikstofemissieberekeningen die voor plangebied 'de Stelt' (met een vergelijkbare omvang) zijn gedaan, wat dichter bij het Natura 2000 gebied ligt, is gebleken dat er bij dat plan geen emissietoename op kwetsbare biotopen is. Op grond van bovengenoemde argumentatie wordt aangenomen dat er geen effecten op Natura 2000 optreden door vaststelling van het bestemmingsplan.”
Soortenbescherming – hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming De soortenbescherming uit hoofdstuk 3 van de nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora en faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet Natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden. Deze ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een dwingende reden van openbaar belang of dat het gaat om een ruimtelijke inrichting. In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor alle nieuwe ontwikkelingen moet een quick scan flora en fauna uitgevoerd worden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Deze toets heeft betrekking op een deel van dit bestemmingsplangebied. Hierin zijn de effecten op de beschermde soorten als volgt beschreven.
Soortgroep Effecten
Grondgebonden zoogdieren Mogelijk effect op steenmarter bij sloop gebouwen. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn Algemene broedvogels Geen (effecten op) vogels tijdens broedseizoen mits uitvoering werkzaamheden buiten broedseizoen.
Vogels, jaarrond beschermde Verblijfplaatsen Mogelijk effect op vaste- rust en verblijfplaatsen van buizerd, sperwer, boomvalk, steenuil, ransuil, en roek bij het kappen van bomen en bebouwen van geschikt foerageergebied. Mogelijk effect op vaste- rust en verblijfplaatsen van steenuil, kerkuil, gierzwaluw en huismus bij sloop gebouwen en tevens steenuil en kerkuil bij bebouwen van geschikt foerageergebied. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn.
Vleermuizen Mogelijk effect op verblijfplaatsen van vleermuizen bij het slopen van gebouwen en de kap van oude gewone es aan de Bergstraat 7. Mogelijk effect op vliegroutes en foerageergebied bij het kappen van bomen en aanleg kunstmatige verlichting. Nader onderzoek kan noodzakelijk zijn.
Amfibieën Mogelijk effect op rugstreeppad.
Uit de toetsing blijkt dat er meerdere beschermde soorten in het (grotere) plangebied kunnen voorkomen. Beschermde soorten waarop negatieve effecten niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dienen (waar nodig) onderzocht te worden. Indien soorten aanwezig zijn kan volgens een goedgekeurde gedragscode worden gewerkt of dient een ontheffing (inclusief het treffen van mitigerende maatregelen) te worden aangevraagd. Het aanvragen van een ontheffing kan alleen op basis van een geldig belang en een onderbouwde alternatievenstudie.
Daarnaast is voor een groot deel van het bestemmingsplangebied in 2017 een Quickscan uitgevoerd (Quickscan natuurwetgeving Vossenpels Noord te Lent, 28 februari 2017, Bureau Waardenburg). Daarin wordt het volgende geconcludeerd.
Het plangebied in het zuidelijk deel van Vossenpels Noord (de boomgaard) heeft geen betekenis voor strikt beschermde soorten. Een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie voor dit plangebied: voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging zijn vanuit de soortenbescherming Wet natuurbescherming geen belemmeringen. Er wordt geen bebouwing weg bestemd. Bij de uitvoering van ruimtelijke projecten, kunnen er mogelijk wel negatieve effecten optreden. Om dat te kunnen bepalen is vervolgonderzoek nodig. Indien de aanwezigheid van de steenmarter wordt aangetoond kan gebruik worden gemaakt van een vrijstelling of gedragscode.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Gelders Natuurnetwerk In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd. Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Groene ontwikkelingszone De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
In 2015 is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Vossenpels Midden te Lent, 10 februari 2015, Tauw bv). Hierin zijn de effecten op de EHS (voormalige GNN en GO) als volgt beschreven.
“Het plangebied grenst aan de EHS in de vorm van een ecologische verbindingszone. De functionaliteit van de verbindingszone wordt door de bestemmingsplanwijziging niet aangetast. Effecten zijn uitgesloten. Verder is de afstand van het plangebied tot overig EHS-gebied ongeveer 250 meter. Omdat het plangebied niet in dergelijk gebied gelegen is, kunnen uitsluitend door externe werking (zoals geluid- en lichtverstoring) effecten verwacht worden. Externe effecten op de EHS treden in dit geval niet op. Toetsing aan de EHS is niet verder noodzakelijk.”
Gemeentelijk beleid
Coalitieakkoord 2014-2018 Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.
Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Karakteristiek van het groen Omdat Nijmegen Noord tot voor kort aangemerkt kon worden als buitengebied, met vooral een agrarische en landschappelijke functie, zijn hier verschillende oude groenstructuren te vinden die samenhangen met het oude rivierlandschap. Op een aantal plekken zijn er hoge ecologische waarden aanwezig. Gezien de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied is van een nieuwe groenstructuur in Nijmegen Noord in fysiek opzicht momenteel nog geen sprake. De wijken van de Waalsprong zullen zelf voldoende groen op korte afstand van de huizen moeten hebben; de Landschapszone kan niet als enige uitloopgebied dienen.
Natuurwaarden zoals die nu in het Waalsprong gebied voorkomen zullen geïntegreerd worden in de ontwikkeling van de Landschapszone. Ook in de ontwikkeling van woonwijken dient rekening gehouden te worden met de aanwezige natuurwaarden. Deze kunnen op een creatieve wijze meegenomen worden in planvorming en ontwerp.
Verbinding met andere landschappen in de directe omgeving is van belang vanuit ecologisch en recreatief oogpunt. De Landschapszone zal hierin een rol vervullen tussen de Oosterhoutse Waarden en Park de Woerdt het zuidelijk deel van Park Lingezegen.
Park Lingezegen is een nieuw landschapspark tussen Arnhem en Nijmegen met veel ruimte voor mensen, landbouw, natuur, cultuur en water. Park Lingezegen beslaat 1700 hectare en is opgedeeld in vijf deelgebieden. Het zuidelijkste puntje is deelgebied De Woerdt. Deze sluit aan op het plangebied en de landschapszone in de Waalsprong en markeert de overgang van stad naar platteland.
Bij de planontwikkeling voor de Landschapszone zetten we nadrukkelijk in op mogelijkheden om ecologische verbindingen tussen de Oosterhoutse Waarden en Park Lingezegen te realiseren.
Ecologie van de stad Natuur komt niet alleen voor in groene gebieden buiten de stad. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn tuinen ook van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil- en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.
Groen en gezondheid Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
Groen en klimaat Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het Fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Ambities voor groen in relatie tot water Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
• Optimale inzet van middelen.
• Waarborgen van een vitaal bomenbestand. • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
De hoofdgroenstructuur bestaat uit een ambitie die nog gerealiseerd moet worden, en niet uit stevige bestaande laanstructuren.
Bijzondere bomen Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.
Daarnaast is er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.
Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.
Topindicator groen (2010) In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is.
We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is.
Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.
Huidige situatie Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de groenstructuur van “Plant je vlag”. De bewoners van “Plant je vlag” hebben voor het groen aan de zuidzijde van de watergang een ontwerp gemaakt met een boomgaard en een wadi. Deze worden in 2017 aangelegd. Ten noorden van de watergang is een bestaande - nu vervallen - boomgaard aanwezig. Deze boomgaard heeft een groenbestemming. Bij de voorgenomen bestemmingsplanwijziging verdwijnt een deel van de boomgaard met groenbestemming. Voor een deel blijft de boomgaard behouden en kan worden gebruikt als buurtgroenvoorziening. Omdat de oude boomgaard aansluit op de nieuwe groenvoorziening met boomgaard ontstaat er een aaneengesloten groenoppervlak welke openbaar toegankelijk is. De huidige vervallen boomgaard is ontoegankelijk.
Cultuurhistorisch beleidskader
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Nota Cultureel Erfgoed Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met begrenzing van het bestemmingsplangebied
Het betreffende bestemmingsplangebied deelplan Bekkersland valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is van: a. cultuurhistorisch waardevolle structuren; b. cultuurhistorisch waardevolle ensembles en zones; c. cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de historische en/of ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen, en terreinen en gebieden met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en die een belangrijk onderdeel vormen van de historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.
Bij cultuurhistorisch waardevolle zones gaat het om bebouwingslinten die zich geleidelijk hebben ontwikkeld langs historische uitvalswegen, landwegen en enkele nieuw aangelegde straten. Nog bestaande historische bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar.
Bij cultuurhistorisch waardevolle gebieden gaat het om gebieden die van belang zijn vanwege de duidelijk aanwezige gebiedskarakteristiek, de gave stedenbouwkundige en/of landschappelijke structuren en een hoge dichtheid aan waardevolle (beschermde) gebouwen en groenelementen. In deze gebieden bestaat een samenhang tussen één of meerdere van de volgende aspecten:
Cultuurhistorische waarden
In het plangebied zijn nog diverse cultuurhistorische waarden aanwezig. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn de diverse cultuurhistorische elementen, structuren en gebieden aangeduid die aanwezig zijn in het plangebied. Het betreffen niet alleen monumenten, maar ook niet-beschermd erfgoed, zoals waardevolle historische structuren en ensembles.
Cultuurhistorische waardenkaart Vossenpels: uitsnede Bekkersland met in rood de gemeentelijke monumenten, in grijs de boomgaard en in zwart de historische perceelgrenzen (1881)
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en objecten
Monumenten Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en stadsbeeldobjecten zijn opgenomen in het Monumentenregister van de gemeente Nijmegen. Onder andere te raadplegen via www.nijmegen.nl/monumenten. In het plangebied bevinden zich twee gemeentelijk monumenten: - Bekkersland 10 boerderij - Vossenpelssestraat 23 boerderij
Cultuurhistorisch waardevolle structuren
Historische parcellering In tegenstelling tot de langgerekte percelen aan de Vossenpelssestraat zijn de cultuurgronden aan de dwarswegen blokvormig en veel minder diep. De op de Kadastrale kaart Lent 1881-1887 zichtbare verkaveling is tegenwoordig in hoofdlijnen nog zichtbaar. De huidige parcellering vormt daarmee een cultuurhistorisch waardevolle structuur in het plangebied die herinnert aan de ontginningsgeschiedenis van streek.
Historische wegen In het plangebied bevinden zich twee historische wegen: - Vossenpelssestraat: De Vossenpelssestraat is een eeuwenoude kade die nog verhoogd in het landschap ligt. De weg is weliswaar verbreed maar het beloop is nog hetzelfde. - Bekkersland: Bekkersland is lang een zandweg gebleven, op de topografische kaart uit 1930 is slechts het eerste deel verhard. De weg heeft een smal profiel dat past bij het landelijke karakter van het gebied.
Beide wegen zijn cultuurhistorisch waardevol omdat zij de historische ruimtelijke ontwikkeling van het gebied zichtbaar maken.
Bekkersland op de Waterkaart uit 1871. Er is nog geen weg ingetekend. Waarschijnlijk zijn de twee boerderijen bereikbaar via een zandpad (rode pijl). De blauwe pijl wijst naar de loop van de Eerste Bovenpijp.
Bekkersland op de Kadastrale kaart Lent 1881-1887: Er staan meerdere boerderijen ingetekend die waarschijnlijk via een zandweg (rode pijl) bereikbaar zijn.
Bekkersland in 1930: slechts het eerste deel is verhard, het vervolg nog steeds een zandweg.
Historische waterwegen - Eerste Bovenpijp Deze historische watergang markeert de grens tussen de achterzijde van de langgerekte percelen die op de Vossenpelssestraat georiënteerd zijn en de blokvormige kavels aan Bekkersland. De watergang is een karakteristiek onderdeel van het stelsel van zegen en pijpen waarmee de Dorpspolder Lent werd ontwaterd en vormt zo een herinnering aan de inspanningen van de bewoners om het land in cultuur te brengen. Feitelijk ligt deze watergang buiten het bestemmingsplangebied maar omdat hij direct op de grens ligt en wordt hij hier toch genoemd.
Historisch waardevolle groenstructuren - Boomgaard (tussen Bekkersland 1A en 3) De boomgaard aan de zuidzijde van de straat is één van de laatste boomgaarden in het gebied. Hoewel de huidige bomen jong zijn vormt de boomgaard een waardevolle herinnering aan een voor het gebied karakteristiek grondgebruik, de fruitteelt. De luchtfoto uit 1949 laat zien dat er op een deel van het perceel al een boomgaard lag. Ook laat de foto, die in het late voorjaar genomen lijkt te zijn, duidelijk zien hoeveel fruitboomgaarden er in de directe omgeving zijn geweest.
Luchtfoto 1949: boomgaarden in de directe omgeving van Bekkersland
Cultuurhistorisch waardevol ensemble
Buurtschap Vossenpels Het bestemmingsplangebied ligt aan de doodlopende straat Bekkersland en is een onderdeel van het historische buurtschap Vossenpels. Deze nederzetting is ontstaan aan de Vossenpelssestraat, een oude dwarskade. Vanaf deze weg is het achterland in langgerekte percelen verkaveld. Later zijn er haaks op deze spil doodlopende dwarsstraten aangelegd waaraan zich boeren en tuinders vestigden. De Vossenpels kreeg zo de nu nog herkenbare karakteristieke kamstructuur. Bekkersland is één van de 'tanden' van de kam, die tegenwoordig ingeklemd ligt tussen het project Plant je vlag en de sportvelden. Het buurtschap vormt een waardevol ensemble met samenhang tussen de historische structuren, historische bebouwing en karakteristiek groen.
De bebouwing van het historisch gegroeide lint wordt gekenmerkt door een afwisseling van vrijstaande boerderijen, tuinderswoningen en eengezinswoningen met daartussen open agrarische gronden. De huizen dateren op één na uit de twintigste eeuw. De verschillende typen kap, de verspringende rooilijnen en de afwisselend oriënteringen zorgen voor een gevarieerd straatbeeld.
Hoewel er recent op een aantal plaatsen inbreiding heeft plaatsgevonden getuigt het bebouwingslint van de ontwikkelingsgeschiedenis van dit deel van de Vossenpels en is daarmee een kenmerkend onderdeel van de historische gelaagdheid van het gebied.
Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en objecten Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn beschermd via de Monumentenwet/Monumentenverordening. Voor deze objecten is een bestemming opgenomen die een passende functie mogelijk gemaakt. Als extra bescherming van de cultuurhistorische waarde van deze objecten is er voor gekozen om voor de bouwvlakken maatwerk toe te passen, waarbij uitbreidingsmogelijkheden zoveel mogelijk zijn afgestemd op de beschermde waarden en kwaliteiten. Bovendien is voor rijks- en gemeentelijke monumenten een maximaal toegestane nok- en goothoogte vastgelegd, conform de bestaande situatie. Vergunningsvrij bouwen is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Het behoud van de historische wegenstructuur in het plangebied wordt geborgd door de betreffende gronden te bestemmen als weg. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op het historisch beloop van deze wegen.
Het bestemmingsplan voorziet niet in regels die gericht zijn op de bescherming van de pre-stedelijke parcellering. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar het behoud van persistente perceelgrenzen, alsmede naar een versterking van het daarvan afgeleide stedenbouwkundig patroon.
Een deel van de boomgaard wordt behouden door de gronden van het centrale deel te bestemmen als Groen.
Het realiseren van twee clusters met nieuwe bebouwing aan weerszijden van de boomgaard stuit vanuit het oogpunt van cultuurhistorie niet op bezwaren. De in het bestemmingsplan vastgelegde maximale nok- en goothoogte, het beoogde type woning en de inpassing in het bestaande lint past binnen het karakter van het historisch dorpslint en daarmee binnen de beleidsregels van gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. De boogde wijziging waarbij van een aantal gronden de huidige bestemming agrarisch wijzigt in wonen formaliseert de actuele situatie. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen bezwaren tegen deze voorgestelde wijziging.
Archeologie
Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007). Een gedeelte van deze wetgeving is inmiddels overgegaan in de Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 van kracht is; het overige zal grotendeels worden opgenomen in de Omgevingswet, waarvan de invoering is voorzien in 2018. Tot die tijd blijft dit deel van de Monumentenwet 1988 van kracht.
Provinciaal beleid De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. De provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed.
Gemeentelijk beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie binnen het plangebied
Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt in gebied N-29 Vossenpels, een gebied met een archeologisch belang. Op de oudste kaart waarop dit terrein weergegeven is, rond 1780 opgenomen door Van Hooff (gepubliceerd in de Hottinger-atlas), is een van de weinige zones met bebouwing buiten Lent zichtbaar. De landschappelijke situering is zodanig dat deze strook ook al in de Romeinse tijd een wegtracé vanaf Lent in noordelijke richting kan hebben omvat. Behalve de mogelijkheid dat hier de middeleeuwse bebouwings- en bewoningsgeschiedenis kan worden onderzocht, is er gerede kans op het vaststellen van de ouderdom van de aanwezige weg. Met name in het geval flankerende greppels aanwezig zijn, valt door de aanwezigheid van materiële resten inzicht te krijgen in de mate van continuïteit in het gebruik, dat eventueel tot de Romeinse tijd teruggaat.
Waarden en dubbelbestemming Het is niet onmogelijk dat toekomstig archeologisch onderzoek aanleiding geeft delen van het plangebied anders te waarderen. In dat geval kunnen delen van het plangebied een hogere archeologische waarde krijgen toebedeeld. Omdat de archeologische verwachting bij de huidige stand van kennis echter niet nader gespecificeerd kan worden blijft de bestaande situatie gehandhaafd. Het oostelijk deel van het plangebied behoudt de dubbelbestemming waarde- archeologie 2; ontwikkelingen met een omvang van meer dan 100 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 30 cm zullen in beginsel vergezeld moeten gaan van archeologisch onderzoek. Het westelijk deel behoudt de gemeentelijke waarde 1. Voor de gemeentelijke waarde 1 (onbekende of lage verwachting) geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen in plangebieden met een oppervlakte vanaf 2500 m2. Dit onderzoek zal vooral tot doel hebben de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied nader te toetsen. Gezien de verwachting zal dergelijk onderzoek zich met name moeten richten op mogelijke overblijfselen uit de prehistorie, de Romeinse tijd of de Tweede Wereldoorlog.
Doel van deze maatregelen is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Omgevingsvergunningen voor het betreffende gebied zullen eerst beoordeeld moeten worden op hun effect op het bodemarchief. Blijkt dat de bescherming van de verwachte waarden niet of onvoldoende mogelijk is dan dient voorafgaand aan verdere planvorming archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief.
Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of bij de gemeente (artikel 5.10 Erfgoedwet).
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Lent en ligt in het stadsdeel Nijmegen-Noord. Het plangebied wordt ontsloten via de Vossenpelssestraat en via Bekkersland.
Dit gedeelte Vossenpelssestraat valt onder de categorie gebiedsontsluitingsweg en de weg Bekkersland valt onder de categorie erftoegangsweg.
Langzaam verkeer: Het plangebied kan via de Vossenpelssestraat en Bekkersland ontsloten worden door fietsers en voetgangers.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Vossenpelssestraat. Deze bevinden zich op ca. 250 meter loopafstand van het plangebied nabij kruispunt Vossenpelssestraat / Bekkersland.
Expeditie Het expeditieverkeer ontsluit op dezelfde wijze als het gemotoriseerde verkeer.
Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied valt in gebied "schil / overloopgebied".
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/h.
Wat betreft verkeersintensiteit wordt op deze plaats verwezen naar hetgeen is opgenomen in paragraaf 4.3.
Kabels en leidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. Voor zorgwoningen is binnen de GPR methodiek een extra module ontwikkeld. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de gebouw op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energie neutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In de Waalsprong wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd. Het plangebied valt binnen de concessie van dit warmtenet. Indien het technisch mogelijk is (aanvoerleiding op tijd naar het gebied aangelegd), dienen de woningen hierop aangesloten te worden.
Als aansluiting op het warmtenet niet mogelijk blijkt is het gebied onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Het gebied ligt in een gebied met kans op explosieven. De veiligheid ten opzichte van explosieven moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Vossenpels Zuid - 1 (deelplan Bekkersland) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
De voorgestelde bestemmingsplanwijziging maakt deel uit van de grondexploitatie Waalsprong, deelplannen Vossenpels Zuid en Noord, welke op 11 mei 2016 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld. Dit heeft tot gevolg, dat de financiële regie via een gemeentelijke grondexploitatie loopt.
De grondexploitatie bevat onder andere kosten voor aankoop van grond, het bouw- en woonrijp maken en de gemeentelijke plankosten. Dekking van de kosten vindt plaats door verkoop van bouwgrond/kavels en/of anterieure overeenkomsten. Eventuele kosten voor planschade komen voor rekening van de gemeente. Het tekort op de grondexploitatie wordt aangevuld vanuit de algemene dienst van de gemeente Nijmegen, waardoor alle kosten worden gedekt door de opbrengsten.
Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is. Via de grondprijs of anterieure overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
Voor dit bestemmingsplan is op 1 maart 2017 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsvinden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 november 2017 gedurende zes weken (tot en met 13 december 2017) ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 1 november 2017. Er zijn 7 zienswijzen ingediend. Op deze plaats wordt verwezen naar de zienswijzennota, waarin de ingekomen zienswijzen zijn weergegeven en van een gemeentelijke reactie zijn voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve zijn er (juridisch bindende) wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd. Voor deze wijzigingen wordt verwezen naar het raadsvoorstel en de zienswijzennota.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Onderhavig project doorkruist geen nationale belangen en dus is vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro niet noodzakelijk.
Provincie Gelderland Het onderhavige plan is van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Waterschap Rivierenland De afwaardering tot B-watergang ten oosten van het lozingspunt van de wadi uit het plangebied tegenover Kampschoer, is besproken met de bewoners en is een traject dat de gemeente wil doorzetten. Aanpassing van de legger dient separaat te worden doorlopen. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen het plan.
Gasunie Het voornoemde plan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing is de Gasunie tot de conclusie gekomen dat alle plangebieden buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat onze gasleidingen geen invloed hebben op de verdere planontwikkeling.