Plan: | Nijmegen Midden - 9 (Tollensstraat 211) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP2009-VG01 |
De ontwikkeling van de Tollensstraat 211 betreft het hergebruik van een voormalig fabrieksgebouw waarbij het achterste deel van het complex wordt gesloopt. De nieuwe invulling gaat uit van een wooncomplex voor autistische, studerende jongeren gecombineerd met een deel reguliere studentenhuisvesting. De reguliere studentenhuisvesting wordt vormgegeven in de vorm van zelfstandige wooneenheden. Tezamen levert dit een bijzonder studentencomplex op.
Het deel met autistische studerende jongeren die onder begeleiding samen wonen, valt binnen de vigerende bestemming “Gemengde doeleinden 10” (GD-10). Voor het overige deel is er een bestemmingsplanwijziging nodig naar “Gemengde doeleinden 1 (GD-1) om het regulier wonen, in de vorm van studentenhuisvesting, mogelijk te maken. Deze wijziging naar “Gemengde doeleinden-1” sluit de functie bedrijvigheid uit.
Het programma betreft 42 wooneenheden. Daarvan zijn er 7 in de vorm van kamerbewoning met gemeenschappelijke voorzieningen zoals een woonkamer, terras en doucheruimte. Deze bevinden zich in de kop van het gebouw. Daarachter liggen 35 (fysiek) zelfstandige wooneenheden die deels worden ingezet voor autistische jongeren en deels voor reguliere studenten.
De hoofdentree bevindt zich aan de Tollensstraat en een tweede entree in de staart van het gebouw. Aan weerszijde wordt het gebouw en perceel ingeklemd tussen achterpaden van belendende percelen. De erfgrens wordt voorzien van groene Hederaschermen. Tussen de Hederaschermen en het complex bevinden zich diverse buitenruimtes in de vorm van terrassen die gekoppeld zijn aan de diverse wooneenheden.
Aan de achterzijde van het pand ligt een gemeenschappelijk terras en meteen daarachter een groene buitenruimte. Achter deze groene buitenruimte wordt het parkeren ten behoeve van het programma gerealiseerd. Om de extra woonkwaliteit van een groene buitenruimte te kunnen realiseren wordt de hondenuitlaatplaats opgeofferd.
In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken.
In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek aan bod.
De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en een kort hoofdstuk over het vooroverleg.
Om het plan te verankeren in het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente Nijmegen wordt in dit hoofdstuk het relevante ruimtelijk beleid besproken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorheen Nota Ruimte)
De Nota Ruimte is een gezamenlijk product van de ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De nota Ruimte legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op de gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur.
Inmiddels heeft het de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports en brainport met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.
Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening provincie Gelderland
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden.
De provincie Gelderland is inmiddels gestart met een actualisatie van de structuurvisie in de Omgevingsvisie.
Ontwerp Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Gelderland De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.
Dynamisch, mooi en divers Er zijn drie hoofdthema's. 'Dynamisch' duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. 'Mooi' verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. 'Divers' duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.
Aandacht voor steden Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland onderkennen we drie stedelijke netwerken:
a.Apeldoorn-Zutphen-Deventer
b.Arnhem-Nijmegen
c.Ede-Wageningen
Zowel bij stedelijke gebieden als bij een vitaal platteland ligt de focus op de kwaliteit van het bestaande. Initiatiefnemers die kwaliteit aan de bestaande voorraad willen toevoegen, worden nadrukkelijk uitgenodigd. De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn.
De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.
Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden.
Leegstand De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. Leegstand en overcapaciteit in plannen zit nieuwe impulsen voor Gelderland in de weg. De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatieven en oplossingen gericht op functieverandering, flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, transformatie of sloop. De provincie wil partijen verbinden en initiatieven van partners stimuleren en ondersteunen. Een 'Actieplan leegstand en overcapaciteit' kan hiervoor een goede stap zijn.
Wonen en bedrijventerreinen De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.
Energietransitie Om de ambities voor energietransitie te realiseren, maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, het netwerkbedrijf en andere partners. Aan de hand van een routekaart is eind 2013 een overzicht gemaakt van het potentieel aan ambities en locaties die de provincie en partijen in elke regio hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. Deze afspraken moeten invulling geven aan de provinciale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 waarvan minimaal 210 MW windenergie in de provincie Gelderland.
Gelders natuurnetwerk Met deze Omgevingsvisie wordt de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die provincie en Rijk bij de decentralisatie van het natuurbeleid hebben gemaakt om de EHS planologisch te herijken. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategoriëen in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.
Mobiliteit Het versterken van openbaar vervoer (trein en bus) wil de provincie vooral koppelen aan de bereikbaarheid van en in de drie stedelijke netwerk en: Apeldoorn-Zutphen-Deventer, Arnhem-Nijmegen en Ede-Wageningen. Voor het landelijk gebied richt de provincie zich op een niveau van basismobiliteit waarbij ook meer een beroep zal worden gedaan op de kracht van de (lokale) samenleving.
Lopende trajecten De provincie zet lopende trajecten, zoals de realisatie van de A15 en de uitvoering van de sleutelprojecten gewoon door.
Stadsregio Arnhem-Nijmegen De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de Omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn dit de speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking - innovatie en economische structuurversterking; - Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme - een goed bereikbare regio; - verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor; - voorkomen, benutten, bouwen;
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking - OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur; - het belang van de bestaande woningvoorraad; - het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk; - voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;
Gebiedskwaliteiten benutten - kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.
Ontwerp Omgevingsverordening De doelstellingen uit de omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de ontwerp omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG)
De Ruimtelijke Verordening legt het rijksbundelingsbeleid voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vast door met voorschriften die bepalen dat nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel plaatsvindt: binnen bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones bedrijventerreinen uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan plaatsvinden buiten deze gebieden. Het gaat dan om nieuwe bebouwing die functioneel gebonden is aan het buitengebied, bij functieverandering naar een niet-agrarische functie, bij oprichting van nieuwe landgoederen en voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen, indien er sprake is van een ontwikkeling waarvan is aangetoond dat deze redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden en als de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De locatie valt binnen de woningbouwcontour.
Deze verordening wordt geactualiseerd in de Omgevingsverordening.
Structuurvisie Nijmegen 2013
In maart 2013 heeft de gemeente Nijmegen de nieuwe structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020.
Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.
Met uitzondering van het geldende bestemmingsplan staan de diverse beleidsnota's van de verschillende overheden de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Deze toelichting is bedoeld om realisatie van het plan door middel van een bestemmingsplanprocedure te regelen.
In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.
Woonvisie 2009-2020
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:
Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.
Bewoners binden is het tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij we ook als kwaliteitsimpuls de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat vraagt om wervende woonmilieus, van hoogstedelijk tot meer ontspannen.
Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.
De beleidslijn wonen voor de wijk
Op basis van de Woningmarktverkenning Nijmegen 2010-2020 blijkt een toenemende belangstelling voor stedelijke woonmilieus (centrum stedelijk en stadsbuurt) geconstateerd. De toenemende belangstelling voor stedelijk wonen zal voornamelijk neerslaan in wijken nabij het stadscentrum.
Het plan aan de Tollensstraat 211 kan inspelen op deze toenemende vraag vanuit o.a. jongeren en studenten naar stedelijke woonmilieus. De locatie ligt dicht bij het stadscentrum, het centraal station en de voorzieningen en winkels van het Willemskwartier bevinden zich in de wijk.
Wonen met zorg voor speciale doelgroepen
Initiatiefnemer wil op deze locatie studenten met een autisme spectrum stoornis (ASS) huisvesten. Stumass, een organisatie die speciaal gericht is op begeleiding van deze studenten zal de begeleiding van deze studenten op zich nemen. Stumass zorgt ervoor dat de zelfredzaamheid van deze studenten groter wordt en zij de vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn voor studie en wonen. Stumass is er voor studenten met autisme in het hoger en universitair onderwijs.
In de stad is nog een tekort aan woonruimte voor deze doelgroep. Deze locatie dicht bij de stad en voorzieningen leent zich voor dit initiatief. Wel gelden er vanuit wonen een aantal aandachtspunten:
Het bestaande pand staat al geruime tijd leeg, is verpauperd en geeft hiermee ook overlast aan de buurt. Dit initiatief kan een meerwaarde voor de buurt betekenen, doordat het pand weer gebruikt en bewoond gaat worden.
Bereikbaarheid:
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt in de wijk Nijeveld. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via een inrit aan de Jacob van Lennepplaats.
Langzaam verkeer: Het plangebied kan vanuit elke toegang ontsloten worden door fiets en voetganger. Dit kan via de achterzijde van het pand via de Jacob van Lennepplaats.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Willemsweg. Deze bevinden zich ter hoogte van de Tollensstraat.
Parkeren: Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied". Het aantal parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost. Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn.
Verkeersveiligheid: Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. De Tollensstraat en alle omliggende wegen maken deel uit van een verblijfsgebied met een toegestane snelheid van 30 km/uur.
Algemeen Het plan maakt de bouw van studenteneenheden op een locatie waar thans een oud fabrieksgebouw aanwezig is met een gedeelte verbouwd tot woning en een sportschool mogelijk.
Vanuit algemene milieuoptiek kan gesteld worden dat de vervanging van dit fabrieksgebouw door studenteneenheden als positief naar de omgeving toe kan worden aangemerkt.
De indirecte hinder zal echter door de toename van het aantal woningen, ook in de vorm van studenteneenheden, in geringe mate kunnen toenemen langs de Tollensstraat en op de Jacob van Lennepplaats. De planinvulling voorziet echter in samenhang met de in het openbare gebied aanwezige parkeerplaatsen in voldoende parkeermogelijkheden om overlast te voorkomen.
Bedrijvigheid Met betrekking tot de naastgelegen Spoorkuil, met daarin het opstelterrein van Prorail, kan opgemerkt worden dat de toekomstige planinvulling niet dichterbij de Spoorkuil komt te liggen dan de huidige bebouwing. De (geluids)rechten van de vergunninghouder zullen door dit bouwplan niet worden aangetast.
Aandacht zal verder moeten worden besteed aan de bedrijvigheid gelegen aan de oneven zijde van de Willemsweg en aan één perceel gelegen aan de Tollensstraat zelf.
Met betrekking tot een aantal hindercirkels voor wat betreft geuremissies en geluid (10 meter) zal duidelijk zijn dat deze de planinvulling niet mogen beïnvloeden. Het betreft hier vooral de activiteiten op de volgende percelen:
a. Willemsweg 21, slagerij.
b. Willemsweg 27, cafetaria
c. Willemsweg 29, restaurant
d. Willemsweg 37, bakkerij
e. Willemsweg 57, café
f. Willemsweg 61, restaurant/cafetaria
g. Tollensstraat 167, café
Uit nader onderzoek naar aanleiding van de realisering van het plan volgt dat er enkele aanpassingen aan de onderscheiden inrichtingen nodig kunnen zijn, bijvoorbeeld, het verhogen van afzuigingen, dan wel de installatie van ontgeuringsvoorzieningen. Dit zal voor rekening van het bouwplan moeten plaatsvinden.
Met betrekking tot de inpasbaarheid van het bouwplan ten opzichte van de boven aangegeven inrichtingen kan opgemerkt worden dat zij alle aangemerkt worden als een categorie A inrichting in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging van de uitgave “Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009” van de VNG. Dit houdt in dat zij aangemerkt worden als “Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daartoe toereikend”.
Aangezien alle bovengenoemde activiteiten losstaand worden uitgevoerd van het te realiseren plan, zal de invulling geen probleem opleveren.
Conclusie Gelet op het bovenstaande, kan het plan vanuit Milieu Algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het rapport “Verkennend en nader bodemonderzoek Tollensstraat 211 en naastgelegen Hup-terrein te Nijmegen, 19 juli 2007, ME06223, BOOT organiserend ingenieursburo”.
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Op basis van het onderzoek blijkt het bodemvolume, waarin de interventiewaarde voor PAK, zink, lood en koper wordt overschreden, in de grond groter dan 25 m3. Er is derhalve sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.
De bodem moet worden gesaneerd voordat de bestemming wordt gerealiseerd. Hiervoor heeft de initiatiefnemer recent een BUS-melding gedaan. In dit saneringsplan wordt als sanerende maatregel het herschikken van de verontreinigde grond en het vervolgens afdekken met een duurzame afdeklaag genoemd. Bij realisatie van dit plan, voldoet de grond ook aan de functie wonen.
De Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bgh) zijn van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen liggen binnen de zone van de Graafseweg, Willemsweg, Busbaan Spoorkuil, spoorlijn Nijmegen-Den Bosch en spoorlijn Nijmegen-Venlo. Voor deze (spoor)wegen is akoestisch onderzoek verricht. De Tollensstraat is volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd omdat de maximum toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. Ondanks dat deze weg niet gezoneerd is, is deze weg wel in het akoestisch onderzoek betrokken.
De voorkeurswaarde uit de Wgh en Bgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB en die voor railverkeer 53 dB respectievelijk 55 dB. Deze waarden mogen bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Willemsweg en Busbaan Spoorkuil de voorkeurswaarde niet wordt overschreden en ten gevolge van wegverkeer op de Graafseweg wel. De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Graafseweg bedraagt 51 dB. Voor de Tollensstraat, met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur, geldt de voorkeurswaarde niet. Als voor de Tollensstraat dezelfde systematiek wordt aangehouden als voor gezoneerde wegen, dan geldt dat ook voor deze weg de voorkeurswaarde wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting vanwege de Tollensstraat bedraagt 55 dB.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van railverkeer op de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch en spoorlijn Nijmegen-Venlo de voorkeurswaarde niet wordt overschreden.
Het is niet mogelijk om bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen toe te passen en ook is het niet mogelijk om de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen verder van de geluidbronnen af te situeren. Verder blijkt dat voor alle woningen aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder wordt voldaan. De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd als voor 5 woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk. Deze hogere waarde is op 4 oktober 2013 verleend.
Verder is hier nog het emplacement dat een omgevingsvergunning heeft. In de vergunning zijn voor geluidsgevoelige bestemmingen voorschriften opgenomen. De ontwikkelingslocatie ligt niet dichter bij het emplacement dan de al in de vergunning opgenomen vergunningspunten. Op deze vergunningspunten bedraagt de geluidsbelasting maximaal 55 dB(A)-etmaalwaarde. Een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A)-etmaalwaarde als gevolg van het emplacement is daarom niet te verwachten.
Bij de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. Hierbij moet worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsniveaus vanwege wegverkeer (Graafseweg, Willemsweg en Tollensstraat).
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:
a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang. Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:
norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
De verkeersaantrekkende werking van dit plan is zodanig beperkt, dat sprake is van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt ook gevoelige bestemmingen op deze locatie mogelijk maar op de Tollensstraat 211 is dit geen belemmering.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van de volgende risicobronnen; TWO Chemical Logistics BV, NXP en de spoorlijn Arnhem-Den Bosch.
Hieronder worden de risico's die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling verantwoord
Verantwoording Plaatsgebonden risico (PR)
Van alle genoemde risicobronnen ligt de PR contour niet over het plangebied. Het PR is dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Groepsrisicoverantwoording
TWO en NXP Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van, TWO Chemical Logistics B.V. (3000 meterafstand) gelegen aan De Vlotkampweg 67 En NXP (2200 meter afstand). Volgens de beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen (concept van juni 2013) kan in dit geval worden volstaan met een standaard verantwoording rekening houdend met een eventueel toxisch scenario op de te ontwikkelen locatie. Deze wordt hieronder gegeven en dient in samenhang met de beleidsvisie te worden gelezen.
Inleiding Het plangebied met de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6) Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
De spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch Het plangebied ligt op een afstand van 140 meter van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen – 's-Hertogenbosch, en daarmee binnen het invloedgebied (1500 meter) van deze spoorlijn. Dit plan veroorzaakt toename van het aantal aanwezigen. Over de lijn Nijmegen-Venlo worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd.
De ontwikkellocatie betreft een inbreidingsplan in een onderhand totaal gerenoveerde buurt waar het wonen in diverse gradaties voorop staat, en waar in het bijzonder de er achter gelegen Willemsweg voor een deel de rol van buurt(winkel)centrum vervult. Gezien de huidige toestand en de invullinglocatie kan alleen wonen hier als een reële en noodzakelijke functie worden aangemerkt. Een ander invulling zou in deze wijk met louter (beperkt)kwetsbare bestemmingen een inbreuk op het karakter van de naaste omgeving betekenen.
Er zijn weinig tot geen alternatieven voor deze locatie aan te wijzen binnen Nijmegen. De locatie ligt gunstig ten opzichte van diverse voorzieningen op wijkniveau, is fatsoenlijk ontsloten en er is op korte (loop)afstand goed openbaar vervoer aanwezig. Voorts behoort de locatie niet tot een type waaruit de laatste financiële mogelijkheden op een zo ruim mogelijke manier hoeven te worden gerealiseerd. Ook zijn wij in het kader van deze beoordeling van mening dat een groep met een beperkte autistische karakteristiek hier goed zou kunnen worden ondergebracht. De groep wordt in dit kader niet als verminderd zelfredzaam aangemerkt, zodat de kwalificatie van het te realiseren woongebouw niet als een zeer kwetsbaar object hoeft te worden aangemerkt.
Het is niet wenselijk de ontwikkeling nog verder te beperken zodat minder personen kunnen worden blootgesteld aan de risico's. In de planfase heeft al een reductie plaatsgevonden van 52 naar 42 appartementen. Hiervan zijn er 35 zelfstandig en 7 voor kamerbewoning. Een aantal van de 35 zelfstandige wooneenheden zal worden gebruikt voor autistische studenten. Deze studenten zijn met een goede begeleiding en instructie zelfredzaam. De hoogte van het groepsrisico is opnieuw berekend in maart 2012 door TOP-Consultants. Het totaal aantal aanwezigen zal daarom uitkomen op ten hoogste 85 verblijvenden/aanwezigen in de nachtperiode.
Het resulterend groepsrisico van het spoor volgend uit de verwachte transporten gevaarlijke stoffen over dit spoor en zal ten gevolge van het te realiseren plan in 2020
resulteren in een groepsrisico dat stijgt van 1.40 x de oriënterende waarde tot maximaal 1,47 x de oriënterende waarde. Met de introductie van nieuwe regelgeving in de vorm van het Basisnet Spoor wordt gewerkt aan het maximaliseren van de risicoruimte voor de vervoerders. Al enkele jaren wordt gewerkt aan het opheffen van bestaande knelpunten door generieke en locatiespecifieke maatregelen. Nijmegen zal met name veiliger worden door de volgende maatregelen:
De planlocatie ligt op een afstand van ruim 100 meter met een hoek ten opzichte van de risicobron. In feite ligt de locatie evenwijdig aan de Willemsweg, die met zijn oude, maar gesloten bebouwing ter weerszijden, ook een afscherming van het nieuwbouwplan geeft ten opzichte van de risicobron. Aangezien het een invulling op een vastliggende locatie betreft zijn er geen mogelijkheden aanwezig de afstand tot de spoorlijn te vergroten. Binnen het overdrachtsgebied zijn, gezien de invulling langs de Willemsweg geen mogelijkheden aanwezig tot effect beperkende maatregelen. Ontsluiting van het plan vindt plaats op de Tollensstraat en de Jacob van Lennepplaats, dit zijn beide straten die van de risicobron af zij gericht, waarbij vooral de Jacob van Lennepplaats door vorm en ligging van bebouwing een zekere afscherming naar de risicobron toe geeft
Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen kunnen niet door gemeente Nijmegen worden afgedwongen. De ontvluchtingsmogelijkheden gaan bestaan uit een centrale gang die op ten minste drie plaatsen naar buiten leiden en daar aansluiten op een tweetal ontvluchtingsroutes van de risicobron af, en in dit grotendeels in de luwte van het gebouw zelf, terwijl de appartementen op de begane grond via ramen en eventueel (tuin)deuren een directe ontvluchtingsmogelijkheid hebben grotendeels in de luwte van de achtergelegen Willemsweg dan wel het eigen gebouw.
Bij ingebruikname van de woningen zal de nodige informatie worden uitgereikt. Bovendien zal het gebouw gezien licht verminderd zelfredzame populatie over een simpel maar doeltreffend ontruimingsplan dienen te beschikken.
De Veiligheidsregio informeert de burgers van Nijmegen actief over risico's in de omgeving. In geval van een calamiteit worden burgers gewaarschuwd met een WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert. Zodra het bouwplan gereed is en in gebruik wordt genomen zal een gerichte mailing met betrekking tot de veiligheidsrisico's ter plaatse worden uitgevoerd. Het is aan de ontwikkelaar en verhuurder van het studentencomplex om rampoefeningen te houden. Opgemerkt dient hier wel te worden dat naar verwachting het verloop van bewoners relatief groot zal zijn, zodat er altijd een aantal bewoners zal zijn dat nog geen dergelijke oefening heeft ondergaan.
De woningen zullen alleen worden voorzien van een mechanische afzuiging. De toetreding van verse lucht tot de woningen zal gebeuren via natuurlijke ventilatieroosters. Deze kunnen echter niet worden voorzien van een voorziening voor centrale afsluiting. Daarom zal in het geval van de specifieke voorlichting worden opgenomen dat bij een eventueel zich voordoende calamiteit de roosters door de bewoners dienen te worden gesloten.
In het onderstaande wordt ingegaan op het advies van de brandweer in het kader van de verantwoording van het groepsrisico en worden ook de onderwerpen bron- en RO-maatregelen, beheersbaarheid en zelfredzaamheid kort beoordeeld.
De bluswatervoorziening en bereikbaarheid in de nabijheid van het plangebied is matig te noemen. Deze bereikbaarheid kan echter met beperkte middelen worden verbeterd zoals blijkt uit de voorlopige conclusies van het onderzoek van de Veiligheidsregio (Onderzoek bluswater en bereikbaarheid, 2013). Verbetering van de bluswatervoorziening wordt n.a.v. het onderzoek besproken.
Conclusie Hoewel de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in het plangebied in 2020 wordt overschreden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor zijn de risico's, rekening houdend met boven aangegeven afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan. De overschrijding van de oriënterende waarde wordt met name veroorzaakt door de onvermijdbare en door de gemeente Nijmegen niet beïnvloedbare vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch.
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van de adviezen van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en achten het groepsrisico en de geringe stijging daarvan tengevolge van de uitvoering van het plan Nijmegen Midden - 9 (Tollensstraat 211) ook in de toekomst verantwoord.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Gezien de ligging in de directe omgeving van de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch (vervoer gevaarlijke stoffen) is (naast de voor de hand liggende vluchtroute direct richting Tollensstraat) een alternatieve vluchtroute (richting Jacob van Lennepplaats) gewenst. Vluchtwegen in het pand zelf zullen in het kader van de Bouwvergunning getoetst worden.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Aandachtspunt is de combinatie van meerdere functies binnen één bouwwerk; in het kader van de Bouwvergunning kunnen hier nadere eisen gesteld worden.
Bluswatervoorziening De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. In geval van toepassing van droge blusleidingen dient er voorzien te zijn in een bovengrondse brandkraan op max. 35 meter van het vulpunt (volgens NEN 1594). Tevens dient er een opstelplaats voor het brandweervoertuig binnen 15 meter van het vulpunt te zijn. De geplande situatie voldoet aan de afstandsvereiste en de capaciteitsvereiste.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Het voorgelegde plan voldoet aan deze voorwaarden.
Externe veiligheid Het projectgebied ligt binnen het invloedgebied van de spoorlijn Nijmegen-Den Bosch, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Gezien te verwachten toename van het groepsrisico zal de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid door tussenkomst van de afdeling Milieu om advies gevraagd moeten worden. In dit advies kunnen nadere maatregelen aangedragen worden. Het gemeentebestuur zal een toename van het groepsrisico moeten verantwoorden (zie hiervoor hetgeen onder $ 3.4.5 Externe veiligheid is verwoord).
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer in principe geen beperkingen ziet voor realisatie van dit project, mits voorgaande aandachtspunten worden opgevolgd.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het bouwbesluit en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Nijeveld. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door: - een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden; - maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur); - een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos). Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Tollensstraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Natura 2000 Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura 2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura 2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet: Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'. Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter'). In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd. Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, moet er een quick scan gedaan worden.
Conclusie: Uit de quick scan (2011) is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Flora en faunawet Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Conclusie: Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt het volgende:
In juni 2011 heeft een quickscan naar beschermde waarden in het kader van de Natuurwet- en regelgeving van het plangebied Tollensstraat 211 te Nijmegen plaatsgevonden (De Groene Ruimte, 2011). Hieruit is naar voren gekomen dat er in het plangebied potenties aanwezig zijn voor vleermuizen, huismussen en steenmarter. Hierna is een aanvullend flora en fauna onderzoek geweest gericht op de potentieel aanwezige vleermuizen, huismussen en steenmarter. Tijdens het onderzoek bleek de steenmarter niet aanwezig. Echter werden wel zomer verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, huismussen een eekhoornnest aangetroffen. Aanbevolen wordt om tijdens de uitvoering als in de toekomstige situatie de functionaliteit voor de gewone dwergvleermuis en de huismus is gewaarborgd. Dit kan worden bereikt door het plaatsen van voldoende vleermuis en mussenkasten zodat tijdens de werkzaamheden alternatieve verblijfplaatsen worden geboden. In de nieuwbouw dienen dan voorzieningen te worden aangebracht zodat er ook op lange termijn voldoen verblijfplaatsen beschikbaar zijn voor vleermuizen en huismussen. Indien verstoring van het Eekhoornnest niet is te voorkomen, dient daarvoor een ontheffing te worden aangevraagd.
Met deze bevindingen is een werkprotocol flora en fauna opgesteld hoe moet worden omgegaan met de aangetroffen soorten. In de veilige perioden en de te nemen maatregelen verschillen per soort of soortgroep. Voor vleermuizen en huismussen zijn relatief ingrijpende maatregelen nodig. Wel is een periode aan te geven waarin, behalve voor eekhoorns, geen aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit is de periode half november - half februari. In navolgende tabel is per soort een overzicht gegeven van de mitigerende en compenserende maatregelen.
Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Aanbevelingen en mitigerende maatregelen uit de quick-scan moeten worden nagestreefd om overtreden op de flora en fauna wetgeving te voorkomen.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.
Conclusie: dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Conclusie: In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.
Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
• Optimale inzet van middelen.
• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.
Conclusie m.b.t. wenselijkheid van (wijziging) planologische bestemming: Wel is vanuit groen de wens om op het achterterrein een deel met groenbestemming aan te wijzen. Dit is op de verbeelding mogelijk gemaakt.
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen.
Gemeentelijk beleid Het gedachtegoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de (concept) Nota Cultureel Erfgoed, die in december 2012 voor inspraak door het college is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het betreffende bestemmingsplangebied aan de Tollensstraat valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart.
Dit houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen vanuit cultuurhistorie hoofdzakelijk rekening wordt gehouden met de samenhang tussen structuren en historische bebouwing.
Een ander onderdeel van de Nota Cultureel Erfgoed is het belang van herbestemming van karakteristieke gebouwen voor behoud van de identiteit en eigenheid van de stad. Hierbij gaat het niet alleen om herbestemming van beschermde gebouwen, maar ook om niet-beschermde gebouwen. Een verstandig gebruik van erfgoed is een kernaspect van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Herbestemming van industrieel erfgoed houdt de geschiedenis van een gebied zichtbaar en beleefbaar.
Voor gemeentelijke monumenten in het gebied is de gemeentelijke monumentenverordening de basis. Het betreffende pand is geen beschermd monument.
Cultuurhistorische waarde Tollensstraat 211 Tollensstraat 211 is geen beschermd monument, maar is wel industrieel erfgoed van de gemeente Nijmegen. De bouwgeschiedenis van Tollensstraat 211 begint bij de bouw van een werkplaats en kantoor in 1903 ten behoeve van een breifabriek. In de daarop volgende jaren breidde de fabriek zich in rap tempo uit. Het bouwdeel met de drie sheddaken direct achter het huidige voorgebouw is in 1912 gebouwd. Het huidige voorgebouw aan de Tollensstraat werd in 1919 gebouwd. De eerste steen hiervan is gelegd op 14 juli 1919 door Anton Schretlen jr. De fabriek droeg toen de naam N.V. Tricotfabriek v/h W.J. Muller en Co. Ook in de decennia na 1919 volgde nog diverse wijzigingen en uitbreidingen.
De bebouwing aan de straatzijde heeft een karakteristieke (monumentale) uitstraling, de achterbouwen zijn soberder en verschillend van aard en worden hoofdzakelijk gekenmerkt door sheddaken.
Gevolgen bestemmingsplanwijziging voor cultuurhistorische waarde Met de voorgestelde nieuwe bestemming kan het fabriekspand, en daarmee een stukje industrieel erfgoed, behouden blijven. Vanwege het herbestemmingsplan past de bestemmingsplanwijziging binnen het nieuwe erfgoedbeleid van de gemeente Nijmegen, zoals verwoord in de Nota Cultureel Erfgoed. Het verdient de aanbeveling om bij de uitwerking van de verbouwingsplannen het karakter van het gebouw zo veel mogelijk te behouden, onder andere door middel van het gebruik van passende materialen.
Eerste bebouwing, 1903
Uitbreiding 1912
Uitbreiding 1912
Beleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de archeologisch belangrijke zones en hun waardering zijn aangegeven.
Het plangebied Het plangebied Tollensstraat 211 ligt in een gebied dat op de archeologische beleidskaart is aangeduid als een “nader te onderzoeken archeologisch belang” (waarde 1). Met de vaststelling van de archeologienota in 2013 is besloten om in gebieden met waarde 1 bij bodemverstoringen groter dan 2500 m2 archeologisch vooronderzoek te laten uitvoeren.
Archeologische maatregel Omdat het een hergebruik van een voormalig fabrieksgebouw betreft, is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan melding te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardvoorschriften en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Gemengd - 1", "Verkeer" en "Groen".
De betreffende locatie is in eigendom van een ontwikkelaar.
Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin o.a. de te vergoeden plankosten aan de gemeente zijn opgenomen. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Door de aangegeven dekking is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Er moet worden aangetoond dat de ontwikkeling maatschappelijk uitvoerbaar is, dus dat er voldoende (maatschappelijk) draagvlak voor is en dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze aspecten worden beoordeeld in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het (vaststellings)besluit. Tegen dit ontwerpbestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad.
Er spelen geen rijks-, provinciale en waterschapbelangen. Er heeft dan ook geen vooroverleg op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.
Waterschap
Het Waterschap heeft n.a.v. de kennisgeving op ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan alsnog een reactie ingediend op het plan:
Het plan bevat geen ruimtelijk relevante wateraspecten (zoals bijvoorbeeld watergangen, persleidingen, waterkeringen of compenserende waterberging). Daarom hoeft de watertoets niet verder doorlopen te worden.
Voor de uitvoering van het plan is geen watervergunning van het Waterschap vereist.