Plan: | Nijmegen Midden - 6 (St. Annastraat 376) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP2006-OH01 |
1. Inleiding
Algemeen
Er is een verzoek bij de gemeente ingekomen om het pand St. Annastraat 376 qua gebruik te wijzigen van wonen naar maatschappelijke doeleinden. Tevens wordt verzocht met het oog op de toekomst om enige uitbreiding aan de achterzijde van het pand te kunnen realiseren.
De maatschappelijke functie bestaat uit twee afdelingen, zorgadvies en studiebegeleiding.
De afdeling zorgadvies begeleidt mensen met een lichamelijke en/of psychische beperking met het aanvragen van zorg en het invullen van een zorgarrangement. Of de cliënten komen naar het bureau toe of zij worden aan huis bezocht.
De afdeling studiebegeleiding begeleidt mensen met een normale tot hoge begaafdheid en een psychische beperking op het gebied van voortgezet onderwijs, in het hoger onderwijs en op het werk. De doelgroep wordt uitgebreid met mensen met een lichamelijke beperking en/of een somatische aandoening.
Gezien de hierboven beschreven doelgroepen is een pand in de nabijheid van de campus Heyendaal (UMC St. Radboud en de Radboud Universiteit) een bijna vereiste. Het pand St. Annastraat 376 voldoet aan deze locatiewens.
Op dit moment is er sprake van ongeveer 250 cliënten. Gemiddeld zullen er tussen de 7 tot 15 personen inclusief het personeel in het pand aanwezig zijn. De benodigde parkeervoorzieningen kunnen op eigen terrein worden opgelost.
Het gaat om een perceel dat van de St. Annastraat tot de Van Peltlaan loopt. Achter op het perceel ligt in het vigerende bestemmingsplan "Nijmegen Midden" een woonbestemming met tuin en erf. Deze woonbestemming is georiënteerd op de Van Peltlaan.
Het verzoek past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Nijmegen Midden" vanwege strijdigheid met de bestemming wonen, omdat de toekomstige uitbreiding aan de achterzijde één meter te diep is en vanwege het feit dat er niet geparkeerd mag worden binnen de bestemming erf. Een bestemmingsplanwijziging is noodzakelijk. Tegen deze bestemmingsplanwijziging is vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar en wel om de volgende redenen:
- de bebouwingstructuur langs de St. Annastraat wordt niet aangetast;
- de gewenste stedenbouwkundige structuur aan de Van Peltlaan kan in tact blijven;
- de nieuwe bestemming GD-1 (Gemengd - 1: maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren) heeft voldoende flexibiliteit;
- het parkeren kan op eigen erf worden opgelost, rekening houdend met de aanwezige groenstructuur.
2. Wonen
Het onttrekken van één woning ten behoeve van maatschappelijke doeleinden levert vanuit het beleidsveld wonen geen bezwaren op.
3. Economische Zaken
Voor de vraag tot 500 m2 bvo aan kantoor kan worden voorzien in woonwijken. Hierbij moet een afweging worden gemaakt of de nieuwe kantoorfunctie bijdraagt aan een evenwichtige ontwikkeling van de wijk gelet op verkeersdruk, parkeerdruk, milieuwetgeving, etc.. Vertrekpunt is het beperken van de overlast voor de buurt. Daarnaast is het mogelijk om langs de singels en hoofdradialen kantoren tot 1.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) te realiseren. De St. Annastraat is één van de hoofdradialen van de stad en hier zou de kantoorfunctie tot maximaal 1.000 m2 bvo gerealiseerd kunnen worden.
Indien er binnen de randvoorwaarden van het bovenstaande (kleine) kantorenbeleid wordt gebleven, bestaan er vanuit EZ geen bezwaren tegen het wijzigen van de woonbestemming in Gemengde Doeleinden (maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren).
4. Verkeersaspecten
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer:
Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Van Peltlaan.
Langzaam verkeer:
Het plangebied kan vanuit elke toegang ontsloten worden door fiets en voetganger.
Openbaar vervoer:
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Philips van Leydenlaan. Deze bevinden zich ter hoogte van UMC St. Radboud.
Expeditie
Expeditie vindt uitsluitend plaats via de Van Peltlaan.
Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie en de hierin aangegeven parkeerkencijfers van het CROW publicatie 182. Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied". Voor de ontwikkeling zijn 7 extra parkeerplaatsen noodzakelijk welke in de achtertuin gerealiseerd kunnen worden.
Verkeersveiligheid
Aan de hand van de wegencategorisering kaart is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/u. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/u. Op de ventweg van de St. Annastraat geldt een maximum snelheid van 30 km/u.
5. Fysieke veiligheid
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen ten aanzien van de situering van gebouwen onderling.
Bluswatervoorziening
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw mag maximaal 40 meter bedragen. Het voorgelegde plan voldoet aan deze voorwaarden.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegangen van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat tot deze brandweertoegang, mag niet meer dan 10 meter bedragen of er dient een door brandweerauto's berijdbare weg op particulier te zijn en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Het huidige pand aan de St. Annastraat met de daaraan geplande verbouwingen voldoet aan deze voorwaarden. Indien in de toekomst ook gebouwd wordt op het op de Van Peltlaan georiënteerde deel, zal ook voor dat bouwwerk aan deze voorwaarden voldaan moeten worden.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan, mits ontsluiting van nieuwbouw (ook) vanaf de Van Peltlaan plaatsvindt. Aandachtspunt hierbij is dus ontsluiting van het nieuw te realiseren bouwwerk. Het advies van de brandweer is daarmee positief.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de 'Nijmeegse Bouwverordening' (artikel 2.5.3 en artikel 5.1.2) en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
6. Cultuurhistorie
Het bestaande pand is géén beschermd Monument. Het ligt niet in een van Rijkswege beschermd Stadsgezicht en ook niet binnen een door de Gemeente Nijmegen beschermd Stadsbeeld.
Bij de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan zijn beschermde cultuurhistorische waarden niet in het geding. Vanuit cultuurhistorie is er geen bezwaar tegen deze wijziging.
7. Milieu-aspecten
Milieu algemeen/Bedrijvigheid
Algemeen
Met betrekking tot de realisering van de functie maatschappelijke doeleinden op de locatie Sint Annastraat 376 kan opgemerkt worden dat een dergelijke functie als passend kan worden aangemerkt binnen de naaste omgeving die wordt gekenmerkt door wonen met (lichte) bedrijvigheid.
Met betrekking tot een vestiging van een bureau voor zorgadvies en studiebegeleiding kan opgemerkt worden dat deze bezigheden kunnen vallen onder de noemer consultatiebureaus en dagverblijven voor wat hun milieu-invloed op de naaste omgeving betreft. Zij vallen daar mee onder de categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging uit de uitgave “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009” van de VNG, “Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijven zijn daarbij toereikend”.
Voor zover er voldoende interne scheidingsconstructie zijn tussen het praktijk- en het woondeel van het pand bestaan tegen dit gewijzigde gebruik geen bezwaren.
Wel zal voor parkeren van bezoekers van de praktijken een zodanige parkeervoorziening op het eigen terrein dienen te worden getroffen dat er geen aanvullende parkeeroverlast in het openbare gebied gaat optreden.
Conclusie
Als aan het bovenstaande wordt voldaan kan het plan als acceptabel worden aangemerkt.
Geluid
Algemeen
Het bestemmingsplangebied ligt binnen het akoestisch aandachtsgebied (de zone) van, onder andere, de St. Annastraat. De Wet geluidhinder is daarom van toepassing. Het beoogde gebruik respectievelijk de beoogde bestemming van het pand St. Annastraat 376 (kantoor, advies en dienstverlening) is niet geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. In de planregels zijn nieuwe geluidgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder uitgesloten. Dit betekent dat wat betreft de Wet geluidhinder tegen het nieuwe beoogde gebruik geen bezwaar bestaat.
Conclusie
Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet vereist.
Bodem
Algemeen
Het bestaande gebruik van de locatie St. Annastraat 376 wordt gewijzigd van wonen naar maatschappelijke doeleinden. Voor de realisering daarvan is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt dient onderzocht te worden of er maatschappelijke en/of financiële belemmeringen voor de beoogde vrijstelling bestaan. Dit is een verplichting in het kader van artikel 9 Besluit op de ruimtelijke ordening.
Voor deze bestemmingsplanwijziging is geen bodemonderzoek nodig, omdat voorlopig nog geen bouwactiviteiten plaatsvinden groter dan 50 m2 op de begane grond. Bij de bouwvergunningsaanvraag zal t.z.t. overigens wel een bodemonderzoek gedaan moeten worden.
Conclusie
Er zullen voor zover het de bodem betreft geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen bestaan. Voor deze bestemmingsplanwijziging geldt dat geen bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om te toetsen of de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling.
Lucht
Luchtkwaliteitseisen
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, dat gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen "niet in betekenende mate"en "in betekenende mate" bijdragen. Per 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van kracht, wordt gerekend met de 3% grens. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit. In de Regeling is nader uitgewerkt dat een plan met bijvoorbeeld minder dan 1500 woningen minder dan 3% bijdraagt. Daarbij wordt uitgegaan van 5 extra verkeersbewegingen per etmaal per woning, derhalve resulterend in totaal 7500 extra verkeersbewegingen per etmaal.
De aanpassing die door dit plan aan de St. Annastraat 376 mogelijk gemaakt wordt, betreft het vervangen van wonen door maatschappelijke doeleinden. De verkeersaantrekkende werking van dit plan zal zodanig gering zijn, dat geen verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden.
Conclusie
Daarmee zal het plan "niet in betekenende mate bijdragen" en hoeft dit plan niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer .
Externe Veiligheid
De invulling met een maatschappelijke functie betreft evenals de bestemming wonen een kwetsbaar object met betrekking tot de externe veiligheid.
Inrichtingen
Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waarvan de invloedssfeer tot in het plangebied reikt.
Vervoer gevaarlijk stoffen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen modaliteiten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Ook liggen er geen hogedruk aardgasleidingen in de omgeving.
Vervoer van gevaarlijke stoffen geeft geen belemmeringen voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de realisering van de bestemming maatschappelijke doeleinden op de locatie St. Annastraat 376.
Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.
Het uitbreiden van het voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek tot een energiescan, waarbij zowel warmtevraag als koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden, kan de bijdrage van dit project aan deze doelstelling in beeld brengen.
8. Natuur en landschap
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Gelderland.
Gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enige honderden meters van het Vogelrichtlijngebied "Waal".
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde "externe werking" genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt "cumulatieve effecten" genoemd.
Binnen het plangebied is geen EHS aanwezig.
Flora en Fauna
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
Zorgplicht en Verbodsbepalingen
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
Ten behoeve van deze bestemmingsplanwijziging is geen flora en fauna onderzoek nodig omdat het hier om een inpandige functiewijziging gaat en een beperkte uitbreiding.
Groenhoofdstructuur
Binnen het plangebied is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig. Aan de randen van het plangebied bevindt zich zowel aan de voor als aan de achterkant boomstructuren. Echter deze bestemmingsplanwijziging heeft daar geen invloed op.
Waardevolle bomen/ groen
Voor alle te handhaven bomen binnen en aan de randen van het plangebied geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van het grondwaterniveau.
Compensatie
Voor het rooien van bomen op het terrein is een rooivergunning nodig en zal de ontwikkelaar als compensatie een herplantplicht dan wel storting in het gemeentelijk bomenfonds worden opgelegd.
Uitgangspunt bij het ontwerp van het openbaar groen vormt het IBOR-niveau.
Voor alle te handhaven en nieuw te planten bomen op het terrein geldt dat er voldoende boven- en ondergrondse ruimte moet zijn:
- voor boom 1e grootte of omloop 80 jaar: per boom 30 m3 doorwortelbare ruimte en 10m afstand t.o.v. bebouwing en 2m t.o.v. rijweg
- voor boom 2e grootte of omloop 40 jaar: per boom 15 m3 doorwortelbare ruimte en 7m afstand t.o.v. bebouwing en 2m t.o.v. rijweg
- voor boom 3e grootte of omloop 20 jaar: per boom 7 m3 doorwortelbare ruimte en 5m afstand t.o.v. bebouwing en 1m t.o.v. rijweg
9. Waterhuishouding
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Waterschap Rivierenland werkt met de Strategienota 'Water op orde' waar de watertoets in verankerd is.
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied St. Anna. Voor dit gebied is het "Waterplan Nijmegen" relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater/hemelwater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. In de bodemparagraaf zijn randvoorwaarden voor infiltreren aangegeven. Bij infiltratie van hemelwater zal bij de provincie ontheffing moeten worden aangevraagd.
Riolering/ hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de St. Annastraat. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt en geen ontheffing wordt verleend, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
10. Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en gebieden en hun waardering zijn aangegeven.
Het plangebied ligt in een zone met een nader te onderzoeken archeologisch belang. Er zijn geen vondsten uit het plangebied en de directe omgeving bekend.
Terreinen met een nader te onderzoeken archeologisch belang krijgen geen aanduiding in het bestemmingsplan. De archeologische maatregelen moeten via een archeologieverordening worden geregeld. Een dergelijke verordening is nog niet operationeel. Dit betekent dat er op dit moment geen archeologische maatregelen zullen worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Advies: geen archeologische maatregelen.
Informatieplicht artikel 53 Monumentenwet 1988
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen melding te doen. Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
11. Financiën
De betreffende locatie is particulier terrein.
Volgens artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening hoeft geen anterieure overeenkomst te worden opgesteld. Wel zal een planschade verhaalsovereenkomst met de aanvrager moeten worden afgesloten. Er bestaat ook geen andere reden voor een exploitatieplan.
De bestemmingswijziging is financieel-economisch uitvoerbaar.
12. Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro
Over het concept ontwerp bestemmingsplan van 6 mei 2009 zal vooroverleg plaatsvinden met:
- Waterschap Rivierenland
Hieronder is de inhoud van de reactie weergegeven.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 4 augustus 2009 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Zij kunnen instemmen met het concept ontwerp bestemmingsplan. Het plan is conform de eisen en wensen vanuit het beleid van het waterschap met betrekking tot de waterhuishouding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro hebben de volgende instanties bepaald dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie onderscheidenlijk Rijk die betrokken zijn bij bij de zorg voor de ruimtelijke ordening:
VROM inspectie
Provincie Gelderland
VROM inspectie
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro heeft de VROM inspectie (brief van 28 augustus 2009) aangegeven geen opmerkingen op het concept-ontwerpbestemmingsplan te hebben.
Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan is van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.