direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Ooyse Schependom - 1 (Ooysedijk 5-13)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP18001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan vormt een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan voor het perceel Ooysedijk 5-13 te Nijmegen. Het verzoek voorziet in het wijzigen van het gebruik van bedrijf naar wonen en het verhogen van de bouwhoogte (van 5m naar 6,5meter) ten behoeve van het bouwen van een veranda aan de achterzijde van het pand. Het wijzigen van het gebruik en het verhogen van de bouwhoogte ter plaatse van de veranda is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Bestaande situatie

Het betreft het hoekpand van een bebouwingscluster aan de Ooysedijk. Naast het pand ligt aan de noordoostzijde een rij woningen. Het huidige pand bestaat uit een aaneenschakeling van gebouwvolumes die in verschillende perioden gebouwd zijn. De volumes variëren van één laag met plat dak tot twee lagen met kap. De achterzijde van het perceel is gelegen aan het Meertje; er zijn dan ook geen directe achterburen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0001.jpg"

Vigerende planologische situatie

Het perceel Ooysedijk 5-13 is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom'. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf - 1', met de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterstaat' en 'Waterstaat - Waterkering'. Tevens is op het perceel de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. (art. 1.16 bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.)

Maatvoering:

  • Noordelijke deel: max bouwhoogte 5m, max goothoogte 5m
  • Zuidelijke deel: max bouwhoogte 11m, max goothoogte 8m

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0002.jpg"

Verbeelding inclusief detailinformatie noordelijke deel (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0003.jpg"

Verbeelding inclusief detailinformatie zuidelijke deel (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheden ten opzichte van vigerende bestemmingsplan:

  • 1. Het bouwplan voorziet in een wijziging van het gebruik, namelijk van bedrijf naar wonen. Naast het wonen gaat het pand gebruikt worden ten behoeve van een kantoor aan huis (145m2 kantoor bedoeld voor de toekomstige bewoners van de woning).
  • 2. Tevens voorziet de ontwikkeling in een terras/veranda aan de noord-westzijde van het pand met een goothoogte van rond de 5,0m en een bouwhoogte van 6,4m. Ter plaatse van het terras is een max goothoogte van 5,0m en een max bouwhoogte van 5,0m toegestaan. Overschrijding bouwhoogte ter plaatse van de veranda.

1.3 Toekomstige situatie

Het betreft het omzetten van het voormalige bedrijfspand naar twee woningen met een kantoorfunctie aan huis. En het toevoegen van een veranda met daarop een terras onder een schuin aflopende glazen dak. De overkapping sluit boven de gevelopeningen op de eerste verdieping aan.

1.4 Stedenbouw

De toevoeging past qua volume binnen de clustering van gebouwdelen. Door de positie van de aanbouw aan de zuidwestzijde ontstaat er geen hinder voor omliggende bebouwing. Omdat het om een min of meer 'open' constructie gaat met een beperkt volume dat direct tegen de bestaande bebouwing aan is geplaatst, vormt de aanbouw vormt ook geen visueel obstakel in het uitzicht naar de Ooijpolder. De functiewijziging in wonen met kantoor aan huis is vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed mogelijk, de overschrijding van de goothoogte aan de achterzijde van het gebouw is eveneens aanvaardbaar.

Hoofdstuk 2 Sectoraal beleid

2.1 Wonen

2.1.1 Wonen

Bebouwing

Het grootste gedeelte van de Ooyse Schependom bestaat uit landelijk gebied. De bebouwing concentreert zich onder aan de stuwwal en aan het begin van de Ooysedijk. Aan de Ubbergseweg zijn in 2004 elf koop etagewoningen gerealiseerd en bevindt zich een stacaravan. Verder zijn er op het gebied van nieuwbouw, wonen en zorg geen ontwikkelingen geweest. Het woningbezit is in 2009 als volgt onderverdeeld:

type woningen   aantal woningen  
laagbouw huur   2  
laagbouw koop   29  
etage huur   37  
etage koop   28  
totaal   96  

2.1.2 Provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005

Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. Uitgangspunt is dat er door de initiatiefnemer voor de functieverandering wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is.

Voor functieveranderingen waarbij nieuwe wooneenheden worden gecreëerd of nieuwe bedrijfsactiviteiten worden opgezet gelden voor onderhavig bestemmingsplan de volgende algemene voorwaarden:

  • functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen ( en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied.
  • de functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel.
  • met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd.
  • functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing.
  • overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.

Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Mede in het kader van het provinciale woonbeleid verlangt de provincie dat gemeenten de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen. Bij functieverandering kan hergebruik van de aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden plaatsvinden.

Naast wonen ondersteunen ook niet-agrarische werkfuncties in het buitengebied de vitaliteit van het landelijk gebied. Daarom wil de provincie functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied naar kleinschalige vormen van niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk maken. Grootschalige bedrijvigheid en/of bedrijven die veel mobiliteit genereren horen thuis op een bedrijventerrein. Als kleinschalige bedrijvigheid in het buitengebied op passende schaal van start gaat, kan de vraag naar uitbreiding leiden tot een niet-passende omvang en impact. Daarom wordt voor niet-agrarische bedrijvigheid een maximum gehanteerd van 500 m² vloeroppervlak per locatie.

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid.

2.1.3 Stadsregio Arnhem Nijmegen
2.1.3.1 Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020

Het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020 (vastgesteld door GS op 27 februari 2007) bevat een woningbouwcontour. Binnen deze contour bepalen gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. Buiten de contouren bestaan specifieke randvoorwaarden. Het onderhavige plangebied ligt buiten de woningbouwcontour.

2.1.3.2 Notitie functieverandering buitengebied (oktober 2007)

De functieverandering heeft betrekking op vrijkomende of vrijgekomen bedrijfsbebouwing. Uitgangspunt bij functieverandering is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken. Functieverandering naar wonen kan plaatsvinden bij volledige beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten. Indien de bestaande bebouwing voor wonen wordt hergebruikt , is het uitgangspunt dat maximaal twee woongebouwen ontstaan en tenminste 50% van de bebouwing wordt gesloopt. Deze sloop vormt de noodzakelijke verevening. De verevening kan ook plaatsvinden door hergebruik van karakteristieke en / of monumentale bebouwing. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in hergebruik van vrijgekomen karakteristieke en/of monumentale bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid.

2.1.4 Structuurvisie Nijmegen

Naast de ontwikkeling van Waalsprong en Waalfront zal de nadruk de komende jaren verschuiven naar de bestaande voorraad woningen en het laten aansluiten van deze voorraad op de toekomstige wensen. Herijkingen en flexibele kleinschaligere plannen zijn nodig om de projecten goed aan te laten sluiten bij de huidige en toekomstige vraag. De nieuwbouw zal kleinschaliger, meer klantgericht moeten zijn en beter moeten aansluiten bij de bestaande voorraad. Er zal een omslag plaats vinden van nieuwbouw (uitbreiding) naar woningbouw gericht op wat er al is in de stad. Belangrijke thema's daarbij zijn verduurzaming, aanpassen aan eigentijdse woonwensen, zorgvoorzieningen, kleinschalige herstructurering en herbestemming.

Cultuurhistorie draagt bij aan een duurzame stedelijke ontwikkeling: de identiteit van een gebied en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat wordt mede bepaald door de geschiedenis van de plek. De ambitie is om cultuurhistorie, monumenten en andere karakteristieke gebouwen en objecten bij te laten dragen aan een toekomstbestendige en duurzame stad, waar mensen graag willen wonen, werken en verblijven. Om dit te bereiken stimuleren we herbestemming en hergebruik van historische panden.

2.1.5 Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Een goed woonklimaat is de basis voor een leefbaar, sociaal en vitaal Nijmegen. Als gemeente bouwen we geen woningen. Bij de gemeente gaat het om het stellen van de inhoudelijke en procesmatige kaders om de gewenste uitkomsten te bereiken. Hiervoor heeft Nijmegen de Woonvisie Nijmegen 2009-2020; Wonen Leeft! opgesteld. Hierin zijn een aantal uitgangspunten voor het wonen geformuleerd:

  • Nijmegen wil een ongedeelde stad zijn. Daarom werken we aan een gedifferentieerd woningaanbod op stedelijk niveau met meer variatie op wijkniveau en homogeniteit op straatniveau. Belangrijk uitgangspunt hierin is de realisatie van levensloopgeschikte wijken.
  • De gemeente wil bewoners binden. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken, met daarbij de volgende accenten: voldoende goedkope woningen voor lage inkomens, vasthouden van middenklasse en sociale stijgers, kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken.
2.1.6 Kansen Ooysedijk

In het bestemmingsplan 'Nijmegen Ooyse Schependom' is het volgende opgenomen: de Ooyse Schependom kent een kleine overgangszone naar het stedelijk gebied in een organisch gegroeide setting met bijzondere gebouwen, die soms beschermd zijn door hun cultuurhistorische waarde. Bij ontwikkelingen moet gelet worden op de openheid van het landschap en zichtlijnen in het gebied. Uitgangspunt is dat zeer terughoudend wordt omgegaan met het toevoegen van nieuwe bebouwing en ruimtelijke elementen.

  • Ooysedijk: De verschijningsvorm van de huidige bebouwing aan de Ooysedijk dient behouden te blijven. Nieuwbouw is niet toegestaan. Vervangende nieuwbouw kan alleen op het bestaande bouwblok, passend in de structuur van de Ooysedijk en de omgeving. Om de oude bedrijfspanden in stand te kunnen houden is het soms noodzakelijk andere functies toe te laten. Deze toevoeging moet 'ingetogen' zijn en qua functie iets toevoegen aan het recreatieve gebruik en/of de natuurbeleving van de polder. Als functies zijn denkbaar: beperkte horeca, een gastenverblijf of klein hotel, een atelier of galerie, woon-werkpanden.
2.1.7 Ooysedijk 5-13

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een bedrijfsbestemming (inclusief maximaal 1 dienstwoning) naar een woonbestemming met een ruime mogelijkheid voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten in een bestaand pand. Het betreft een kleinschalige herstructurering waarbij geen uitbreiding van het bouwvlak wordt toegestaan, het betreft een woon-werkpand en op de verbeelding en in de regels is opgenomen dat er maximaal 2 wooneenheden gerealiseerd mogen worden. Gezien deze argumenten zijn er vanuit woonbeleid gezien geen bezwaren tegen de omzetting van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming met maximaal 2 wooneenheden.

2.2 Verkeer

2.2.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer:

Ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer wijzigt niet met deze deelbijdrage.


Langzaam verkeer:

Ontsluiting van het langzaam verkeer wijzigt niet met deze deelbijdrage.


Openbaar vervoer:

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Nieuwe Ubbergseweg. Deze bevinden zich ter hoogte van het Keizer Traianusplein.

2.2.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "rest bebouwde kom".

De volgende parkeernormen kunnen van toepassing zijn:

Woning groot 1,85 pp

Woning midden 1,7 pp

Woning klein 1,45 pp

Woning zeer klein 0,85 pp

Kantoor zonder balie functie 1,55 pp per 100 m2


Het aantal vaste parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost. Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn.

2.2.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheid regime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. De Ooysedijk is ingericht als 30 km/h zone.

2.3 Milieu

2.3.1 Bedrijvigheid

Bedrijvigheid is in de zin van de Wet milieubeheer die bedrijvigheid die vermeld staat in het Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage 1 en als zodanig als inrichting aangemerkt zou kunnen worden. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar), verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van bedrijfsactiviteiten, model Nijmegen, is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Uiteraard bevat de Staat van bedrijfsactiviteiten, model Nijmegen, ook typen bedrijven die binnen het plangebied zeker niet gewenst zijn.

Uitgangspunt is dat vooral de bedrijvigheid uit de categorieën 1 en 2 passend is binnen een woongebied. Uitgangspunt is echter ook dat bestaande bedrijvigheid, die qua milieubelasting in principe niet thuishoort in een woongebied en waarvoor verplaatsing op korte termijn niet haalbaar is, op basis van verworven rechten moet worden geaccepteerd.

Langs de hoofdverkeersaders rond en in het plangebied, de rivier de Waal, de Waalbrug, en de Nieuwe Ubbergseweg zijn, op een aantal (geclusterde) uitzonderingen na, niet of nauwelijks bedrijven gevestigd.

In het navolgende overzicht zijn de bedrijven in de buurt van het plangebied aangegeven die niet onder de categorieën horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen, opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken vallen.

Straat   Huis
nr  
Naam   SBI
code  
SBI
omschrijving  
Cat   Milieu-aspect  
Dijkgraaf Van Wijckweg   9   NUON*   4000.3   Gasreduceerstation   3.1   EV1   
Ooyse Sluispad   4   Schilderbedrijf Bovi   4544   Schilderen glaszetten   3.1   G50  
Oude Ubbergse
weg  
11   Novaz Interieur/ meubel
maatwerk  
3612.1   Interieurbouw   3.2   G100  
Oude Ubbergse
weg  
13   Aannemers
bedrijf Giesbertz  
4521.1   Aannemerij   2   G30  
Ubbergse
weg  
3   Hollands-Duitsgemaal   7511   Algemeen overheidsbestuur   2   G30  
Ubbergse
weg  
64-66   Aannemers
bedrijf Giesbertz  
4521.1   Aannemerij   2   G30  

*) Op het NUON gasreduceerstation en de hogedrukgasleiding die naar dit station loopt wordt in het hoofdstuk Externe Veiligheid nader ingegaan.

Bovengenoemde bedrijven zijn meldingsplichting in het kader van het Besluit algemene regels voor milieu. De richtwaarden zoals die in de tabel in de laatste kolom zijn weergegeven liggen geen van allen over het plangebied en zullen dus de ontwikkeling niet hinderen.

2.3.2 Bodem

In het kader van de bestemmingswijziging van bedrijf naar wonen is er in de voormalige smederij een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de bodemrapportage (Envita, Verkennend bodemonderzoek Ooysedijk 5-13 excl 9 in Nijmegen, 202842-10/R01, 14 januari 2013) blijkt dat de grond matig verontreinigd is met lood en licht verontreinigd is met enkele zware metalen en PAK. Omdat de lokale maximale waarden voor lood, die geldt voor dit gebied, niet wordt overschreden, is het niet noodzakelijk een nader onderzoek uit te voeren.


Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming worden zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

2.3.3 Geluid

Weg- en railverkeer 

Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.

In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Voor railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale grenswaarde van 68 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.


In en rond het gebied Ooyse Schependom liggen de volgende gezoneerde geluidsbronnen die het gebied (kunnen) belasten:

  • Generaal J. Gavinweg (350 m)
  • Keizer Traianusplein (350m)
  • Nieuwe Ubbergseweg (250m)
  • Ooysedijk (200m)


30 km/u

Een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur heeft geen zone en hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit jurisprudentie blijkt dat 30 km/uur wegen bij planologische procedures met het oog op 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch moeten worden onderzocht. Dit wettelijk kader geldt voor de volgende (gedeelten van) wegen:

  • Ubbergseweg (200m)
  • Ooysedijk (200m)


Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Bijvoorbeeld als deze bebouwing een afschermende werking heeft voor woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing die daarachter liggen. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Op deze wijze wordt het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting zo klein mogelijk gehouden. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden.


Planspecifiek

Het nieuwe bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk in bestaande bebouwing aan de Ooysedijk 5-13. De woningen liggen in de zone van de genoemde wegen en tevens dienen de effecten van de omliggende 30km/u wegen te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening.

Uit het akoestisch onderzoek van de gemeente Nijmegen "Ooyse Schependom 1 (Ooysedijk 5-13) Nijmegen" van 26 maart 2013 blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Waalbrug hoger is dan de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting blijft wel binnen de maximale grenzen van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting vanwege de overige wegen voldoet wel aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder.


De betreffende woningen voldoen aan de voorwaarden uit het gemeentelijk hogere waarde beleid. De geluidsbelasting als gevolg van de Waalbrug en het Traianusplein is berekend op basis van dicht asfalt. Uit een aanvullende berekening blijkt dat de realisatie van SMA voor het plan een reductie oplevert van 1 dB waardoor nog steeds sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde. Het is nog niet bekend wanneer op de Waalbrug groot onderhoud gaat plaatsvinden en het wegdek vervangen gaat worden. Het hogere waarde besluit kan daarom nog niet uit gaan van SMA. De toepassing van andere stillere wegdektypes blijkt civiel technisch gezien onwenselijk te zijn.


De geluidsbelasting van de Waalbrug kan gereduceerd worden door realisatie van een geluidscherm. Voor de realisatie van een klein plan als dit is een dergelijke maatregelen niet doelmatig en zou de verwezenlijking van het plan in gevaar brengen.


Om de woningen mogelijk te maken is een hogere waarden besluit nodig. De procedure hiervoor loopt parallel met de bestemmingsplanprocedure. Voor de woningen dienen de volgende hogere waarden te worden vastgesteld:

        Hoogte   Geluidsbelasting 2024 incl aftrek art. 110 Wgh  
Naam toetspunt   Omschrijving   in m boven maaiveld   Waalbrug  
            Lden in dB  
1   Woning 1   4.5   50  
1   Woning 1   7.5   51  
2   Woning 2   1.5   50  
2   Woning 2   4.5   51  
2   Woning 2   7.5   52  

De toetspunten staan in figuur 3 van het akoestisch onderzoek weergegeven.

2.3.4 Externe veiligheid
2.3.4.1 Plaatsgebonden risico

Er zijn geen inrichtingen in de omgeving aanwezig die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Wel zijn er drie transportassen die risico's in het plangebied veroorzaken. Dit zijn de Waal, een hogedruk aardgastransportleiding (N-578-04-KR-021) en de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Nijmegen over de Waalbrug en de Nieuwe Ubbergseweg. De grenswaarde van deze drie transportassen wordt, voor wat betreft het plaatsgebonden risico, nergens overschreven. Alle drie de transportassen hebben namelijk geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) buiten de transportas en dus ook niet over het plangebied.

2.3.4.2 Groepsrisico

De drie transportassen (Routering, Gasleiding en Waal) hebben een invloedsgebied welke over het plangebied valt. De functiewijziging leidt echter niet tot een toename van het aantal aanwezigen in het gebied. Het genormeerde standaard gebruik van een woning is volgend de handleiding verantwoording groepsrisico 2,4 per woning. Het genormeerde gebruik van een bedrijf is 1 persoon /30m2. Gezien het feit dat een deel van de bestaande bedrijfsfunctie omgezet wordt in woonfunctie zal dit slechts marginaal van invloed zijn op het aantal aanwezigen ter plaatse. Hierdoor zal dus ook het groepsrisico niet significant toenemen. Daarnaast is te constateren dat de Waal en de routering gevaarlijke stoffen op respectievelijk 290 en 160 meter afstand liggen en dus bijna geen invloed hebben op het plangebied. Er kan derhalve voor beide transportassen worden volstaan met onderstaande kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico.


Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.


De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

In geval van een calamiteit dient tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.


Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen (versie juni 2012) en de daarin gemaakte keuzes.


Voor wat betreft de aardgasleiding kan nog worden gesteld dat eerdere berekeningen hebben uitgewezen dat de dichtheid van personen in het invloedsgebied zeer laag is en leidt tot een groepsrisico dat ver onder de 10% van de oriëntatiewaarde ligt.

Conclusie

De risico's in het plangebied leiden niet tot belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.

2.3.5 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.


Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur. Wanneer deze voorzieningen niet in de openbare ruimte beschikbaar of realiseerbaar zijn, dan kunnen ze op particulier terrein geëist worden.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens het hierboven genoemde aandachtspunt.


Bereikbaarheid 
Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de woningen/gebouwen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens de hierboven genoemde aandachtspunten.

Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

2.4 Water

2.4.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.


Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010 - 2015 (WP4)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

2.4.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ooyse Schependom. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 " relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

2.4.3 Waterkering

Het plan valt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaat'. Het plan zal voor goedkeuring moeten worden aangeboden bij het waterschap en Rijkswaterstaat.

2.4.4 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig. De wijzigingen zijn niet van invloed op het aanwezige oppervlakte water.

2.4.5 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

2.4.6 Riolering/hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Ooysedijk. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel en betreft een persleiding. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Op de Persleiding wordt geen hemelwater geaccepteerd.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

2.5 Natuur & Landschap

2.5.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.


Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.


Het perceel Ooysedijk 5-13 te Nijmegen is gelegen in het Natura2000 gebied 'Gelderse Poort'. De wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan zijn zo gering dat er geen effecten zijn te verwachten op de Natura2000. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

2.5.2 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')


In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.


De wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan zijn zo gering dat er geen effecten zijn te verwachten op de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

2.5.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.


Onderhavig bestemmingsplan ligt niet in de EHS en derhalve is de EHS niet van toepassing.

2.5.4 Flora en Fauna

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.


Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.


Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.


In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

De wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan zijn zo gering dat er geen effecten zijn te verwachten op de Flora en faunawet. De flora en faunawet is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

2.5.5 Nationale landschappen

Nationale Landschappen zijn in de Nota Ruimte van het Rijk aangewezen gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd worden en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen.


Binnen Nationale Landschappen is daarom "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De landschappelijke kwaliteiten zijn mede sturend voor de wijze waarop gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de Nationale Landschappen zich voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt (ja-mits regime).


De rijksoverheid heeft de provincies de verantwoordelijkheid gegeven voor de uitwerking van het beleid voor en de begrenzing van de Nationale Landschappen. Dit is verwoord in het Streekplan 2005-2015 van de Provincie Gelderland.


Binnen Nationale Landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul). Op basis hiervan maken provincies afspraken met de gemeenten over de omvang van de woningbouw. Nationale Landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij. Ook hier maken provincies afspraken over de aard en omvang van de locaties voor bedrijventerreinen. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen. Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties, en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor de ontwerpkwaliteit- te worden getroffen.


Nationaal Landschap Gelderse Poort

De Gelderse Poort is aangewezen als Nationaal Landschap. De Gelderse Poort is het rivierenlandschap aan weerszijden van de Waal ten oosten van Nijmegen. Kenmerkend zijn de uiterwaarden, enkele oude rivierlopen, de oeverwallen met daarop de oudste bewoningskernen, en wielen die herinneren aan dijkdoorbraken. De Ooypolder met zijn komgronden wordt in het zuiden scherp begrensd door de stuwwal waarop Nijmegen en Ubbergen liggen. De stuwwal bij Groesbeek maakt ook onderdeel uit van dit Nationale Landschap.


Conclusie: dit bestemmingsplan ligt binnen het Nationaal Landschap De Gelderse Poort. De wijzigingen in dit bestemmingsplan hebben geen negatieve invloed op het Nationale Landschap.

2.5.6 Groen

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.


De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.


In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.


Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.


De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.


De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.


Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.


In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.


In onderhavig bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

2.6 Archeologie en Cultuurhistorie

2.6.1 Cultuurhistorische waarden
2.6.1.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.


De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.

2.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.


De panden Ooysedijk 5-13 vallen binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0004.png"

Ooysedijk voor 1900, vanaf het noorden gezien. Het huidige Ooysedijk 9 is het meest rechter bouwdeel. De twee linker, witte bouwdelen zijn later gesloopt.

Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis. Ooysedijk 9 betreft een gemeentelijk monument.

2.6.1.3 Cultuurhistorische waarden Ooysedijk 5-13

In het tot de dertiende eeuw niet bedijkte gebied van de huidige Ooypolder had de Waal vrij spel. In de dertiende en veertiende eeuw volgde de grootscheepse bedijking van het rivierenland. Overstromingen en dijkdoorbraken teisterden bij hoog water echter nog steeds het land achter de dijken. De Waalbedding verlegde zich herhaaldelijk. De bandijken bewogen mee met dit proces. Op kleinere schaal werden dijktrajecten verlegd om nieuw gevormde kolken buiten- of binnen te sluiten. De Ooyse Bandijk is hier een goed voorbeeld van. Het huidige tracé is pas aan het eind van de achttiende eeuw ontstaan, na verlegging van de noordelijker gelegen bandijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0005.png"

Kaart met tracé vroegere banddijk en huidige Ooysedijk

De stad Nijmegen had al voor 1400 op het eigen grondgebied bij de monding van de Aa (het huidige Meertje) in de Waal een stadssluis aangelegd, die in latere tijden de Meersluis werd genoemd. De sluis was niet alleen een afwateringssluis, maar ook aanvankelijk een scheepvaartsluis. Bronnen vermelden dat in de zestiende eeuw bij het Meertje een kraan stond voor het laden en lossen van schepen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw kwam de nodige bedrijvigheid tot ontwikkeling: een scheepstimmerwerf, een houthandel, een smederij en een machinefabriek.

Het complex Ooysedijk 5-13 maakt deel uit van deze ontwikkeling. Ooysedijk 9 (het middelste bouwdeel) is rond 1850-1860 gebouwd als smederij. Op oude foto's is te zien dat er rechts van dit bouwdeel voor 1900 nog meer bebouwing stond. Rechts van de smederij stond een lager bouwdeel met de nok evenwijdig aan de dijk. Ter rechter zijde van dit bouwdeel stond een pand van twee bouwlagen aan de dijkzijde en drie bouwlagen aan de achterzijde, met een schilddak met de nok haaks op de dijk. In 1901 is het huidige Ooysedijk 9 uitgebreid met een nieuwe smederij met bovenwoning (het zuidelijke bouwdeel). Een volgende verbouwing vond plaats in 1911, toen de smederij uit 1901 aan de achterzijde werd uitgebouwd. In 1927 is het noordelijke bouwdeel gebouwd. Dit bouwdeel is in de plaats van de oudere bebouwing die op oude foto's te zien is gekomen. Op de bouwtekening is te zien dat er voor dit bouwdeel 2 woningen zouden worden afgebroken. Op het platte dak van dit bouwdeel was in smeedijzeren letters de tekst 'Smederij J. Hilbers' geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0006.png"

Gedeelte van bouwtekening uit 1927, waarop op de bestaande plattegrond is aangegeven dat 2 woningen ter plaatse van het nieuw te bouwen gedeelte zullen worden afgebroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP18001-VG01_0007.png"

Ooysedijk vanuit het zuiden gezien, circa 1928. De huidige drie bouwdelen Ooysedijk 5-13 zijn hier te zien.

Het complex heeft cultuurhistorische waarde als onderdeel van het industrieel erfgoed van Nijmegen, als onderdeel van de lintbebouwing aan de Ooysedijk en vanwege de markante ligging aan de Ooysedijk.

2.6.1.4 Gevolgen bestemmingsplan voor cultuurhistorische waarden

De functiewijziging in wonen met kantoor aan huis is vanuit cultuurhistorisch oogpunt goed mogelijk. Bij eventuele verbouwingen wordt geadviseerd de cultuurhistorische waarden zo veel mogelijk te respecteren.

De verhoging van de goothoogte aan de achterzijde van het gebouw stuit vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet op bezwaren.

2.6.2 Archeologie

Ten aanzien van archeologie kan gesteld worden dat in de gemeentelijke archeologische beleidskaart het plangebied is aangeduid als Waarde 1. Dit houdt in dat er niet bekend is of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De verwachtingswaarde is laag tot middelhoog. Indien de grondwerkzaamheden kleiner zijn dan 2500 m2 hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in grondwerkzaamheden die groter zijn dan 2500m2; er hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Hoofdstuk 3 Plansystematiek

3.1 Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.

Planmethodiek

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

3.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

In de bestemmingsplanregels komen de enkelvoudige bestemmingen Tuin, Water en Wonen voor. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie (in onderhavig bestemmingsplan bijvoorbeeld Wonen) is toegestaan. Binnen de genoemde bestemming kunnen te beschermen waarden, zoals archeologische waarden, voorkomen. Om deze waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen waarbij de te beschermen waarde voorrang krijgt op de reguliere gebruiksfunctie. In het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom -1 (Ooysedijk 5-13) komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waterstaat - Waterkering;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

Om deze waarden zo goed mogelijk te beschermen zijn de bouwmogelijkheden in de regels beperkt en is er een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Behalve bestemmingen zijn in het bestemmingsplan aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2008 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.

In het bestemmingsplan Nijmegen Ooyse Schependom - 1 (Ooysedijk 5-13) komt de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie - 1', bouwvlakken en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' voor.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform het gestelde in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is er geen exploitatieplan opgesteld. De kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan zijn op de gebruikelijke wijze gedekt door leges.


Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.


Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 15 januari 2014 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 mei 2014 tot en met 2 juli 2014 ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". In deze periode is er 1 zienswijze ingediend door de PSP'92, mede namens de Onafhankelijke Nijmeegse Partij. De zienswijze luidt als volgt:

'Bpvengenoemd bestemmingsplan is aanleiding om een positieve zienswijze in te dienen. Bedrijvigheid in de Ooypolder moet zo min mogelijk voorkomen en bewoning is een goed alternatief. Daarom steunen wij dit bestemmingsplan.

Daaruit voortvloeiende kunnen wij ook een positieve zienswijze indienen tegen het Ontwerp-besluit Hogere Waarden.'

Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijze niet gewijzigd.

Hoofdstuk 5 Vooroverleg

5.1 Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat heeft in haar mail van 3 april 2014 in het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. lid 1 Besluit ruimtelijke ordening een reactie gegeven. Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.

5.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.


Het plangebied is gelegen in een Natura2000 gebied en is conform de brief en de Wro-agenda een provinciale verantwoordelijkheid. Derhalve is vooroverleg gevoerd met de Provincie Gelderland.


De Provincie Gelderland heeft per brief van 28 april 2014 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. Het bestemmingsplan geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van de volgende provinciale belangen:

  • Functieverandering

In de toelichting bij het bestemmingsplan is geen aandacht besteed aan het regionale functieveranderingsbeleid dat hier wel van toepassing is. In het functieveranderingsbeleid is gesteld dat karakteristieke en monumentale panden mogen worden herbestemd zonder sloopverplichting. De voorgestelde ontwikkeling voldoet aan dit beleid

  • Natura 2000

Het plangebied ligt net buiten het Natura 2000-gebied Gelderse Poort. De afdelingen hebben geconstateerd dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen ervan voor het Natura 2000-gebied. Gezien de kleinschaligheid van de voorgestelde ontwikkeling worden er geen externe effecten verwacht op het Natura 2000-gebied.

  • Waardevol landschap binnen nationaal landschap

Het plangebied is gelegen in het provinciale waardevolle landschap Ooijpolder en Rijnstrangen en het nationaal landschap Gelderse Poort. Het provinciale beleid voor waardevolle landschappen binnen Nationaal landschap is opgenomen in artikel 20.2 van de Ruimtelijke verordening Gelderland. In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' behouden of versterken. De afdelingen hebben geconstateerd dat vorengenoemd beleid voldoende is verwerkt in het plan. De voorgestelde ontwikkeling is zo gering dat er geen effecten zijn te verwachten op het waardevol landschap binnen nationaal landschap. De kernkwaliteiten blijven behouden.

Reactie gemeente Nijmegen

Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting bij het bestemmingsplan onder paragraaf 2.1.2 en 2.1.3.

5.3 Waterschap

Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 24 april 2014 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het bestemmingsplan is conform de eisen en wensen van het waterschap Rivierenland.