Plan: | Nijmegen Brakkenstein - 2 (NEBO klooster) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP16002-VG01 |
Het Neboklooster, gelegen op de hoek Nijmeegsebaan/Sionsweg, is een rijksmonument dat met het vertrek van de laatste paters (in 2009) zijn functie als klooster verloren heeft. De eigenaar van het terrein wil het kloostergebouw en het omliggende terrein graag herstellen en ontwikkelen. Inmiddels is een deel van het klooster in gebruik door het RIBW (beschermd wonen).
Het Nebo-klooster is in Nederland een van de meest toonaangevende gebouwen in zijn soort. Gezien de status van dit markante gebouw in Nijmegen is het belangrijk dat dit gebouw een goede invulling krijgt. Daarnaast is het van belang dat de omgeving van het gebouw, inclusief voorterrein en de monumentale tuin, met begraafplaats en vijver, wordt opgeknapt en onderhouden.
Het Nebo-klooster en omgeving valt in het bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein uit 2011 en kent de bestemmingen 'Gemengd' en 'Bos'. Onder de bestemming 'Gemengd' vallen de volgende functies: wonen, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen.
In het bestaande gebouw zijn inmiddels 100-150 (zelfstandige) wooneenheden gerealiseerd die zijn bedoeld voor alleenstaanden, waaronder clienten van het RIBW (beschermd wonen). Deze invulling past binnen het geldende bestemmingsplan. Voor de (grotendeels interne) verbouwingen zijn de benodigde vergunningen verleend.
Direct achter het kloostergebouw ligt een bouwmogelijkheid (L-vormige bouwvlak). Dit terrein is nu nog onbebouwd en ligt tegen de historische kas die bij de tuin van het klooster hoort. De maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt 6 meter. Deze bestaande bouwmogelijkheid is, gelet op de cultuurhistorische waarden van het bestaande kloostergebouw, niet gewenst omdat de bebouwing te dicht op het klooster komt te staan. Hierdoor wordt het zicht op het gebouw en de nabijgelegen (eveneens monumentale) kas aangetast.
Er is gezocht naar een mogelijkheid om de bestaande bouwmogelijkheid binnen het gebied te compenseren. Dit kan op de niet in gebruik zijnde sportvelden die achter het klooster liggen. De bebouwing ligt daar verdiept en enigszins afzijdig en niet in de zichtlijnen van het bestaande kloostergebouw. Op deze locatie kunnen maximaal 30 grondgebonden woningen worden gerealiseerd.
De woningen worden ontsloten vanaf de Sionsweg. Hoewel deze ontsluiting/toegangsweg zich zoveel mogelijk zal voegen naar de waardevolle bomen, moeten hiervoor ook bomen worden gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd op het voormalige bouwvlak. Voor de woningbouw op de sportvelden zelf hoeven er geen bomen te verdwijnen.
Ten aanzien van de nieuwbouw dient vanuit cultuurhistorie en landschap, een duurzame oplossing te ontstaan. Aan de nieuwbouwmogelijkheid is dan ook de voorwaarde verbonden dat een integraal plan voor de nieuwbouw en het landschap (inclusief het voorterrein en de monumentale tuin) wordt opgesteld.
Om de toekomstige situatie mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. De planherziening voorziet in de bouw van (maximaal) 30 grondgebonden woningen op de voormalige sportvelden en het wegbestemmen van de (ongewenste) bouwmogelijkheid uit het nu geldende bestemmingsplan. Daarnaast voorziet de herziening in de ontsluiting van de woningbouwlocatie vanaf de Sionsweg en de compensatie van de bomen op het (voormalige) bouwvlak.
Het bestaande kloostergebouw en zijn omgeving (voorterrein en tuin) maken geen deel uit van deze planherziening.
In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijke beleid, op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Onderzocht wordt of dit bestemmingsplan voldoet aan deze beleidskaders.
Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het sectorale beleid aan bod. Dit is het beleid op het gebied van Wonen, Economie, Maatschappelijke voorzieningen, Verkeer, Milieu, Water, Natuur & Landschap, Stedenbouw en Archeologie & Cultuurhistorie. Beschreven wordt wat het geldende beleid is op deze aspecten en op welke wijze met dit beleid rekening is gehouden in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt onderzocht wat de effecten zijn van de voorgenomen ontwikkeling op deze aspecten.
In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de (bestemmings)plansystematiek. Uitgelegd wordt op welke manier het bestemmingsplan is opgebouwd en welke (digitale) vereisten hieraan worden gesteld. Daarnaast wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven op de bestemmingsplanregels.
In Hoofdstuk 5 staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan centraal, zowel financieel-economisch als maatschappelijk. Er wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie en de (ingebrachte) zienswijzen.
Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nog iets gezegd over het (wettelijk voorgeschreven) vooroverleg met andere (overheids)instanties. Voor dit plan is overleg gevoerd met: de Provincie Gelderland, het Waterschap, de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, Vitens en de gemeente Groesbeek.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Het intitiatief betreft geen nationaal belang maar voldoet wel aan de doelen zoals geformuleerd in het SVIR met name de zorg voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In het Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen.Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Daarnaast zijn er recent een aantal onderwerpen toegevoegd: Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Zoals beschreven onder 2.1.1 heeft het initiatief geen betrekking op een onderwerp van nationaal belang. Het intitiatief is niet in strijd met het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het besluit is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Beoogde (stedelijke) ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van (maximaal) 30 grondgebonden koop woningen in het dure segment. Er is slechts sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de duurzaamheidsladder voor zover de bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan de onbenutte bouwmogelijkheid uit het voorgaande bestemmingsplan 'overstijgt'. De duurzaamheidsladder is bovendien niet van toepassing op kleinschalige ontwikkelingen.
De criteria uit de duurzaamheidsladder worden hieronder nagelopen voor de beoogde ontwikkeling:
Sub a. (actuele) regionale behoefte
Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte naar woningen kan worden verwezen naar (regionale) woningmarktonderzoeken, verkenningen en visies.
De meest actuele visie/onderzoek is de woningmarktverkenning (De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) die op 28 februari 2014 is vastgesteld. De beoogde woningbouwlocatie valt binnen het zogenaamde groenstedelijk woonmilieu. Het programma in dit woonmilieu is relatief groot en wordt met name gerealiseerd in de Waalsprong.
Het karakter van het groenstedelijk woonmilieu op deze locatie is niet vergelijkbaar met het woonmilieu in de Waalsprong. De woonwijken in de Waalsprong worden gebouwd op gronden die voorheen waren bestemd voor agrarische doeleinden. Deze nieuwe (vinex)wijken zijn/worden ruim opgezet met veel ruimte voor groen en recreatiemogelijkheden. Het nieuwbouwplan op deze locatie is uniek en niet concurrerend/vergelijkbaar met de ontwikkelingen in de Waalsprong. Dit plan wordt gerealiseerd in de bestaande stad, in een bosrijke omgeving. Er ontstaat een besloten woonwijkje met een eigen sfeer die elders in de stad niet aanwezig is.
Om concurrentie met de nieuwbouw in de Waalsprong/Waalfront te voorkomen is bovendien (privaatrechtelijk) afgesproken dat de woningen in het duurdere segment worden gerealiseerd (met een koopprijs vanaf € 475.000,- v.o.n.).
Sub b. Benutting van beschikbare gronden
Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan (artikel 1.1.1 lid 1 onder h Bro): 'bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Gelet op deze definitie maakt het plangebied deel uit van bestaand stedelijk gebied.
Sub c. Alternatieve locaties
Deze stap is niet meer aan de orde aangezien de eerste twee stappen voldoende worden onderbouwd.
Conclusie:
Voor zover er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de duurzaamheidsladder kan worden onderbouwd dat er wordt voldaan aan de criteria. De woningen op de beoogde locatie zijn niet concurrerend met de (nieuwbouw)woningen in de Waalsprong.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid. Het betreft geen onderwerp van nationaal belang. Er wordt voldaan aan de duurzaamheidsladder.
Dit document is vastgesteld op 24 september 2014 en vervangt de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland. Ook de bijbehorende Omgevingsverordening is op dezelfde datum vastgesteld (zei hierna). In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. Ook dit document is vastgesteld op 24 september 2014, het besluit is gepubliceerd op 18 oktober en inwerkinggetreden op 19 oktober 2014.
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
Toetsing bestemmingsplan
Het plangebied bevindt zich in het grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord. Deze grondwaterbescherming dient om de drinkwaterwinning in Heumensoord te beschermen. De planherziening heeft een direct effect op het grondwaterbeschermingsgebied door de aanleg van extra bebouwing/verharding. Deze uitbreiding van de verharding dient te worden gecompenseerd. De omgevingsverordening biedt een mogelijkheid tot compensatie indien er elders een risicovermindering plaatsvindt. In dit plan wordt de bestaande bouwtitel achter het klooster ingeruild voor een bouwmogelijkheid op de sportterreinen. Er vindt ten opzichte van deze bestaande bouwmogelijkheid wel extra verharding plaats (eveneens voor wegen en extra parkeerplaatsen) maar dit kan worden gecompenseerd door de aanleg van Bos/Natuur elders in het grondwaterbeschermingsgebied.
Streekplan Gelderland/Richtlijn compensatie natuur en bos
In het provinciale Streekplan (2005) is bepaald dat het totale oppervlak aan natuur en bos in de provincie Gelderland niet mag niet verminderen. Waar iets verdwijnt, zal dat op een andere plaats vervangen moeten worden (compensatie). Om uitvoering te geven aan deze compensatie is de richtlijn compensatie natuur en bos opgesteld. Deze richtlijn is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de provinciale omgevingsvisie. Omdat er in het kader van de voorbereiding van het ontwerp-bestemmingsplan nog wel is getoetst aan deze richtlijn wordt deze hier nog afzonderlijk genoemd.
Toetsing bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming Bos en/of Natuur op één of meerdere plekken. Dit wordt gecompenseerd door de bouwmogelijkheid uit het geldende bestemmingsplan te bestemmen als Bos. Deze compensatiemogelijkheid is al (informeel) met de Provincie besproken. In het kader van het (formele) vooroverleg wordt de compensatiemogelijkheid nog eens ter toetsing en advisering aangeboden aan de provincie.
De compensatie die dient ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied kan tevens worden ingezet voor de compensatie voor bos en natuur. Er hoeft dus niet twee keer te worden gecompenseerd. De compensatie is over het algemeen een bepaald percentage (bijvoorbeeld 150%) van het gebied dat (extra) wordt verhard dan wel de bos-/natuurbestemming verliest. Het compensatiegebied kan dus groter zijn dan de extra verharding die wordt aangebracht en de bos-/natuurbestemming die verdwijnt.
De ontwikkeling past binnen de (nieuwe) Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Er heeft nader overleg plaatsgevonden met de Provincie inzake de noodzakelijke compensatie.
Het doel van dit Regionaal Plan is het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers. De stadsregio wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen.
Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden. Dit leidt tot vier subdoelstellingen:
Op 26 april 2013 ondertekende gemeenten, woningcorporaties en diverse marktpartijen uit de regio Arnhem- Nijmegen het Groene Akkoord, de nieuwe uitdaging in duurzaam bouwen. Het Groene Akkoord bevat geen extra eisen of regionale ambities voor duurzaam bouwen. Iedere gemeente is vrij om zelf hogere ambities voor bouwplannen of projecten te bepalen en vast te stellen.
In het Groene Akkoord staat het streven naar duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving in de Stadsregio Arnhem Nijmegen centraal. Het gaat er om geleidelijk meer duurzame woningen, kantoren en andersoortige utiliteitsbouw in de regio te realiseren, waarbij er wordt gestuurd op meer dan energiebesparing of duurzame energie. Daarnaast gaan de betrokken partijen voor minder milieubelastende materialen, een hoog comfort en een betere gebruikskwaliteit. Bij deze ontwikkeling wordt er niet alleen gekeken naar de nieuwbouw maar nog meer naar de renovatie en verbouw van bestaande gebouwen en woningen. Verder richten de partijen zich niet alleen op een beter aanbod, ook de vraag en het gebruik van de consument en gebouwgebruiker worden nadrukkelijk hierin betrokken. GPR stedenbouw en GPR gebouw worden de standaard instrumenten in de regio.
De ontwikkeling past binnen de regionale plannen van de stadsregio Arnhem Nijmegen en draagt bij aan de benodigde uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. In de klimaatparagraaf van dit bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan duurzaam bouwen.
Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is beschreven in de Structuurvisie (vastgesteld op 2 oktober 2013). Deze structuurvisie geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Op grond van de Structuurvisie worden er in de bestaande wijken alleen nog woonmogelijkheden toegevoegd als die iets toevoegen aan de wijk of buurt zoals woningen met zorg aan huis en ontmoetingsmogelijkheden. Er wordt terughoudend omgegaan met verdere inbreiding vanwege het belang dat wordt gehecht aan groene ruimten, speelplekken en waterpartijen in een dichte stedelijke omgeving. Behalve in de Waalsprong, het Waalfront en Nijmegen CS worden de komende jaren geen grote woningbouwontwikkelingen voorzien. In de bestaande stad wordt ingezet op consolidatie van de bestaande kwaliteiten.
De beoogde woningbouwlocatie op de voormalige sportvelden achter het Nebo klooster betreft een consolidatiegebied. In dit soort gebieden wordt vooral ingezet op behoud van de eigen identiteit, karakteristieken en kwaliteiten van het bestaande woongebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn nog wel mogelijk maar zijn niet grootschalig.
De ontwikkeling betreft de bouw van (maximaal) 30 woningen. Voor de bouw van de woningen, althans de ontsluiting er naar toe, worden 30 tot 40 bomen gekapt. Dit groen wordt volledig gecompenseerd in de bestemming Bos op de (voormalige) bouwmogelijkheid. Bovendien kan worden gesteld dat er er door de ontwikkeling kwaliteit wordt toegevoegd vanwege de (her)inrichting van de kloostertuin en het voorterrein en het wegbestemmen van de bestaande bouwmogelijkheid in de directe nabijheid van het bestaande kloostergebouw (rijksmonument).
Een ander aandachtspunt uit de Structuurvisie voor dit bestemmingsplan zijn de 'Groene en blauwe structuren'. De identiteit van Nijmegen wordt voor een belangrijk deel bepaald door de natuurlijke ligging in haar groene omgeving. Hier komen rivier en uiterwaarden, bos en stuwwal samen. Het is een groene stad waaraan de hoogteverschillen een speelse, bijna buitenlandse charme geven. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de ruimte in en om de stad. Zorgvuldig omgaan met ruimte betekent dat de groenblauwe structuren in en randen om de stad worden gerespecteerd. De gemeente streeft ernaar om de groene en blauwe kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken.
Dit plan wordt gerealiseerd op de grens met de gemeente Groesbeek, dus op de gemeentelijke stadsrand. Dit betekent dat een deel van de groene structuur op deze stadgrens wordt vervangen door bebouwing. Dit groen wordt elders gecompenseerd binnen het gebied. Bovendien wordt de ontwikkeling gerealiseerd in bestaand bebouwd gebied/stedelijke contour zodat er gesproken kan worden van duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik.
Tot slot dient er vanuit de Structuurvisie nog aandacht te worden besteed aan het aspect Verkeer ten aanzien van deze ontwikkeling. De bereikbaarheid van Nijmegen is wezenlijk voor de vitaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid en het economisch klimaat van de stad en de omliggende regio. De opnamecapaciteit van de stad heeft zijn grenzen bereikt. Grootschalige ontwikkelingen in de stad beïnvloeden de omvang en oriëntatie van de verkeersstromen. De ambitie is dat Nijmegen ook in de toekomst bereikbaar blijft. Dit vraagt om blijvende investeringen, maar ook dat nieuwe ontwikkelingen op strategische plekken komen die goed ontsloten zijn. Ruimtelijke ontwikkelingen worden daarom geconcentreerd op een aantal knopen, die multimodaal bereikbaar zijn. Deze ontwikkeling wordt ontsloten aan de Sionsweg. Deze weg is onderdeel van de S100, een weg die is bedoeld om het verkeer door de stad beter te laten doorstromen. De toevoer van extra verkeer vanuit de nieuwe woonwijk kan belemmerend werken op deze verkeersdoorstroming. De ontwikkeling wordt niet gerealiseerd op een 'knooppunt'. Anderzijds is de ontwikkeling ook niet zo grootschalig dat hiervan hinder/overlast wordt verwacht voor de doorstroming op de S100, vgl ook bijdrage Verkeer.
Inleiding
Na de gemeenteraadsverkiezingen in april 2014 is er in de maand mei een akkoord bereikt door de coalitiepartijen SP, GroenLinks, PvdA en De Nijmeegse Fractie, gesteund door de VSP. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste onderwerpen die (mede) betrekking hebben op het ruimtelijke beleid van de gemeente en die tevens relevant zijn voor deze ontwikkeling.
Algemeen
De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships.
De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voortgezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen de stadsgrenzen te brengen. De coalitie ondersteunt deze initiatieven, geeft ruimte en legt verbindingen.
Woon-en groeistad
De ambitie van de coalitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners wordt gewerkt aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen wordt de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend opgepakt, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar er wordt scherper beoordeeld wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.
Cultuur en cultuurhistorie
De cultuurhistorie en architectuur vormen een belangrijk deel van de identiteit van Nijmegen. Die geschiedenis is nu nog te beperkt zichtbaar. De ambitie is om waar mogelijk met behulp van aanvullende middelen, de visualisatie en presentatie van het cultuurhistorisch erfgoed de komende jaren veilig te stellen.
Duurzame ontwikkelingen
Het doel is dat Nijmegen in 2045 energieneutraal is. We zetten zwaar in op energiebesparing, zonne-energie en windenergie en werken aan het maximaal inzetten van het warmtenet. Deze duurzaamheidsambitie geven we een impuls door een budget oplopend tot € 600.000 structureel te geven. We streven naar 10% extra energiebesparing in 2018 ten opzichte van het niveau in 2014.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de ambities van het coalitieakkoord:
Wonen-groeistad
De criteria uit het coalitieakkoord zijn opgenomen en verder uitgewerkt in de Voortgangsrapportage Grote Projecten (VGP) die jaarlijks wordt aangeboden aan de gemeenteraad. Aan de hand van deze criteria kan worden beoordeeld of een (woningbouw)project toegevoegde waarde heeft. Aangezien het project (inclusief het aantal woningen) is opgenomen in de VGP, wordt aangenomen dat er sprake is van toegevoegde waarde. Deze toegevoegde waarde bestaat met name uit het herstel en het onderhoud van de kloostertuinen (inclusief het voorterrein) en het wegbestemmen van de bouwmogelijkheid direct achter het bestaande kloostergebouw.
Cultuur en cultuurhistorie
Het project draagt bij aan het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente door het herstel en het beheer en onderhoud van de kloostertuinen en het voorterrein en het wegbestemmen van de bestaande bouwmogelijkheid direct achter het kloostergebouw.
Duurzame ontwikkeling
Zie paragraaf klimaat. De locatie ligt middenin een natuurlijke, bosrijke omgeving met kansen voor duurzame bouwvormen (bijvoorbeeld het gebruik van duurzame materialen en verantwoord watergebruik).
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het coalitieakkoord 2014-2018.
Landschappelijke en recreatieve waarde
Het Nebo-klooster ligt ingebed in een bosrijke omgeving aan de rand van de stad, in het overgangsgebied tussen de stad en het landschap. Aan de oost en zuidzijde worden bosrijke groengebieden afgewisseld met meer open groengebieden. Op een enkele plaats zoals bij Brakkenstein, loopt de gesloten bebouwing door tot aan de stadsgrens. De stad grenst direct aan het buitengebied en met korte en snelle routes is het landschap binnen handbereik. Het gebied sluit aan bij het landgoed Driehuizen, de bossen van Heumensoord, Dekkerswald, de Heilige Landstichting en de Boswachterij van Groesbeek. Het is uniek te noemen dat grote bosgebieden doorlopen tot aan de rand van de stad.
Deze groene kwaliteit heeft een hoge landschappelijke en recreatieve waarde. Door de relatieve grote aaneengesloten bosgebieden is ook de ecologische waarde groot. Gelet op de aanwezige natuurwaarde en de potenties in het gebied is het belangrijk om een gedegen inventarisatie naar de aanwezige flora en fauna uit te voeren. Daarnaast kan deze informatie benut worden voor een inrichtingsplan waarbij de natuurwaarde vergroot wordt.
De groenstructuur
Voor een groot deel is de oorspronkelijke tuinaanleg van het Neboklooster nog steeds herkenbaar. De bosgebieden, de begraafplaats en de sportvelden zijn het meest duidelijk aanwezig. Het heideveld aan de voorzijde is in de loop van decennia geheel verdwenen en sinds 1940 is de zuidzijde van het terrein geheel als bos uitgegroeid.
De groenstructuur op het terrein van het Nebo klooster bestaat uit een aantal elementen:
De kloostertuin en de begraafplaats zijn nog duidelijk herkenbaar evenals het wandelpark met de rondgaande padenstructuur, de laanbomen en de ondergroei van rhododendron.
Op oude topografische kaarten is zichtbaar dat de boselementen aan de noordzijde van de centrale as ouder is dan aan de zuidzijde. Op de topkaart van 1909 is de scherpe scheiding over de centrale as tussen bosgebied aan de noordzijde en het heideterrein in het zuidelijke deel. Op een luchtfoto uit 1928 is goed zichtbaar dat het bos aan de zuidzijde hier aangelegd is.
Beschrijving ontwikkeling
Het Neboklooster is wellicht het meest indrukwekkende (voormalige) kloostergebouw van Nijmegen. Dit dankt het gebouw niet alleen aan zijn omvang en bijzondere architectuur, maar ook aan de verheven ligging (zie ook paragraaf Cultuurhistorie).
Het vigerend plan biedt een bouwmogelijkheid met woningen dichtbij het kloostergebouw. Om dit gebouw te ontzien is een aantal stedenbouwkundige / landschappelijke modellen onderzocht als alternatieve bouwmogelijkheid. Het model met het bebouwen van de sportvelden kwam als beste optie naar voren.
Vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt is deze optie het minst belastend voor de omgeving. De bebouwing komt verdiept en enigszins afzijdig te liggen en niet in de zichtlijnen van het kloostergebouw. Het is belangrijk om voor de woningen op deze locatie een rustig, bescheiden en eenduidig ontwerp te maken, dat niet concurreert met de rijke architectuur en detaillering van het klooster. Daarnaast dient het karakter van de sportvelden omgebogen te worden naar een sfeer die meer past in het landschap van de aangrenzende kloostertuin.
Het plangebied is een unieke locatie die vraagt om een specifiek ontwerp voor deze plek. Het is wenselijk dat het ontwerp van de woningen reageert en aansluit op de natuurlijke omgeving en er als het ware in opgaat. Bij de restauratie van de tuin en de ontwikkeling van de nieuwbouw is het van belang dat een landschapsarchitect en een goede architect samen optrekken.
Er zijn, gekoppeld aan de eerder genoemde modellen, ook verschillende ontsluitingsmogelijkheden verkend. De beste passende ontsluitingsmogelijkheid is de ontsluiting vanaf de Sionsweg, vanuit het westen. Deze ontsluiting is verder uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan.
Stedenbouwkundig plan
De eigenaar van het klooster heeft bureau 'Plannendokter' opdracht gegeven om een stedenbouwkundig plan op te stellen voor de nieuwbouwlocatie. In dit stedenbouwkundig plan is met name onderzocht op welke manier de nieuwbouwlocatie het beste kan worden ontsloten, welke verkaveling het beste is en welke sfeer en identiteit passend zijn.
Om deze vragen te beantwoorden is tevens gebruik gemaakt van het tuinhistorisch onderzoek (opgesteld door Adviesbureau Groene monumenten en Cultuurlandschappen GMC, juli 2012) en is aandacht besteed aan de (huidige) beplanting en morfologie.
Geconcludeerd wordt dat een structuur met vier terrassen en een verkaveling in vier stroken bebouwing als meest wenselijk wordt beoordeeld. Binnen de stroken wordt de verkaveling afgestemd op het woningbouwprogramma van vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Omdat de bebouwing slechts aan een zijde van de straat is gesitueerd hebben alle straten een uitgesproken groen karakter en is in elk van de woonstraten de helling prominent aanwezig in de vorm van de 'graft'. Parkeren verspreidt zich over de straten waardoor de straten en eenvoudig profiel hebben zonder gedefinieerde parkeerplaatsen en stoepen. Het woongebied krijgt hierdoor een unieke en eigen sfeer, niet vergelijkbaar met andere locaties in de stad.
Het stedenbouwkundig plan is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting.
De locatie van het Neboklooster en de achtergelegen sportvelden valt binnen het groenstedelijk woonmilieu en ligt aan de oostkant van Nijmegen, aan de rand van de wijk Groenewoud in een bosrijke omgeving. Het nu voorliggende plan, de bouw van maximaal 30 grondgebonden woningen in de dure/duurste prijscategorie (> € 475.000,-) wordt als kansrijk gezien door de ontwikkelaar.
Woonvisie Nijmegen 2015 – 2020, samen werken aan goed wonen
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de recent vastgestelde Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In de nieuwe woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.
We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen.
In de onlangs vastgestelde woonvisie (d.d. 27-1-2016) is ook de woningbouwprogrammering voor de komende jaren vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse woningbouwlocaties in de stad. Voorlopig blijft de bevolking van Nijmegen groeien. De woningbouwopgaven zitten met name in de grondgebonden koopwoningen en de sociale etagehuurwoningen.
Echter per wijk moet goed gekeken worden welke toevoeging aan typen woningen een aanvulling in de wijk kunnen betekenen.
Coalitieakkoord
In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudend beleid gevoerd, het zogenaamde 'nee, tenzij-beleid'. Dat is nodig omdat de jaarlijkse opnamecapaciteit van koop- en huurwoningen is begrensd op 600 tot 900 woningen per jaar. Het honoreren van teveel plannen in de bestaande stad kan de Waalsprong en het Waalfront vertragen, die daardoor meer gaan kosten dan ze nu doen. We hebben wel een stevige woningbouwopgave, maar die is gebaseerd op een groei die gedurende jaren plaatsvindt.
Dit “Nee, tenzij” beleid betekent niet automatisch dat we woningbouwontwikkeling in de bestaande stad op slot zetten. Nieuwe woningbouwontwikkelingen worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente.
Gevolgen beleid voor het project
In de Woonvisie 2009-2020 wordt expliciet gesproken over het behoud van beeldbepalende panden, zoals het Neboklooster. De woningen bij het Nebo klooster zijn meegenomen in de regionale woningbouwafspraken. In de planningslijst hebben ze in het stoplichtmodel de kleur groen gekregen. Kwantitatief bestaat er dus behoefte aan deze woningen.
In de Woonvisie zijn daarnaast de gegevens van Primos 2014 verwerkt. Het aggregatieniveau van de gegevens ligt vrij hoog. De dure koopsector betreft woningen vanaf 250.000 en er kunnen geen uitspraken op woonmilieuniveau worden gedaan. ABF heeft voor de subregio een doorberekening van Socrates gemaakt waarin ook Primos 2014 wordt gebruikt. De uitkomsten van beide doorberekeningen zijn bijgevoegd in de bijlagen bij de toelichting. Vanuit Primos 2014 kunnen er in Nijmegen tussen 2015 en 2020 meer dan 4000 woningen worden toegevoegd. Dat zijn er enkele honderden meer dan uit de uitkomsten van eerdere Primos-doorberekeningen komt. Kwantitief ligt er dus ook nu nog een stevige opgave.
Kwalitatief is er een flinke verschuiving te zien van huur naar koop, zowel in de etagebouw als in de laagbouw. De vraag naar laagbouwkoopwoningen in een groenstedelijk woonmilieu is ongeveer 300 woningen in de komende 5 jaar (2015-2020) in het herstelmodel zoals dat in de nieuwe Woonvisie wordt gebruikt. Voor de subregio zijn er heel recent nieuwe doorberekeningen gemaakt, die nog hogere aantallen aangeven. Alleen in deze doorberekeningen beschikken we over gegevens per prijscategorie en woonmilieu. Daaruit blijkt dat er in Nijmegen tussen 2015 en 2020 ruimte is voor ongeveer 90 woningen in de categorie boven 430.000 euro in het groenstedelijke woonmilieu.
In ons woningbouwprogramma staan weliswaar woningen in de hele dure sector, maar met uitzondering van de woningen op het Nebo-terrein en de Landschapszone in de Waalsprong, worden er geen woningen aangeboden in het groenstedelijk woonmilieu. Deze locatie is bovendien niet vergelijkbaar met het karakter van het groenstedelijk woonmilieu in de Waalsprong. De woonwijken in de Waalsprong worden gebouwd op gronden die voorheen waren bestemd voor agrarische doeleinden. Deze nieuwe (vinex)wijken zijn/worden ruim opgezet met veel ruimte voor groen en recreatiemogelijkheden. Het nieuwbouwplan op deze locatie is uniek en niet concurrerend/vergelijkbaar met de ontwikkelingen in de Waalsprong. Dit plan wordt gerealiseerd in de bestaande stad, in een bosrijke omgeving. Er ontstaat een besloten woonwijkje met een eigen sfeer die elders in de stad niet aanwezig is.
Met een verder aantrekkende woningmarkt lijkt er dus meer dan voldoende ruimte voor de geplande woningen bij het Nebo- klooster.
In het bestaande kloostergebouw worden (100-150) zelfstandige wooneenheden gerealiseerd voor alleenstaanden, waaronder clienten van het RIBW (beschermd wonen). Deze invulling past binnen het geldende bestemmingsplan en maakt geen deel uit van de planherziening. Met de wooneenheden voor deze doelgroep wordt voorzien in de vraag naar sociale woningbouw. Naar deze vorm van wonen bestaat een grote behoefte vanuit studenten en jongeren. Door te differentieren in het woningaanbod ontstaat er een aantrekkelijk woonklimaat waar verschillende doelgroepen zich zullen thuis voelen.
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van een dertigtal woningen op de voormalige sportvelden achter het bestaande kloostergebouw. De ontwikkeling heeft geen effect op economische aspecten behalve voor zover het gebruik van de woningen voor aan huis gebonden beroep en bedrijvigheid betreft. Dit is conform het beleid, onder een aantal voorwaarden, binnen de woonbestemming toegestaan (zie ook plansystematiek).
Daarnaast is op grond van het beleid, binnen het bestaande kloostergebouw, onder voorwaarden, ondersteunende horeca toegestaan. Deze planherziening ziet echter niet op het bestaande kloostergebouw. De voorwaarden voor ondersteunende horeca zijn opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan van het bestaande kloostergebouw (bestemmingsplan Brakkenstein). Indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor ondersteunende horeca, valt hiervan geen overlast/hinder te verwachten voor de (toekomstige) bewoners van de nieuwbouwwoningen.
Bereikbaarheid/mobiliteit
Gemotoriseerd verkeer:
Ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer vindt plaats via verschillende toegangen. Het bestaande kloostergebouw ontsluit via de twee bestaande ontsluitingen aan de Nijmeegsebaan en de Sionsweg. Voor de nieuwbouw wordt een nieuwe aansluiting gemaakt aan de Sionsweg. Voorwaarden voor de nieuwe ontsluiting is dat deze veilig is. Op onderstaande afbeelding is de locatie voor de ontsluiting weergegeven.
Vanaf de Sionsweg is het relatief een korte afstand (ca. 30m) voordat die aansluit op de bestaande weg in het midden van de tuin, de zogenaamde hoofdas. Hiermee krijgen de toekomstige bewoners een eigen, herkenbare entree voor hun woonbuurt. Het nadeel is dat er groen moet worden opgeofferd (zie ook paragraaf Natuur).
Gezien de mogelijke toekomstige bewoners van het klooster, is het relatief gunstig om de twee typen bewoners (klooster en nieuwbouw) hun eigen entree en identiteit te geven en ze zoveel mogelijk te scheiden.
Langzaam verkeer:
Het plangebied kan vanuit de 3 (toekomstige) ontsluitingen ontsloten worden door fiets en voetganger. Aan de Sionsweg en Nijmeergsebaan liggen vrijliggende fietspaden die aansluiten op de bestaande en nieuwe ontsluiting.
Openbaar vervoer:
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Nijmeegsebaan. Deze bevinden zich ter hoogte van de bestaande inrit aan de Nijmeegsebaan.
Expeditie
Expeditie vindt plaats via de bestaande inrit aan de Sionsweg. Het is van belang dat er voldoende ruimte wordt gecreëerd op eigen terrein om expeditie verkeer te laten keren. Om de veiligheid van de bestaande ontsluiting te garanderen mag alleen voorwaarts ontsloten worden. Voor de nieuwe inrit geld overigens ook dat alleen voorwaarts mag worden ontsloten. Hierbij gaat het vooral om de afvalophaaldiensten.
Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "rest bebouwde kom".
De volgende normen zijn van toepassing:
De ontwikkeling voorziet in de bouw van (maximaal) 30 grondwoningen in het dure segment. Dit betekent dat de (hoogste) norm van 1,85 parkeerplaatsen van toepassing is (per woning).
Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor het bestaande kloostergebouw. Ervan uitgaande dat er in het kloostergebouw voornamelijk wooneenheden worden gerealiseerd voor beschermd wonen geldt hiervoor de (laagste) norm van 0,6 parkeerplaatsen (per woning). De parkeerplaatsen voor zowel de woningen als het bestaande kloostergebouw dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn.
Verkeersveiligheid
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de gebiedsontsluitingsweg -plus, gebiedsontsluitingsweg -basis en de industrieterreinen geldt een snelheidsregime van 50 km/h. Voor de rest van de wegen binnen de bebouwde kom geldt een snelheidsregime van 30 km/h. De Nijmeegsebaan en Sionsweg vallen onder de gebiedsontsluitingsweg -basis. Beide wegen hebben vrijliggende fietspaden, bestaan uit 2 x 1 rijstrook, in en uitritten komen rechtstreeks op de rijbaan en er geldt een maximum snelheid van 50 km/h. De Sionsweg is bovendien opgenomen in de S100 route.
Verkeerstoename:
De nieuwbouw zal voor een verkeerstoename zorgen. Er is echter voldoende ruimte op de Sionsweg om de verkeerstoename op te vangen.
Vanuit de verschillende milieu-aspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem, lucht, grondwater) zijn er geen belemmeringen voor deze ontwikkeling. Wel gelden de normale milieu aspecten bij een dergelijke ontwikkeling zoals het doen van bodemonderzoek. Bovendien ligt het plangebied in een grondwaterbeschermingsgebied, waardoor extra eisen gelden voor afvoer van water (voor het aspect Water wordt verwezen naar paragraaf 3.6).
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die vermeld staat in het Inrichtingen en vergunningen Besluit (IvB) en als zodanig als inrichting aangemerkt moet worden. In het bestemmingsplan is de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten, in het kader van de bestemmingsplannen, wordt gebruikt voor de milieuzonering, zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
De volgende inrichtingen liggen in de omgeving van het plangebied:
Naam | Straat | Nummer | SBI | Categorie | Hinder |
De Thermen | Panovenlaan | 3 | 9261.1 | 3.1 | G50 |
Stichting Pro Persona | Nijmeegse baan |
61 | 8511.4 | 2 | G30 |
Hotel/restaurant Sionshof | Nijmeegsebaan | 53 | 1 |
De afstand tussen De Thermen en de beoogde woningbouw in het plangebied is meer dan 50 meter. Hiervan is dus geen hinder te verwachten. Ook van de nabijgelegen GGZ instelling Pro Persona is geen ontoelaatbare hinder te verwachten. De geluidhinder behorende bij deze instelling wordt veelal veroorzaakt door verkeersbewegingen welke ver van de beoogde woningbouw plaatsvindt. Bovendien worden de activiteiten van deze instelling binnenkort beeindigd. De minimaal benodigde afstand tot het hotel/restaurant (voorheen: Sionshof) is 10m. Daar wordt ruimschoots aan voldaan.
Het voormalige klooster zelf blijft bestemd als “Gemengd”. Binnen deze bestemming is tevens (kleinschalige) bedrijvigheid toegestaan. Dit soort bedrijvigheid zal geen grote hindercontouren veroorzaken. De milieubelasting van dit soort kleinschalige bedrijfjes is zo beperkt dat, om hinder te voorkomen, kan worden volstaan met een bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met het gebruik van het bestaande kloostergebouw als maatschappelijke voorziening. Voor het aspect geluid geldt een (minimale) afstand van 30 meter tot aan de nieuwe woningen.
Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van het vaststellingsbesluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld.
In het plangebied heeft eerder een bodemonderzoek plaatsgevonden: “Verkennend bodemonderzoek locatie NEBO-KLOOSTER aan de Sionsweg 2 te Nijmegen, 16 juni 2008, Grontmij Gelderland bv, 99040432”. Uit het bodemonderzoek bleek dat de grond plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie (0,0 m1-mv– 0,5 m1-mv); het grondwater behoefde niet te worden onderzocht en er is visueel geen asbest gevonden.
Omdat dit bodemonderzoek al enige jaren geleden is uitgevoerd, moet er, bij de beoordeling van de omgevingsvergunning, een actualiserend bodemonderzoek plaatsvinden. De sportvelden komen in beeld voor nieuwbouw voor grondgebonden woningen. Financieel zijn er geen saneringsrisico's te verwachten.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig. In de Wgh staan voorkeurswaarden die alleen onder voorwaarden mogen worden overschreden. De voorkeurswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Voor railverkeer bedraagt de voorkeurswaarde 55 dB.
De te realiseren woningen liggen binnen het aandachtsgebied van de Sionsweg, Nijmeegsebaan en de spoorlijn Nijmegen-Venlo.
Berekeningen tonen aan dat de voorkeurswaarde zowel voor wegverkeer als railverkeer binnen het toekomstige bouwblok niet wordt overschreden.
Daarmee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures nodig.
Bestaande situatie
De luchtkwaliteit in dit plangebied wordt voornamelijk belast door verkeersuitstoot van een aantal doorgaande wegen (zoals St. Annastraat en de Scheidingsweg). Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig. Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van de gemeente Nijmegen blijkt dat nabij het plangebied geen overschrijdingen meer plaatsvinden. Voor het rekenjaar 2011 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd.
Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm |
ingangsdatum |
|
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 |
40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 |
40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 |
1 juni 2011 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer; schonere bussen; stimulering transitie naar schonere brandstoffen; stadsdistributie voor het Centrum en privilegebeleid voor toegang naar het Centrum. In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
In het onderhavige plan wordt naast het gebruik van het bestaande kloostergebouw vooorzien in de bouw van maximaal 30 grondgebonden woningen. De verkeersaantrekkende werking die deze wijziging veroorzaakt is niet dermate hoog dat een verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer ontstaat. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Gemeente Nijmegen conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerste lijnsbebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.
De nieuwe woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. De doelgroep voor de wooneenheden in het bestaande kloostergebouw zijn 'alleenstaanden'. Dit zouden ook zorgbehoevende ouderen kunnen zijn. In dat geval betreft het wel een gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof laag te noemen (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide). De woningen en wooneenheden liggen verder dan 50 meter van de genoemde drukke gemeentelijke wegen. Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het nieuwe plan op deze locatie.
In de directe nabijheid van de locatie NEBO klooster aan de Sionsweg liggen geen wegen en straten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Het plangebied ligt ruim 400 meter verwijderd van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Hierover is in principe vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Dit veroorzaakt echter nergens een overschrijding van het plaatsgebonden- en/of het groepsrisico. Ook zijn er geen hogedruk aardgasleidingen in de naaste omgeving aanwezig.
De nieuwbouw en het bestaande kloostergebouw moeten goed bereikbaar zijn voor hulpdiensten waaronder de brandweer. Brandweer Nijmegen hanteert haar notitie 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' als beoordelingskader voor bestemmingsplannen en overige ruimtelijke plannen. Voor deze beoordeling is een checklist opgesteld. In een vroegtijdig stadium van de planontwikkeling is overleg met de brandweer (afdeling Preparatie) nodig.
Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden en de stad aan te passen aan klimaatveranderingen. Dit kan door energiegebruik te beperken en duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen.
Daarnaast leidt klimaatverandering tot wijzigende omstandigheden zoals extremer weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Opgaven op deze plek zijn het voorkomen van oververhitting en het realiseren van berging voor neerslag
Met andere overheden en bouwpartijen in de regio hebben we in het Groene Akkoord afgesproken om de milieuprestatie van gebouwen met de GRP-systematiek uit te drukken en deze te publiceren. GPR scoort op vijf thema's de milieuprestatie van gebouwen en kan ingezet worden om de integrale kwaliteit van gebouwen te en verbeterpunten op te sporen. Als de ontwikkelaar nog geen licentie voor dit systeem heeft, kan de gemeente er één voor dit project ter beschikking stellen.
Voor zorgwoningen is een aparte module van GPR ontwikkeld. Hiermee is het eenvoudig mogelijk om inzicht te geven of en hoe de woningen voldoen aan de eisen op levensloopbestendigheid.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning wordt omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Voor woongebouwen liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Brakkenstein. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant.
Het betreft het terrein van het Nebo-klooster met het parkgebied erachter. Het parkgebied is grotendeels onverhard (tuin, bos en sportterreinen). De planontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwbouwwijkje op de (voormalige) sportvelden. Hierdoor worden waterbelangen geraakt vanwege de toename van de hoeveelheid verhard oppervlak en de invloed daarvan op het grondwatersysteem. Omdat het plangebied in een grondwaterbeschermingsgebied ligt, is compensatie noodzakelijk.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich in het grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord. De oostelijke beschermingsgrens van de zogenaamde 25-jaarszone, ligt op de Nijmeegse Baan, de noordelijke grens ligt ten noorden van de Radboud Campus. Deze grondwaterbescherming dient om de drinkwaterwinning in Heumensoord te beschermen.
De planwijziging heeft een direct effect op het grondwaterbeschermingsgebied door de aanleg van extra bebouwing en verharding en dus de risico's die vanuit wonen en verkeer kunnen optreden. Volgens de Provinciale Milieu Verordening Gelderland (2009) betekent dit dat uitbreiding van verharding gecompenseerd moet worden om te voldoen aan het standpunt van het “stand still- step forward” beginsel. Doel daarvan is om het risico voor grondwaterwinning in het stedelijk gebied ten behoeve van de drinkwaterproductie te verminderen.
Enerzijds wordt dit gedaan door de regenwaterafvoer van de nieuwe wijk via bodempassages (wadi's) te laten verlopen, die het regenwater zuiveren voordat het de grond in kan gaan. Het regenwater van de weg zal via het riool worden afgevoerd, dat nieuw moet worden aangelegd. Mogelijk kan dit ook via een bodempassage afgevoerd worden.Uitleg over de provinciale regels kan gevonden worden op: :http://www.gelderland.nl/4/Home/Hier-werkt-de-provincie-Gelderland-aan/Energie,-milieu-en-wKort samengevat komt het hierop neer:
- waar mogelijk dient gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Dit zijn bouwmaterialen die geen verspreiding van zware metalen en of organische micro-verontreinigingen veroorzaken en hierdoor geen nadelige invloed hebben op de bodem en het grondwater. Dat betekent dat er in principe geen koper, brons en zink kan worden toegepast als dakbedekking. Lood moet worden geseald om run-off te voorkomen.
- er mag geen lokale verslechtering optreden van de bodemkwaliteit door infiltratie.
- voor regenwater van daken geldt dat gebruik gemaakt kan worden van groene wanden/daken voor filtering/berging van regenwater en/of een bodempassage;
- voor regenwater afkomstig van parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van filtering door een bodempassage in een groene wadi constructie;
- het is niet toegestaan om ondergrondse voorraadtanks in het plangebied toe te passen.
- er mogen geen potentieel bodembedreigende activiteiten plaats vinden.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Omdat dit plangebied hoog op de stuwwal ligt is dit simpel te realiseren.
Ruimtelijk wordt er een risicovermindering gerealiseerd, zoals verwoord in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (2013). In het plan wordt de bestaande bouwtitel achter het klooster ingeruild voor die op de sportterreinen. Het totale plan voor nieuwbouw, tuinen , ontsluiting en wadi's heeft een omvang van 17.095 m2. Binnen het plangebied ligt nu een bouwmogelijkheid grenzend aan het klooster voor een footprint van 2.682 m2. Dat betekent dat in totaal 14.413m2 in ieder geval twee keer gecompenseerd moet worden. In totaal gaat het dan over ca 29.000 m2.
Daarnaast ziet de initiatiefnemer een mogelijkheid voor compensatie door voor de locatie op onderstaande afbeelding aan de Rijksweg te Malden (gemeente Heumen) afspraken te maken, waarbij de agrarische bestemming met natuurwaarden wordt vervangen door de bestemming natuur.
Dit perceel is ruim 4ha groot, dus groot genoeg om de nog resterende oppervlakte te compenseren. De risico's van het grondwaterbeschermingsgebied bij de bestaande extensieve vorm van agrarisch gebruik zijn echter redelijk beperkt. Feitelijk zal het gebied dus niet veel anders gebruikt gaan worden. Het perceel dat wordt omgezet naar natuur is daarom een stuk groter dan de eerder berekende oppervlakte die nodig is ter compensatie. Het perceel moet worden ingericht ten behoeve van de natuurfunctie (behorend bij het Gelders Natuur Netwerk).
Riolering/ hemelwater
Langs het plangebied ligt onder de Sionsweg geen gemengde vrijvervalriolering. Wel is er een persleiding aanwezig op sommige stukken, maar waarschijnlijk kan daar niet op worden aangesloten. Onder de Panovenlaan ligt wel een vrijvervalriolering en de gemeente vindt het wenselijk dat daar op wordt aangesloten. Dat betekent dat de afvalwaterafvoer over terrein van derden moet gaan lopen. De Nijmeegse Baan is eigendom van de gemeente Groesbeek en als het afvalwater daarheen afgevoerd gaat worden, zal dus met hen moeten worden overlegd.
Voor het maken van nieuwe rioolaansluitingen in de openbare ruimte vanaf de perceelsgrens tot aan het hoofdriool moet een aanvraag worden ingediend bij de afdeling Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > digitale balie > rioolaansluiting). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze rioolaansluiting verhaald op de aanvrager.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan te sluiten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.
Schoon hemelwater moet in de bodem worden geïnfiltreerd. Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. De voorzieningen voor hemelwaterafvoer moeten aantoonbaar het afvloeiende hemelwater kunnen verwerken en geen overlast veroorzaken op naburige percelen.
Het hemelwater dat afstroomt van (nieuwe) verharde oppervlakken kan gemakkelijk op dit terrein afgevoerd worden naar een plek in het plangebied om daar in de bodem te infiltreren. Dit geldt voor de nieuwbouw, maar eventueel ook voor de oudbouw die afgekoppeld kan worden. Er moet altijd eerst een bodempassage zijn in verband met zuivering van het hemelwater. De hoeveelheid hemelwater kan worden gereduceerd door de toepassing van groendaken of door het water nuttig te gebruiken (doorspoelen w.c's etc). De manier waarop het hemelwater geïnfiltreerd kan worden hangt af van de lokale bodemgesteldheid en de grondwaterstanden. De bodem bestaat uit spoelzanden van de stuwwal en heeft daarom in het algemeen een redelijke infiltratiecapaciteit. Dit moet echter altijd ter plekke worden gecontroleerd. De maximale grondwaterstand ligt voor het plangebied meer dan 40 meter beneden maaiveld. Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden is de MilieuAtlas beschikbaar. Deze is te vinden via www.nijmegen.nl > wonen & leven > milieu, groen en afval > milieuatlas.
Bij ontwikkelingsprojecten is de projectontwikkelaar verantwoordelijk voor het overleg en de afstemming met de oppervlaktewaterbeheerder (waterschap Rivierenland). Volgens beleid van het waterschap moet bij projecten met een verhard oppervlak van meer dan 300 m2 het waterschap in een vroegtijdig stadium bij de ontwikkelingen betrokken worden.
Wetgeving
Natura 2000 en Natuurbeschermingswet
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.
Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Conclusie
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan. Daarmee is ook de Natuurbeschermingswet niet van toepassing.
Flora en faunawet
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Conclusie:
Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (zie bijlage). Uit dit onderzoek blijkt dat er in het gebied beschermde soorten voorkomen maar dat deze soorten geen vaste rust-en verblijfplaatsen hebben in dit gebied. Ook zijn in de te kappen bomen geen nesten met een jaarrond beschermde status van vogels of zoogdieren aanwezig. De bomen die in het kader van onderhoud mogelijk gekapt moeten worden zijn niet beoordeeld. Omdat holten echter voornamelijk in oudere bomen te verwachten zijn, wordt hiermee geen conflict verwacht. Voor wat betreft de woningbouw en de aanleg van de toegangsweg is geen ontheffing nodig vanwege beschermde soorten. Tijdens de onderhoudswerkzaamheden moet worden beoordeeld of er verblijfsfunctie voor beschermde soorten aanwezig zijn in de te kappen of te snoeien bomen en hoe negatieve invloed op deze soorten voorkomen moet worden. Dit moet nader omschreven worden in een ecologisch werkprotocol. Pas als negatieve invloed niet voorkomen kan worden, is mogelijk (alsnog) een ontheffing nodig.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.
Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie zijn de volgende beleidskaders opgenomen ten aanzien van de natuur:
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Groene Ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
Conclusie:
Dit bestemmingsplan ligt niet in de EHS/GNN/GO zodat deze kaders niet van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.
afbeelding Omgevingsvisie Provincie Gelderland: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Handboek Stadsbomen en Algemeen Plaatselijke Verordening (APV)
Handboek stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Conclusie:
De bomen langs de Sionsweg behoren tot de hoofdbomenstructuur en zijn van monumentale waarde. Deze bomen dienen behouden te blijven.
Het Regionaal Plan 2005-2020 geeft de gemeenschappelijke beleidsambities weer voor de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen. Aangezien het Regionaal Plan wordt beschouwd als uitwerking van het Streekplan fungeert het tevens als toetsingskader voor lokale plannen. Voor natuur is dit vastgelegd in de 'Richtlijn compensatie natuur en bos'. Als er voor een bepaalde ontwikkeling bos of natuur moet verdwijnen dat als zodanig bestemd is, dan zegt het provinciale Streekplan (2005) daarover: 'het totale oppervlak aan natuur en bos in de provincie mag niet verminderen. Waar iets verdwijnt, zal dat op een andere plaats vervangen moeten worden.'
Bevoegd gezag voor de Richtlijn compensatie natuur en bos is de provincie Gelderland.
Conclusie:
In dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming Bos en/of Natuur op één of meerdere plekken. Derhalve is de Richtlijn compensatie natuur en bos aan de orde. Er is een compensatieplan opgesteld (zie kaart) en dit is ter toetsing aan de provincie Gelderland voorgelegd.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen'. De hoofddoelstellingen uit het beleid zijn:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Conclusie:
Het terrein van het kloostergebouw zelf behoort niet tot de hoofdgroenstructuur maar de bosgebieden wel. Deze dienen dan ook in stand te blijven. Aangezien het hier gaat om een ontwikkeling om voor het klooster inclusief groene omgeving een duurzame toekomst mogelijk te maken zijn wijzigingen in dit deel van hoofdstructuur mogelijk mits zorgvuldig ingepast en het plan bijdraagt aan versterking van de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur. Ecologische waarden en biodiversiteit dienen hierbij een nadrukkelijke rol te spelen.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Het kloostercomplex Nebo en de plantenkas in de kloostertuin zijn beschermd als rijksmonument.
Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en/ of historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing die geen beschermde status heeft gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.
Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Aan waardevolle elementen worden planregels en passende functies gekoppeld, zodat de karakteristieken als uitgangspunt genomen kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen en veranderingen. Kenmerken van de bebouwing, zoals hoofdvorm en omvang, worden beschouwd als onderdeel van de identiteit van een plek.
In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen in gebiedstype 3. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal voor het ontwerp- en ontwikkeltraject een cultuurhistorische rapportage gevraagd worden, waarin de kansen en beperkingen met betrekking tot cultuurhistorie zijn benoemd.
Cultuurhistorische waarden
Kloostercomplex
Het Neboklooster is een beschermd rijksmonument. Het klooster, gebouwd tussen 1926-1928 naar ontwerp van de bekende RK architect Jan Stuyt met muurschilderingen van Piet Gerrits, is van de vele Nijmeegse kloosters wellicht het meest indrukwekkende. Dit dankt het gebouw niet alleen aan zijn bijzondere architectuur, maar ook aan de verheven ligging. Het klooster ligt tegenover de Heilig-Landstichting (gemeente Groesbeek), van oorsprong een devotiepark, dat ruim een decennium eerder ontworpen is door dezelfde kunstenaars. Het complex van de Heilig-Landstichting is eveneens van rijkswege beschermd. Aan de ligging tegenover het 'Heilig Land' heeft het St. Alphonssuseminarie zijn bijnaam Nebo te danken, naar de berg Nebo in het bijbelse Palestina, van waar het Heilige Land te zien was. Beide complexen waren door een weg en een zichtas met elkaar verbonden.
Het hoofdgebouw is gesitueerd rondom twee binnenhoven aan weerszijden van een middenas. In de middenas bevinden zich de voormalige kloosterkerk, de sacramentskapel en de jongenskapel allen met muurschilderingen van Piet Gerrits, voorts de keuken met oorspronkelijke kastenwand en de bibliotheek met oorspronkelijke boekenkasten en omloop. Links van de middenas is het voormalige klooster gesitueerd, rechts het kleinseminarie. Beide bouwdelen hebben een gang rondom de binnenhof, waaraan respectievelijk de kloostercellen en de klaslokalen liggen.
Tuin
De oorspronkelijke tuinaanleg is in grote lijnen nog goed af te lezen uit de aanwezige groenstructuur. De voor- en achtertuin hebben geen beschermde status, maar zijn cultuurhistorisch waardevol als onderdeel van het ensemble dat het voormalig kloostercomplex vormt.
In het rapport 'Haalbaarheidsonderzoek Herbestemming Neboklooster te Nijmegen', dat in 2012 door Hylkema Consultants BV is opgesteld, wordt geconstateerd dat het klooster samen met de tuin- en parkaanleg een beeldbepalend en vanuit historische optiek belangrijk onderdeel van het ensemble is. De tuin- en parkaanleg wordt van belang geacht als duidelijk voorbeeld van een aanleg waarin het zelfvoorzienende karakter van een klooster en de geestelijke ontspanning tot uiting komen.
Bepalend voor het cultuurhistorisch karakter van het kloostercomplex is de voortzetting van de centrale as van het kloostergebouw in de tuin- en parkaanleg. De laan biedt vanuit de tuin- en parkaanleg een zichtas op het kloostergebouw. Bovendien speelt de centrale as een belangrijke rol in de functionele inrichting van het terrein. In de rapportage van Hylkema Consultants BV (2012) wordt hierover vermeld, dat het gedeelte ten noorden van de as oorspronkelijk bestemd was ´voor het lichaam´. Dit gedeelte omvatte de moestuin en de speelplaats. Het gedeelte van de tuin- en parkaanleg ten zuiden van de centrale as was bestemd ´voor de geest'. In dit gedeelte werden een wandelpark en boomgaard aangelegd. De centrale as, met de kerk als basis, staat 'voor de ziel'.
De gronden die op grotere afstand van het kloostergebouw lagen, werden minder intensief gebruikt. De functionele indeling was hier eveneens aanwezig. Aan de noordzijde van de centrale as lagen grasvelden, waarop later de huidige sportvelden werden aangelegd. Aan de zuidzijde lag de begraafplaats.
Vermeldingswaardig is dat de hoofdas samenvalt met een oude perceelsgrens, die reeds op het kadastraal minuut van omstreeks 1830 staat weergegeven. Op het perceel ten noorden van deze perceelsgrens stond hakhout (met dennen), terwijl ten zuiden ervan heide lag. Deze heide is later beplant met naaldbos. In de huidige situatie is dit onderscheid in beplanting aan weerszijden van de hoofdas nog herkenbaar: het park ten zuiden van de centrale as kenmerkt zich door de aanwezigheid van loof- en naaldbomen en groenblijvende soorten, terwijl ten noorden van de centrale as naaldhout en groenblijvende onderbeplanting ontbreekt (Plannendokter, 2013).
Onderdeel van de rapportage van Hylkema Consultants BV vormt het 'Tuinhistorische onderzoek NEBO-klooster', dat in 2012 werd uitgevoerd door Adviesburo Groene Monumenten en Cultuurlandschappen. In dit onderzoek worden de afzonderlijke tuinhistorische waarden beschreven, die op het kloosterterrein voorkomen. Geconstateerd wordt dat de volgende elementen van de tuin- en parkaanleg een hoge monumentwaarde bezitten:
Onderstaande afbeelding uit de rapportage van Hylkema Consultants BV, biedt een overzicht van de aanwezige tuinhistorische waarden:
Waardestelling tuin- en parkaanleg Neboklooster (bron: Hylkema Consultants BV, 2012)
Effect van planherziening op cultuurhistorische waarden
Het kloostergebouw maakt geen onderdeel uit van deze planherziening. De planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het kloostergebouw blijven derhalve gehandhaafd.
De planherziening voorziet in het bieden van nieuwe bouwmogelijkheden op de sportvelden achter het klooster. Het thans bestaande L-vormige bouwvlak aan de zijde van het juvenaat wordt niet overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Door deze herpositionering van het bouwvlak wordt onder meer bewerkstelligd, dat het aanzicht van het monumentale kloostergebouw vanuit de achterliggende tuin- en parkaanleg niet verstoord kan worden door nieuwe bebouwing. Bovendien leidt een herpositionering van het bouwvlak ertoe, dat nieuwe bebouwing uitsluitend gerealiseerd kan worden in gedeelten van de tuin met indifferente monumentwaarden. Door nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op de open terreinen toe te laten kunnen de meeste groenelementen en -structuren behouden blijven en blijft de aantasting van het parkbos beperkt.
Ten behoeve van de ontsluiting van het nieuwe woonbuurtje zal door het parkbos ten zuiden van de huidige sportvelden een ontsluitingsweg aangelegd worden. Bij de inpassing van deze ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer is de keuze gemaakt om geen gebruik te maken van de bestaande lanen, aangezien deze lanen een (te) smal profiel hebben en aantasting van de bestaande laanstructuren zeer ongewenst wordt geacht. Bovendien wordt door de beoogde ontsluiting voorkomen dat drukte en verstoring plaatsvindt in de omgeving van de begraafplaats en het klooster (Plannendokter, 2013). Met het ontwerp voor de ontsluitingsweg dient rekening te worden houden met de elementen van de tuin- en parkaanleg met een hoge en positieve monumentwaarde.
Behoud en herstel van cultuurhistorische waarden
Met de initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt om de tuin- en parkaanleg te restaureren, conform oorspronkelijk ontwerp. Daartoe is in een anterieure overeenkomst aan de nieuwbouwmogelijkheid expliciet de voorwaarde verbonden dat een integraal plan voor de nieuwbouw en de tuin- en parkaanleg (inclusief het voorterrein en de monumentale tuin met begraafplaats en vijver) wordt opgesteld, waarbij ook de relatie wordt gelegd met het omliggende landschap. De ambities, uitgangspunten en randvoorwaarden ten aanzien van de herontwikkeling van het exploitatiegebied zijn vastgelegd in een ambitiedocument, een stedenbouwkundig plan en een beheer- en onderhoudsplan. Daarin zijn onder meer de verplichtingen opgenomen met betrekking tot het in oorspronkelijke staat terugbrengen en beheren van de tuin rondom het klooster.
In het 'Ambitiedocument Nebo-klooster' (Gemeente Nijmegen, 2012) is verwoord dat een ontwikkeling op de vlakliggende sportvelden kansen en mogelijkheden biedt om de tuinen (voor en achter) en het totale complex in ere te herstellen. Belangrijke uitgangspunten zijn dat de tuin en monumentale plantenkas conform oorspronkelijk ontwerp worden gerestaureerd en dat het padenpatroon, de begraafplaats, de vijver en trappartijen behouden blijven. In het ambitiedocument is vastgelegd dat het sterke aanbeveling verdient om de voortuin te restaureren met als inspiratiebron de vroegere situatie met de zichtas naar de Heilig Landstichting.
De stedenbouwkundige kaders voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling zijn verder uitgewerkt in het 'Stedenbouwkundig plan sportveldlocaties Nebo klooster' (Plannendokter, 2013). In dit onderzoek is rekening gehouden met de cultuurhistorische uitgangspunten, die in het ambitiedocument zijn verwoord. Daarnaast zijn mede op basis van het ´Tuinhistorisch onderzoek NEBO-klooster' (Adviesburo Groene Monumenten en Cultuurlandschappen, 2012) keuzes gemaakt ten aanzien van de ontsluiting en verkaveling van het woonbuurtje, waarbij cultuurhistorie als een belangrijke afwegingsfactor heeft gediend. Tot slot wordt in het 'Stedenbouwkundig plan sportveldlocaties Nebo klooster' op hoofdlijnen ingegaan op het toekomstig beheer, waarbij bepleit wordt om verschillen tussen tuinen, wandelpark en bos scherp te houden.
In het 'Beheer- en onderhoudsplan Nebo' (Plannendokter, 2014) is de beheersvisie voor de tuin- en parkaanleg van het Nebo-klooster neergelegd. Voor verschillende beheerseenheden wordt beschreven op welke wijze systematisch beheer en onderhoud zal plaatsvinden, vanuit de doelstelling om “al de levende en dode elementen/materialen met een hoge – en met een positieve monumentenwaarde duurzaam en in samenhang in stand te houden, waarbij, voor zover mogelijk, de ecologische waarden worden geoptimaliseerd”.
Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel.
Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie binnen het plangebied
Het plangebied ligt in een waarde 1 gebied, wat wil zeggen dat de waarde van het gebied of onbekend is, of een lage dan wel middelhoge verwachting kent. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Omdat de archeologische waarde van het terrein nog niet of onvoldoende is vastgesteld, dient er bij vergunningplichtige ingrepen onderzoek te komen, dat uitmondt in een door het bevoegd gezag goedgekeurd onderzoeksrapport. In dit rapport dient de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate worden vastgesteld, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen. In dit geval is dat de gemeente Nijmegen.
Vondsten en eerder onderzoek in de omgeving wijzen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die vanaf de steentijd kunnen dateren. Meerdere vondsten wijzen op menselijke activiteiten in de Romeinse tijd. Speciale aandacht verdient de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog is het klooster gevorderd door het Duitse leger, terwijl het tijdens en na de bevrijding van Nijmegen intensief gebruikt is door geallieerde troepen. Resten hiervan kunnen in en rond de gebouwen nog aanwezig zijn.
Onbevestigde berichten van metaaldetectiezoekers wijzen op de aanwezigheid van munitie en andere resten uit de Tweede Wereldoorlog. Daarbij zouden ook menselijke resten zijn gezien. Dit kan misschien herleid worden naar een tijdelijke functie van het klooster als (nood-) hospitaal.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven:
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Benodigd onderzoek
Er moet onderzoek komen waarin vastgesteld wordt hoe het met de archeologische waarde van het plangebied is gesteld. Archeologisch onderzoek waarbij geboord of gegraven wordt, kan alleen verricht worden door daartoe gecertificeerde bedrijven en instellingen. Voor een gravend onderzoek is een vooraf door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen verplicht.
Door het opnemen van de gestandaardiseerde regels uit het facetbestemmingsplan archeologie van de gemeente Nijmegen, in het bijzonder die voor waarde 1 archeologie, wordt geborgd dat het benodigde onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit wordt vervolgens als voorwaarde aan de benodigde omgevingsvergunning gekoppeld. Met het indienen van het door de bevoegde overheid goedgekeurd onderzoeksrapport zal dan aan de gestelde voorwaarden vanwege de archeologie voldaan zijn.
Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988
Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
4.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Planvorm
Er is gekozen voor een vrij globaal bestemmingsplan waarbij alleen een bouwvlak is opgenomen voor de nieuwe woningen. In het bouwvlak is het maximum aantal wooneenheden en de (maximale) goot- en bouwhoogte aangegeven. Deze wijze van bestemmen maakt het mogelijk om de positionering van de woningen binnen het bouwvlak, alsmede de daarbij behorende tuinen en/of aan-uit en bijgebouwen, flexibel in te vullen.
Daarnaast is de locatie van de ontsluiting voor het verkeer en de compensatie (bos) voor de (extra) verharding in het grondwaterbeschermingsgebied aangegeven. Deze compensatie komt in de plaats van de bouwmogelijkheid uit het voorgaande bestemmingsplan. Deze bouwmogelijkheid is hiermee komen te vervallen.
Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld.
Planmethodiek
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
4.2 Artikelsgewijze toelichting
Waar de overige paragrafen van deze toelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en de strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de digitale verbeelding verbonden zijn met een of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (hoofdstuk 1)
- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
- Algemene regels (hoofdstuk 3)
- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Om de beoogde ontwikkeling financieel haalbaar te maken is met de eigenaar van de gronden een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over het onderhoud en beheer van de gronden nadat de ontwikkeling is gerealiseerd.
In de exploitatieovereenkomst is aan de nieuwbouwmogelijkheid de voorwaarde verbonden dat een integraal plan voor de nieuwbouw en landschap (inclusief het voorterrein en de monumentale tuin met begraafplaats en vijver) wordt opgesteld. Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen ten aanzien van de (bos)compensatie.
Om de beoogde ontwikkeling (het realiseren van woningen op de voormalige sportvelden) mogelijk te maken, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tegen het (ontwerp)-bestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden meegenomen bij de besluitvorming over de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 april 2017 tot en met 24 mei 2017 ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". In deze periode is er één zienswijze (namens bewoners van 8 nabijgelegen woningen) ingediend. In de zienswijzennota 'Nijmegen Brakkenstein - 2 (Nebo klooster)' is de ingekomen zienswijze opgenomen en voorzien van een gemeentelijke reactie. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen gewijzigd.
Inhoud reactie:
Reactie gemeente:
Naar aanleiding van de reactie van de Provincie heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden en is een compensatieplan opgesteld ten behoeve van grondwaterbeschermingsgebied. Het ontwerpbestemmingsplan voor deze locatie (Bestemmingsplan Buitengebied, natuurontwikkeling Elshof (tegenover Rijksweg 5) wordt tegelijkertijd met dit ontwerpplan ter visie gelegd.
Inhoud reactie:
De waterwinning Heumensoord staat onder toenemende druk van de uitbreidende stad. In het grondwaterbeschermingsgebied komen steeds meer woningen en activiteiten waardoor het risico op en de werkelijke vervuiling van het grondwater toeneemt. Dit is een ongewenste situatie.
Vitens stelt zich op het standpunt dat het plan Brakkenstein 2 een grotere belasting betekent van het grondwater en een toename van het risico op verontreiniging.
Reactie gemeente:
Met de compensatie voor het grondwaterbeschermingsgebied op de locatie aan de Rijksweg te Malden zijn de risico's voor de drinkwatervoorziening afgenomen.
Inhoud reactie:
Reactie gemeente:
Het hotel/restaurant is opgenomen in de toelichting. De te realiseren woningen zijn inmiddels op 'groen' gezet in het kader van de regionale woningafspraken.