direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Valburg - 20 (Transformatorstation afslag A15)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT en Liander willen aan de Rietgraaf, nabij afslag 38, een nieuw transformatorstation realiseren. Met het plan wordt beoogd om knelpunten in het elektriciteitsnetwerk aan te pakken en de energievoorziening voor de inwoners en bedrijven van Nijmegen noord te kunnen blijven garanderen. Om de vermogensgroei in Nijmegen en omgeving op te vangen, is het nodig om een nieuw transformatorstation in Nijmegen te realiseren. Met het voorliggende nieuwe bestemmingsplan wordt het gewenste transformatorstation mogelijk gemaakt.

TenneT levert als landelijke beheerder elektriciteit via het hoogspanningsnet voor ongeveer 41 miljoen mensen in Nederland en Duitsland. Liander is verantwoordelijk voor het aanleggen, onderhouden en beheren van elektriciteitsnetten in de provincie Gelderland en in delen van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland, Utrecht en Friesland. Binnen dit verzorgingsgebied transporteert Liander elektriciteit naar 3,1 miljoen huishoudens, bedrijven en instellingen. Liander werkt iedere dag aan een energievoorziening die iedereen onder gelijke condities toegang geeft tot betrouwbare, betaalbare en duurzame energie. Om dat voor elkaar te krijgen, is het belangrijk om de veiligheid, kwaliteit en capaciteit van de netten hoog op orde te houden. De netinfrastructuur moet nu en in de toekomst aan de capaciteitsbehoefte van de klanten voldoen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rietgraaf, bij afslag 38 van de A15. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door een waterplas aan de Griftdijk en aan de westzijde en zuidzijde door het toekomstige bedrijventerrein (Park 15, in de gemeente Overbetuwe). Aan de noordzijde ligt afslag 38 van snelweg A15. Zie onderstaande afbeelding voor de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0001.png"

Figuur 1 Het plangebied (in rood) in zijn omgeving

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als D 2339. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2,9 hectare (287.500 m²).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het grootste deel van de locatie is het vigerende bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg'. Dit bestemmingsplan is op 2 november 2010 onherroepelijk geworden.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat de huidige bestemming 'Agrarische doeleinden' de bouw van een transformatorstation niet toestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0002.jpg" Figuur 2 Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg' met in rood de planlocatie

Aan de noordzijde van de locatie voor het transformatorstation vigeert voor een smalle strook het bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 11 (Afslag 38, zuidelijke tak). In februari 2012 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Daar ligt de bestemming 'Verkeer'. Ook binnen deze bestemming is een transformatorstation niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0003.jpg" Figuur 3 De verbeelding van het onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 11 (Afslag 38, zuidelijke tak)

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als akkerland. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een combinatie van agrarisch gebied en bedrijven aan de rand van de snelweg. Het gebied is in ontwikkeling als bedrijventerrein. Agrarische grond wordt stapsgewijs omgezet naar bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0004.png" Figuur 4 Foto met het plangebied aan de rechterzijde van de weg

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is sprake van een 150/20kV transformatorstation bestaande uit een TenneT en een Liander deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0005.jpg" Figuur 5 Schematische inrichting en indeling van het terrein

Het TenneT deel bestaat uit 2 portalen, een 150kV schakeltuin en een Centraal Diensten Gebouw (CDG).

Op de 2 portalen worden de 150kV hoogspanningslijnen opgevangen en vandaar naar de 150kV schakeltuin geleid. Dat gebeurt om technische redenen aan de noordzijde met bovengrondse lijnen en aan de zuidzijde met ondergrondse kabels. Via de portalen en de 150kV schakeltuin wordt de 150kV hoogspanning van de lijnverbinding beschikbaar gemaakt in het transformatorstation. De 150kV schakeltuin bestaat uit een tweetal parallelle hoofdrails (A en B) met dwars daar op 8 zogenaamde 150kV velden. De hoofdrails dienen om de stroom en spanning in de schakeltuin te verdelen. Via 2 lijnvelden en 2 kabelvelden wordt via de nabij gelegen portalen de verbinding tussen het transformatorstation en de hoogspanningslijnen gemaakt. Via 3 transformatorvelden wordt de 150kV spanning met hoogspanningskabels naar de 3 150/20kV vermogenstransformatoren van Liander geleid. Een koppelveld dient om hoofdrail A met hoofdrail B te kunnen koppelen indien de bedrijfsvoering daarom vraagt. Er is in de eindsituatie in de schakeltuin nog reserveruimte gereserveerd voor 1 extra 150kV veld.

Alle velden bevatten verschillende componenten waarmee de stroom en spanning worden gemeten en, indien gewenst, automatisch of handmatig uit of in kan worden geschakeld.

Een rondweg om de schakeltuin maakt toegang tot de velden mogelijk voor transport van materiaal en materieel dat nodig is bij storing en onderhoud. Bliksempieken in de schakeltuin zorgen ervoor dat bij een eventuele blikseminslag geen schade kan ontstaan aan de installaties en het transformatorstation gewoon stroom kan blijven leveren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0006.jpg"

Figuur 6 Een schakelveld met bliksempieken

Het CDG gebouw bevat alle apparatuur om het transformatorstation te monitoren, te beveiligen en op afstand te besturen via een landelijke bedieningscentrale. Er is voorzien in verblijfsruimtes voor storingsmonteurs en beheerders, maar in principe is het transformatorstation onbemand.

Het Liander deel bestaat uit 3 transformatorruimtes, 2 schakelhallen en een bedieningsruimte.

De transformatorruimtes bevatten ieder een 80MVA vermogenstransformator die de 150kV hoogspanning van TenneT omlaag transformeert naar de 20kV middenspanning van Liander. De transformatorruimtes zijn ommuurd met 3 betonnen wanden om bij een onverhoopte storing van één van de transformatoren schade aan de naastgelegen transformatoren en installaties te voorkomen. Iedere transformatorruimte is aan 1 zijde toegankelijk voor onderhoud en om, indien nodig, de transformator te kunnen vervangen.

In normaal bedrijf zijn 2 van de 3 transformatoren in bedrijf en staat de 3de uit als reserve. Hiermee kan Liander de gewenste hoge leveringszekerheid van elektriciteit bewerkstelligen, ook tijdens onderhoud of een storing. Op de wanden van de transformatorruimtes staan bliksempieken ter bescherming van de transformatoren tegen schade en uitval bij blikseminslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0007.jpg"

Figuur 7 Transformatoren

De 2 schakelhallen bevatten ieder een schakelinstallatie die de 20kV spanning van de transformatoren via 20kV velden verdelen over de vele afgaande 20kV kabels. Deze kabels verlaten het terrein aan de westzijde van het terrein richting de 20kV grootverbruik-klanten en de Liander transformatorhuizen waar de 20kV spanning verder omlaag wordt getransformeerd naar de 400 Volt laagspanning die onder andere in de meterkast thuis wordt aangeboden.

De bedieningsruimte bevat alle apparatuur om de transformatoren en de schakelinstallaties te beveiligen en te besturen. Voor Liander personeel dat het transformatorstation beheert en onderhoudt is in een kleine verblijfsruimte voorzien. Echter, net als bij TenneT, worden de Liander installaties via een landelijke bedieningscentrale gemonitord en bestuurd en is tijdens normaal bedrijf geen personeel aanwezig.

Het transformatorstation en de portalen zijn omheind met een hoog hekwerk om te voorkomen dat onbevoegden het transformatorstation betreden en in aanraking komen met de hoogspanning.

2.3 Stedenbouwkundige karakteristieken

2.3.1 Bestaande situatie

Parallel gelegen aan de A15 ten noordwesten van Nijmegen ligt de Rietgraaf. Een ontsluitingsweg die de gemeente doorkruist om het verkeer vanaf afslag 38 zowel naar Park 15 als De Grift en verder Nijmegen in te begeleiden. Gelegen aan de zuidzijde van de Rietgaaf ligt nog net voor de gemeentegrens van Overbetuwe een driehoekig kavel. Deze kavel kenmerkt zich door de agrarische grond en een zichtbare hoogspanningsmast. De kavel is omsloten door zogeheten A-watergangen met aan de randen rietvegetatie en aan de Rietgraafzijde ligt een twee-richtingsfietspad alvorens het asfalt van de Rietgraaf zelf zichtbaar wordt. Recht tegenover de kavel bevindt zich een af- en oprit van de A15 waar aan weerskanten een wadi met permanent wateroppervlak is gesitueerd, er naast staat één van de vier gerealiseerde windmolens van Nijmegen. De omgeving bestaat uit akkerbouw en grasland waar aan de zijde van Overbetuwe bedrijventerrein Park 15 in de planning staat. Aan de kant van Nijmegen staat aan het begin van de Rietgraaf een bosje waar de Roek zijn nesten heeft. Achter het bosje ligt, net na de oude Griftdijk, het bedrijventerrein de Grift, welke zich uitstrekt tot aan het spoor tussen Arnhem en Nijmegen. Vanaf afslag 38 ligt de Griftdijk die naar het zuiden rijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0008.jpg" Figuur 8 De locatie en de omgevingskenmerken

De stedenbouwkundige situatie bestaat uit diverse ingrediënten; het asfalt, grasland, akkerland, waterstructuren, energievoorzieningen en bedrijven. Het zijn de bomen die in harmonie met het water, greppels, riet en gras de hoofstructuur en lange lijnen vormen. Deze geeft het noordelijke deel van Nijmegen haar vorm en structuur. Ook langs de kavel komt deze groen (ecologische) structuur zowel aan de noord- als zuidzijde van de kavel voor.

2.3.2 Toekomstige situatie

Met de komst van het transformatorstation van TenneT en Liander zal er op de kavel een veelvoud aan verticale lijnen ontstaan door de technische installaties die nodig zijn voor het omvormen van elektriciteit. Deze zal geaccentueerd worden door de verticaliteit van ingeplant groen als kruiden en rietgewassen. Een natuurlijke omgeving moet het transformatorstation doen landen in een groene hoofdstructuur welke van oost naar west langs de A15 loopt. Het transformatorstation zal zijn rol als ruimtelijke printplaat voor de stad en landschap spelen waar met kleurstelling, lijnen en waar mogelijk materialen natuurlijke eigenschappen worden geaccentueerd. Gelegen in een ecologische structuur spelen de energievoorzieningen (windmolens, zonnevelden, hoogspanningsmasten en transformatorstation) een grote rol waardoor een energielandschap ontstaat herkenbaar als de stekkerdoos voor Nijmegen. Er ontstaat een stedenbouwkundige situatie waar er, naast het vele asfalt, een groene hoofdstructuur zichtbaar is waarin zich een afgebakend terrein bevindt welke minimalistisch opvalt door zijn terugliggende positie op de kavel en de (op natuur) afgestemde materialisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0009.jpg" Figuur 9 Definitieve indeling van het perceel en zijn omgeving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het NNN.

Betekenis voor het project
De dertien nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit project. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor dit projectbesluit zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het provinciale beleid en met name het gemeentelijk beleid.

3.1.1 Rijksbeleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De in het plan voorziene ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt blijkens artikel 1.1.1, eerste lid, sub i Bro verstaan een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Nutsvoorzieningen, waaronder transformatorstations zijn niet met naam genoemd in de definitiebepaling en worden blijkens de ministeriële handreiking niet onder de restcategorie van 'andere stedelijke voorzieningen' geschaard.

3.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat het plan niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling.

3.2 Relevant provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant. Het doel is om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken ligt de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Er zijn zeven samenhangende ambities om na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De Omgevingsverordening richt zich, net zo breed als de Omgevingsvisie, op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening heeft de status van een:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer;
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

In de omgevingsverordening zijn voor de projectlocatie de volgende punten van belang:

1. Instructieregels bescherming grond- en drinkwater.
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Dit heeft geen nadelig effect op het plan.

2. Verbod van nieuwvestging en uitbreiding van glastuinbouw en veehouderijen.
Dit heeft geen effect op het plan.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

De structuurvisie Nijmegen 2013 bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en geeft de keuzes weer die de gemeente Nijmegen maakt in het ruimtelijk beleid. Met de Structuurvisie wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke ambities, die zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma. De Structuurvisie kent een planhorizon van 10 jaar.

In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Structuurvisie relevant:

Nijmegen kent een kwalitatief gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen. Onze ambitie is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. We kiezen ervoor om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat we overgaan tot de aanleg van nieuw bedrijventerreinen. Ook streven we naar goed bereikbare en zorgvuldig beheerde en onderhouden bedrijventerreinen.

In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen van de stadsregio zijn afspraken gemaakt om het overaanbod aan bedrijventerreinen in de regio terug te dringen. Voor Nijmegen betekende dit het “on hold” zetten van de nieuwe uitleglocatie in de A73 zone en de prioriteit leggen bij ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift mits de marktvraag voldoende onderbouwd wordt en de handreiking van de SER ladder wordt toegepast.

De afgelopen jaren zien we de gevolgen van de economische crisis sterk terug in de uitgifte van bedrijventerreinen. Daarin is Nijmegen niet uniek. Daarom zien we definitief af van de uitleglocatie in de A73 zone en gaan we zorgvuldig om met de ontwikkeling van de Grift in Nijmegen Noord. Op basis van een markttoets kiezen we voor de Grift voor een compactere ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift met een duidelijk economisch profiel:
duurzame logistiek met enkele clusters van modern gemengd, hoogwaardig en kleinschalige bedrijvigheid. Dit houdt in dat we het areaal bedrijventerrein voor de Grift verkleinen van 64 ha bruto naar 42 ha bruto (= circa 30 ha netto) uitgeefbaar. De doortrekking van de A15 naar de A12 kan voor de Grift overigens wel een impuls opleveren. Het levert extra ontwikkelmogelijkheden op voor de vestiging van o.a. duurzame logistieke bedrijvigheid.

Conclusie: 
De ontwikkeling van het transformatorstation op een locatie die direct aansluit op het in de toekomst nog te ontwikkelen bedrijventerrein de Grift past in het toekomstbeeld dat voor dit gebied in de Structuurvisie geschetst is. Een transformatorstation is weliswaar zelf geen bedrijf, maar een maatschappelijke voorziening; de ruimtelijke uitstraling past echter binnen een werklandschap.

3.3.2 Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit

Nijmegen blijft groeien. Wij groeien sneller dan vergelijkbare steden. Dit biedt kansen en uitdagingen. We gaan onze groei realiseren. Tegelijkertijd concentreren we ons op het verbeteren van woon-, werk- en leefomgevingen in de bestaande stad. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten, maar ook te waarborgen. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen.

Het is de ambitie dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling en financieel. Door de toename van wonen en werken en de groei aan duurzame energieproductie, zoals zonnepanelen en windturbines, is vraag en aanbod van elektriciteit gestegen. Dit vraagt om een betrouwbaar netwerk om pieken en dalen op te kunnen vangen. Dit plan draagt daar aan bij.

Conclusie: het plan past binnen de ambitie van het Coalitieakkoord.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Mer-beoordeling

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage, bestaande uit de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is reeds vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht:

  • Mer-plicht: de gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C.
  • Mer-beoordelingsplicht: de gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D.
  • Vormvrije mer-beoordeling: de gevallen in onderdeel D zijn indicatief. Als een genoemde activiteit en besluit van toepassing is, maar een voornemen niet voldoet aan de grenswaarden in de kolom 'gevallen', moet een vormvrije mer-beoordeling worden uitgevoerd.

Het plaatsen van twee portalen, een 150kV schakeltuin, een Centraal Diensten Gebouw (CDG), transformatorvelden, drie transformatorruimtes, twee schakelhallen en een bedieningsruimte wordt niet genoemd in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van hoogspanningsverbindingen staat genoemd in de categorie D24.1 en D24.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Omdat het hier echter enkel gaat om het aansluiten van de schakeltuin op een bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding, is er geen sprake van een mer-beoordelingsplicht of een vormvrije mer-beoordeling. De activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn niet genoemd in onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering

Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt en/of een omgevingsvergunning nodig heeft. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. Naast de hinderafstanden uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt, zoals bijvoorbeeld de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid etc..

De capaciteit van de trafo's bepaald volgens VNG brochure welke richtafstand geldt om eventueel verder onderzoek te doen naar mogelijke milieuhinder. Er worden in totaal drie trafo's van elk 80 MVA mogelijk gemaakt. Hiervan geldt één trafo als reserve capaciteit voor één van de andere twee. Er zullen dus nooit meer dan twee trafo's tegelijkertijd in werking zijn. De betreffende trafo-capaciteit ligt dus ook onder de grens waarmee ze worden beschouwd als grote lawaaimakers volgens de definitie van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Volgens de VNG brochure valt trafo met een capaciteit van 160 MVA in categorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. Het betreft hier een gemengde omgeving waardoor de richtafstand tot aan woonbestemmingen met één afstandstap terug kan worden gebracht naar 50 meter. Er ligt geen enkele woning/woongebied binnen deze richtafstand. Nader onderzoek is dus in principe niet noodzakelijk. Toch is er geluidonderzoek verricht naar de geluiduitstraling van de trafo's. Dit met name om laagfrequent geluid in beeld te brengen dat vaak veel verder effecten kan veroorzaken dan het geluid met hogere frequenties.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de ten gevolge van het onderstation optredende geluidbelasting ter plaatse van 'gevoelige gebouwen' (woningen) ten hoogste 34 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hierbij is ('worst case') een toeslag (K1) voor het tonale karakter van het transformatorgeluid in rekening gebracht. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde in het Activiteitenbesluit als ook aan de toepasselijke criteria van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. Ten gevolge van het schakelen met de vermogensschakelaars kunnen ter plaatse van de woningen maximale geluidniveaus (LAmax) optreden tot circa 59 dB(A). Ook deze waarden voldoen ruimschoots aan de toetsingscriteria. Gesteld kan worden dat de ten gevolge van het 150/20 kV onderstation in de omgeving optredende geluidniveaus reëel en verdedigbaar kunnen worden geacht en dat derhalve sprake is van een uit akoestisch oogpunt planologisch inpasbare situatie.

Binnen het bestemmingsplan De Nieuwe Rietgraaf ten westen van het plangebied van de gemeente Overbetuwe zijn bedrijven toegestaan tot categorie 4.1. In dit bestemmingsplan worden bedrijfswoningen en dus geluidgevoelige objecten uitgesloten.

De aspecten geur en stof spelen geen rol bij een trafostation. Het aspect gevaar waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter betreft uitsluitend het brandgevaar. Het gehele station ligt verder dan deze 50 meter van woongebieden of gemengde woongebieden.

Magneetveldzone

Evenals hoogspanningslijnen leiden ook trafostations tot magneetveldzones. Het rijksbeleid is erop gericht om langdurige blootstelling van kwetsbare groepen aan magneetveldzones van meer dan 0,4 microTesla te vermijden. Het gaat dan om kinderdagverblijven, scholen en woningen. Het rijk adviseert de gemeenten met dit beleid rekening te houden maar stelt daarbij geen grenswaarden. In de directe nabijheid van het trafostation liggen geen gevoelige objecten. Enige significante blootstelling is derhalve niet te verwachten.

Conclusie

Het trafostation levert op deze locatie vanuit de goede ruimtelijke ordening geen aantasting op van het woon- en leefklimaat van de woningen die liggen op grote afstand van de planlocatie.

4.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone.

De ontwikkeling van 150/20kV onderstation Nijmegen Noord heeft geen gevolgen voor bestaande wegen. Wel zal een nieuwe (ontsluitings)weg moet worden aangelegd. Er is sprake van een onbemande inrichting. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting en op het terrein zijn verwaarloosbaar. Er is derhalve geen sprake van een verkeersaantrekkende werking die in het kader van de goede ruimtelijke ordening onderzocht moet worden.

In het geval van de realisatie van een nieuwe weg geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 58 dB of 53 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn een hogere waarde worden vastgesteld.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Op deze wijze wordt het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting zo klein mogelijk gehouden. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden.

Industrielawaai

Het 150/20kV onderstation Nijmegen Noord heeft een gelijktijdig te schakelen vermogen van 199 MVA en valt onder het regime van het Activiteitenbesluit. Bestaande woningen nabij dit plangebied liggen op ruime afstand. Uit akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1) blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de grenswaarden in het activiteitenbesluit alsmede aan de toepasselijke criteria van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. In het onderzoek is tevens rekening gehouden met tonaal geluid van transformatoren.

De woningen buiten het plangebied zijn geen beperkende factor voor de geplande ontwikkeling. Onderstaand zijn de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit weergegeven.

Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat ter plaatse van gevoelige gebouwen de grenswaarden uit de tabel (art 2.17a van het besluit) niet mogen overschrijden.

  07:00-19:00   19:00-23:00   23:00-07:00  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
LAmax in- en aanpandige gevoelige gebouwen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat een bestemmingsplan gemaakt of gewijzigd moet worden met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Wat een goede ruimtelijke ordening is wordt niet nader omschreven. In jurisprudentie is dit begrip nader uitgewerkt. Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten.

Wat betreft industrielawaai is door middel van akoestisch onderzocht inzichtelijk gemaakt dat het 150/20kV onderstation Nijmegen Noord geen overschrijdingen bij geluidgevoelige bestemmingen zal veroorzaken.

Conclusie

Het trafostation levert op deze locatie vanuit de goede ruimtelijke ordening geen aantasting op van het woon- en leefklimaat van de woningen.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstof(dioxide) en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg ofwel niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen vallen onder deze categorieën.

4.5 Geur

Een transformatorstation produceert geen geur en is ook geen geurgevoelig object. Geur is niet van toepassing voor dit plan.

4.6 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Over het plangebied liggen de invloedsgebieden van het spoor van Nijmegen naar Arnhem en van de Betuwespoorlijn. De afstand van deze spoorlijnen tot het plangebied is echter dusdanig groot dat alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario kan optreden. Hiervoor is in de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (februari 2014) een standaard verantwoording opgesteld op pagina 33.

Doorwerking plangebied

Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.7 Bodem

4.7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een besluit moet het bevoegd gezag de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeelt.

4.7.2 Historie bodemgebruik

Het plangebied is in agrarisch gebruik. In het verleden is een groot deel in gebruik geweest als boomgaard (blauwe lijn). Ter plaatse van de voormalige boomgaard is in het verleden een lichte verontreiniging met bestrijdingsmiddelen aangetoond. In het plangebied hebben geen agrarische gebouwen of kassen gestaan en er zijn geen terreinverhardingen bekend. Het in het verleden uitgevoerde maaiveldinspectie op asbest, heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat op het terrein een puinverharding aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0010.jpg" Figuur 10 Overzicht plangebied met contour voormalige boomgaard (blauwe lijn)

4.7.3 Uitgevoerde bodemonderzoeken

Op grond van het bodemonderzoek uit 2009 en een maaiveldinspectie in 2012 blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik. De verhoogde concentratie barium in het grondwater is van natuurlijke oorsprong waardoor het uitvoeren van een nader onderzoek niet nodig is. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming worden zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

De bodemrapporten kunnen via onderstaande hyperlinks gedownload worden.

Jaar onderz. Bureau Adres aanduiding

2009 Geofox Lexmond Knooppunt 38 van de A15 V.O.

http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944452&ty pe=.pdf

Jaar onderz. Bureau Adres aanduiding

2017 Greenhouse advies Griftdijk asbest

http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150943832&ty pe=.pdf

4.7.4 Actualisatie bodemonderzoek

In februari 2020 is de bodem van het hele plangebied milieukundig onderzocht volgens de NEN 5740. De toplaag van de voormalige boomgaard zal specifiek onderzocht worden op bestrijdingsmiddelen. Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • Aan de oostelijke zijde van het terrein is in de bovengrond (0 - 0,25 m –mv) sterke verontreiniging met DDE aangetroffen, deze verontreiniging is in verticale richting afgeperkt. In horizontale richting heeft nog geen afperking plaatsgevonden;
  • Naast de DDE verontreiniging worden op de locatie maximaal lichte verontreinigingen met cadmium, nikkel, DDT en DDD in de bovengrond aangetroffen, in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond;
  • Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en plaatselijk naftaleen;
  • In de grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen, uit de maaiveldinspectie blijkt dat op het maaiveld eveneens geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. De locatie is onverdacht op het voorkomen van asbest.

Op basis van het onderzoek blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging met DDE in de bovengrond. Voorafgaand aan realisatie van de gewijzigde bestemming dient deze bodemverontreiniging nader onderzocht en gesaneerd te worden. We verwachten geen maatschappelijk of financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

Het bodemrapport kan via onderstaande hyperlink gedownload worden.

Jaar onder. Bureau Adres aanduiding

2020 TAUW Rietgraaf V.O.

http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D200287623&ty pe=.pdf

4.8 Water

4.8.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

4.8.2 Algemeen

Het plan behelst de realisatie van een transformatorstation.

Het plangebied ligt in de wijk Oosterhout en maakt deel uit van de waterhuishoudkundige inrichting van de Waalsprong. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) (hierna WIW 2009) en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Het plan ligt in deelgebied 10 bedrijventerrein De Grift volgens het WIW 2009.

Het watersysteem in De Grift heeft geen verbinding met de singels en de plassen in het overige deel van de Waalsprong. De watergangen kunnen daardoor in droge periodes niet met water uit de plassen worden gevoed. Het gebied wordt daarom droogvallend uitgevoerd. De watergangen hebben een bodemhoogte van NAP + 8,00 m. Bij dit niveau zal in de winter gemiddeld slechts gedurende perioden van enkele weken meer dan 30 cm water in de watergangen staan. Gedurende de zomer staan de watergangen overwegend droog. Voor De Grift geldt een afvoernorm van 1,5 l/s per hectare. Omdat geen sprake hoeft te zijn van doorspoeling mogen droogvallende watergangen vertakt en doodlopend worden uitgevoerd. De enige voorwaarde aan de structuur is dat al het regenwater naar het afvoerpunt afgevoerd kan worden. De berekeningen over afvoer en berging in het WIW 2009 zijn uitgevoerd met een straatpeil van NAP + 9,50 m.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

4.8.3 Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied liggen verschillende watergangen al dan niet met bijbehorende beschermingszones. Aan de noordzijde van het plangebied ligt langs de autosnelweg en af- en oprit een A-watergang met nummer A107458 die het water in westelijke richting afvoert. Ook aan de zuidzijde van het plangebied ligt een A-watergang. Deze watergang met nummer A215899 voert het water in noordwestelijke richting af. De A-watergang met nummer A215852 voert het door beide watergangen aangevoerde water verder af in westelijke richting. Aan de oostzijde van het plangebied zijn de twee A-watergangen verbonden door een andere watergang namelijk de B-watergang met nummer B105550.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0011.jpg"

Figuur 11 Overzicht legger water Waterschap Rivierenland

De legger wateren is verouderd. De ligging van enkele watergangen is gewijzigd ten gevolge van de aanpassing van op- en afrit van de snelweg ten behoeve van het bedrijventerrein Park 15. De volgende figuur toont de ligging van de watergangen na aanpassing. Dit is nog niet verwerkt op de legger wateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0012.jpg"

Figuur 12 Aanpassingen watergangen ten gevolge van aanpassing afrit snelweg

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunnings- en/of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 m breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 m breed. Onderhoudsstroken moeten vanaf de openbare weg toegankelijk zijn voor de onderhoudsmachines. Vrije doorgang langs de watergangen over de onderhoudsstroken voor de onderhoudsmachines dient mogelijk te zijn.

Voor het onderhoud van de B-watergangen zijn de aanliggende eigenaren verantwoordelijk. Het is raadzaam voor de B-watergang aan de oostzijde van het perceel een onderhoudsstrook vrij te laten langs deze watergang opdat machinaal onderhoud mogelijk blijft, 4 m breed dus.

De volgende figuur geeft informatie over de verschillende watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W20-ON01_0013.jpg" Figuur 13 Onderhoud watergangen

Op de verbeelding van het bestemmingsplan moeten A-watergangen met de bestemming Water opgenomen worden, voorzover deze in het plangebied liggen. Naast de A-watergang is ook de B-watergang op de verbeelding opgenomen en voorzien van de bestemming Water. Voor zowel de A- als de B-watergang zijn de beschermingszones van de watergangen op de verbeelding opgenomen en in de regels van een bijpassende regeling voorzien.

4.8.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

De drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatpeil of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. Het maaiveld in het plangebied varieert tussen NAP + 8,70 m en NAP + 8,90 m. Het plangebied zal ongeveer 1 m opgehoogd worden. Het toekomstige maaiveld zal daardoor ongeveer NAP + 9,80 m zijn waar het WIW 2009 een maaiveldhoogte van NAP + 9,50 m voorschrijft voor het gebied De Grift. De grondwaterstand in het gebied fluctueert behoorlijk. Op basis van vooral oude en in mindere mate recente meetgegevens van peilbuizen die zich rondom het plangebied op ongeveer 1 km afstand ervan bevinden kan geconcludeerd worden dat de GHG in het plangebied maximaal NAP + 8,00 m bedraagt.

4.8.5 Hemelwater

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Het plangebied is niet kansrijk voor infiltratie van hemelwater in de bodem. Voor infiltratie via wadi's in combinatie met vertraagde afvoer naar oppervlaktewater via drainageleidingen zoals in veel woongebieden in de Waalsprong is het plangebied wel geschikt. Uitgangspunt is dus de trits vasthouden, bergen en afvoeren.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag. Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet ook een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend.

Waar nieuwe verharde oppervlakken worden gerealiseerd, kan het hemelwater niet langer in de bodem infiltreren. Daardoor treedt een versnelde afvoer van het hemelwater op. Die moet gecompenseerd worden. Dat gebeurt meestal door het graven van nieuwe wateren of het verbreden van bestaande wateren. Deze wateren moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het doel van de compensatiemaatregelen is het beperken van de afvoer van water vanuit het plangebied tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. In het plangebied geldt een landelijke afvoer van 1,5 l/s per hectare. Voor het lozen van hemelwater van nieuw verhard oppervlak is een watervergunning nodig.

In de bestaande situatie is geen verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie is in het plangebied bijna een halve hectare verhard oppervlak aanwezig. Daarvan is 360 m2 grasbetonstenenverharding. Indien deze verharding op puin of op andere ondoorlatende materialen gefundeerd wordt, moet het betreffende oppervlak als volledig verhard beschouwd worden. Indien deze verharding op zand of een ander doorlatend materiaal gefundeerd wordt, mag het oppervlak als 50% verhard beschouwd worden. Omdat nog niet bekend is hoe de grasbetonstenenverharding gefundeerd wordt, wordt het betreffende oppervlak vooralsnog als volledig verhard beschouwd. Het totale verharde oppervlak en daarmee de toename van verhard oppervlak bedraagt 5.810 m2.

Indien te realiseren als open water bedraagt de compenserende waterberging aan de hand van de vuistregel van het waterschap van 436 m3/ha bijna 253 m3. Bij een maximale peilstijging van 0,30 m in oppervlaktewater gaat om ongeveer 845 m2 open water.

Indien te realiseren als wadi bedraagt de compenserende waterberging aan de hand van de vuistregel van het waterschap van 664 m3/ha bijna 386 m3. Het ruimtebeslag in m2 is erg afhankelijk van de vormgeving van de wadi.

Als de wadi een overloop naar oppervlaktewater krijgt, moet de wadi een B-status krijgen. De wadi zal in dat geval jaarlijks geschouwd worden op het onderhoud. Een overloopconstructie vanuit de wadi naar de A-watergang moet ondergronds gemaakt worden en bestand zijn tegen het overrijden met onderhoudsmachines.

Een wadi moet binnen 48 tot 96 uur weer leeg zijn. Als de ondergrond dit toelaat, kan dit bereikt worden door infiltratie. Als de ondergrond dit niet toelaat is hiertoe een knijpconstructie nodig op de bodemhoogte van de wadi.

In het soortenmanagementplan van de gemeente Nijmegen - De Waalsprong is aangegeven dat er een compensatie-eis voor geschikt leefgebied is voor de grote modderkruiper van 2.200 m². Het plangebied is hiervoor ook aangemerkt als kansrijk als compensatiegebied. De B-watergang aan de oostzijde van het plangebied biedt mogelijk kansen voor deze compensatie. Het verbreden van de watergang kan daar eventueel aan bijdragen. Mogelijk kunnen ook dwarslobben worden aangelegd. Een bijkomend voordeel is dat de eis voor compenserende waterberging voor de toename van verhard oppervlak minder groot is bij open water dan bij een wadi.

4.8.6 Afvalwater

Nabij het plangebied ligt geen openbare riolering. De afstand tot de dichtstbijzijnde openbare riolering is meerdere honderden meters. Voor de verwerking van het afvalwater zal een zuiverende voorziening op eigen terrein gerealiseerd worden, bijvoorbeeld een helofytenfilter of een IBA. De eigenaar van het perceel is verantwoordelijk voor aanleg, beheer en onderhoud van deze voorziening. Voor de afvoer van afvalwater is geen aansluiting op de riolering nodig.

4.9 Flora en Fauna

4.9.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden. Het kappen van houtopstanden is niet aan de orde voor de uitvoerbaarheid van dit project.

4.9.1.1 Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) en stikstof

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'. Uit de Quickscan Wet natuurbescherming (zie bijlage 2) die op 10 december 2019 is uitgevoerd door Bureau Waardenburg blijkt dat het plangebied geen deel uit maakt van een Natura 2000-gebied en hemelsbreed op 1,7 km afstand ligt van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De ingreep zorgt niet voor effecten die relevante soorten en begroeiingen in Natura 2000-gebieden direct negatief kunnen beïnvloeden. De beoordeling van stikstof maakt géén onderdeel uit van de Quickscan.

PAS staat voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS). In dit programma werkten de overheden aan minder stikstof, sterkere natuur en economische ontwikkeling. Het doel is om de toevoer van stikstof in Natura 2000-gebieden (zoals de uiterwaarden in Nijmegen) te verminderen. Te veel stikstofneerslag is slecht voor de natuur. Daarom is een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit nodig voor activiteiten waar stikstof bij vrij komt.

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het PAS. De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Volgens de stikstofberekeningen is de stikstofdepositie voor dit project niet hoger dan 0,00 mol/ha/jr (zie Aerius-rapport in bijlage). Uitsluitend de aanlegfase is relevant. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn dus op voorhand uit te sluiten. Daarmee is er dan ook geen Wnb-toestemming stikstof nodig en wordt voldaan aan de Wnb.

4.9.1.2 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Op 10 december 2019 heeft Bureau Waardenburg een quick scan beschermde soorten uitgevoerd. Hierin staat dat bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Buizerd, roek en steenuil zijn in de omgeving van het plangebied aanwezig. Voor deze soorten is een gebiedsgerichte ontheffing verleend op basis van het Soortenmanagementplan Nijmegen - De Waalsprong (Martens & Krijt, 2019). Er dient volgens dit plan en de voorschriften uit de ontheffing gehandeld te worden.

Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis, geldt een vrijstelling van overtreding van verbodsbepalingen of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Op grond van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.

4.9.1.2.1 Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)

Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten in casu de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en poelkikker. Op basis van het SMP-N is een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Het SMP-N is op 12 maart 2019 door het college vastgesteld en op 14 maart 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen.

Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.

Groenstructuur, landschappelijke zone
Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker. Daartoe wordt de landschappelijke zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.

Als ontwerpkader is gekozen voor elementen en sfeerbeelden van de historische inrichting van het landschap zoals dat aanwezig was, voor de opkomst van de kassentuinbouw in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Door het accent te leggen op het behouden, terugbrengen en versterken van karakteristieke landschapselementen (zoals houtwallen, groepjes, solitaire bomen of bomenrijen, struweelheggen, poelen en kruidenrijke graslanden) wordt een heel natuurlijk passend kader geschapen voor de (her)inrichting van de landschappelijke zone van de Waalsprong. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden. De landschappelijke zone bedient hiermee zowel de woningbouw (ruimtelijke kwaliteit, beleving inwoners) als de natuur (met landschapselementen die afgestemd zijn op de specifieke soorten).

In de ontwerpen per deelgebied is aandacht besteed aan de samenhang tussen de inrichtingselementen en zijn er verschillende milieus gecreëerd waardoor er per soort accenten zijn gelegd. Door deze verschillende accenten ontstaan gebieden die geschikt zijn voor de soort maar die ook gebruikt kunnen worden door andere soorten.

4.9.1.3 Natuurinclusief bouwen

Via het SMP wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong een wijk ontwikkeld waar rekening wordt gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. In dit licht is een korte handleiding Natuurinclusief bouwen opgesteld die makkelijk toepasbare brokjes biedt waaruit gekozen kan worden, afhankelijk van wat in welke situatie mogelijk is (bijlage 5 van het SMP-N).

Voor alle nieuw te ontwikkelen gebieden geldt vanaf 2020 het in het SMP-N vastgelegde ambitieniveau. Dit betreft geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen van hoogbouw en grondgebonden woningen en richt zich in eerste instantie op de gebouwgebonden soorten gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw. Op basis van de ecologische potenties en behoeften, wordt er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd.

Om tot duurzame vestiging van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis te komen, zijn nestvoorzieningen alleen niet genoeg. Wanneer de soorten geen plek hebben om te foerageren, is de waarde van de nestvoorzieningen beperkt. Voor écht natuurinclusief bouwen en ontwikkelen is dus meer variatie in de maatregelen nodig. Daarom wordt door de gemeente de mogelijkheid geboden om de verplichte nestvoorzieningen uit SMP-N in sommige gevallen 'in te wisselen' met groene omgevingsmaatregelen. Dat is vooral van belang in een meer stenige omgeving met weinig tuinen en openbaar groen. Voor dit doel is de Nijmeegse Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen in ontwikkeling. De toolbox wordt gekoppeld aan de Leidraad natuurinclusief bouwen, renoveren en verduurzamen van de Provincie Gelderland.

4.9.2 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelders natuurnetwerk (GNN)
Het plangebied ligt ca 1,5 km van het dichtstbijzijnde Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone (GO). Effecten op het GNN en GO zijn uitgesloten.

4.9.3 Gemeentelijk beleid
4.9.3.1 Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde.

4.9.3.2 Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator "binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen" vastgesteld. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Voor dit initiatief is de topindicator niet van toepassing.

4.9.3.3 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen". De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) de hoofdgroenstructuur.

4.9.3.4 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het plangebied bevat geen elementen van de hoofdboomstructuur.

4.9.3.5 Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Nijmegen heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen kansen voor natuur te benutten. Door het nemen van inrichtings- en beheermaatregelen kan de ontwikkeling leiden tot een verbetering van de biodiversiteit. Met name in aansluiting op de watergangen. Het verdient aanbeveling om het maaiveld in te richten en te beheren als bloemrijk grasland met plukjes struweel. De beplanting dient bij voorkeur te bestaan uit een menging van inheemse soorten. Deze maatregelen komen ten goede aan onder andere insecten en vogels. Het inrichtingsplan houdt rekening met deze aanbevelingen.

Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil- en nestgelegenheden aan nieuwe gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd.

4.9.3.6 Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Het transformatorstation dient landschappelijk te worden ingepast. Het inrichtingsplan houdt rekening met deze aanbeveling.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

4.10.1 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die bescherming behoeven.

4.10.2 Archeologie

Op basis van de zogenaamde AMZ-kaart kan het gebied vrij worden gegeven van archeologisch onderzoek. De wettelijk geregelde meldingsplicht van toevalsvondsten blijft wel gehandhaafd.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de weg 'Rietgraaf' waaraan de ontsluiting van het perceel komt te liggen. Het gemotoriseerd verkeer wordt via deze zijde ontsloten.

De "Rietgraaf' is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom.

Route naar het perceel; het gemotoriseerde verkeer dat van de snelweg A15 of Griftdijk komt zal eerst op de rotonde Rietgraafsingel rond moeten rijden om vervolgens rechtsaf het perceel te benaderen. Bij het verlaten van het perceel kan alleen maar rechtsaf geslagen worden.

Langzaam verkeer
Het plangebied wordt voor de voetganger en (brom)fietser ontsloten op het eenzijdig gelegen twee-richtingen bromfietspad.

Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Griftdijk / Stationsstraat, deze bevinden zich op circa 1000 meter loopafstand.

4.11.2 Expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

4.11.3 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016)'.

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke'; het plangebied Buitengebied Valburg - 20 (Transformatorstation Afslag A15) valt in gebied "rest bebouwde kom".

Er behoeft enkel te worden voorzien in parkeergelegenheid ten behoeve van onderhoud van het transformatorstation en deze zullen op eigen terrein worden aangelegd.

4.11.4 Verkeersveiligheid

Om de verkeersveiligheid te vergroten worden de wegen, waar mogelijk en wenselijk, ingericht als 30 km/uur straten. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat de auto-intensiteit voldoende laag is. Dit is verwoordt in het Ambitiedocument mobiliteit 2019-2030 'Nijmegen Goed op Weg'.

Op de wegen binnen de bebouwde kom geldt voor de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen een maximum snelheid van 50 km/h. Voor de overige wegen binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

De 'Rietgraaf' is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h.

Het transformatorstation inclusief de installaties behoeft slechts enkele malen per jaar regulier onderhoud. Daarnaast is er enkel aanwezigheid vereist in geval van storingen. Ook dit zal slechts enkele malen per jaar voorkomen.

Verkeerstoename
De verkeerstoename is niet significant.

4.12 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een hoogspanningsverbinding van TenneT; deze loopt aan de oostzijde van het perceel van noord naar zuid. Ter hoogte van het transformatorstation zal de verbinding onder de grond worden gelegd. Daarnaast ligt er aan de zuidzijde van het plangebied, naast de watergang, een waterleiding van Vitens.

4.13 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Het plangebied Rietgraaf is verdacht op geschutsmunitie. Het gehele gebied is verdacht tot op 2,5 m beneden maaiveld. Voorafgaande aan de bouwactiviteiten dient er door een gecertificeerd bedrijf onderzoek naar CE plaats te vinden. Primaire doel daarbij is door middel van detectie in beeld te brengen of er verdachte uitslagen zijn die vervolgens benaderd ( opgegraven) dienen te worden.

In de zone ter hoogte van de hoogspanningskabel en mast is geen betrouwbare detectie mogelijk aangezien de stroom nadelige effecten zal hebben op de detectie-resultaten.

Deze zone dient eveneens door een gecertificeerd opsporingsbedrijf voorafgaande/tijdens de bouw laagsgewijs onderzocht te worden op CE.

In het gebied zal detectie plaatsvinden en na het detectieonderzoek zal het gebied worden vrijgegeven.

4.14 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat, de duurzaamheidsagenda 2011-2015 en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.

Hoofddoelstelling is dat Nijmegen op termijn energieneutraal wordt en dat de stad zich voorbereidt op klimaatverandering. Kernbegrippen hierbij zijn mitigatie en adaptatie.

Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

Opwekking duurzame energie en duurzame mobiliteit
Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Leveringsgarantie is daarbij van essentieel belang. Dit plan draagt daar aan bij.
Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009).

Klimaataspecten
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door groenontwerp en waterhuishouding te combineren kunnen de aanwezige en potentiele ecologische waarden van het gebied vergroot worden.

In de Waalsprong zijn de grotere groen- en waterstructuren gekoppeld. Het regenwater wordt grotendeels afgekoppeld en over het oppervlak naar wadi's afgevoerd. Omdat deze afvoerstructuur niet door de maatvoering van buizen beperkt wordt is ze uitermate geschikt om zwaardere buien tijdelijk in de openbare ruimte op te vangen.

Op een kleiner schaalniveau moet het optreden van hitte-eilanden voorkomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor versteende delen. In het plangebied is hier rekening mee gehouden door een groot deel van het terrein groen (o.a. gras) in te kleden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.2 Systematiek van de planregels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

5.3 Beschrijving per bestemming

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' beslaat het gehele plangebied. Deze bestemming is specifiek gericht voor het oprichten en exploiteren van het transformatorstation, waar elektriciteit naar een lager voltage wordt teruggebracht voor verder transport. Naast een maximale bouw- en goothoogte en een bebouwingspercentage is ook een bouwvlak opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend in dit bouwvlak worden gebouwd.
De bestemming 'Water' is opgenomen voor de A- en B-watergangen aan de randen van het plangebied.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' is gelegd op de onderhoudsstroken die langs de watergangen liggen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van het gehele gebied. De grond zal uiteindelijk worden verkocht aan de toekomstige gebruikers van de locatie (Tennet en Liander).
De verkoop zal de bestemmingsplanherziening financieel dekken. Daarmee kan gesteld worden dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor de procedure van dit ontwerpbestemmingsplan zal een vooraankondiging worden gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens de zienswijzenprocedure zal een inloopbijeenkomst plaatsvinden.

7.2 Overleg

Het plan is aangeboden aan de gemeente Overbetuwe, Waterschap Rivierenland, Vitens, Rijkswaterstaat en Provincie Gelderland. Daarnaast is het plan voorgelegd aan Park 15 en de ondernemingsvereniging Waalsprong. Er is vooroverleg geweest met de Provincie Gelderland en er zal een positief advies worden afgegeven met enkele kanttekeningen, die bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn behandeld/opgelost. Van de overige overlegpartners zijn geen reacties ontvangen en kan geconcludeerd worden dat er geen bezwaren bestaan tegen de voorgestelde plannen.

Met het Waterschap Rivierenland is tenslotte gedurende het planproces overleg gepleegd en zij worden en zijn nauw betrokken bij de inrichting van het plangebied.