direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Valburg - 19 (Stationsstraat 24)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van Stationsstraat 24 heeft het voornemen om in de bestaande boerderij op het perceel een woonfunctie met bed & breakfast te realiseren en het naastliggende bijgebouw in te zetten voor lichte bedrijvigheid. De gemeente Nijmegen wil medewerking verlenen aan dit voornemen. Daarnaast is de eigenaar met de gemeente Nijmegen overeengekomen dat op het achterliggende perceel een nieuwe woning mag worden gebouwd.

Het vigerende bestemmingsplan voor dit gebied voorziet in de bestemming Agrarische Doeleinden I. Binnen deze bestemming is het op een “Agrarisch bouwperceel” toegestaan één eengezinshuis te realiseren. Het voornemen van de eigenaar van Stationsstraat 24 past niet in het vigerende bestemmingsplan. Daartoe zal een nieuw bestemmingsplan moeten worden gemaakt. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0001.png"

Figuur 1: in geel het plangebied aan de Stationsstraat

1.2 Ligging plangebied Stationsstraat 24

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0002.png"

Figuur 2: in geel het plangebied: Woonhuis Stationsstraat 24, bijgebouw en nieuw perceel

Het plangebied omvat twee kadastrale percelen aan de Stationsstraat 24 en een zuidelijk daarvan gelegen nieuw perceel. Het plangebied is gesitueerd aan de Stationsstraat op de hoek van de toegangsweg naar het Sportpark Nieuw Balveren. Aan de oostzijde is langs de kavelgrens een bovengronds hoogspanningstracé gesitueerd. Het gebied tussen de zuidelijke rand van het geprojecteerde nieuw perceel en het Sportpark Nieuwe Balveren heeft een open agrarisch karakter en is in gebruik als weidegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Verbeelding Ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 19 (Stationsstraat 24)

1.3 Planbeschrijving

De door de eigenaar Stationsstraat 24 gewenste ontwikkeling omvat de navolgende drie onderdelen:

1. Toevoeging van een Bed & Breakfast aan de woonfunctie in de aanbouw van de woning aan de Stationsstraat 24.

2. Het aanpalende perceel aan de oostzijde van Stationsstraat 24, waarop een agrarische schuur als bijgebouw is gesitueerd, te bestemmen als “lichte bedrijvigheid, categorie 1 en 2”. In verband met de hoogspanning is in de schuur geen bewoning mogelijk.

3. Op het ten zuiden van beide percelen gecreëerde “nieuwe perceel” een woning te realiseren.

Aan bovengenoemde onderdelen liggen de volgende stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

ad. 1 toevoeging Bed & Breakfast

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0004.png"

Figuur 4: Woning Stationsstraat 24 met rechts de aanbouw

De woning aan de Stationsstraat 24 maakt onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Stationsstraat (zie figuur 1). Dit lint wordt gekenmerkt door plaatselijk wel of geen bebouwing. Ter hoogte van Stationsstraat 24 is het lint aan de zuidzijde relatief meer bebouwd. De woningen zijn veelal voormalige bedrijfswoningen. De verkaveling komt voort uit de agrarische bouwpercelen. Een belangrijk kenmerk is de relatief grote voortuinen en verspringende rooilijnen. De verschijningsvorm van de woningen is landelijk en bestaat uit 1 bouwlaag met kap in de vorm van zadeldak of mansardekap. De woning aan de Stationsstraat 24 bestaat uit een hoofdgebouw van 1 laag met een mansardekap en is naar achteren en westelijk zijwaarts uitgebouwd met een volume van 1-laag met zadeldak.

De aanvrager heeft het voornemen om het aangebouwde volume naast de huidige woonfunctie tevens te gebruiken als Bed & Breakfast. De woonfunctie van het hoofdgebouw wordt voortgezet.

Het vestigen van een Bed & Breakfast in het “achterhuis” past in een landelijk gebied waarin toerisme te gast is en het huidig karakter als kwaliteitsdrager fungeert. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen deze functie omdat dit geen ruimtelijke veranderingen tot gevolg heeft.

De huidige woning is gesitueerd op een afstand groter dan 22,5 meter van het hart van de bovengrondse hoogspanningstracé (zie figuur 2). Binnen de afstand van 22,5 meter geldt als de zakelijk rechtstrook, waarbinnen geen woonfunctie is toegestaan.

ad. 2 oostelijk perceel en bijgebouw bestemmen als “lichte bedrijvigheid, categorie 1 en 2”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0005.png"

Figuur 5: Bijgebouw van de woning Stationsstraat 24 met links de nieuwe ontsluitingsweg naar Sportpark Balveren

Ten oosten van de woning Stationsstraat 24 is een bijgebouw gesitueerd. Dit bijgebouw is een voormalige agrarische schuur van 1 bouwlaag met een kap met wolfseind. De verschijningsvorm van dit gebouw is zeer karakteristiek voor de landelijke omgeving. Dit gebouw heeft haar functie van destijds als onderdeel van het agrarisch perceel verloren. De eigenaar zoekt naar een nieuwe bestemming met handhaving van het karakteristieke gebouw. Het gebouw is gesitueerd binnen de zakelijk rechtstrook van het bovengrondse hoogspanningstracé. Hiermee is een woonfunctie uitgesloten.

Het bijgebouw is gesitueerd op de hoek van de recent aangelegde ontsluitingsweg naar het parkeerterrein van het Sportpark Balveren. Daarmee komt het gebouw meer in het zicht te liggen van ondermeer bezoekers van het Sportpark Balveren. De eigenaar heeft het voornemen een gebruiker te vinden die binnen de bestemming “lichte bedrijvigheid, categorie 1 en 2” zich hier wil vestigen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is geen bezwaar tegen deze ontwikkeling; mits de huidige verschijningsvorm van het agrarische gebouw niet wordt aangetast en de aard van de bedrijvigheid geen hinder veroorzaakt naar de naastgelegen woningen.

ad. 3 het realiseren van een woning op het nieuwe perceel aan de zuidzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0006.png"

Figuur 6: zicht op nieuw perceel aan zuidzijde achter bestaande bebouwing aan de Stationsstraat 24

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0007.png"

Figuur 7: inrichting nieuw perceel aan zuidzijde achter bestaande bebouwing aan de Stationsstraat 24

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0008.png"

Figuur 8: impressies gevelaanzichten van de nieuwe bebouwing achter de Stationsstraat 24; linker zijgevel is georiënteerd op het open landschap

De eigenaar van Stationsstraat 24 heeft ten zuiden van de bestaande percelen aan de Stationsstraat 24 een nieuw perceel gekocht van de gemeente Nijmegen ten behoeve van de realisering van een nieuwe woning. Het bouwplan omvat een éénlaagse woning met kap in een T-vorm. De woning heeft een landelijke uitstraling en sluit aan bij de bebouwing in de directe omgeving. De woning is zodanig gesitueerd op het perceel dat deze op een afstand van minimaal 40 meter vanuit het hart van het tracé van de bovengrondse hoogspanningstracé blijft in verband met specifieke magneetveldzone. Daarmee blijft de woning buiten de indicatieve zone.

De situering van de woning op het nieuwe perceel is zodanig gekozen dat deze past in de zogeheten tweedelijns bebouwing van het lint, waarin schuren en andere bijgebouwen van relatief grote omvang voorkomen. De nieuwe éénlaagse woning sluit aan op deze bebouwing.

De nieuwe bebouwing is georiënteerd op het open landschap aan de zuidzijde. Vanuit het landschap bezien past de woning in het silhouet van de bestaande lintbebouwing aan de Stationsstraat. Erfbeplanting zal mede bijdragen aan de landschappelijke inpassing.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken. In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek aan bod.

De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en een kort hoofdstuk over het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid besproken.

2.2 Rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd als procesvereiste. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe wordt in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De eerste trap in de ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijmegen 2013

In december 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voort gezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.

Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling, financieel.

2.4 Conclusie

Het hierboven genoemde beleid/wetgeving vormt voor de voorgenomen ontwikkeling geen probleem.

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.

3.2 Wonen

Het plan is niet strijdig met het woonbeleid.

3.3 Economische zaken

Een Bed en Breakfast is een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een B&B wordt gerund door eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen. Het vestigen van een B&B is reeds in het nieuwe bestemmingsplan Stadscentrum mogelijk gemaakt voor het gehele stadscentrum. Voor de overige delen van de stad, dus ook de Stationsstraat, is er nog geen beleidslijn voor B&B's. Wel is er een algemene beleidslijn voor hotels (2008), die vestiging van hotels over de gehele stad mogelijk maakt. Aanleiding voor deze beleidslijn is dat Nijmegen in vergelijking met andere steden achter loopt als het gaat om het aantal overnachtingsmogelijkheden. Een B&B aan de Stationsstraat speelt in op de behoefte aan overnachtingsmogelijkheden in de stad en is positief voor het toeristisch product van Nijmegen. Vanuit economische optiek gaat het hier om een wenselijke ontwikkeling.

3.4 Verkeer

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer:

Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer van de woning en het bedrijfspand vindt plaats via de bestaande ontsluitingen aan de Stationsstraat. Voor het nieuwe perceel aan de achterzijde moet een nieuwe ontsluiting gerealiseerd worden. Deze ontsluiting kan enkel gerealiseerd worden naar de toegangsweg van het sportpark. Bij de vormgeving van de ontsluiting dient extra aandacht te worden besteed aan de fietsveiligheid aangezien de toegangsweg overgaat in een doorgaande fietsroute richting het sportpark en de achterliggende woonwijk Groot Oosterhout.

Langzaam verkeer:

Ontsluiting van het langzaam verkeer vindt bij de bestaande woning en bedrijfspand plaats aan de zijde van de Stationsstraat. Voor het nieuwe perceel via de nieuwe ontsluiting aan de toegangsweg van het sportpark.

Openbaar vervoer:

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Stationsstraat.

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie  (2012)  en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "rest bebouwde kom".

De volgende normen zijn van toepassing:

- Woning groot 1,85 parkeerplaatsen per woning

- Woning midden 1,7 parkeerplaatsen per woning

- Woning klein 1,45 parkeerplaatsen per woning

- Woning zeer klein 0,85 parkeerplaatsen per woning

- Hotel toeristisch 0,75 parkeerplaatsen per kamer

Het aantal vaste parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost.  Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn. 

Voor de ontwikkeling dienen voldoende fietsenklemmen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Het aantal klemmen wordt bepaald aan de hand van CROW publicatie 158 leidraad fietsparkeren.

Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Voor wegen buiten de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 80 km/h. Het plangebied ligt in het buitengebied. De maximum snelheid op de Stationsstraat bedraagt 80 km/h. Ter hoogte van de percelen is een maximum snelheid ingesteld van 50 km/h.

3.5 Milieu

3.5.1 Bedrijvigheid

Bedrijven en Milieuzonering

In de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009” zijn richtafstanden opgenomen voor geur, geluid, stof, en gevaar. Hier zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

• 'Gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen.

• Richtafstanden hebben zoals aangegeven in de VNG brochure betrekking op de omgevingstypen als 'rustige of gemengd buitengebied'; in onderhavige situatie is uitgegaan van een gemengd buitengebied.

• De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van bedrijfsactiviteiten.

• Activiteiten waarbij ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten [productie, opslag, kantoren, parkeerterrein] aanwezig zijn kunnen deze als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming die bedrijven of andere milieubelastende functies toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen; geringe afwijkingen in de lokale situatie zijn mogelijk. De richtafstanden voor de bedrijfstypen zijn afgeleid van de aanvaarde normen voor emissies door milieubelastende activiteiten, de voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen.

Afstand
Rustig  
Categorie   Afstand gemengd  
     
10   1    
30   2   10  
50   3.1   30  
100   3.2   50  
200   4.1   100  
300   4.2   200  
500   5.1   300  
700   5.2   500  
1000   5.3   700  
1500   6   1000  

In de nabijheid van het bestemmingsplangebied liggen enkele bedrijven.

Straat   Nr.   Bedrijf   SBI   Activiteit   Cat.   Richtafst.  
Stationsstraat   27   Tankstation Total Rietgraaf   5050   Benzinestation   3.1   30  
Stationsstraat   28   JW Den Hartog   0121   Rundvee bedrijf   3.2   50  

Bovenstaande richtafstanden vallen niet over het bestemmingsplangebied. Ook het invloedsgebied (zie paragraaf Externe veiligheid) van 150 meter van het tankstation ligt niet over het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voor Stationsstraat 25 biedt echter nog wel de mogelijkheid voor het vestigen van een transportbedrijf (cat 3.2). Hier heeft zich echter nog geen transportbedrijf gevestigd. De richtafstand voor een categorie 3.2 bedrijf in een gemengd buitengebied is 50 meter. De afstand van de buitengrens tot de gevel van de bestaande woning aan de Stationsstraat 24 is 48,5 meter. De nieuwe woning die achter op het kavel wordt gerealiseerd ligt dus buiten de richtafstand van 50 meter.

De invloed op de omgeving van de lichte bedrijvigheid (categorie 1, 2) die wordt mogelijk gemaakt in het bijgebouw op het bestaande kavel is verwaarloosbaar.

Er zijn dus geen belemmeringen voor de nieuwe ontwikkeling op grond van de richtafstanden die gelden voor bedrijven en milieuzonering.

3.5.2 Bodem

Op de locatie is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd: Syncera De Straat, Verkennend bodem- en asbestonderzoek Stationsstraat 24 te Oosterhout, B05B0498, 22 februari 2006 (http://bekendmakingen.nijmegen.nl/adaservlet/?d=D150944717&type=.pdf)

Uit het bodemonderzoek blijkt:  

  • De grond is licht verontreinigd met zware metalen, DDT's, endrin en endosulfan.
  • Op en in de grond is geen asbest houdend materiaal aangetroffen.
  • Ter plaatse van de voormalige mestdoseringsbakken is een sterke verontreiniging met nikkel aanwezig. Deze verontreiniging wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een verstoring van het bodemevenwicht waarbij de meststoffen het nikkel vanuit de grond oplost in het grondwater. In de loop van de tijd zal dit bodemevenwicht zich herstellen en zullen de gehaltes aan nikkel zich verlagen.

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

Omdat de bodemrapportage uit 2006 stamt en dus ouder is dan 5 jaar, is het noodzakelijk dit bodemonderzoek te actualiseren voor de toekomstige bouw van de woning met tuin. Dit kan bij de aanvraag van de Omgevingsvergunning gebeuren.

3.5.3 Geluid

Weg- en railverkeer Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.

In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Voor railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale grenswaarde van 68 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.

Nabij het plangebied aan de Stationsstraat ligt in de volgende gezoneerde geluidsbron die het gebied belast:

- Stationsstraat

Bouwbesluit Als voor een nieuwe geluidgevoelige bestemming een hogere waarde nodig is schrijft het Bouwbesluit voor woningen een binnenniveau van 33 dB voor. Een gebouw dat op basis van het bouwbesluit gerealiseerd wordt heeft een minimale gevelisolatie van 20 dB. Als de gevelbelasting hoger is dan 53 dB (exclusief aftrek conform ex art. 110g Wgh) zijn extra gevelmaatregelen nodig als het woningen betreft.

Gemeentelijk beleid Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Bijvoorbeeld als deze bebouwing een afschermende werking heeft voor woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing die daarachter liggen. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden. Het beleid is in principe alleen van toepassing op woningen en niet op schoolgebouwen. Voor dat laatste is het voldoende wanneer voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

Stationsstraat 24

Deze locatie ligt in de geluidzone van de Stationsstraat.

Wegverkeer In de onderstaande figuur zijn de geluidcontouren (inclusief aftrek conform art. 110g Wgh) vanwege de Stationsstraat weergegeven. Ter hoogte van de toekomstige nieuwe woning is een waarneempunt neer gelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0009.png"

Uit de bovenstaande figuur blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woning de 48 dB voorkeurswaarde niet wordt overschreden.

Wet milieubeheer De realisatie van de nieuwe woning heeft ten opzichte van de bestaande functies geen extra verkeersaantrekkende werking tot gevolg. 

Nabij het plangebied liggen geen inrichtingen die een relevante gevelbelasting op de nieuwe woning zullen veroorzaken.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal. Verwacht wordt dat het onderhavige plan een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit 

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden. De geplande nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemmingen en voldoet daarmee ook aan dit aspect.

3.5.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen; Het spoor Nijmegen-Den Bosch, de Betuwelijn, de A15, diverse hogedruk aardgastransportleidingen, de A325/Mauritssingel.

Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)

Onder het (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een plaatsgebonden risicocontour wordt de PR 10-6 contour bedoelt.

De PR 10-6 contour van de hogedruk aardgasleiding (A533) ligt op de leiding (is nul meter). Deze ondergrondse leiding heeft een druk van 66,2 bar en een doorsnede van 1219 mm. De A15 heeft van Ressen tot Valburg een Pr 10-6 van 8 meter op basis van het vervoer van 4000 vrachtauto's per jaar met gasvormige brandbare stoffen. De Betuwe spoorlijn heeft een PR van 30 meter. De afstand van de Betuwelijn naar de A15 is ongeveer 100 meter dus de Pr 10-6 heeft geen overlap met het plangebied. De A325 is geen onderdeel van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De hoeveelheden die over dit traject worden vervoerd zijn ook bescheiden ten opzichte van de A15.

Er is dan ook geen sprake van een Pr 10-6 contour over het plangebied.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. De hoogte van het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes. Er is echter geen enkele bedrijf in de nabijheid met een invloedsgebied over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0010.jpg"

Vanuit het oogpunt van veiligheid is er in het ideale plaatje geen enkele toename van het verblijf van personen in het invloedsgebied van een risicobron. Dit is in de praktijk echter niet realistische gezien de omvang van de invloedsgebieden van die ontstaan door het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 12 februari 2014 de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hierin staat aangegeven hoe ze wil omgaan met de verantwoording van het groepsrisico. Voor de Betuwelijn, de spoorverbinding Arnhem-Nijmegen-Den Bosch en de A15 geldt dat ze zijn opgenomen binnen het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'. De nieuwe ontwikkeling ligt buiten de 200 meter zone van de onderscheiden transportassen. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (art.7) volstaat dan een verantwoording van de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid. Ook voor de A325 wordt deze lijn gevolgd. Op basis van het advies van de veiligheidsregio (7 mei 2014) kan worden volstaan met de standaardverantwoording zoals die is opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid.

De hogedruk aardgas transportleiding ligt op minder ongeveer 200 meter van het plangebied. De nieuw te realiseren woning ligt derhalve binnen de 100% letaal contour (210 meter) van de aardgasleiding. Het totale invloedsgebied (de 1% lethaalcontour is 540 meter) Op grond van art. 12 lid 3b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) kan hier worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De toename van het groepsrisico is immers minder dan 10%.

Onderstaande is de Fn-curve weergegeven van de berekening die in 2012 is uitgevoerd voor leiding A533. Gezien het feit dat er maar een enkele woning wordt toegevoegd door het plangebied zal de bestaande Fn-curve niet wijzigen. De aanwezigheid van personen (dichtheid) in de directe nabijheid van het plangebied is zeer laag. De buisleiding heeft een invloedsgebied van 540 meter aan weerszijde van de leiding. Het groepsrisico wordt berekend binnen dit invloedsgebied per strekkende kilometer (dus over ongeveer een km2 totaal). Binnen dit gebied ligt ook een belangrijk deel van woonpark Oosterhout. Dit is dan ook de reden waarom er toch nog een substantieel groepsrisico te zien is in onderstaande curve (blauwe lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0011.png"

De Veiligheidsregio heeft advies uitgebracht over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het gebied. Redding van personen binnen de 100% lethaal contour zou wel eens onmogelijk kunnen zijn in het geval van een fakkelbrand. Gezien de zeer beperkte toename van de bevolkingsdichtheid in het gebied en de zeer lage kans op een dergelijk incident is dit een aanvaardbaar risico.

Cumulatie en of domino effecten

Van cumulatie is sprake indien een object binnen meerdere invloedsgebieden valt. Dit komt vaak voor gezien de omvang van veel invloedsgebieden zoals in de vorige paragraaf aangegeven. Het groepsrisico is echter niet hoog op de betreffende locatie en derhalve zal ook het geaccumuleerde groepsrisico niet hoog zijn. Gezien de afstand tussen de verschillende risicobronnen in de omgeving is geen sprake van domino-effecten.

Conclusie:

Op grond van de risico's van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied zijn er geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.

Hoogspanningslijn

Er zijn statistische aanwijzingen dat hoogspanningslijnen gezondheidsrisico's kunnen veroorzaken. Kinderleukemie lijkt meer voor te komen in de nabijheid van elektromagnetische velden dan op grond van statistische gemiddelden verwacht mag worden. Er is overigens nooit een causaal verband tussen de blootstelling en het ontstaan van deze ziekte aangetoond. Ook is het eventueel achterliggende biologische mechanisme een raadsel. Het ministerie van VROM is desondanks in 2005 uit voorzorg met een beleidsadvies gekomen om het bouwen onder hoogspanningslijnen te ontmoedigen. In een aanvulling uit 2008 staat het volgende. 'Op basis van het voorgaande....adviseer ik u om bij de vaststelling van bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 microtesla.'

Onderstaande de netkaart voor hoogspanningslijnen zoals die over het plangebied loopt. Er loopt dus een 150 KV lijn direct naast het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0012.png"

De zakelijke rechtstrook van de 150 KV lijn is 22,5 meter aan weerszijde van de hartlijn. De indicatieve magneetveldzone waar de veldsterkte groter is dan 0,4 µTesla is 80 meter vanaf de hartlijn van de hoogspanningslijn aan weerszijde. De exacte magneetveldzone is in 2012 berekend (Liandon, 2012) voor een bestemmingsplanwijziging aan de Stationsstraat 26. De 0,4 µT zone blijkt 40 meter groot te zijn. Het plangebied ligt binnen deze 40 meter. De gevel van de nieuwe woning ligt echter buiten de 40 meter van de hartlijn van de 150 KV hoogspanningslijn. Het EM-veld zal dus in de nieuwe woning zeer waarschijnlijk niet hoger zijn dan de 0,4 µT.

Conclusie:

Op grond van de risico's van elektromagnetische velden over het plangebied zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

3.5.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan zijn wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen.

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur voor oudbouw en 30 m3 water per uur voor nieuwbouw.

Voor de bestaande bebouwing wordt aan de afstandsvereiste voldaan; de afstand tot de nieuw te bouwen woning is echter ca. 70 meter. Hoewel niet aan deze afstandvereiste voldaan wordt, is de overschrijding niet dusdanig dat de brandweer wordt beperkt in haar optreden. De situatie voldoet aan de capaciteitsvereiste voor de hoeveelheid bluswater.

Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. Verder is een heldere huisnummering van belang, zodat hulpdiensten bij alarmering weten om welk pand het gaat.

De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

Voor de bestaande bebouwing wordt aan deze afstandsvereiste voldaan; de afstand tot de nieuw te bouwen woning vanaf de openbare weg is ca. 30 meter. Of aan deze afstandseis voldaan wordt is dus afhankelijk van de uitvoering van de oprit. Overigens is een overschrijding tot 30 meter in dit geval, voor één woning van beperkte omvang, niet dusdanig dat de brandweer wordt beperkt in haar optreden. Verder dient de huisnummering van de nieuw te bouwen woning dusdanig te zijn dat bij alarmering van hulpdiensten hier geen verwarring over kan ontstaan.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer, indien bovenstaande punten in acht worden genomen, geen zwaarwegende beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.5.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.

Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

3.6 Water

De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)

- Bestuursakkoord Water (mei 2011)

- Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)

- Waterplan 2010 – 2015 (WP4)

- Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 30 oktober 2009)

-Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Oosterhout. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W19-VG01_0013.png"

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

- een grondwater gerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;

- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);

- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos);

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken, zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Ondergronds bouwen is mogelijk, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen om de constructie waterdicht te maken.

Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van de Stationsstraat. De riolering is ter plaatse uitgevoerd als een persleiding die uiteindelijk uitkomt op de zuivering.

Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater dient verplicht op het openbaar riool, in dit geval de persleiding, te worden aangesloten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt.

Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'.

Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig.

Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in de vijver of voorziening niet negatief beïnvloed wordt.

Voorbeeld

Voor berging van het hemelwater van 11267 m2 nieuw verhard oppervlak is er 4798 m2 groenbestemming voor de aanleg van wadi's of zaksloten. Het totaal aantal kuub te bergen hemelwater bedraagt 112,67 m3 (gemeentelijke norm). Bij toepassing van halfverhardingen en groendaken is er een reductie in de minimale bergingscapaciteit. Hiermee is er voldoende ruimte beschikbaar om hemelwater binnen het plangebied te bergen. Conclusie is dat het plan geen negatieve effecten heeft op het rioleringsstelsel, het (indirect) oppervlaktewatersysteem. Uiteindelijk zijn een waterhuishoudkundigplan en uitvoeringsontwerp noodzakelijk bij indienen van de omgevingsvergunning en kan er tevens nader ingezoomd worden op grondwatereffecten.

3.7 Natuur & Landschap

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'

- Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Conclusie:

Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura 2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura 2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Conclusie: Bij de uitvoering van ruimtelijke ingrepen zoals bijvoorbeeld (ver)bouwen en slopen moet rekening worden gehouden met beschermde dieren en planten. De activiteiten mogen hiervoor niet schadelijk zijn.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.

Op 14 januari 2014 hebben GS van Gelderland overigens de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone.

Conclusie: Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

- inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;

- een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;

- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;

- de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Omdat Nijmegen Noord tot voor kort aangemerkt kon worden als buitengebied, met vooral een agrarische en landschappelijke functie, zijn hier verschillende oude groenstructuren te vinden die samenhangen met het oude rivierlandschap. Op een aantal plekken zijn er hoge ecologische waarden aanwezig. De oude lijnen zijn de basis voor de toekomstige groenstructuur. Zo blijft de Griftdijk als groene lijn door het gebied slingeren. Het naastgelegen Sportpark Nieuw Balveren maakt onderdeel uit van de groenstructuur van de Waalsprong.

Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

• Optimale inzet van middelen.

• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.

• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.

• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. De bomen aan de Griftdijk behoren tot de primaire hoofdbomenstructuur van Nijmegen

Conclusie: in dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

3.8 Archeologie en Cultuurhistorie

3.8.1 Cultuurhistorische waarden

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.

Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. In gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing.

Aandachtslijst

Op dit moment is de procedure voor het vaststellen van de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed gaande. Stationsstraat 24 staat op de concept aandachtslijst. Het gaat om zowel het woonhuis als de schuur. De definitieve lijst zal binnenkort ter vaststelling aan de raad worden voorgelegd.

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Na vaststelling heeft het college de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten.

Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.

Cultuurhistorische waarde bestemmingsplangebied

De woning en stalgebouw Stationsstraat 24 zijn gelegen aan de weg van het dorp Oosterhout naar het vroegere station Ressen-Bemmel (gesloten 15 mei 1938) aan de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. De woning en stal maken onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Stationsstraat, net buiten de dorpskern van Oosterhout. De bebouwing aan de Stationsstraat betreft hoofdzakelijk vrijstaande bebouwing van één bouwlaag met een kap, met relatief grote voortuinen.

De woning Stationsstraat 24 is vermoedelijk, gelet op de architectuur, in de jaren '30 van de twintigste eeuw gebouwd als kwekerswoning bij een fruit- en groentekwekerij. In de Tweede Wereldoorlog heeft de kwekerij vanwege de ligging in het frontgebied schade opgelopen. De Betuwe tussen de Waal en Rijn was vanaf september 1944 frontgebied, waar op een gegeven moment alle bewoners, behalve de mannen, werden geëvacueerd. Het gebied werd daarom ook wel 'Manneneiland' genoemd. In november 1945 wordt vergunning aangevraagd voor het bouwen van een noodstal voor paarden, varkens en koeien. De vergunningaanvraag werd gedaan door Bureau Wederopbouw Boerderijen District Kesteren. De tekeningen waren van J. van Stralen en P.W.A. van Dam Architecten te Zetten-Leiden. Wanneer het huidige stalgebouw is gebouwd is niet bekend, maar dit zal waarschijnlijk eind jaren '40/begin jaren '50 zijn geweest. Het stalgebouw is qua bouwstijl kenmerkend voor de Wederopbouwperiode. In 1947 wordt de vergunning voor het definitief herstel van het woonhuis en de herbouw van het kippenhok verleend.

Vanaf de jaren '70 van de twintigste eeuw worden er diverse kassen op het terrein achter woning en stalgebouw gebouwd.

Woonhuis en stalgebouw vormen, samen met het hekwerk dat de voortuin van de weg scheidt, een fraai ensemble aan de Stationsstraat en zijn een karakteristiek onderdeel van de lintbebouwing aan deze straat. De oorspronkelijke functie van kwekersbedrijf is kenmerkend voor het vroegere landelijke gebied in Nijmegen-Noord. Woonhuis en stalgebouw zijn daarmee van cultuurhistorische waarde als onderdeel van de sociaal-economische geschiedenis van het gebied. De schuur is kenmerkend voor agrarische bebouwing uit de Wederopbouwperiode.

Gevolgen bestemmingsplan voor cultuurhistorische waarden

Door het toevoegen van de functie Bed & Breakfast aan de woning en het wijzigen van de bestemming van het voormalige stalgebouw wordt gezorgd voor toekomstbestendige functies van de gebouwen en daarmee op behoud van de gebouwen. Dit wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt als zeer positief ervaren. Behoud en hergebruik van cultureel erfgoed is één van de doelstelling van de aandachtslijst cultureel erfgoed en passend binnen het beleid uit de Nota Cultureel Erfgoed. Bij eventuele verbouwingen adviseren wij de karakteristieken van de architectuur van de gebouwen te behouden, zoals de roedenverdeling in de ramen, de oorspronkelijke staldeuren en hooiluiken en de kapvorm.

Het realiseren van nieuwe bebouwing op een perceel achter Stationsstraat 24 stuit vanuit het oogpunt van cultuurhistorie niet op bezwaren. Nok- en goothoogte en situering achter op het perceel met een grote voortuin past binnen de stedenbouwkundige opzet van de Stationsstraat en daarmee binnen de beleidsregels van gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart.

3.8.2 Archeologie

Beleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (aangenomen door de raad, begin 2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (voorjaar 2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen.

Plangebied

Het plangebied ligt in een waarde 3 gebied, wat wil zeggen dat er sprake is van een door middel van onderzoek en landschappelijke ligging vastgestelde hoge archeologische waarde. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grens bedraagt voor het plangebied een oppervlak van tenminste 50 m2.

Het plangebied aan de Stationsstraat 24 maakt deel uit van zone N-09, een gebied dat in het document "Archeologische beleidskaart gemeente Nijmegen, beschrijving van de terreinen", omschreven wordt als:

Het terrein kan als een geheel gezien worden met het oostelijk van de Griftdijk gelegen terrein N-10. De Griftdijk ligt op de plaats van de voormalige Grift, de in 1610 voltooide trekvaart van Lent naar Arnhem. In die strook zijn geen oudere bewoningssporen meer te verwachten. Zowel aan de oostzijde als aan de westzijde zijn evenwel volop overblijfselen van bewoning uit diverse perioden vastgesteld, in eerste instantie door de Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o., nadien door archeologisch adviesbureau RAAP en (aan de westzijde) door Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen.

Aan de zuidzijde van de Stationsstraat is bij boringen een relatief dikke, donkere vondst- laag aangetroffen, waarbij fosfaatconcentraties en grote aantallen vondsten duiden op een langdurige bewoning. De vondsten leveren samen met de resultaten van de nadien uitgevoerde archeologische begeleiding van munitie-onderzoek al enige duidelijkheid over de ouderdom daarvan. De oudste aanwijsbare bewoningsperiode valt te dateren in de 5e eeuw v.Chr., aan de hand van het karakteristieke aardewerk met Noord-Franse invloeden uit die periode (Marne-aardwerk). De enige andere bekende vindplaats uit die periode in Nijmegen-Noord is het grafveldje aan de Laauwikstraat te Lent met daarin o.a.. de 'Man van Lent'.

Minstens zo intensief lijkt hier in de Romeinse tijd te zijn gewoond, terwijl aardewerk en mantelspelden (o.a. een vogelfibula) bewoning in de vroege middeleeuwen aanduiden. De vondsten uit de late middeleeuwen geven nog geen inzicht in de aard van de activiteiten in die periode, ook al zijn er grondsporen uit die periode blootgelegd aan de overzijde van de Stationsstraat. Daar is in 1996 bij de bouw van het huidige benzinestation een kleinschalige opgraving uitgevoerd door Bureau Archeologie en Monumenten. Toen kwamen twee ongeveer concentrische kringgreppels aan het licht, de grootste (slechts ten dele aanwezig) ca. 17 m, de kleinste 7,5 m in doorsnede. In principe zou het hierbij om randstructuren van prehistorische of vroeg-historische grafmonumenten kunnen gaan. De plaats van een eventuele centrale bijzetting binnen de grootste kringgreppel is echter in de Romeinse tijd doorsneden door een sloot. Het weinige materiaal uit deze grote kringgreppel liet geen datering toe, maar de verrassende vondst van een kuil met een kalkstenen Romeinse votiefsteen, gelegen bij de binnenzijde van de grote kringgreppel, doet vermoeden dat de structuur op zijn laatst in de Romeinse tijd is aangelegd. Op de votiefsteen is geen inscriptie (meer) aanwezig. De kleine kringgreppel is van onverwacht late datum: de tientallen aardewerkfragmenten uit de vulling dateren vrijwel alle uit de 13e eeuw. De functie van deze greppel is nog ongewis.

Het archeologisch belang van het gebied zit niet alleen in de te verwachten sporen, maar ook in de vondsten. In de terreinbeschrijving wordt met name ingegaan op de vondst van een klomp kobaltblauw glas, een halffabricaat.

Een vondst die op zich al ongewone aandacht voor dit terrein mag genereren, is een klomp kobaltblauw glas, aangetroffen bij het karteringswerk door RAAP. Het is mogelijk dat deze vondst productieafval vormt van inheemse fabricage van glazen armbanden in de eeuwen voor het begin van de jaartelling (late ijzertijd). Tot op heden is in het Nederrijnse gebied nog geen productieplaats aangetoond, hoewel de vondst meer dan 4000 fragmenten van glazen armbanden hoogst aannemelijk maakt dat veel van deze sieraden hier vervaardigd werden in plaats van in Midden-Europa.

Indien de fabricage van de genoemde armbanden inderdaad binnen het plangebied aangetoond kan worden, dan is er sprake van een wetenschappelijk nationaal en mogelijk zelfs internationaal belang.

Benodigd onderzoek

Indien binnen het plangebied bodemverstorende ingrepen plaats vinden, die vergunningplichtig zijn, dan dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Omdat reeds sprake is van een waarde 3 gebied lijkt de meest voor de hand liggende vorm van onderzoek een proefsleuvenonderzoek te zijn, waarbij in kaart gebracht dient te worden welke waarden in het geding zijn, en welke (beschermende) maatregelen genomen dienen te worden om dit belang veilig te stellen. Zo mogelijk dient ook bepaald te worden of er sprake is van een of meerdere archeologische vindplaatsen, en welke begrenzingen deze heeft / hebben.

Voorafgaand aan dit onderzoek dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen te worden opgesteld. Hierin worden met name methoden en technieken van het uit te voeren onderzoek in vastgelegd. Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling is het verstandig dit PvE zo op te stellen dat een doorstart naar een opgraving gerealiseerd kan worden.

Tot de maatregelen die het bevoegd gezag kan voorschrijven behoren fysieke bescherming, in situ; een opgraving (behoud ex situ) of het beëindigen van het archeologisch onderzoek omdat uit de afweging gebleken is dat de waarde verdere maatregelen niet rechtvaardigt.

In het op te stellen bestemmingsplan voor deze locatie dienen de regels die horen bij een waarde 3 gebied opgenomen te worden. Daarmee is het archeologisch belang van dit terrein gewaarborgd bij vergunningplichtige bodemverstorende ingrepen.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardvoorschriften en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Wonen", "Bedrijf" en "Tuin", de dubbelbestemmingen: "Leiding - Hoogspanning" en "Waarde - Archeologie 3" en o.a. de aanduidingen "bed en breakfast", "bedrijf tot en met categorie 2" en "ontsluiting".

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan besproken.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is particulier terrein. De eventuele te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook de kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan komen ten laste gebracht van de aanvrager.

Uit dit bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Doordat de dekking van de kosten is verzekerd hoeft bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 1 juli 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 20 augustus tot en met 30 september 2015 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op 19 augustus 2015. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 is contact gezocht met de volgende instantie:

TenneT

Tennet plaatst in haar reactie de volgende opmerkingen:

Het realiseren van de woning zal geen probleem opleveren, aangezien deze zich buiten de belemmerde strook bevindt.

Voor het aanleggen van de oprit is voor het uitvoeren van werkzaamheden in de zogenoemde belemmeringenstrook wel toestemming van TenneT nodig. Deze is aan te vragen via grondzaken@tennet.eu.

Bijlage: brief Veiligheidsregio Gelderland-Zuid