Plan: | Buitengebied Valburg - 18 (Bedrijventerrein De Grift Noord) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP144W18-ON01 |
Het gebied De Grift maakt onderdeel uit van de Waalsprong en ligt in het meest noordelijke deel van de Waalsprong. De Grift kan worden onderscheiden in vier deelgebieden: De Grift Noord, Oost, Zuid en West. Het gebied bestaat momenteel deels uit bestaand bedrijventerrein en deels uit agrarisch gebied. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op De Grift Noord en maakt het mogelijk dit (deel)gbeeldkwaliteitsplan ebied te ontwikkelen tot een bedrijventerrein. Het betreft een bedrijventerrein van bruto 26 hectare bedrijventerrein dat hoofdzakelijk bedoeld is voor grootschalige logistieke bedrijven, groothandelsbedrijven en distributiecentra, en daarnaast voor bedrijven uit de sector modern, gemengd. Tevens legt het bestemmingsplan de realisatie van twee windturbines vast, die planologisch al zijn mogelijk gemaakt in een ander bestemmingsplan.
De Grift kan worden onderscheiden in vier deelgebieden: Noord, Oost, Zuid en West.
Deelgebied De Grift Noord ligt in het uiterste noorden van de gemeente Nijmegen en wordt aan de noordzijde begrensd door de A15, in het westen door de Griftdijk (Rijksweg Zuid) en het bosperceel, in het zuiden door de Stationsstraat en in het westen door het bestaande bedrijventerrein de Rietgraaf. Aan de zuidoostzijde grenst het gebied aan de achterkanten van het bestaande bedrijventerrein Oosterhout. Dit betreft een bedrijventerrein met beperkte industriële en (groot-) handelsactiviteiten.
In de bestaande situatie heeft het plangebied voornamelijk een agrarische functie met losse (van oorsprong) agrarische bebouwing langs de Griftdijk en daarachter gelegen weidegronden en akkergronden. In een aantal situaties heeft de van oorsprong agrarische bebouwing een andere functie gekregen, zoals garagebedrijf Zaat en enkele woonfuncties. Het plangebied wordt niet gekenmerkt door bijzonder groen of een bijzonder landschap. Het gebied heeft jarenlang een agrarische functie gehad. De groene kwaliteiten zijn vooral gelegen aan de randen van het plangebied of net buiten het plangebied. Daarnaast wordt een deel van de groene uitstraling bepaald door de particuliere kavels (tuinen, bomen, hagen e.d.) en de bomenrijen langs de dorpslinten (de Griftdijk en Stationsstraat).
Bestaande bedrijventerrein Oosterhout en de Rietgraaf
Voorgenomen ontwikkeling
Werkgelegenheid
Door de ontwikkelingen op de Nijmeegse arbeidsmarkt en de nog groeiende beroepsbevolking blijft het creëren van werkgelegenheid ook in de toekomst noodzakelijk. Daarin vervult bedrijventerrein De Grift een belangrijke rol. Het doel is voldoende, maar ook een kwalitatief goed aanbod van bedrijventerreinen in Nijmegen zonder daarbij overaanbod te creëren. Om de economische kansen en de haalbaarheid van de ontwikkeling van de Grift goed in te schatten is een markttoets uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een voorkeursscenario voor de Grift: “De duurzame Grift”. De Grift wordt in dit scenario ontwikkeld als een duurzaam logistiek terrein met op diverse locaties kleine clusters van bedrijven, deels in het modern gemengde segment, deels hoogwaardig en deels kleinschalige bedrijvigheid en ruimte voor windturbines.
Grootschalige logistieke dienstverlening
De Grift heeft een centrale ligging binnen de stadsregio en aan de A15. In het middengebied van de Stadsregio vindt de komende jaren bevolkingsgroei plaats. De Grift is op deze manier aantrekkelijk voor bedrijven die zowel klanten in Arnhem en Elst als in Nijmegen willen bedienen. Het terrein ligt aan de A15 en is goed zichtbaar. Bedrijven die op zoek zijn naar een locatie die bijdraagt aan presentatie, reclame, zichtbaarheid en naamsbekendheid kunnen hier een plek vinden. Uit onderzoek (Markttoets vlek 17, de Grift, Stec) blijkt dat er diverse kansen zijn voor de Grift, met name voor de sector logistieke dienstverlening. Op de Grift Noord is ruimte voor de grootschalige logistiek. Ook is hier ruimte voor kleine modern gemengde clusters op de kavels die minder geschikt zijn voor logistieke bedrijven (logistieke bedrijven geven de voorkeur aan rechthoekige en vierkante kavels en panden). Bij modern gemengde clusters kan gedacht worden aan bedrijven die actief zijn in de handel, bouw en productie. Dit gedeelte van het terrein straalt een duidelijke productie-werksfeer uit. Trend in de logistieke sector is schaalvergroting en toenemende ruimtevraag. Daarom zal de logistieke sector verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de ruimtevraag op de Grift, meer dan bijvoorbeeld de sector modern gemengd of hoogwaardig.
Duurzaamheid
De Grift biedt goede kansen als energie-opwekkend bedrijventerrein. Er zal veel meer energie opgewekt worden dan er wordt verbruikt: energie voor de stad en de omgeving. Aan de rand van het terrein worden windturbines gerealiseerd. De rechtstreekse levering van duurzame energie kan interessant zijn voor bedrijven die deze energie direct gebruiken. Naast windenergie wordt in de Waalsprong ook het Warmtenet aangelegd. Dit systeem maakt gebruik van de restwarmte van de afvalverbranding (ARN) om gebouwen te verwarmen. Dit biedt extra mogelijkheden voor initiatieven rond duurzame energie op de Grift. Tevens kan aangehaakt worden op bestaande duurzaamheidsinitiatieven zoals de duurzame energiesnelweg A15. De gemeente is voorstander van het aanbrengen van groene daken op bedrijfsgebouwen (deze kunnen prima gecombineerd worden met zonnepanelen). Dit draagt bij aan de biodiversiteit van de omgeving en geeft een groen imago aan het terrein en de bedrijven. Tot slot is het van belang om ook het regenwater op een duurzame wijze op te vangen. Regenwater moet worden afgekoppeld. De meest gangbare methode is infiltratie, maar kan ook door middel van opvang op groene daken en/of afkoppeling in een ecologische wadistructuur. Dit draagt ook bij aan biodiversiteit als aan een fraai beeld op het maaiveld.
Hieronder is het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan weergegeven.
Grens van het plangebied van het bestemmingsplan, met rood omlijnd
Ten behoeve van de ontwikkeling van De Grift, is een ambitiedocument opgesteld. Hierin zijn de ambities, hoofdlijnen en aandachtspunten bij de (her)ontwikkeling van het gebied onderzocht en uiteengezet. Het vormt daarmee een voorloper op het bestemmingsplan, dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein planologisch mogelijk moet maken. Het ambitiedocument vormt de basis van het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan.
Tegelijk met het bestemmingsplan, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin zijn de ambities voor de bebouwing, de kavels en de openbare ruimte vastgelegd. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader waarmee het Ruimtelijk Kwaliteitsteam Waalsprong de plannen voor het gebied beoordeeld.
De Grift maakt onderdeel uit van de zogenaamde A15 zone, waar o.a. ook het naastgelegen bedrijventerrein Park 15 (Overbetuwe) onderdeel vanuit maakt. Er zijn in 2012 met de betrokken gemeenten afspraken gemaakt om het aantal uit te geven hectares te verminderen. In het gebied De Grift wordt in dit kader 22 hectare bruto bedrijventerrein minder uitgegeven. De Grift is een belangrijke werklocatie van de Waalsprong. De ambitie is om in de Waalsprong niet alleen te voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte, maar ook om ruimte te bieden aan bedrijven. Er is aandacht voor onderzoek naar de marktkansen en een compacte ontwikkeling van het terrein gericht op logistiek en opwekking duurzame energie (bijvoorbeeld wind, zon, warmte). Dit speelt in op de ligging aan de (doorgetrokken) A15 en de markt. Het gebied wordt gerealiseerd direct aan afrit 38 van de A15. Er is een opwaardering voorzien van deze afslag, op Nijmeegs grondgebied. Hiervoor is een bestemmingsplan gemaakt dat reeds onherroepelijk is. De aansluiting op de Griftdijk zal in een aantal fasen worden aangepast, gekoppeld aan de voortgang van de uitgifte van de kavels van Park 15. De uitvoering van de aanpassing van de afslag 38 wordt opgestart.
De Grift (in paars aangegeven) in groter verband
Ontwikkeling windturbines
De gemeente Nijmegen werkt samen met burgers en maatschappelijke organisaties aan de ontwikkeling van een 'burgerwindpark'. Nijmegen heeft de ambitie in 2045 energieneutraal te zijn. Als vervolg daarop is de routekaart Power2Nijmegen opgesteld. Daarin wordt uitgegaan van 16 windturbines op Nijmeegs grondgebied en wordt voorgesteld vooral in te zetten op betrokkenheid en participatie van potentiële afnemers. De gemeente heeft daarom medewerking verleend aan het burgerinitiatief Wiek II om 5 windturbines op het grondgebied van de gemeente Nijmegen planologisch mogelijk te maken in het plangebied de Grift. Hiervoor is een bestemmingsplan en MER vastgesteld.
Verbreding A15
De A15 wordt doorgetrokken vanaf Bemmel naar de A12 nabij Duiven/Zevenaar. Bij dit project hoort ook een verbreding van de A15 tussen knooppunt Valburg en Ressen naar 2x3 rijbanen. Ten noorden van de Grift loopt de A15. De doorgetrokken A15 zal in 2019 gereed moeten zijn.
Het nieuwe bestemmingsplan voor het bedrijventerrein De Grift voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein met bouwmogelijkheden voor bedrijfsruimten. Hiertoe behoren ook bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge artikel 6.12 Wro in samenhang met artikel 6.25 Wro moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat aangewezen bouwplannen mogelijk maakt, een exploitatieplan vaststellen. Ingevolge artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien, onder meer, het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorzien, anderszins is verzekerd.
Binnen het bedrijventerrein De Grift liggen gronden die in eigendom zijn van derden, waarop aangewezen bouwplannen kunnen worden gerealiseerd. Voor deze gronden zijn (nog) geen overeenkomsten over de grondexploitatie zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten.
In verband hiermee is het kostenverhaal nog niet anderszins verzekerd en is het noodzakelijk om eisen te stellen aan de inrichting. Om deze redenen is een exploitatieplan opgesteld en wordt zodoende voldaan aan de verplichting zoals deze in artikel 6.12 Wro is opgenomen.
Het exploitatieplan wordt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.
Gronden in eigendom van de gemeente Nijmegen (in rood aangegeven)
Voor het plangebied gelden op dit moment nog (delen van) de volgende bestemmingsplannen:
Bovengenoemde plannen maken de ontwikkeling van het bedrijventerrein niet mogelijk, waardoor de noodzaak van een bestemmingsplanherziening is ontstaan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Grift Noord is in overeenstemming met de rijksdoelstelling om de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te vergroten.
Voor de Stadsuitbreiding de Waalsprong is in 2002 een Milieueffectrapportage opgesteld. In dit MER werden de geplande activiteiten in de stadsuitbreiding in verschillende alternatieven op milieueffecten getoetst. Het bedrijventerrein de Grift was in dit onderzoek in diverse varianten betrokken.
In haar toetsingsadvies over het MER gaf de commissie voor de MER over het vervolgtraject aan dat met het MER volledig aan de richtlijnen is voldaan. Aanvullende informatie is in het vervolgproces alleen nodig als de plannen zo ingrijpend wijzigen dat ze buiten de gehanteerde bandbreedte in het MER komen. In 2006 is voor de gewijzigde verkeersstructuur een aanvulling op het MER gemaakt. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan. Verder is het zo dat de bedrijventerreinontwikkeling op de Grift fors is teruggebracht tot bruto 26 hectare (circa 20 hectare netto). Het initiatief valt daarmee niet meer in de categorie MERplichtige of MER-beoordelingsplichtige activiteiten en blijft hiermee ook ruim binnen de door de commissie MER benoemde bandbreedte in het MER.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. Hieronder wordt nader ingegaan op de vraag hoe de komst van grootschalige logistiek zich verhoudt tot de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Hieronder staat de afweging die heeft plaatsgevonden met betrekking tot de volgende drie stappen uit de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling:
De ladderonderbouwing is gebaseerd op economisch en ruimtelijk onderzoek van advies- en onderzoeksbureau Stec Groep. Dit is uitgevoerd eind 2014 / begin 2015.
Voordat deze drie stappen doorlopen worden, wordt eerst aandacht besteed aan de trends in de grootschalige logistiek.
Trends grootschalige logistiek
De grootschalige logistiek is een belangrijke doelgroep voor bedrijventerrein De Grift Noord waar veel vraag naar is. Daarom eerst een overzicht van de belangrijkste trends en ontwikkelingen in deze sector.
Zeer gunstige marktperspectieven voor logistieke sector
Het markt-/groeiperspectief voor de logistieke sector is goed op zowel korte en middellange termijn. Diverse trends en ontwikkelingen maken dat er sprake is van een relatief constante vraag naar nieuwe, marktconforme locaties voor logistiek. Dit zijn bijvoorbeeld de voorzichtig aantrekkende economie en de stijgende export. Daarnaast verandert de logistieke sector door gewijzigde en steeds veranderende wensen en eisen van de consument. De opkomst van e-commerce, kortere levenscycli van producten en snellere levertijden/retour-logistiek dwingen tot totaalconcepten in de logistieke keten.
Veel dynamiek in de logistieke sector
In de logistieke sector is nu en naar verwachting in de toekomst ook veel dynamiek. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat 55% van de grote logistieke bedrijven in Nederland wil uitbreiden, fysiek groeien of verplaatsen (Bron: Stec Groep, logistiek in beeld, 2015). De belangrijkste redenen voor deze zeer grote dynamiek zijn groei van de onderneming, aanpassing van de supply chain of efficiencyvergroting van het netwerk. Bijna de helft van de dynamische groep zoekt bovenregionaal. Dit is dan ook een van de redenen dat logistieke een zeer groot en groeiend aandeel heeft in de toekomstige vraag naar bedrijfsruimte.
Nederland, Gelderland en Nijmegen aantrekkelijk voor logistiek
De kwalitatief hoogwaardige infrastructuur (weg, spoor en water) van Nederland en de geografisch gunstige ligging ten opzichte van de Europese markten heeft van ons land een Europees logistiek centrum gemaakt. Bijna 13% van de toegevoegde waarde en 14% van de werkgelegenheid in Nederland hangt direct en indirect samen met logistieke activiteiten. Het gaat dan niet alleen om pure logistieke activiteiten, maar ook aanverwante (indirecte) activiteiten zoals assemblage, reparatie en supportactiviteiten. Met een totale uitvoerwaarde van circa 500 miljard euro is Nederland de op vier na grootste exporteur van de wereld.
Als we specifiek inzoomen op Gelderland, zien we dat logistieke sector van groot belang is. Circa 12% van de werkgelegenheid is actief in de logistieke sector en als we kijken naar de bovenregionale vestigers zien we dat Gelderland de afgelopen jaren een flink aantal logistieke bedrijven wist te trekken: o.a. iForce, De Klok Dranken, en Kuehne en Nagel. In het stimuleren van de logistieke sector richt de provincie Gelderland zich met name op de regio's Arnhem-Nijmegen en Rivierenland, omdat voor de logistieke sector daar de grootste kansen liggen (zie figuur 8). Denk bij het stimuleren aan het versterken van het vervoersnetwerk, innovatie, kennisdeling, duurzaamheid en goede scholings- en arbeidsmarkt.
Figuur 8: Logistiek en goederenvervoer in Gelderland. Bron Provincie Gelderland
Steeds meer waarde toevoegende activiteiten in de logistiek
De logistieke sector is onderhevig aan snelle modernisering en schaalvergroting. Logistieke partijen zijn voortdurend op zoek naar een efficiëntere organisatie van hun logistieke ketens (supply chains). Was logistiek voorheen vooral de op- en overslag en het transport van goederen, de laatste jaren vinden in de distributiecentra in toenemende mate activiteiten met een hoge(re) toegevoegde waarde plaats zoals assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen en bedrukking van producten. De integratie van diverse activiteiten (van transport, op- en overslag, tot assemblage, retourhandelingen en ketenregie) binnen eenzelfde distributiecentrum zorgen ervoor dat processen hoogwaardiger worden en steeds meer waarde toevoegen aan het uiteindelijke product. Activiteiten van toegevoegde waarde vinden tegenwoordig in vrijwel elk distributiecentrum plaats.
Verdere schaalvergroting in de logistiek
Uit recente transacties en marktrapporten (DTZ Zadelhoff: Nederland Compleet, 2014, Stec Groep: Locatiebeslissingen in Nederland, 2013, CBRE, The market for XXL-warehouses in Europe, 2013, JLL: European Seaports: the growing logistics opportunity, 2013 en Prologis: Europe's most desirable logistics locations, 2013) blijkt dat er diverse partijen in de logistiek grootschalige kavels afnemen en dat er een trend is naar schaalvergroting in de nabije toekomst. Onder invloed van trends en sectorale ontwikkelingen (reductie van kosten, concentratie of deconcentratie van logistieke processen, aantrekkende economie, overnames en fusies) wordt een verdere schaalvergroting in omvang van de logistieke bedrijfsruimte verwacht.
Ladderonderbouwing grootschalige logistiek
Afbakening marktregio
Is er een actuele regionale behoefte? Om de actuele regionale behoefte te bepalen, dient eerst de marktregio voor De Grift bepaald te worden. Voor De Grift stellen we de marktregio grotendeels gelijk aan de Stadsregio. De actieradius van logistieke bedrijven ligt immers meestal zo tussen de 30 en 40 km. Belangrijkste argument om dan de grenzen van de Stadsregio te hanteren en niet een ruimere regio te hanteren is het feit dat De Grift primair een Nijmeegs bedrijventerrein wil zijn. Dit betekent dat het terrein zich primair focust op (door)groeiende logistieke bedrijven vanuit Nijmegen en omgeving of die vanuit de Stadsregio juist in Nijmegen willen zitten. Daarom stellen we in deze ladder de Stadsregio gelijk aan de economische regio.
Figuur 9: Stadsregio Arnhem Nijmegen
Uitbreidings-, vervangingsvraag en beleidsambities tot en met 2025 in Stadsregio: 220 hectare
De vraag voor De Grift Noord bestaat uit drie deelaspecten, namelijk de uitbreidings- en vervangingsvraag (vervangingsvraag is het gevolg van transformatie van bedrijfslocaties; omzetten naar een andere functie) (opgenomen in de prognoses van de provincie Gelderland en deel uit makend van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen = regionale vraag) en extra vraag door ambities (bijvoorbeeld als gevolg van inspanningen op het vlak van Logistiek als Gelderse motor = bovenregionale vraag). Deze vraag is opgenomen in de prognoses van de provincie Gelderland voor bedrijventerreinenvraag in Gelderland. De meest recente prognose is het Onderzoeksmemorandum vraag aanbodconfrontatie bedrijventerreinen. Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, 2013.
In onderstaande tabel de weergave van de meest actuele prognose ten aanzien van bedrijventerreinen in de Stadsregio. We maken hierbij gebruik van het TM-scenario. In het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten (VNG) namelijk overeengekomen dat zij bij de planning van bedrijventerreinen zullen uitgaan van het scenario Transatlantic Market (TM), dat wordt momenteel gezien als het meest realistische scenario voor de groei van de Nederlandse economie en de bedrijfsruimtevraag. En in de Gelderse Structuurvisie Bedrijventerreinen wordt ook het TM-scenario als vertrekpunt genomen voor de planologische reservering van de ruimte voor bedrijventerreinen. Op basis van deze prognose is de uitbreidingsvraag ruim 150 hectare. Daarnaast is sprake van circa 48 hectare vervangingsvraag en 20 hectare beleidsopgaven. Deze beleidsopgaven bestaat uit 5 hectare Park 15 en 15 hectare voor een Rail Opstap Punt (ROP). Dit is een hubfunctie voor containers die in Rotterdam niet meer kunnen worden afgevoerd. Er kan spooroverslag plaatsvinden om de treinen uit Rotterdam verder te sorteren naar specifieke bestemmingen. Bij het ROP zelf is geen sprake van bedrijventerreinruimte, maar de verwachting is dat de realisatie van het ROP een extra vraag zal opleveren naar bedrijventerrein ruimte van circa 15 hectare. Samen leidt dit tot een marktvraag van circa 220 hectare.
Tabel: Uitbreidingsvraag t/m 2025 naar bedrijventerreinen in netto hectare (bron: Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2013 Stadsregio Arnhem Nijmegen
Actuele regionale vraag naar grote kavels voornamelijk logistiek
Op basis van de markttechnische gegevens (o.a. NVM over de logistieke markt (2014), onderzoek van Stec Groep naar bedrijfsruimtegebruikers (2002, 2005 en 2012) en transactiedata in de Stadsregio (2014)), kunnen we de marktvraag onderverdelen naar kavelgrootte (zie onderstaande figuur). Hieruit blijkt dat de markvraag vanuit de logistieke sector voornamelijk grootschalig is en dat de overige marktvraag eerder kleinschalig is. De marktvraag wordt daarmee steeds tweekoppiger: grootschalige logistieke kavels op enkele logistieke locaties versus kleine lokale kavels. Combineren we dit met het feit dat circa 55 tot 65% van de marktvraag afkomstig is vanuit de logistieke sector en groothandel en circa 35 tot 45% vanuit de sector overig, zien we dat er een vraag is van circa 40 tot 50 hectare naar grootschalige (>5 hectare) logistieke kavels. Er hangt kortom een potentiële marktvraag van circa 40 tot 50 hectare aan grootschalige logistieke kavels (>5 hectare) boven de markt van de Stadsregio. Duidelijk zal wel zijn dat binnen deze vraag een duidelijke scheiding is tussen de marktvraag die landt in de A12 en in de A15 zone. Omdat de A15 nog niet is doorgetrokken zijn beide zones op dit moment nog redelijk op zichzelf staande marktgebieden.
Figuur: Verdeling ruimtevraag naar omvang kavel en doelgroep (bron: NVM (2014), PropertyNL (2014) en Stec Groep (2002, 2005 en 2014)
Tabel: Verdeling regionale vraag in segmenten (bron: Stec Groep, 2015)
Een goed voorbeeld van de actuele regionale vraag is dat al sprake is van een klant die bewust voor De Grift noord heeft gekozen: Heinz met logistiek dienstverlener Nabuurs. Dit bedrijf wil graag in Arnhem-Nijmegen gevestigd blijven, heeft ook elders in de regio gezocht, gerekend en getekend, maar kon het plaatje financieel niet rond krijgen. Daarna is De Grift Noord als optie boven tafel gekomen. De beoogde vestiging van Heinz/Nabuurs op De Grift is daarmee een voorbeeld hoe Nijmegen de locatie wil inzetten voor logistieke bedrijven die daadwerkelijk in Nijmegen willen zitten, maar niet elders een gebouw of locatie kunnen vinden dat aansluit bij hun eisen. Bovendien heeft Heinz als specifieke wens kenbaar gemaakt dat men zelf wil kunnen bouwen. Dit is ingegeven vanuit haar specifieke bedrijfsfilosofie.
Conclusie trede 1
Uit bovenstaande blijkt dat er een marktbehoefte naar grootschalige (>5 hectare) logistieke kavels is in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen van circa 40 tot 50 hectare.
In artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is ´bestaand stedelijk gebied´ als volgt gedefinieerd:
"Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen,
dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij openbare of sociaal
culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
In deze paragraaf onderzoeken wij of de vraag die in trede 1 naar voren is gekomen, kan worden opgevangen binnen bestaand stedelijk als bedoeld in deze definitie. Er is gekeken naar:
Ook gaan we in op nieuwe bedrijfsterreinen die planologische ruimte bieden voor logistiek in de stadsregio.
Nijmegen
In de gemeente Nijmegen is op dit moment, naast Bijsterhuizen, geen terrein beschikbaar waar grootschalige logistiek kan landen. In het navolgende worden de bestaande bedrijfsterreinen beoordeeld op geschiktheid voor grootschalige logistiek.
Figuur: Bedrijfsterreinen Nijmegen
Op Bedrijventerrein Bijsterhuizen is nog 29,5 ha bedrijventerrein beschikbaar, waarvan 5,5 ha particulier. Van de 24 ha uitgeefbare kavels heeft de GR Bijsterhuizen nog 1 kavel beschikbaar die groter is dan 5 ha. Deze kavel heeft een omvang van 6,9 ha, maar is door de vorm en door de ondergronds infrastructuur niet geschikt voor de vestiging van grootschalige logistiek. De ander kavels op Bijsterhuizen zijn kleiner dan 5 ha en door de vorm en kaveldiepte ook niet groot genoeg te maken voor de vestiging van grootschalige logistieke bedrijven groter dan of gelijk aan 5 ha.
Op Bedrijventerrein Winkelsteeg is door herontwikkeling 3,3 ha op het DSB terrein uitgeefbaar. Alle kavels zijn kleiner dan 1 ha en daarmee dus niet geschikt voor de vraag naar grootschalige logistiek. De ontwikkeling van de Novio Tech Campus is in volle gang, een herontwikkeling tot campus met bedrijven in de Life Sciences, Health en High Tech.
Op Mercuriuspark is 8,2 ha bedrijventerrein uitgeefbaar. Ook hiervoor geldt dat het bestemmingsplan vestiging van (grootschalige) logistiek niet toestaat. De grootst kavel kent een omvang van 2 ha.
Volledig uitgegeven
Volledig uitgegeven
Volledig uitgegeven
Is kantorenlocatie. Bestemmingsplan staat alleen vestiging van kantoren toe. Er is nog 0,7 ha uitgeefbaar.
Bestaand vastgoed in de Stadsregio
De analyse van het bestaande aanbod in de Stadsregio Arnhem Nijmegen laat zien dat er op dit moment (december 2014) ruim 800.000 m² bedrijfsruimte wordt aangeboden. Uit een beoordeling van het aanbod blijkt dat slechts een handvol objecten qua omvang vergelijkbaar zijn met het beoogde aanbod op De Grift Noord. Die objecten liggen echter dermate buiten Nijmegen en omstreken liggen dat een ieder geval een deel van de actuele vraag daarin niet is geinteresseerd. Bovendien zijn ze niet gelegen in de nabijheid van de snelweg of andere hoofdontsluitingsweg.
Mogelijkheden transformatie in de Stadsregio Arnhem Nijmegen
In de Stadsregio is circa 175 hectare bedrijventerrein verouderd; dit komt in aanmerking voor herstructurering, zo blijkt uit het Provinciaal Herstructureringsprogramma van de provincie (2009). Bij herstructurering is vaak sprake van herinvulling van kleinere private kavels (onder andere restruimte opvullen) of van 'omkatten' van grotere panden in kleinere om op deze manier meer commerciële waarde te creëren (en de herstructurering gedeeltelijk te financieren). Regionale voorbeelden hiervan zijn Winkelsteeg in Nijmegen en enkele kavels op 't Broek (Arnhem). In het algemeen geldt dat herstructurering, waarbij kavels opnieuw beschikbaar komen voor uitgifte, zeer sporadisch succesvol is. Uit diverse voorbeelden uit het land blijkt dat op de bestaande (verouderde) bedrijventerreinen nauwelijks mogelijkheden zijn - of gecreëerd kunnen worden - om de doelgroep voor De Grift (grootschalig logistiek) te huisvesten. Bovendien liggen deze terreinen vaak niet gunstig voor logistiek (niet aan hoofdsnelwegen). Uit onderzoek van Milieudefensie blijkt bovendien dat door herstructurering slechts zeer beperkt ruimte beschikbaar komt voor heruitgifte. Kosten zijn de voornaamste barrière. In het overgrote deel van de gevallen gaat het om lichte veroudering en worden geen grootschalige ingrepen gedaan die eventuele herinvulling van (private) kavels mogelijk maken. Vaak wordt ingezet op een facelift of revitalisering. Uit het Provinciaal Herstructureringsprogramma van de provincie Gelderland blijkt dat het merendeel van de herstructureringsprojecten in de stadsregio zich richt op revitalisering (en dus niet op herprofilering). Het gaat dan om 155 ha. Circa 20 ha komt in aanmerking voor herprofilering, waarvan het Nijmeegse bedrijventerrein Mercuriuspark 15 ha uitmaakt. De overige 5 ha is in Elst-centraal. Er is sprake van (dreigende) leegstand en achteruitgang van het terrein. Ingrepen zijn nodig om de kwaliteiten van de locatie te verbeteren: aanpak van infrastructuur, openbare en private ruimte.
Op basis van bovenstaande concluderen we dat bestaande bedrijventerreinen ook na herstructurering of revitalisering niet de gewenste kavelgrootte en ontsluiting bieden waar blijkens het onderzoek van Trede 1 in de markt behoefte aan is.
Aandeel overige terreinen stadsregio
Ook is onderzocht of overige terreinen in de stadsregio kunnen voorzien in de actuele regionale vraag naar grootschalige logistieke kavels (> 5 hectare). Dat is niet het geval. Deze overige, vaak kleinere, terreinen bieden geen grootschalige kavels aan, hebben logistiek niet als doelgroep of hebben geen directe snelwegontsluiting.
Nieuwe bedrijfsterreinen in de Stadsregio voor logistiek
In de Stadsregio zijn drie terreinen die planologisch bestemd zijn voor logistiek en grote kavels aanbieden. Dat zijn Park15 in de gemeente Overbetuwe, 7Poort in de gemeente Zevenaar en het EBT terrein in de gemeente Montferland.
Voor Park 15 en het EBT terrein geldt dat het terreinen zijn die geheel agrarisch in gebruik zijn. De tweede trede vereist een onderzoek naar invullingsmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied door middel van inbreiding, herstructurering, transformatie of anderszins. (Uitspraken van de Raad van State, 30/7/2014, 19/11/2014, 18 /2//2015, e.a.). Daarbij moet onder "transformatie" worden verstaan: "verandering van de functie of bebouwing van het stedelijk gebied" (Raad van State, 15 /10/2014, 31/12/ 2014). Park 15 en het EBT terrein kunnen niet worden beschouwd als "bestaand stedelijk gebied" in de zin van de tweede trede. Bestaand stedelijk gebied is volgens artikel 1.1.1, lid 1, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Park 15 en het EBT terrein voldoen daar niet aan. Voorts is er bij Park 15 en het EBT geen sprake van inbreiding of herstructurering, maar van uitbreiding. Het enige verschil met de Grift is dat er een voorsprong is in planologie.
Overigens is gebleken dat Park 15 niet aansluit op (een deel van ) de bij trede 1 vastgestelde vraag uit de markt. Beperkende factor op Park 15 is dat zelfbouw niet mogelijk is: een deel van de grootschalige logistieke ondernemers wil zelf bouwen en/of de grond in eigendom hebben. Park 15, wordt namelijk al jaren op de markt aangeboden, maar kent door deze beperking geen afzet. Daaruit blijkt dat het niet aansluit op de marktvraag. De actuele gegadigde voor de Grift heeft ook Park15 nadrukkelijk betrokken in de tender-procedure maar dit heeft niet geleid tot een overeenkomst.
Het terrein 7Poort is bijna geheel opgevuld en biedt nog slechts enkele kavels aan voor grootschalige logistiek. Het voorziet daarmee maar voor een beperkt deel in de marktvraag.
Voor de terreinen 7poort en EBT terrein geldt bovendien dat ze excentrisch liggen. Een deel van de vraag uit trede 1 richt zich nadrukkelijk op de directe nabijheid van Nijmegen. Vanwege historische banden en sociale context (personeel, arbeidsmarkt). Zevenaar en Montferland liggen teveel excentrisch en voldoen daar niet aan. De actuele gegadigde voor de Grift heeft bovendien een productielocatie in Elst. De afstand tot Zevenaar maakt deze locatie voor deze gegadigde niet interessant uit kostenoverwegingen.
Conclusie trede 2
Uit bovenstaande blijkt dat de mogelijkheden om de vraag op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied zeer beperkt zijn. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn daarmee onvoldoende mogelijkheden om de volledige marktbehoefte te faciliteren.
Het ruimtelijke beleid van de provincie is er op gericht om de ontwikkeling van nieuwe werklocaties te concentreren op goed ontsloten, multimodale locaties. Een goede bereikbaarheid is bovendien een belangrijke vestigingsvoorwaarde van de belangrijkste doelgroep van De Grift Noord (grootschalige logistiek). De Grift Noord is passend ontsloten omdat:
Naast de marktbehoefte speelt bij de ontwikkeling van De Grift Noord ook ruimtelijke aspecten een rol. Ruimtelijk gezien is de ontwikkeling van De Grift Noord gewenst. Het maakt al jaren onderdeel uit van de plannen van de Waalsprong (sinds 1996, Structuurvisie Land over de Waal) en het betreft in feite een afronding van een bestaand bedrijventerrein en zeker niet het aanboren van nieuwe open plekken. Ruimtelijk gezien spelen de volgende aspecten een rol:
Uitbreiding bestaande bedrijventerrein
De Grift Noord is een bestaande bedrijventerrein en maakt onderdeel uit van de Waalsprong. Al sinds 1996 maakt het onderdeel uit van de ontwikkeling van de Waalsprong. In alle daaropvolgende structuurvisies is de Grift op de kaart gezet als bedrijfsterrein ontwikkeling: Voorkeursmodel Waalsprong 2003, Ontwikkelbeeld Waalsprong 2007, Structuuvisies Nijmegen 2010 en 2013, Ontwikkelstrategie Waalsprong 2013. Ook is het terrein opgenomen in de Regionale afspraken Bedrijventerrein van 2011 en 2013. Het heeft daarin de status van doorgaan. Dit betekent dat er nog geen definitief bestemmingsplan is, maar dat het is toegestaan door te gaan met de planvorming en verwervingen. De vroegere plannen gingen uit van een veel grotere ontwikkeling. Het terrein is in het kader van de regionale afspraken (RPB) teruggebracht in aantallen hectares (van 64 ha naar 42 ha bruto). Momenteel wordt met dit bestemmingsplan 26 ha bruto in procedure gebracht.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Grift is eigenlijk een afronding van het bestaande bedrijventerrein Oosterhout en de Rietgraaf. Momenteel is er sprake van een rommelig gebied: een afwisseling tussen bedrijven en agrarisch en deels wonen, met veel achterkant-situaties. Bovendien is de plek aan de A15 en De Grift noord een belangrijke toegang tot Nijmegen. De huidige situatie doet geen recht hieraan. Door de ontwikkeling ontstaat eenheid in het grondgebruik en geeft een impuls aan de ruimtelijke kwaliteit. Als De Grift noord niet zou worden ontwikkeld (continueren van de huidige situatie) dan blijft er, ruimtelijk gezien, aan de noordrand van Nijmegen een 'gat'.
Laatste uitbreidingsmogelijkheid Nijmegen
De Grift noord is de laatste uitbreidingsmogelijkheid voor de gemeente Nijmegen. De ontwikkeling van Bijsterhuizen noord is namelijk geschrapt in het kader van de regionale afspraken rond bedrijventerreinen en dit is vastgelegd in de Structuurvisie Nijmegen 2013. Naast De Grift noord wordt het bedrijventerrein Mercuriuspark herontwikkeld. Het betreft een herstructurering van een bestaand bedrijventerrein als gevolg van komst van de nieuwe stadsbrug. Verder is er nog 1 kavel beschikbaar op Bijsterhuizen. Deze is echter niet groot genoeg voor grootschalige logistiek. Tot slot wordt het Novio Tech Campus ontwikkeld, dit is gericht op hoogwaardige bedrijvigheid en een dus een totaal andere bedrijfscategorie dan De Grift.
De Grift Noord voorziet in de vraag naar grootschalige logistiek in de stadsregio
We verwachten dat De Grift Noord voor een deel zal voorzien in de marktvraag van circa 40 tot 50 hectare voor grootschalige logistieke kavels. Argumenten hiervoor zijn:
Deze ladderonderbouwing laat zien dat De Grift Noord voorziet in een gewenste ontwikkeling, zowel qua markt als ook ruimtelijk. Het voorziet in een actuele regionale vraag voor grootschalige logistiek. In de praktijk blijkt dat De Grift voorziet in een behoefte in de markt voor (grootschalige) logistiek, al voordat er een bestemmingsplan is vastgesteld. Deze marktvraag kan bovendien niet in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen omdat de andere bedrijventerreinen binnen bestaand stedelijk gebied in de relevante regio daarvoor geen ruimte bieden. Er zijn geen inbreidings- herstructuerings- of tranformatielocaties in bestaand stedelijk gebied in de relevante regio die voldoen aan de geconstateerde vraag naar grote kavels en aan andere eisen die uit de markt komen. De locatie Grift Noord is bovendien passend ontsloten.
Op dit moment lopen er vergaande onderhandelingen met een groot logistiek verlader uit Nijmegen/Elst (Nabuurs/Heinz) die zich graag op De Grift wil vestigen en niet gevestigd wil zijn op een andere locatie in de stadsregio, in de gemeente Nijmegen en/of in bestaande gebouwen.
Ook ruimtelijk gezien is de afronding van De Grift Noord gewenst. Het betreft een ontwikkeling die al vanaf 1996 consequent in diverse Structuurvisies is opgenomen, het is een afronding van een bestaand industrieterrein en het is de laatste uitbreidingsmogelijkheid voor de gemeente Nijmegen en de enige mogelijkheid om grote logistieke dienstverleners te accommoderen.
De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
Voor wat betreft de Gelderse corridor (Rivierengebied en Stadsregio Arnhem Nijmegen) heeft Gelderland een unieke ligging tussen de Mainports Rotterdam en Amsterdam en het Europese achterland. De sectoren transport, logistiek en tuinbouw profiteren hiervan. In Zuid-Gelderland lopen water-, rail- en wegverbindingen parallel aan elkaar. De Waal, Betuweroute en A15 vormen de belangrijkste Europese tri-modale corridor. Door de groei van de Rotterdamse haven (2e Maasvlakte) zal het transport op de corridor toenemen. Daarnaast heeft klimaatverandering grote effecten op dit gebied door de te verwachten extreme hoge of lage rivierwaterstanden. Zuid-Gelderland heeft ruimte om op de dynamiek in te spelen. Bijvoorbeeld door ontwikkeling van (agro)logistieke centra. De uitdaging is om dat met kwaliteit te doen en tegelijkertijd een impuls te geven aan de regionale economie.
De kwaliteiten van de Stadsregio Arnhem Nijmegen bepalen volgens de Omgevingsvisie in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio. Prioritaire clusters, met samenwerking van overheid, ondernemingen en kennisinstellingen, zijn:
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
Bereikbaar en verbonden
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Gebiedskwaliteiten benutten
Logistieke sector
De provincie ziet de logistieke sector en het goederenvervoer als een veelbelovende bedrijfstak binnen een concurrerende, innovatieve en duurzame Gelderse economie vanuit een (inter)nationaal perspectief. De opgaven die zij zien zijn:
De provincie wil voorts de juiste voorwaarden scheppen, zodat de logistieke bedrijvigheid in Gelderland de ruimte krijgt om zich optimaal te ontwikkelen. Gelderland heeft een strategische ligging ten opzichte van de zeehavens in het Westen en het Europese achterland in het Oosten. Gelderland heeft een aantal belangrijke (Europese) vervoerassen zoals de A15, de Waal en de Betuweroute. Deze bieden kansen voor een sterke duurzame logistieke toekomst in Gelderland, zeker gezien de groeiprognoses van het goederenvervoer. De provincie zet primair in op die regio's waar de kansen voor een sterk logistiek vestigingsklimaat het grootst zijn: de Stadsregio Arnhem Nijmegen en Rivierenland. In het bijzonder zet de provincie in op een goed toegerust multimodaal vervoernetwerk door het ontwikkelen van de corridor tussen Rotterdam en het Europese achterland, het versterken van de waterinfrastructuur en het benutten van de Betuweroute.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein De Grift Noord zorgt voor economische structuurversterking en ligt binnen een prioritair gebied (stedelijk netwerk) in Gelderland. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. In artikel 2.3.2.1 (Bedrijventerreinen) van de Omgevingsverordening staat dat in bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerreinen slechts wordt toegestaan ìndien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen). Hieronder wordt ingegaan op het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Dit zijn afspraken over onder andere: de confrontatie vraag-aanbod, regulering aanbod, segmentering, herstructurering, grondprijsmethodiek, toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik en monitoring. De gemaakte afspraken worden opgenomen in de Regionale Programma's Bedrijventerreinen (RPB's) en door GS gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgangspunt van het Gelderse bedrijventerreinenbeleid is om eerst de ruimte op bestaande bedrijventerreinen optimaal te benutten, voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Met dit beleid wil de provincie leegstand en verpaupering van de bestaande bedrijventerreinen voorkomen en de kwaliteit van het buitengebied behouden. Dit beleidspunt is tevens opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland en het daarbij behorende instrument de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat in bestemmingsplannen de functiewijziging tot bedrijventerrein alleen mogelijk gemaakt kan worden indien het plan onderdeel uitmaakt van het regionale afsprakenkader.
In december 2011 is het RPB van de stadsregio vastgesteld door de Stadregioraad. Doel van het RPB betreft het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit en het voorkomen van overaanbod en leegstand. Hierdoor zijn plannen aangemerkt die kunnen doorgaan en plannen die 'on hold' worden gezet. Bedrijventerrein de Grift heeft de status van 'doorgaan' in het RPB. Dit betekent dat er voor een terrein nog geen definitief bestemmingsplan is, maar dat het is toegestaan door te gaan met de planvorming en verwervingen. Wel dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan het SER ladder protocol van het RPB, op het moment dat het bestemmingsplan definitief zal worden vastgesteld. Daarvoor wordt aan de stadsregio (of haar opvolger) verzocht om het plan te toetsen aan het protocol. Nadat de stadsregio instemt krijgt het bedrijventerrein de status van uitgeefbaar in het RPB en IBIS.
De Grift is met 37 ha netto opgenomen in het RPB voor de periode tot en met 2025. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op De Grift Noord en maakt het mogelijk dit (deel)gebied te ontwikkelen tot een bedrijventerrein. Het betreft een bedrijventerrein van bruto 26 hectare bedrijventerrein.
In oktober 2013 heeft de gemeenteraad van Nijmegen de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.
In de structuurvisie staat onder andere onder Economische structuurversterking dat de afgelopen jaren zien we de gevolgen van de economische crisis sterk terug in de uitgifte van bedrijventerreinen. Daarin is Nijmegen niet uniek. Daarom zien we definitief af van de uitleglocatie in de A73 zone en gaan we zorgvuldig om met de ontwikkeling van de Grift in Nijmegen Noord. Op basis van een markttoets kiezen we voor de Grift voor een een compactere ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift met een duidelijk economisch profiel: duurzame logistiek met enkele clusters van modern gemengd, hoogwaardig en kleinschalige bedrijvigheid. Dit houdt in dat we het areaal bedrijventerrein voor de Grift in z'n totaliteit verkleinen van 64 ha bruto naar 42 ha bruto (= circa 30 ha netto) uitgeefbaar. De doortrekking van de A15 naar de A12 kan voor de Grift overigens wel een impuls opleveren. Het levert extra ontwikkelmogelijkheden op voor de vestiging van o.a. duurzame logistieke bedrijvigheid.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op De Grift Noord en maakt het mogelijk dit (deel)gebied te ontwikkelen tot een bedrijventerrein van bruto 26 hectare dat hoofdzakelijk bedoeld is voor grootschalige logistieke bedrijven, groothandelsbedrijven en distributiecentra, en daarnaast voor bedrijven uit de sector modern, gemengd (zoals bouwbedrijven en bedrijven uit de grafische industrie).
Bedrijventerrein De Grift is een van de twee bedrijventerreinen die de gemeente de komende jaren nog wil ontwikkelen. De tweede is het Mercuriuspark. De ambitie wat betreft bedrijventerreinen is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte te hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. Daarom wordt gekozen om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat wordt overgaan tot de aanleg van nieuw bedrijventerreinen. Nieuwe plannen bovenop de ontwikkeling van de Grift en Mercuriuspark zijn niet meer aan de orde. De ontwikkeling van de Grift is op basis van marktonderzoek ook verkleind. Afgezien wordt van de ontwikkeling van een bedrijventerrein aan de A73 (Bijsterhuizen noord).
Inleiding
In het ambitiedocument is op kaart de programmatische en ruimtelijke visie voor de gehele Grift samengevat. Daarbij is niet gekozen voor een gedetailleerd eindbeeld (zoals een verkaveling) maar voor een globale kaart met iconen en pijlen. Dit om aan te geven dat de daadwerkelijke ontwikkeling en verkaveling afhankelijk is van de ontwikkeling van de markt en haar spelers. De uitgangspunten uit deze visie zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Daarbij dient bedacht te worden dat dit bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op De Grift Noord.
Windturbines
In het gebied De Grift Noord is de realisatie van twee windturbines voorzien. Deze maken onderdeel van het “Power2 Nijmegen” plan. Deze windturbines, die onderdeel uitmaken van in totaal vijf windturbines in een lijnopstelling langs de A15, zijn reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Buitengebied Valburg-16 (Windturbines A15), dat is vastgesteld op 1 oktober 2014.
Bedrijventerrein
De Grift Noord is met name geschikt en bedoeld voor grootschalige logistieke bedrijven en daarnaast voor bedrijven uit de sector modern, gemengd. Grootschalige bebouwing in het gebied is mogelijk omdat er geen sprake van een confrontatie met de bestaande kwaliteiten van de dorpsbebouwing. Met name de grote kavels langs de A15 lenen zich voor grootschalige bedrijfsontwikkelingen. In de zuidwesthoek van De Grift Noord is de bedrijfsbebouwing kleinschaliger en speelt de aansluiting op het dorp wel een belangrijke rol. De kavels zijn hier kleiner, de bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Deelgebied Noord langs de A15 is een zichtlocatie en visitekaartje voor de stad. Dit stelt eisen aan de architectuur van de bebouwing en inrichting van percelen. Daarnaast kan een zichtlocatie aan de stadsrand ook een ideologie uitstralen: bijvoorbeeld ”Nijmegen duurzaam en innovatief”, denk aan: windturbines, gebruik maken van groene kwaliteiten en representatieve duurzame gebouwen. Gebruik van eenvoudige materialen en zachte kleuren geven een aantrekkelijk beeld in het groen. Langs de A15 dienen bedrijven zich bij voorkeur met voorkanten te presenteren. Parkeren, opslag e.d. dienen zoveel mogelijk uit het zicht te worden opgelost of te worden ingepast.
Gemeente en initiatiefnemers van de bedrijfskavels in deelgebied Noord geven samen vorm aan de gewenste beeldkwaliteit. Belangrijk daarin is eenheid in ideologie en uitstraling naar de A15. De plannen die als eerste worden gerealiseerd, kunnen bepalend zijn voor de plannen die daarna volgen. Ter plaatse van de Griftdijk speelt aandacht voor de beeldkwaliteit een grote rol. Hier zijn hoge ambities als het gaat om behoud en ontwikkelen van beeldkwaliteit langs het oorspronkelijke dorpslint. De overige (minder direct zichtbare) bedrijfsgebouwen zijn gericht op een efficiënt en praktisch gebruik. Hiermee heeft de Grift Noord een grote diversiteit aan bedrijfskavels van grootschalig tot kleinschalig, van aandacht voor beeldkwaliteit tot vooral efficiënte en praktische bedrijfskavels.
De Grift Noord grenst aan de A15. Het is daarom belangrijk dat De Grift Noord op een goede wijze wordt ingepast in het landschap. Idealiter wordt hiervoor een ruime strook grond gereserveerd, zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij Park 15. We vinden het echter ook belangrijk om op een efficiënte manier te verkavelen zodat er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Bovendien is het plangebied niet groot genoeg voor een dergelijke reservering én tegelijkertijd de wens om grote logistieke bedrijven huisvesten.
De kansen voor een goede inpassing liggen daarom meer in het combineren, verbinden en versterken van de bestaande kwaliteiten zoals het Roekenbosje, de groenstructuren en de watergang. Bovendien biedt de ruimte onder de windturbines ook mogelijkheden voor een groene inpassing.
Ontsluiting
Alle deelgebieden en ook de Grift Noord zullen zo direct mogelijk op het aanliggende hoofdwegennet worden aangesloten. Een groot deel van de aan- en afvoer van goederen van de Grift Noord zal via de A15 verlopen; om de lengte van de route van de zware vrachtauto's over het stedelijk weggennet te beperken wordt de Grift Noord vanaf de Griftdijk ontsloten. Er is een aantal varianten gemaakt om te onderzoeken op welke wijze deze ontsluiting vorm kan krijgen. Omdat er veel verkeer rijdt op de Griftdijk vergt elke oplossing (kruispunt met verkeerslichten of een rotonde) relatief veel ruimte. De beschikbare ruimte is echter beperkt; bovendien moet rekening gehouden worden met de ontsluiting van bedrijventerrein De Rietgraaf en de aanwezigheid van het Roekenbosje. Zie ook de paragraaf Mobiliteit in deze plantoelichting.
Voor de eerste fase van de ontwikkeling van De Grift Noord kan volstaan worden met een enkelstrooksrotonde ten zuiden van het bedrijf Zaat, waarmee ook een nieuwe (centrale) ontsluiting van de Rietgraaf wordt gerealiseerd. Uiteindelijk is de capaciteit van deze rotonde onvoldoende om het verkeer goed te verwerken als de Grift Noord volledig ontwikkeld is. Voor die eindfase zal nabij afslag 38 een nieuwe aansluiting moeten worden aangelegd; mogelijk kan dan de auto-ontsluiting van De Grift-Noord op de rotonde bij Zaat weer vervallen.
Wateropvang
Door intensivering en verstening van het grondgebruik (verhard oppervlak) zal de behoefte aan waterbuffering toenemen, bijvoorbeeld in de vorm van een vijver/waterplas(sen). Ruimtelijk kan deze het beste aan bestaande en nieuwe groenstructuren gekoppeld worden. De strook tussen de windturbines is hiervoor bijvoorbeeld geschikt maar ook de kavels grenzend aan het Roekenbosje. Bij de daadwerkelijke ontwikkeling van de kavels zullen hier definitieve keuzes in gemaakt worden. Langs de watergangen kunnen ecologische oevers aangelegd worden. Deze vormen dan ook een ruimtereservering indien de capaciteit van het watersysteem vergroot moet worden. In het bestemmingsplan heeft een zone in het noordoosten van het plangebied (direct langs het Roekenbosje) en nabij de oostelijke windturbine tevens de functie als waterbergingsgebied.
Beeldkwaliteit
De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit (februari 2014) vertaalt de Nijmeegse ambities op het gebied van de beeldkwaliteit van de stad en is het belangrijkste toetsingskader voor de Commissie Beeldkwaliteit (in geval van Waalsprong Ruimtelijke kwaliteitsteam). In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit heeft bedrijventerrein de Grift het niveau “Aandacht”. In ontwikkelingsgebieden is de kwaliteit van het ruimtelijk beeld in wording en dit verlangt een zorgvuldig ontwerp. Voor gebouwen en terreinen langs de A15 en de Griftdijk geldt toetsingsniveau “Bijzonder”. Dit betekent dat de gemeente hoge ambities heeft ten aanzien van de te behouden of te ontwikkelen beeldkwaliteit. Het niveau bijzonder wordt toegekend aan de zogenaamde beelddragers van de stad; beelddragers zijn bijvoorbeeld gebieden hoofdwegen en de stadsranden. Bij de Grift zijn dat de routes langs de A15 en de Griftdijk inclusief rotonde Stationsstraat
Provinciaal beleid
De provincie Gelderland wil dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. Provinciale bemiddeling is noodzakelijk om op regionale schaal tot afstemming van vraag en aanbod te komen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er moet voldoende aanbod zijn van passende bedrijfslocaties en het beschikbare aanbod moet aansluiten op de vraag van ondernemers.
Regionale afspraken
Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Dit zijn afspraken over onder andere: de confrontatie vraag-aanbod, regulering aanbod, segmentering, herstructurering, grondprijsmethodiek, toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik en monitoring. De gemaakte afspraken worden opgenomen in de Regionale Programma's Bedrijventerreinen (RPB's) en door GS gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgangspunt van het Gelderse bedrijventerreinenbeleid is om eerst de ruimte op bestaande bedrijventerreinen optimaal te benutten, voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Met dit beleid wil de provincie leegstand en verpaupering van de bestaande bedrijventerreinen voorkomen en de kwaliteit van het buitengebied behouden. Dit beleidspunt is tevens opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland en het daarbij behorende instrument de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat in bestemmingsplannen de functiewijziging tot bedrijventerrein alleen mogelijk gemaakt kan worden indien het plan onderdeel uitmaakt van het regionale afsprakenkader. Bedrijventerrein de Grift heeft de status van doorgaan in het RPB. Dit betekent dat er voor een terrein nog geen definitief bestemmingsplan is, maar dat het is toegestaan door te gaan met de planvorming en verwervingen. Wel dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan het SER ladder protocol van het RPB (=ladder voor duurzaam ruimtegebruik), op het moment dat het bestemmingsplan definitief zal worden vastgesteld. Daarvoor wordt aan de stadsregio (of haar opvolger) verzocht om het plan te toetsen aan het protocol. Nadat de stadsregio instemt krijgt het bedrijventerrein de status van uitgeefbaar in het RPB en IBIS. De Grift is met 37 ha netto opgenomen in het RPB voor de periode tot en met 2025.
Verwachte terreinuitgifte in de toekomst
Jaarlijks monitoren we vraag en aanbod naar bedrijventerreinen en rapporteren hierover via onze jaarlijkse begrotings- en verantwoordingscyclus. De afgelopen periode hebben we geconstateerd dat vraag en aanbod behoorlijk uit de pas liepen. Er is sprake geweest van een veranderende en stagnerende vraag naar bedrijventerreinen als gevolg van de lang aanhoudende mondiaal economische crisis. Dat is voor ons aanleiding geweest om een uitgebreidere vraag- en aanbodanalyse van de markt voor bedrijventerreinen te maken. De conclusies uit deze vraag- en aanbodanalyse hebben niet tot andere beleidskeuzes geleid. Wel resulteerde dit in een bijstelling van de gemiddelde jaarlijkse vraagbehoefte naar maximaal 6 ha per jaar vanaf 2013/2014. Daarnaast is de fasering van een aantal bedrijventerreinen bijgesteld: startmoment uitgifte uitgesteld in de tijd (Compaq, Winkelsteeg, de Grift Noord) en fasering vertraagd in de tijd (Bijsterhuizen). Voor Bijsterhuizen is de exploitatieperiode verlengd tot 2023.
Programma de Duurzame Grift
In de markttoets "Duurzame Grift" wordt gesproken over een zichtzone langs de A15 en de Griftdijk. Deze leent zich uitstekend om Nijmegen te presenteren als `duurzame en innovatieve stad' bijvoorbeeld met innovatieve logistieke bedrijven en innovatieve bedrijven op het gebied van duurzame energieopwekking. De overige (minder direct zichtbare) kavels (dus niet direct aan de A15 of Griftdijk) zijn gericht op een efficiënte en praktische uitvoering van de bedrijfsfunctie en gebruik. Het bedrijventerrein wordt compact en in fases ontwikkeld: van de 64 ha bruto wordt 22 ha niet in ontwikkeling genomen. De keuze voor een compacte ontwikkeling impliceert eveneens dat er geen verdere verwervingen plaatsvinden. Uitzondering hierop betreft een strategische verwerving om aaneengesloten uitgeefbare kavels voor logistiek op de Grift Noord tot stand te brengen.
Duurzame logistiek
Het economisch profiel is dat van duurzame logistiek. Daarmee wordt ingespeeld op de economische kansen die de gunstige ligging van de Grift aan de A15 tussen Maasvlakte en Ruhrgebied biedt. Langs de A 15 ontstaat een zone van logistieke bedrijven die mogelijk met zonnepanelen op de bedrijfsdaken duurzame energie produceren. Daarin komt o.a. het duurzame karakter van het terrein tot uiting. De logistieke sector richt de verwachte groei van goederenstromen zo duurzaam in. De sector logistieke dienstverlening draagt hiermee bij aan een betere bereikbaarheid en minder uitstoot van CO2 door bijvoorbeeld de bundeling van vervoersstromen van verschillende verladers, het efficiënt inzetten van hun vervoermiddelen en het interne logistieke proces zo efficiënt mogelijk in te richten en te organiseren.
Op de Grift wordt duurzame energieproductie gestimuleerd door middel van incentives (o.a Stimulering Duurzame Energieproductie, Postcoderoos). Hier liggen met name kansen voor energieproductie door middel van zonne-energie en windenergie (windturbines). Het warmtenet dat gebruik maakt van restwarmte van de ARN biedt ook kansen voor afname van duurzame energie door bedrijven. Duurzaamheid komt verder tot uiting door het dubbel benutten van de grond (vb. zonnepanelen op de bedrijfsdaken) en in een duurzame verschijningsvorm van de bebouwing. Ook kan aangehaakt op bestaande duurzaamheidsinitiatieven zoals de duurzame energiesnelweg A15.
In de ruimtelijke vertaling is zo veel mogelijk aangesloten bij de marktvraag en de grondposities van de gemeente. Het voordeel van deze ruimtelijke vertaling is dat een groot deel van de voor logistiek minder courante kavels ingevuld kan worden met andere functies als modern gemengd.
De logistieke sector neemt een steeds groter deel van de ruimtevraag voor zijn rekening. Het is de sector bij uitstek die 'grote lappen' grond afneemt; de bovenkant van de markt neemt minimaal vijf hectare per transactie af. Daarom zal de logistieke sector verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de ruimtevraag op de Grift Noord, meer dan bijvoorbeeld de sector modern gemengd of hoogwaardig. De Grift Noord is met het beschikbaar uitgeefbaar oppervlakte voor logistiek geschikt voor grootschalige logistieke bedrijven. De grote logistieke bedrijven vragen een kavelgrootte van 5 - 10 ha. De gewenste kaveldiepte ligt tussen de 100 en 200 meter. De nog grotere logistieke bedrijven vragen 10 - 25 ha. Voor dit soort grootschalige bedrijven is de Grift niet geschikt. Deze grootschalige logistieke bedrijven kunnen op Park 15 beter uit de voeten.
De Grift Noord
De Grift Noord omvat in totaal circa 26 ha bruto (circa 20 ha netto) bedrijventerrein, gelegen aan de A15 en de Griftdijk en in het zuiden grenzend aan bestaand industrieterrein Oosterhout. Op het centrale deel van het terrein is ruimte voor de grootschalige logistiek. Gelieerd hieraan zijn de Value Added Logistics waarbij door extra diensten waarde aan het product wordt toegevoegd (assembleren, verpakken, etiketteren). Er zijn enkele grote kavels voor grote logistieke dienstverleners en/of de vestiging van een Delivery Hub Concept. Hier wordt o.a. de vestiging mogelijk gemaakt van de logistieke dienstverlener Nabuurs/Heinz met een 1e fase van 60.000 m2 (6 ha) en op de langere termijn een uitgroeimogelijkheid naar 100.000 m2 (10 ha). Op de kavels die minder geschikt zijn voor grote logistieke bedrijven (percelen met een kavelgrootte kleiner dan 5 ha) is ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid. Bij modern gemengde bedrijvigheid kan gedacht worden aan bedrijven die actief zijn in de handel, bouw en productie. Deze delen van het terrein stralen een duidelijke productie-/werksfeer uit. De verkaveling is hier kleinschaliger.
In 2004 is door de bestuurlijke partners in de regio (provincie, stadsregio, gemeenten Arnhem en Nijmegen) in overleg met het Rijk een gemeenschappelijke visie voor de hoofdinfrastructuur in het gebied vastgesteld. De gemaakte keuzes zijn erop gericht de doorstroming en bereikbaarheid van de regio te verbeteren. Hierbij is voor de Waalkruisingen gekozen voor een verdubbeling van de brug bij Ewijk in de A50 en de aanleg van een nieuwe tweede stadsbrug bij Nijmegen. Voorts is besloten voort te gaan met de voorbereidende studies van de doortrekking van de A15. De nieuwe stadsbrug (De Oversteek) is inmiddels in gebruik genomen; de verbreding van de brug bij Ewijk is ook nagenoeg opgeleverd en de doortrekking van de A15 zal naar verwachting in 2019 een feit zijn. In dat kader zal vanwege de toenemende verkeersdruk het wegvak tussen de knooppunten Valburg en Ressen (dat grenst aan De Grift) verbreed worden naar 2 x 3-strooks.
Direct naast De Grift in de gemeente Overbetuwe is de ontwikkeling van een bedrijventerrein voorzien genaamd Park15 (85 ha). Op Park15 is plaats voor een grote diversiteit aan logistieke dienstverleners en andere ondernemingen. De ontwikkeling van Park15 aan de westkant in Overbetuwe loopt parallel aan de ontwikkeling van De Grift. Het gebied wordt gerealiseerd direct aan afrit 38 van de A15. Er is een opwaardering voorzien van deze afslag, deels op Nijmeegs grondgebied. De aansluiting op de Griftdijk zal in een aantal fasen worden aangepast, gekoppeld aan de voortgang van de uitgifte van de kavels van Park15. Uiteindelijk zal dit ertoe leiden dat het huidige viaduct over de A15 niet breed genoeg is voor de te verwachten intensiteiten. In de plannen voor Afslag 38 is aangegeven dat dan de bestaande fietspaden komen te vervallen en worden vervangen door een nieuwe voorziening en viaduct voor tweerichtingsfietsverkeer ten oosten van het huidige viaduct.
Op 12 oktober 2011 heeft de Raad de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar vastgesteld, waarin het verkeersbeleid voor de komende jaren wordt beschreven. De gemeente stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze tussen een aantal aantrekkelijke alternatieven wordt aangeboden. Soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast treft de gemeente diverse maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en het openbaar vervoer. Bedrijventerreinen worden zoveel mogelijk aan de rand van de stad gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen mogelijk is op HOV.
Autoverkeer
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Al het doorgaande verkeer gaat dan buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Door de openstelling van de tweede stadsbrug (De Oversteek) eind 2013 is de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. De aanleg van De Oversteek is door de gemeente aangegrepen om door dynamisch verkeersmanagement het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren. De S100 ontsluit de belangrijkste bestemmingen in de stad; op deze route wordt de doorstroming zo veel mogelijk gegarandeerd. Als de doorstroming op deze route op piekmomenten onder druk staat, wordt het verkeer op de invalswegen naar deze route toe 'gebufferd'. De A325 en de Margaretha van Mechelenweg vallen onder deze wegcategorie. Nabij het Keizer Augustusplein ligt een P&R-terrein waar automobilisten kunnen overstappen op bus of fiets.
Fietsverkeer
De fiets speelt vooral binnen de stad een belangrijke rol voor de stedelijke bereikbaarheid. In een goed functionerend verkeerssysteem kan een hoog fietsgebruik ruimte scheppen voor de afwikkeling van autoverkeer. Een hoog fietsgebruik heeft permanente voordelen voor de stedelijke leefkwaliteit, de sociale samenhang en gezondheid van mensen. Met de komst van de elektrische fiets en de aanleg van snelfietsroutes wordt de fiets ook voor langere afstanden in het woon-werkverkeer interessant. Snelfietsroutes zijn lange, doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad. Snelfietsroutes verbinden woonlocaties met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding (asfalt) en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Daarnaast moet ook het onderliggende fietsnetwerk fijnmazig zijn en een goede kwaliteit bieden en is het van belang goede stallingsvoorzieningen te bieden.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. De kracht van het openbaar vervoer ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen. De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het openbaar vervoer (Regiorail). Het HOV-lijnennet gaat voorts de knooppunten, de transferia en de omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Voor HOV-lijnen geldt als uitgangspunt dat er zo veel mogelijk over vrijliggende infrastructuur gereden moet worden. Waar dit ruimtelijk en/of financieel niet mogelijk is, dient in ieder geval de doorstroming voldoende gegarandeerd te worden. In het raadsbesluit "Nota Voorkeursbeslissing HOV" van 27 juni 2012 is over de invoering van het HOV-netwerk een fasering aangegeven. Tot 2020 gaan we uit van een HOV-bussysteem. Tussen 2020 en 2030 kan een systeemsprong mogelijk zijn naar een tram of ander geschikt systeem. Eén van de HOV-lijnen doorkruist De Grift, te weten de lijn Arnhem - Elst - Nijmegen (lijn 331).Voor deze lijn geldt als voorkeurstracé: Griftdijk - Woenderskampweg - Graaf Alardsingel - Prins Mauritssingel - Waalbrug - Burchtstraat - CS e.v. Zolang de woonwijk Groot Oosterhout nog niet volledig ontwikkeld is zal de route via het Woonpark Oosterhout (Fruitlaan) worden geleid.
Deze lijn rijdt over de Griftdijk; nabij de rotonde Griftdijk / Stationsstraat bevinden zich de haltes.
In onderstaande afbeelding is de beoogde toekomstige hoofdwegenstructuur weergegeven.
Beoogde hoofdwegenstructuur Waalsprong in 2024
De Grift ligt vlak ten zuiden van de rijksweg A15 en wordt doorsneden door de Griftdijk als noord-zuidverbinding. Haaks hierop staat de oost-westverbinding tussen Bemmel en het dorp Oosterhout (Stationsstraat); de kruising van beide wegen is vormgegeven als een rotonde. De bebouwde komgrens ligt ten westen van de rotonde. Vanaf daar richting dorp Oosterhout geldt een verkeersregime van 50km/uur. Op de Stationsstraat ten oosten van de rotonde en op de Griftdijk ten noorden ervan geldt als max. snelheid 80km/uur. Momenteel worden de bestaande bedrijven en kavels op diverse plekken vanaf deze wegen ontsloten. Vanwege de verkeersveiligheid en doorstroming is het beleid erop gericht het aantal (nieuwe) aansluitingen te beperken en deze tevens in te richten volgens de eisen die vanuit verkeersveiligheid en doorstroming gesteld worden. Het afhandelen van het expeditieverkeer van bedrijven (incl. keren) dient op de terreinen van de bedrijven zelf plaats te vinden.
Op de Griftdijk tussen Afslag 38 en de Stationsstraat rijden momenteel ruim 14.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm); op de Stationsstraat ten oosten van de Griftdijk ca. 6.000 mvt/etm. en ten westen van de Griftdijk ca. 5.000 mvt/etm. Voor 2023 wordt rekening gehouden met een toename van het autoverkeer; op de Griftdijk bedraagt de toename ca. 2.000 mvt/etm. en is de verwachte intensiteit ruim 16.000 mvt/etm. Op de Stationsstraat is de toename van het autoverkeer beperkt tot hooguit enkele honderden mvt/etm.
Het bedrijventerrein wordt momenteel via een aantal doodlopende wegen ontsloten, deels vanaf de Griftdijk en deels vanaf de Stationsstraat. Deze wegen (Koopmansweg, Groothandelsweg en Griftdijk), die specifiek bedoeld zijn voor de ontsluiting van de bestaande bedrijventerreinen, zijn te smal voor de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein en het daarmee gepaard gaande zware vrachtverkeer. Daarom zal er een nieuwe ontsluitingsroute moeten worden aangelegd. Wel kunnen de bestaande wegen dienen als noodroute voor het hulpverkeer en calamiteitenroute als de reguliere ontsluitingsroute is afgesloten. Een groot deel van de aan- en afvoer van goederen van dit terrein zal via de A15 en dus via Afslag 38 verlopen; om de lengte van de route van de zware vrachtauto's over het stedelijk weggennet te beperken wordt de Grift Noord vanaf de Griftdijk ontsloten.
Er is voor de ontsluiting van het bedrijventerrein op de Griftdijk door bureau Goudappel Coffeng een aantal varianten onderzocht. Omdat er veel verkeer rijdt op de Griftdijk vergt elke oplossing (kruispunt met verkeerslichten of een rotonde) relatief veel ruimte. De ruimte is echter beperkt door de ligging van de aanwezige bebouwing ter weerszijden van de weg en de eisen die gesteld worden aan het tracé van gebiedsontsluitingswegen zoals de Griftdijk.
Conclusie is dat alleen een aansluiting van De Grift noordelijk van de Rietgraaf de beste mogelijkheden biedt, zowel voor de korte als de lange termijn. Een grote rotonde (twee rijstroken per richting op de Griftdijk biedt weliswaar voldoende capaciteit, maar vergt te veel ruimte gelet op het talud en de aanwezigheid van het Roekenbosje. Voor de vormgeving van deze aansluiting heeft daarom een T- aansluiting met een verkeersregelinstallatie de voorkeur. De regeling kan worden afgestemd op de nabijgelegen regeling op de aansluiting bij de A15.
Schets van de verkeersontsluiting
Parkeren/stallen
Uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen voor nieuwbouw is dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de door de gemeenteraad vastgestelde nota Parkeernormen en de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels 'parkeren'. In de parkeernormering zijn de parkeerkencijfers ingedeeld naar type stedelijke zone. De Grift ligt in een gebied dat is ingedeeld als stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Voor de onderhavige ontwikkeling gelden volgens de beleidsregels 'parkeren' de volgende parkeernormen:
Functie | Parkeerplaatsen |
Eenheid | Aandeel bezoekers |
commerciële dienstverlening |
2,75 | per 100 m2 bvo | 20% |
kantoren met baliefunctie |
2,75 | per 100 m2 bvo | 20% |
kantoren zonder baliefunctie |
1,55 | per 100 m2 bvo | 5% |
loods |
0,75 | per 100 m2 bvo | 5% |
opslag |
0,75 | per 100 m2 bvo | 5% |
groothandel |
0,75 | per 100 m2 bvo | 5% |
transportbedrijf |
0,75 | per 100 m2 bvo | 5% |
industrie |
2,25 | per 100 m2 bvo | 5% |
garagebedrijf |
2,25 | per 100 m2 bvo | 5% |
laboratorium |
2,25 | per 100 m2 bvo | 5% |
werkplaats |
2,25 | per 100 m2 bvo | 5% |
bedrijfsverzamelgebouw |
1,25 | per 100 m2 bvo | 95% |
opslagbedrijven | 0,07 | per unit | minimaal 2 plaatsen realiseren |
begraafplaats/crematorium | 22,50 | per gelijktijdige begrafenis/crematie |
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein is uitgangspunt dat aan deze parkeernormen wordt voldaan. Hiermee zal bij de inrichting van het bedrijventerrein rekening worden gehouden, in deze zin dat op het terrein voldoende ruimte wordt ingericht ten behoeve van parkeren.
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering".
Voor het huidige bestemmingsplan is de invloed van de nieuwe bedrijvigheid van het bedrijventerrein De Grift Noord in de zuidwesthoek tot maximaal categorie 3.1 en het overige nieuwe terrein tot maximaal categorie 3.2 op de omgeving en met name op gemengd gebieden dan wel rustige woonwijken van belang. Het bedrijventerrein in de zuidwesthoek met categorie 3.1 aanduiding heeft een richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk van 50 meter en tot een gemengd gebied van 30 meter. Op ongeveer 25 meter afstand van de bestemmingsplangrens is restaurant Mona's aan de Griftdijk gevestigd. Daarachter begint Chaletpark 'De Halve Weg'. Op het park staan 43 chalets waarvan 28 permanent bewoond en 15 recreatiechalets. De permanente bewoning is niet conform de vigerende bestemming recreatie. Restaurant Mona's ligt, zoals vermeld, aan de Griftdijk. De overige bebouwing aan deze weg bestaat uit bedrijven. Er is dus duidelijk sprake van een gemengd gebied aan de Griftdijk met alleen op grotere afstand een recreatieterrein waar een recreatieve woonvorm aanwezig is. Deze chalets liggen op meer dan 30 meter van het plangebied met aanduiding bedrijventerrein categorie 3.1. Aan de oostzijde zijn bedrijven aanwezig, aan de zuidzijde ligt een weiland. Het nieuwe bedrijventerrein met categorie aanduiding 3.1 is dus toelaatbaar. Het bedrijventerrein met de aanduiding categorie 3.2 ligt aan de westzijde tegen de Griftdijk. De richtwaarde tot aan een rustige woonwijk is 100 meter en tot een gemengd woongebied is dit 50 meter. Aan de westzijde van de Griftdijk ligt een bedrijventerrein aan de Rondweg en Windmolenweg. Hier zijn geen bedrijfswoningen gevestigd. De afstand van het nieuwe categorie 3.2 terrein tot aan het Chaletpark 'De Halve Weg' is meer dan 100 meter. Aan deze westzijde is dus geen hinder te verwachten van het nieuwe bedrijventerrein. Aan de noordzijde grenst het bedrijventerrein aan de A15. Verder in noordelijke richting liggen geen woongebieden binnen de richtwaarde van 100 meter vanaf de grens van het bedrijventerrein. Aan de zuidzijde grenst dit bedrijventerrein aan de bedrijven aan de Koopmansweg waar bedrijven tot categorie 3 toegelaten zijn en aan de bedrijven rond de Groothandelsweg waar tot categorie 4 bedrijven toegelaten zijn. Op dit laatste deel bevindt zich een woonhuis (Stationsstraat 29). De potentiele milieuhinder op deze woning zal niet of nauwelijks verder toenemen ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan. De afstand van de gevel van de woning tot de bestemmingsplangrens is ongeveer 85 meter. Aangezien de woning op een bedrijventerrein ligt past dit binnen de richtwaarden van 50 meter zoals aangegeven in de handreiking. Ook het pand aan de Groothandelsweg 4 heeft een woonfunctie. Deze woning ligt echter op 185 meter afstand van het nieuwe bedrijventerrein en zal derhalve geen milieuhinder ondervinden van het nieuwe terrein. Overige panden met een woonfunctie worden met het huidige plan wegbestemd of liggen nog verder van het plangebied.
Het nieuwe bestemmingsplan is derhalve toelaatbaar volgens de richtwaarden zoals opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' en de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen.
Uitgevoerde bodemonderzoeken
Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
De bodemrapportage is digitaal te raadplegen door in het internetadres http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/####.pdf de #### te vervangen door het internnr. dat achter elke rapportage tussen haken [ ] staat vermeld.
Tekening bodemonderzoeken en aandachtsgebieden bodemverontreinigingen
In onderstaande tekening zijn de bodemonderzoeken (groene vlakken met zwarte nummering) en de aandachtslocaties bodemverontreiniging (rode omlijning en rode nummering) weergegeven. De zwarte nummering op de kaart correspondeert met de interne nummering van de bodemonderzoeken. De rode nummering correspondeert met de nummering in de tabel met het overzicht van de aandachtsgebieden bodemverontreiniging.
Algehele bodemkwaliteit
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt in het algemeen dat de grond schoon tot (plaatselijk) licht verontreinigd is met zware metalen, bestrijdingsmiddelen (DDT's), minerale olie, PAK en/of PCB.
Aandachtslocaties bodemverontreinigingen
In onderstaande tabel (corresponderend met bijbehorende kaart) zijn de aandachtslocaties voor de bodemverontreinigingen samengevat.
Aandachtslocatie bodemverontreiniging | Omschrijving |
3 | Op de locatie is op het maaiveld asbest houdend materiaal aangetroffen. Er dient een nader onderzoek asbest NEN 5707 te worden uitgevoerd. |
4 | Op het maaiveld is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Bij graafwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met deze verontreiniging en dient het materiaal mogelijk apart afgevoerd te worden. |
5 | Er is een voormalig weggetje aanwezig met puinverharding. Er is geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. Mogelijk dat deze puinverharding apart moet worden afgevoerd. |
6 | De waterbodem in de sloot betreft klasse B. De waterbodem mag niet op de kant worden geplaatst maar moet worden afgevoerd. |
7 | De waterbodem in de sloot betreft klasse B. De waterbodem mag niet op de kant worden geplaatst maar moet worden afgevoerd. |
8 | Er is een demping op het perceel aanwezig. Plaatselijk is een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen. Op basis van de huidige resultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het is niet bekend wat er nog meer in het dempingsmateriaal aanwezig is. Daarom moet behoedzaam worden gegraven. Bij enige twijfel over de kwaliteit van de grond/het puin e.d. dienen de werkzaamheden te worden gestaakt en dient te worden overlegd met het bevoegd gezag Wbb (gemeente Nijmegen). |
9 | Uit rapport [4767] blijkt dat er mogelijk een gedempte sloot aanwezig is. Deze is niet aangetroffen. Wel alert zijn op bijzonderheden in de bodem. |
10 | Uit rapport [4767] blijkt dat er een gedempte sloot aanwezig is. Er zijn wel aanwijzingen van een gedempte sloot aangetroffen maar in de bodem zijn geen bijzondere bodemverontreinigingen. Wel alert zijn op bijzonderheden in de bodem. |
11 | In de puinverharding is een sterk asbestverontreiniging aanwezig. Bij graafwerkzaamheden het verhardingsmateriaal apart afvoeren. |
12 | In de grond is een sterke olieverontreiniging aanwezig. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Afhankelijk van de graafwerkzaamheden is verwijdering van de olieverontreiniging noodzakelijk. |
13 | In de grond is een lichte olieverontreiniging aanwezig. Afhankelijk van de graafwerkzaamheden is verwijdering van de olieverontreiniging noodzakelijk. |
14 | Plaatselijk is er een sterke verontreiniging met PAK in het verhardingsmateriaal aanwezig. Het gehalte aan asbest ligt maar net onder de interventiewaarde. Omdat er geen sprake is bodem (meer dan 50 % puin) is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en bestaat er volgens de Wet Bodembescherming geen saneringsnoodzaak. Afhankelijk van de graafwerkzaamheden is verwijdering van het verhardingsmateriaal mogelijk noodzakelijk. |
Actualisatie bodemonderzoek
Bij de ontwikkeling van het gebied zal het nodig zijn om delen van het plangebied (nog) te onderzoeken, omdat 1) sommige delen in het verleden niet zijn onderzocht en 2) onderzoeken niet ouder mogen zijn dan 5 jaar en moeten conform de NEN 5740/NEN 5707 zijn onderzocht.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift Noord heeft tot gevolg dat bestaande wegen gereconstrueerd zullen worden en een nieuwe (ontsluitings)weg moet worden aangelegd. Het terrein heeft een verkeersaantrekkende werking die in het kader van de goede ruimtelijke ordening onderzocht zal moeten worden. Daar waar bestaande woningen in de zone van de nieuwe wegen of te reconstrueren wegen liggen dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de Wgh. In het geval van de realisatie van een nieuwe weg geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 58 dB of 53 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn een hogere waarde worden vastgesteld.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij geluidsgevoelige bebouwing de voorkeurswaarde niet te overschrijden. Voor de eerstelijns bebouwing langs belangrijke vervoersassen kan een overschrijding van deze voorkeurswaarde acceptabel zijn. Het beleid is er echter op gericht om hogere waarden spaarzaam toe te staan. Op deze wijze wordt het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting zo klein mogelijk gehouden. Waar dat redelijkerwijs mogelijk is worden lagere waarden dan de wettelijke maxima aangehouden.
Industrielawaai
Het bedrijventerrein Grift Noord zal hoofdzakelijk voorzien in kleinschalige bedrijvigheid maar ook in grootschalige logistieke bedrijvigheid meer nabij de A15. Bestaande woningen nabij dit plangebied kunnen daarop een beperkende factor zijn. Dat de gemeente bestaande bebouwing in en nabij het plangebied opkoopt is positief. Daarnaast zal het voor het bestemmingsplan van belang zijn nieuwe bedrijfs(gebonden)woningen binnen het plangebied uit te sluiten. Voorzien wordt dat de toekomstige bedrijvigheid voor een groot deel waarschijnlijk onder het Activiteitenbesluit zal komen te vallen. Onderstaand zijn de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit weergegeven:
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat ter plaatse van gevoelige gebouwen de grenswaarden uit de tabel (art 2.17a van het besluit) niet mogen overschrijden.
07:00–19:00 | 19:00–23:00 | 23:00–07:00 | |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
-de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 1 opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) zijn niet van toepassing op laad- en losactiviteiten;
- de in tabel 1 aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren van geluidsmetingen;
- de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen gelden slechts in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
- de in tabel 1 aangegeven waarden gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
Goede ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat een bestemmingsplan gemaakt of gewijzigd moet worden met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Wat een goede ruimtelijke ordening is wordt niet nader omschreven. In jurisprudentie is dit begrip nader uitgewerkt. Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Bij strikte toepassing van de Handreiking of het Activiteitenbesluit zou het piekgeluid vanwege het transport en laden en lossen in de dagperiode uitgezonderd mogen zijn van toetsing. Aangezien straks sprake is van een ruimtelijk besluit en een goede ruimtelijke ordening het kader is zal bijvoorbeeld dit piekgeluid wel beschouwd en getoetst moeten worden.
Algemeen
Als (bestaande) geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zones van te reconstrueren of nieuwe wegen komen te liggen is nader onderzoek nodig. Mogelijk zijn dan aanvullende geluidreducerende maatregelen om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Wat betreft industrielawaai dient onderzocht te worden of de te verwachten type bedrijvigheid overschrijdingen bij geluidgevoelige bestemmingen zullen veroorzaken. Het kader van een goede ruimtelijke ordening speelt daarbij een rol.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriele regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende twee aspecten:
Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:
Norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
Een IBM-plan mag geen bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de grenswaarden overschreden worden of dreigen te worden. Indien door een IBM-plan wel een bijdrage geleverd wordt aan een verslechtering boven de grenswaarde, dan moet aan het plan maatregelen gekoppeld worden om deze bijdrage te compenseren.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (Bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.
Het plangebied van De Grift Noord past binnen de Bedrijvenlokatie "Nijmegen Waalsprong Ressen Grift Griftzuid", dat als IBM-project opgenomen is in dit NSL onder IB-nr. 226. Tevens is de hoofdinfrastructuur van de Waalsprong onderdeel van het NSL. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool (versie 3.1) ontwikkeld. De omvang van "de saneringsopgave" voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken. In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten). Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsregelgeving.
Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijnen. In dit plan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, zodat dit aspect niet relevant is en geen belemmering oplevert voor het plan.
Aanbevelingen
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in dit gebied onder de dan geldende wettelijke normen zal blijven. Desondanks blijft het een locatie met relatief hoge concentraties luchtverontreiniging. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door:
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.
Toetsing aan plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR-contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Voor de A15 ten noorden van het plangebied geldt dat er een PR contour aanwezig is van 8 meter vanaf het midden van de weg. Deze contour valt dus niet over het plangebied. Ook de Betuwelijn ligt op ruim voldoende afstand. De PR contour van de Betuwelijn op dit deel van het traject is 30 meter, de afstand tot het plangebied is meer dan 250 meter. Ook de nog verder van het plangebied afgelegen spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de A325 hebben geen PR contour over het plangebied.
De hogedruk aardgastransportleidingen A524 en A663 liggen op grote afstand van het plangebied en hebben ook geen PR contour over het plangebied. Alleen leiding A578 ligt door de noordoosthoek van het plangebied. De PR contour van deze leiding is van oorsprong nul meter. Door de plaatsing van windturbines in de nabijheid van de gasleiding neemt de faalfrequentie echter substantieel toe. Dit leidt tot een PR buiten de leiding (zie ook de QRA N-578-19 Windmolens van 24 feb 2014). In onderstaande figuur is in groen de PR 10-6 contour van de leiding aangegeven. Op een groot gedeelte van het bedrijventerrein de Grift Noord worden kwetsbare objecten uitgesloten in verband met de twee windturbines. De vestiging van een kwetsbaar object binnen de PR contour van de gasleiding is dan ook uitgesloten. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen zijn ook beperkt kwetsbare objecten in de PR 10-6 contour van een gasleiding (groene contour onderstaande figuur) niet toegestaan (pagina 39). Het bestemmingsplan staat daarom ook geen beperkt kwetsbare objecten toe binnen de 10-6 contour van de gasleiding.
Het LPG tankstation de Rietgraaf heeft 3 PR-contouren die niet over het plangebied vallen. Ook de PR contour van het CUB valt niet over het plangebied.
Met betrekking tot de windturbines kunnen twee veiligheidscontouren worden onderscheiden: een PR 10-5 en een PR 10-6 contour. Binnen deze contouren mogen zich respectievelijk geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (PR 10-5) en geen kwetsbare (PR 10-6) objecten vestigen. Dit is in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. De PR 10-5 contour heeft een omvang van 50 meter en de PR 10-6 contour heeft een omvang van 180 meter vanaf de mast. Deze afstanden volgen uit het Handboek Risicozonering Windturbines, mei 2013, tabel 2. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de afstanden hun basis ontlenen aan praktijkervaring en de afstanden geen wettelijke vereisten zijn. Per 1 januari 2011 is het Besluit wijziging milieuregels windturbines in werking getreden. Daarin wordt onder meer geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de 10-6 contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-5 contour . Voor de bepaling van deze contouren wordt in de toelichting verwezen naar het Handboek Risicozonering Windturbines.
Daar waar zich nieuwe bedrijven tot categorie 3.2 op de Grift kunnen vestigen zijn ook bedrijven met nieuwe risicocontouren mogelijk. De beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen (februari 2014) geeft aan dat nieuwe Bevi-bedrijven alleen onder voorwaarde zijn toegestaan op De Grift. Deze voorwaarde houdt in dat deze nieuwe bedrijven de PR-contour op eigen terrein dienen te houden of eventueel maximaal over infrastructuur en/of groenvoorziening. Om te voorkomen dat zich bij recht Bevi bedrijven kunnen vestigen in het plangebied, zijn deze bedrijven in beginsel niet toegestaan. Uitsluitend via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, is het onder voorwaarden mogelijk een Bevi bedrijf toe te laten.
Met de opname van bovenstaande veiligheidscontouren en beperkingen in de regels vormt het PR geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.
Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes. Voor bedrijven op grote afstand van het plangebied die een invloedsgebied over het plangebied hebben (op grond van zeer zeldzame toxische scenario's) heeft de gemeente Nijmegen in haar beleidsvisie externe veiligheid een standaard verantwoording opgenomen (zie pagina 33, beleidsvisie EV Nijmegen februari 2014). Deze verantwoording is van toepassing op het invloedsgebied van het CUB. LPG tankstation De Rietgraaf ligt nu in een vrij dun bevolkt gebied. Het invloedsgebied (150 meter) vanaf het vulpunt en de opslagtank ligt over het plangebied. De nieuwe bestemming laat categorie 3.2 bedrijven toe in het noordelijk deel van het invloedsgebied. Voor de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten geldt een beperkte verantwoording volgens de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen. In de bestaande situatie bevinden zich slechts enkele woningen in dit deel van het invloedsgebied. Daarom is er in verband met het bestemmingsplan een toename van het groepsrisico. Het groepsrisiconiveau hiervan is 0,066 maal de oriëntatiewaarde. Gezien het feit dat op de Grift Noord alleen beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan kan hier worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De noodzaak van het ontwikkelen van het bedrijventerrein op de huidige locatie is erin gelegen dat er in de regio behoefte is aan ruimte voor bedrijvigheid en met name deze locatie bijzonder geschikt is voor logistieke bedrijven vanwege de snelle ontsluiting van het terrein naar de A15. Gezien de hoogte van het groepsrisico worden aanvullende veiligheidsmaatregelen niet nodig geacht.
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 3 maart 2015 advies uitgebracht (VRGZ advies, 3-3-2015) over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het plangebied. Hierbij wordt niet specifiek ingegaan op het LPG tankstation maar wordt verwezen naar de Visie externe veiligheid van Nijmegen, pagina 17 en 18.
Voor transport van gevaarlijke stoffen zijn de vervoersassen spoor (Nijmegen-Arnhem, Betuwelijn), weg (N325 en A15) en hogedruk aardgastransportleidingen van belang. Omdat het huidige bestemmingsplan tot een toename leidt van de hoeveelheid aanwezige personen in het invloedsgebied van de A15 is het groepsrisico berekend (A15 berekening risico's Grift Noord, ODRN 4-3-2015). De toename van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling van het plangebied langs de A15 blijkt echter minimaal te zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt binnen een afstand van 200 meter van een rijksweg volgens de beleidsvisie externe veiligheid een lichte verantwoordingsplicht. De noodzaak van de ontwikkeling is al eerder in deze paragraaf verwoord. Verminderd zelfredzame personen zijn in de toekomst niet te verwachten in het gebied aangezien de bouw van kwetsbare objecten wordt uitgesloten. Aanvullende maatregelen om de risico's te verkleinen worden niet nodig geacht gezien het zeer geringe risico en gezien de goede vluchtmogelijkheden binnen het gebied.
De A325 is geen onderdeel van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De hoeveelheden die over dit traject worden vervoerd zijn ook bescheiden ten opzichte van de A15. Er is dan ook geen sprake van een substantiële toename van het groepsrisico ten gevolge van het plan. Voor een verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar pagina 33 van de beleidsvisie externe veiligheid.
De Betuwelijn ligt op meer dan 250 meter afstand van het plangebied. De scenario's die zich in het plangebied kunnen afspelen zijn dus alleen de toxische scenario's. in de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen is hiervoor een standaard verantwoording opgenomen op pagina 33.
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 3 maart 2015 advies uitgebracht over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen het plangebied. Ze wijst daarbij op het feit dat bij de bestrijding een goede tweezijdige ontsluiting van belang is evenals de aanwezigheid van voldoende bluswater.
De aardgasleiding N578-19-KR002 heeft een druk van 40 bar en een doorsnede van 168 mm. Het invloedsgebied ligt op 70 meter aan weerszijde van de leiding en ligt dus over het plangebied. Door het toevoegen van een bedrijventerrein in het invloedsgebied van deze gasbuisleiding is het aannemelijk dat het groepsrisico toeneemt. Tevens wordt een klein deel van het bedrijventerrein gerealiseerd binnen de 50 meter van de 100% letaal contour van de buisleiding. De berekening zoals bijgevoegd (QRA Grift Noord gas nieuw) wijst uit dat het nieuwe bedrijventerrein geen meetbare invloed heeft op het groepsrisico van leiding N578-19. Op grond van artikel 12.3b van het Buisleidingenbesluit (Bevb) kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico van deze leiding. Het totale groepsrisico is immers niet hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde indien de invloed van de windmolens niet wordt meegerekend (zie hieronder).
De overige leidingen A-533 en A663 liggen op veel grotere afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van deze leidingen is echter zeer groot. Het plangebied ligt echter op dusdanig grote afstand dat een toename van meer dan 10% van het groepsrisico niet waarschijnlijk is. Ook het bestaande risico ligt onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er kan dus worden volstaan met een beperkte verantwoording voor deze leidingen. Aanvullende maatregelen worden niet nodig geacht gezien de hoogte van het groepsrisico en mede gezien het advies van de VRGZ zoals dat op 3 maart 2015 is opgesteld.
Globale ligging hogedrukaardgasleidingen
Windturbines
De directe bijdrage van de windturbines aan een toename van het groepsrisico is niet waarschijnlijk. De groepsrisicoverantwoording is ook geen eis uit het activiteitenbesluit. Wel kunnen indirecte effecten optreden die tot verhoging van het groepsrisico (domino-effecten) leiden. Deze worden hieronder afgewogen. Voor de windturbines is een veiligheidscontour vastgelegd van 50 meter. Nieuwe objecten waarin mensen langdurig verblijven zijn binnen deze contour uitgesloten.
Cumulatie
Van cumulatie is sprake indien een object binnen meerdere invloedsgebieden valt. Dit komt vaak voor gezien de forse omvang van veel invloedsgebieden. Het groepsrisico zal echter veelal niet hoog zijn en derhalve ook het geaccumuleerde groepsrisico niet.
Domino-effecten (windturbines)
In het plangebied kan sprake zijn van een domino-effect. Dit is het effect waarbij incident bij een risicobron een incident bij een naburige risicobron initieert. Dit domino effect kan bijvoorbeeld optreden als een wiek van een windturbine afbreekt en een hogedruk aardgasleiding doorboord. Het (groeps)risico kan hierdoor toenemen doordat de faalkans van de leiding toeneemt. Agentschap NL heeft in september 2014 het "Handboek Risicozonering Windturbines" uitgegeven. In hoofdstuk 9 staat aangegeven hoe om te gaan met domino-effecten van windturbines en aardgasleidingen.
Nieuwe populatie in de nabijheid van de buisleiding
Uit een berekening die is gemaakt door DNV.Gl (QRA N-578-19, 2014) in opdracht van de gemeente Nijmegen blijkt dat de risico's van de leiding zelf ten gevolge van de nabijheid van de windturbines toeneemt. Nu er in het effectgebied van de gasleiding (70 meter) bedrijven worden mogelijk gemaakt neemt de populatie hier in potentie toe en dus ook het groepsrisico. Aangezien het bestaande groepsrisico nagenoeg nul is zal de toename meer dan 10% bedragen. Deze nieuwe situatie is met PIPESAVE doorgerekend (QRA N-578-19, DNV-GL 28-2-2015). Bij deze berekening is de nieuwe populatie in de omgeving van de buisleiding conservatief gemodelleerd waarbij uitgegaan is van een gemiddelde dichtheid van 40 personen per ha op het bedrijventerrein en daarnaast nog een klein kantoor (beperkt kwetsbaar object van 49 personen) in de directe nabijheid van de leiding. Ook in deze situatie blijkt het groepsrisico nog ver onder de oriëntatiewaarde te liggen. Het groepsrisico neemt toe van 0 naar 0,15 maal de oriëntatiewaarde.
De maatregelen die genomen wordt om het groepsrisico verder te doen dalen is het uitsluiten van beperkt kwetsbare objecten in de PR 10-6 contour van de buisleiding die ontstaat door toevoeging van de windturbines in het gebied. Dit is ook conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen (pagina 39). Binnen de PR 10-6 contour van de windturbines is de vestiging van bedrijven en dus ook beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Echter de vestiging van bedrijven met substantiële risico's (BEVI bedrijven) is alleen mogelijk na een binnenplanse afwijking. Door de afwezigheid van Bevi bedrijven binnen de PR contour van de windturbines zal er geen substantieel additioneel groepsrisico (domino-effecten) ontstaan als gevolg van de windturbines.
In de MER die ten behoeve van de windturbines is opgesteld is tevens aandacht besteed aan het risicoverhogend effect van de windturbines op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15. In deze analyse is geconcludeerd dat het risico slechts met 0,13% toeneemt door de windturbines (pag. 157 MER). Ook het zeer geringe groepsrisico zoals deze hier is beschreven, zal dus een fractie hoger liggen als gevolg van de windturbines .
Voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid wordt verwezen naar het advies van de VRGZ van 3 maart 2015.
Eindconclusie
Gelet op het vorenstaande, is het groepsrisico acceptabel.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied bekeken. In de nabijheid liggen diverse risicobronnen (externe veiligheid). Wij adviseren om bij de inrichting van het terrein rekening te houden met de ontvluchting van het terrein door in meerdere richtingen routes aan te leggen waarlangs het plangebied verlaten kan worden. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen, behoudens bovengenoemde opmerking, wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar of bouwkundige voorzieningen eisen ter voorkoming van brandoverslag. Op basis van de verbeelding kunnen geen beperkingen worden geconstateerd. Nadere voorwaarden kunnen gesteld worden in het kader van de omgevingsvergunning.
Bluswatervoorziening
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden/functies in dit plangebied minimaal 60-90 m3 water per uur. In het plangebied zullen meerdere bluswatervoorzieningen aangelegd moeten worden; het is efficiënter om hier bij inrichting van het totale plangebied rekening mee te houden, dan bij bouwplanaanvraag voor ieder afzonderlijk pand. Wij verzoeken u om bij verdere uitwerking van het plan contact met de brandweer op te nemen om hierover te overleggen.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw/de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Uitgangspunt voor de brandweer is dat in beginsel ieder adres langs twee onafhankelijke routes bereikbaar is. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen. Wij verzoeken u echter om bij verdere uitwerking van het plan contact met de brandweer op te nemen om over de ontsluitingsmogelijkheden te overleggen.
Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet, behoudens bovengenoemde opmerkingen over inrichting van openbare ruimte, bluswatervoorziening en bereikbaarheid.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
Opwekking duurzame energie
Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Energiebesparing en duurzame energie zijn de leidraad en iedereen in de stad kan straks meewerken aan deze lange termijn energievisie. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009). Om op lange termijn als stad volledig duurzaam te kunnen zijn en onafhankelijk van fossiele brandstoffen is er meer nodig dan alleen korte termijn maatregelen. Een transitie naar een duurzame stad vraagt ingrepen op meerdere fronten. De gemeente Nijmegen wil dan ook de komende jaren duurzaamheid verankeren in het gemeentelijke beleid over de volle breedte:
In 2013 is in de nota 'Duurzaamheid in Uitvoering' vastgesteld, een overzicht van resultaten en kansen van het beleid. In de daarbij gevoegde “Routekaart Nijmegen Energieneutraal 2045”, die is opgesteld in samenwerking met de deelnemers aan het co-creatie proces Power2Nijmegen, is aangegeven hoe wij onze lange termijndoelstelling (Nijmegen energieneutraal in 2045) kunnen bereiken. Via vierjarige uitvoeringsprogramma's geven we hieraan met onze partners invulling. Realisatie van windturbines is noodzakelijk voor het bereiken van de gemeentelijke doelstelling om Nijmegen in 2045 een energieneutrale stad te laten zijn. Het windpark A15 staat op de routekaart opgenomen als burgerinitiatief voor windenergie. Naast de opwekking van windenergie biedt het terrein verder ook kansen voor het opwekken van zonne-energie, al dan niet op de daken van bedrijfsgebouwen, op de omvorming van energievornen (bv het opwekken en opslaan van warmte) en de opslag van energiedragers.
Bedrijventerrein
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door groenontwerp en waterhuishouding te combineren kunnen de aanwezige en potentiele ecologische waarden van het gebied vergroot worden. Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren. Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw. Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht. Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
In het plangebied is sprake van één hogedruk aandgastransportleiding die planologisch relevant is. Deze leiding is opgenomen op de verbeelding en voorzien van een dubbelbestemming. In de dubbelbestemming is de bescherming van de leiding gewaarborgd door een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van de wijken Ressen en Oosterhout. Het plangebied ligt grotendeels in de wijk Ressen, slechts een klein deel van het plangebied ligt in de wijk Oosterhout. De scheiding tussen de wijken Ressen en Oosterhout ligt op de Griftdijk. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de autosnelweg A15 en aan de westzijde door de Griftdijk. Aan de zuidzijde liggen de bestaande bedrijventerreinen Koopmansweg en Groothandelsweg aan zijstraten van de Stationsstraat. Aan de oostzijde zal in de toekomst het bedrijventerrein De Grift oost gerealiseerd worden. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater
Door en langs het plangebied lopen verschillende watergangen. Voor de afvoer van het water uit het plangebied naar de Linge zorgt een A-watergang. Deze kruist de Stationsstraat in het oostelijke deel van het plangebied en loopt door tot de autosnelweg A15 en verder in westelijke richting langs deze weg. Ter hoogte van de afrit met nummer 38 knikt de watergang eerst in zuidelijke en vervolgens in westelijke richting. De watergang kruist de Griftdijk en loopt langs afrit en snelweg in westelijke richting verder. In het plangebied liggen meerdere B- en C-watergangen die naar de A-watergang afvoeren. Bij hevige neerslag kunnen vanuit de verbeterd gescheiden stelsels van de bedrijventerreinen aan de zuidzijde van het plangebied overstortingen van hemelwater naar oppervlaktewater plaatsvinden. Enkele watergangen in het plangebied zullen verlegd of verwijderd moeten worden.
Figuur: legger wateren van het Waterschap Rivierenland
Het watersysteem in De Grift staat nu nog los van de singels en de plassen in het overige deel van de Waalsprong. Zomerpeil en winterpeil in dit watersysteem zijn beiden NAP +7,90 m. Een droogvallend watersysteem sluit het best aan bij de natuurlijke waterhuishouding van het rivieroevergebied. De droogvallende watergangen hebben een bodemhoogte van NAP +8,00 m. Bij dit bodemniveau zal in deze watergangen gedurende de winterperiode slechts gedurende perioden van enkele weken meer dan 0,30 m water staan. Gedurende de zomer staan de watergangen overwegend droog. Voor De Grift geldt vanuit het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong nu een afvoernorm van 1,5 l/s per hectare. Het in het kader van de realisatie van de Waalsprong nieuw te plaatsen uitlaatkunstwerk naar de Linge dient op een nader te bepalen capaciteit gedimensioneerd te worden. Omdat geen sprake hoeft te zijn van doorspoeling mogen droogvallende watergangen vertakt en doodlopend uitgevoerd worden. De enige voorwaarde aan de structuur is dat al het regenwater naar het afvoerpunt afgevoerd kan worden. De benodigde afvoercapaciteit ter plaatse bepaalt de minimumbreedte van de watergangen en het minimale profiel van de duikers.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Als technische maatregelen ervoor zorgen dat de bouw waterdicht is, is ondergronds bouwen niet uitgesloten.
Afvalwater
In twee zijstraten van de Stationsstraat bevinden zich aan de zuidzijde van het plangebied twee bedrijventerreinen. Voor de inzameling en afvoer van afvalwater en hemelwater zorgen twee verbeterd gescheiden stelsels. Vanuit regenwaterriolering van die stelsels kunnen bij hevige neerslag overstortingen naar watergangen plaatsvinden. Deze overstortingen dienen in stand gehouden te blijven. Aan de westzijde van de Griftdijk bevindt zich het bedrijventerrein Rietgraaf. Voor de inzameling en afvoer van afvalwater en hemelwater van het bedrijventerrein zorgt een stelsel dat grotendeels gescheiden is. Regenwater wordt naar enkele watergangen afgevoerd. De afvoer van hemelwater naar watergangen dient in stand gehouden te blijven. Voor de afvoer van afvalwater van woningen en bedrijven naar de RWZI Arnhem-Zuid is in het verleden een pompenplan opgesteld dat in 2005 voor het laatst aangepast is. De gemeente is van plan het pompenplan opnieuw te actualiseren.
In het plangebied staat een aantal panden die nog niet op de openbare riolering aangesloten zijn. Deze panden lozen huishoudelijk afvalwater naar oppervlaktewater of naar de bodem. Voor de lozingen naar de bodem is de gemeente het bevoegd gezag, voor de lozingen naar oppervlaktewater is het waterschap dat. Die lozingen naar oppervlaktewater heeft het waterschap beoordeeld, waarna gemeente en waterschap afspraken over de omgang ermee gemaakt hebben. Voor enkele panden die naar oppervlaktewater lozen, is met het waterschap afgesproken dat de gemeente die panden op de riolering aansluit, voor een ander pand is juist afgesproken dat nog niet te doen. Alle niet aangesloten panden in het plangebied zullen echter ten gevolge van de ontwikkelingen gesloopt worden, waardoor aansluiting op de riolering niet meer aan de orde is. Dit geldt tevens voor de panden die naar de bodem loosden en waar de gemeente bevoegd gezag is.
Voor het afvalwater uit het plangebied kan gebruik gemaakt worden van het rioolgemaal van het verbeterd gescheiden stelsel Koopmansweg (voorkeur) of het rioolgemaal van bedrijventerrein Griftdijk. Dit is onder andere afhankelijk van de hoogteligging van het terrein en de bestaande rioolstelsels alsook de afstand van delen van het plangebied tot die gemalen. De aanleg van een nieuw rioolgemaal om het afvalwater naar het rioolgemaal van bedrijventerrein Koopmansweg af te voeren, kan nodig zijn. Dit moet nader bepaald worden. De uitwerking hiervan volgt in het waterhuishoudkundige plan.
Hemelwater
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Waar nieuwe verharde oppervlakken worden gerealiseerd, kan het hemelwater niet langer in de grond infiltreren. Daardoor treedt er een versnelde afvoer van het hemelwater op. De versnelde afvoer van hemelwater moet gecompenseerd worden. Dit gebeurt meestal door het graven van nieuwe wateren of het verbreden van bestaande wateren. Deze wateren moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het doel van de compensatiemaatregelen is het beperken van de afvoer van water vanuit het plangebied tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. In het plangebied geldt een landelijke afvoer van 1,5 l/s per hectare.
Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt.
In de bestaande situatie is bijna 1,1 hectare verhard oppervlak aanwezig die al gesloopt is of nog gesloopt gaat worden. In de nieuwe situatie wordt circa 21 hectare nieuw verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat hiervoor aanvullende waterberging gemaakt moet worden. In het WIW 2009 is voor de verschillende gebieden in de Waalsprong de bergingsopgave bepaald. Met het waterschap is afgesproken dat de bergingsopgave voor het plangebied De Grift noord aan de bergingsopgave gerelateerd wordt die bepaald is voor de relevante deelgebieden conform het WIW 2009.
Bergingsopgave deelgebieden WIW 2009
In paragraaf 14.3 van het bijlagenrapport van het WIW 2009 is voor het gebied De Grift een bergingsopgave van 4,46 ha berekend. Dit gebied omvat volgens paragraaf 3.1 van het hoofdrapport de deelgebieden 2b Groot Oosterhout noord en 10 De Grift. Voor het deelgebied 2b Groot Oosterhout bedraagt de bergingsopgave 1,62 ha. Deze opgave is gerelateerd aan 26,0 ha verhard oppervlak. Voor het deelgebied 10 De Grift bedraagt de bergingsopgave 2,84 ha. Deze opgave is gerelateerd aan 62,1 ha verhard oppervlak. De totale bergingsopgave bedraagt dus 4,46 ha op een niveau NAP + 8,40 m. Uitgangspunten bij de bepaling van de bergingsopgave zijn een maaiveldhoogte van NAP +9,50 m en taluds 1:2 of flauwer.
Deelgebieden Waalsprong (bron: WIW 2009 - Bijlagenrapport)
Bergingsopgave plangebied De Grift noord
Het bruto oppervlak van bedrijventerrein De Grift noord bedraagt 24,7 ha. Dit gebied valt in gebied 10 De Grift met een waterbergingsopgave van 2,84 ha. Een verhard oppervlak van 24,7 ha komt overeen met 40,0% van 62,1 ha. De bergingsopgave is dan 40,0 % van de bergingsopgave voor gebied 10 De Grift. Deze bedraagt daardoor 1,13 ha, wat overeenkomt met 11.300 m2. Dit is het ruimtebeslag op een niveau NAP + 8,40 m. Het ruimtebeslag op het niveau van het toekomstige maaiveld NAP + 9,50 m is ongeveer 25% groter. De inpassing ervan vindt plaats als er meer duidelijkheid over het ruimtelijke gebruik is.
Bergingsopgave perceel logistieke onderneming
Binnen het plangebied De Grift noord ligt het perceel waar zich een logistieke onderneming zal vestigen. Het bruto oppervlak van dit perceel bedraagt 10,0 ha. Dit gebied valt in gebied 10 De Grift met een waterbergingsopgave van 2,84 ha. Een verhard oppervlak van 10,0 ha komt overeen met 16,1% van 62,1 ha. De bergingsopgave is dan 16,1% van de bergingsopgave voor gebied 10 De Grift. Deze bedraagt daardoor 0,46 ha, wat overeenkomt met 4.600 m2. Dit is het ruimtebeslag op een niveau NAP + 8,40 m. Het ruimtebeslag op het niveau van het toekomstige maaiveld NAP + 9,50 m is ongeveer 5.800 m2. Afhankelijk van de wijze van invulling kan dit kleiner zijn. De inpassing ervan vindt nu plaats. De ruimte voor de retentie wordt gezocht tussen dit perceel en het roekenbos langs de Griftdijk, rondom de windturbine. Als het toekomstige maaiveld lager is dan NAP + 9,50 m heeft dit gevolgen voor het ruimtebeslag van de retentie en voor het stelsel dat het water naar die retentie afvoert.
De eerste waterberging zal plaatsvinden in een te graven droogvallende watergang, die in verbinding staat met de A-watergang langs de snelweg en volledig binnen het plangebied gelegen is. Vanuit die droogvallende watergang kan bij hevige neerslag water naar die A-watergang overlopen. In de definitieve situatie zal het afstromende hemelwater via regenwaterriolen onder vrij verval naar het nieuwe oppervlaktewater afgevoerd worden. Het plangebied wordt gefaseerd aangelegd. Vanwege de gefaseerde aanleg van het plangebied zal de afvoer van het afstromende hemelwater in de tijdelijke situatie mogelijk deels op andere wijze dan via te realiseren waterberging plaats moeten vinden. Uit te voeren doorlatendheidsonderzoek moet definitief uitsluitsel geven over de mogelijkheden van droogvallend oppervlaktewater.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Het bestemmingsplangebied is in twee deelgebieden onderzocht. In de notitie "Effecten op beschermde soorten plangebied De Grift Vlek 17 gemeente Nijmegen, 2012), is de betekenis van het merendeel van het plangebied als volgt beschreven:
De sloop van de bebouwing en het ontwikkelen van het bedrijventerrein kan leiden tot overtreding van verbodsbepalingen 9 en 11 van de Flora- en faunawet: vernietiging en verstoring van de mogelijk aanwezige beschermde verblijfplaatsen (leefgebied kleine modderkruiper en bittervoorn, nestplaatsen roek, huismus, gierzwaluw, steenuil, kerkuil & buizerd, verblijfplaatsen gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis & steenmarter) en het doden van deze beschermde diersoorten (zie tabel 2). Om de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen te kunnen vaststellen is aanvullend onderzoek nodig. Zonder dit onderzoek kan geen voldoende betrouwbare uitspraak worden gedaan over de effecten van de ingreep en het overtreden van verbodsbepalingen. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan het nodig zijn dat er voor deze soorten ontheffing wordt verkregen en dat er aanvullende mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Mitigerende maatregelen zijn bedoeld om negatieve effecten op beschermde soorten en overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. De verblijfplaatsen en foerageergebieden van beschermde soorten die door de ingreep verloren kunnen gaan kunnen door middel van mitigatie worden vervangen. De ingreep zorgt dan niet voor een netto afname aan functionele verblijfplaatsen en foerageergebied van beschermde soorten.
In de notitie "Inventarisatie beschermde soorten plangebied De Grift Vlek 17, 2013" zijn de resultaten van het vervolgonderzoek als volgt beschreven:
De ingreep in het plangebied Grift Vlek 17 heeft tot gevolg dat vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus, kleine modderkruiper en bittervoorn worden aangetast. Negatieve effecten op deze soorten kunnen worden voorkomen door het toepassen van richtlijnen uit de Soortenstandaards. Afhankelijk van de werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied en de vigerende wetgeving op het moment van uitvoering is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig voor de ingreep. Als de ontheffingsaanvraag goed wordt onderbouwd in een activiteitenplan waarin concrete mitigerende maatregelen conform de Soortenstandaards zijn opgenomen worden geen knelpunten met betrekking tot ontheffingverlening voorzien. Van belang is bij de uitvoering van de ingreep rekening te houden met broedende vogels om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen.
Het overige plangebied betreft het oostelijk deel van het essenbos en de zuidelijk gelegen bebouwing aan de Griftdijk ("Flora- en faunawetbeoordeling ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Valburg-18", 2015). Uit deze notitie blijkt het volgende:
Het plangebied heeft een functie voor de beschermde soorten kleine modderkruiper, bittervoorn, gewone dwergvleermuis, buizerd, huismus en roek. Alleen voor huismus en roek zal de uitvoering van het ontwerpbestemmingsplan zorgen voor negatieve effecten. Van beide soorten zijn de nesten jaarrond beschermd. Aanbevolen wordt om een ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen voor overtreding van artikel 11 voor beide vogelsoorten. Als grond voor de ontheffing wordt geadviseerd ruimtelijke ontwikkeling op te voeren. Het is dan noodzakelijk in het projectplan ecologisch te onderbouwen dat de huismus en roek slechts een verstorend effect zonder wezenlijke invloed op het broedsucces ondervinden van de ingreep. Aanbevolen wordt om voor wat betreft mitigatie en compensatie de richtlijnen zoals genoemd in de soortenstandaard roek en huismus te volgen. Door het toepassen van deze voorgeschreven maatregelen blijven negatieve effecten op betreffende soorten zo beperkt mogelijk en zijn er geen knelpunten te verwachten met betrekking tot de ontheffingverlening door het bevoegd gezag. Het verwijderen van begroeiing, de sloop van gebouwen en de herinrichting van het gebied kan broedende vogels verstoren. Verstorende effecten kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Groenplan De groene draad (2007)
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving. In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Het Roekenbos valt buiten de bebouwde kom volgens de boswet. Dat betekent dat voorgenomen kap van bomen of bos gemeld moet worden en dat er een herplantingsplicht geldt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verleent namens het Ministerie van Economische Zaken ontheffingen. Toezichthouders van de provincie Gelderland houden toezicht op de naleving van de boswet. Voor het overige gebied is de APV van kracht. In dit plangebied zijn bomen met een omtrek vanaf 160 centimeter kapvergunningplichtig.
Dit bestemmingsplangebied bevat geen bomen die onderdeel uitmaken van de hoofdbomenstructuur van Nijmegen.
Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug. De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren. Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen. Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau. De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen. Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen. Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologie binnen het plangebied
Het plangebied ligt in een gebied met meerdere archeologische waarden. Het gaat daarbij om de dubbelbestemming waarde archeologie 2 en de dubbelbestemming waarde archeologie 3. Voor de waarden 2 en 3 gelden de regels van het recent onherroepelijk geworden facetbestemmingsplan Archeologie (2014). Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. Binnen het plangebied liggen enkele terreinen waarvan al langer de waarde vaststaat. Deze zijn beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Het gaat om de terreinen N-10 en N-12. Daarnaast zijn er op basis van onderzoek een aantal terreinen in waarde veranderd.
Terrein N-10 Stationsstraat oost
Het terrein kan als een geheel gezien worden met het westelijk van de Griftdijk gelegen terrein N-09. De Griftdijk ligt op de plaats van de voormalige Grift, de in 1610 voltooide vaargeul van Lent naar Arnhem. In die strook zijn geen oudere bewoningssporen meer te verwachten. Zowel aan de oostzijde als aan de westzijde zijn evenwel volop overblijfselen van bewoning uit diverse perioden vastgesteld, in eerste instantie door de Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o., nadien door archeologisch adviesbureau RAAP en (aan de westzijde) door Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen. Op het terrein is vondstmateriaal uit de (IJzertijd-)Romeinse Tijd aangetroffen.
Terrein N-12 De Grift-noord
Op het terrein zijn zowel aan het oppervlak als bij boringen door archeologisch adviesbureau RAAP vondsten aangetroffen op verschillende locaties, voornamelijk bestaande uit aardewerk. De oudste daarvan dateren mogelijk al uit het Neolithicum. Her en der is nog het oorspronkelijke loopniveau ongestoord bewaard gebeleven. In het westelijke terreindeel zijn het vooral vondsten uit de Romeinse Tijd, de loop van de Vroege Middeleeuwen en de aansluitende fasen van de Late Middeleeuwen. De rijkdom aan vondsten zal onder meer te maken hebben met de gevarieerde geologische situatie, die bewoning onder verschillende omstandigheden toeliet. Behalve terrasresten uit de laatste ijstijd en geulinsnijdingen uit jonger tijd, valt hier voor het eerst een (bewoond) rivierduin in Nijmegen-Noord te noteren. Dit is gevormd in een fase net na het einde van de laatste ijstijd, een ontwikkeling die rond 9500 v.Chr. gedateerd wordt. Een vermeldenswaardige vondst is een fragment van een vuurstenen sikkel. Dit artefacttype, dat in het rivierengebied slechts uit een beperkte periode van de metaaltijden (Late Bronstijd - Vroege IJzertijd) bekend is. Daardoor is het tevens een belangrijke aanwijzing voor bewoning/gebruik tijdens een van deze perioden op dit terrein. De tot nog toe verzamelde aardewerkfragmenten zijn minder diagnostisch voor wat de datering binnen het prehistorische tijdvak aangaat.
Recent onderzoek en consequenties
Recent is binnen het gebied archeologisch onderzoek uitgevoerd, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit heeft geresulteerd in een verdubbeling van het aantal bekende vindplaatsen, en het besef dat deze al bekende vindplaatsen groter zijn dan op basis van eerder booronderzoek werd gedacht. Ook wordt de mogelijkheid open gehouden dat tussen de aangelegde proefsleuven nog meer, kleinere, vindplaatsen aanwezig kunnen zijn. Daarnaast zijn er ook enkele recente onderzoeken in de omgeving uitgevoerd, die het beeld van de archeologische waarden binnen het plangebied kunnen ondersteunen. De archeologische onderzoeken laten zien dat we in de ondergrond te maken hebben met een oud landschap, dat relatief hoog gelegen is en waar we bewoning vanuit de steentijd mogen verwachten. Aangetoond zijn inmiddels diverse vindplaatsen uit de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd, de vroege en de volle middeleeuwen. Het gaat hierbij om resten van bewoning, landgebruik en grafvelden. Een deel van deze vindplaatsen, zoals een aangetroffen grafveld uit de Romeinse tijd, zit direct onder of soms al deels in de bouwvoor. Andere vindplaatsen zitten dieper, maar nog steeds relatief hoog, zeker in de context van het rivierengebied. De meeste van de nu bekende vindplaatsen zijn door het bevoegd gezag als behoudenswaardig aangemerkt. Dat heeft als gevolg dat er bij de vergunningverlening rekening gehouden moet worden of met mitigerende maatregelen, of de verplichting deze vindplaatsen op te graven. Dit laatste wordt ook wel behoud ex situ genoemd. Indien er een vergunning nodig is voor activiteiten die buiten de inmiddels onderzochte delen bevinden, dan zal daar eerst door middel van onderzoek moeten worden vastgesteld of en welke archeologische waarden in het gebied aanwezig zijn, en welke impact de voorgenomen plannen op deze waarden hebben. Gelet op de eerder uitgevoerde onderzoeken moet men rekening houden met het aantreffen van meerdere nieuwe vindplaatsen, of van het 'groter' worden van inmiddels als vastgestelde vindplaatsen. Op basis van de kennis opgedaan bij deze onderzoeken is besloten het plangebied aan de noordkant eveneens de waarde archeologie 3 toe te kennen, net zoals het westelijk deel waar de (voormalige) Grift verwacht wordt, net als (de resten van) de twee flankerende dijken. Dit waren gebieden waar voorheen nog een waarde 1 van toepassing was: een onbekende, lage of middelhoge verwachting. Met de recent uitgevoerde onderzoeken dienen deze gebieden gemotiveerd een hogere waarde krijgen.
Benodigd onderzoek
Afhankelijk van de vergunningplichtige plannen zullen bij de vergunningverleningen voorwaarden gesteld kunnen worden. Of plannen vergunningplichtig zijn blijkt uit het bestemmingsplan, met name uit de regels en de bijbehorende verbeelding in kaartvorm. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen, bekend zijn, en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. De initiatiefnemer heeft de verplichting het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn. In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden. Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988
Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst. Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988): Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en deze in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening zijn aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied De Grift-Noord valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij dit gebiedstype gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen.
Cultuurhistorische analyse
De geologische situatie in het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid in de ondergrond van het rivierterras van Reeth, dat in de laatste ijstijd (Weichselien) door de Rijn werd gevormd (circa 30.000 jaar geleden). In het Holoceen overspoelden rivieren deze gronden periodiek, waardoor de oude rivierafzettingen werden afgedekt met nieuw materiaal. Door de hogere ligging van het rivierterras en de daarop afgezette jonge stroomruggronden vormde deze plek van oudsher een aantrekkelijke bewoningslocatie. In het zuidwestelijk gedeelte van het bestemmingsplangebied ligt het buurtschap 'Halve Weg'. Deze bebouwingsconcentratie kent een zeer lange geschiedenis. Enkele terreinen hebben een verhoogde ligging, hetgeen mede het gevolg is van een ophoging van de gronden door de mens (huisterpen). Vanwege de aanwezigheid van deze oude erven is het waarschijnlijk dat de gronden binnen het plangebied relatief vroeg in cultuur werden gebracht, mogelijk al vanaf de Karolingische tijd (800-900 na Chr.), waarna de ontginningen stapsgewijs zijn uitgebreid.
De Griftdijk werd opgeworpen bij het graven van De Grift in het begin van de 17de eeuw. Deze trekvaart vormde een snelle vaarverbinding tussen Nijmegen en Arnhem. Toen in 1707 het Pannerdensch Kanaal werd geopend, stagneerde de vaart op de Grift. Na verzanding werd De Grift in 1742 voor alle scheepvaart gesloten en in gedeelten verkocht. De strook gronden ter plaatse van de gedempte trekvaart en de oostelijke kade (Leemdijk) werd veelal in gebruik genomen ten behoeve van de landbouw. De Griftdijk bleef tot in de jaren veertig van de twintigste eeuw de belangrijkste wegverbinding tussen Nijmegen en Arnhem.
Blijkens historische kaarten waren de gronden in het plangebied aan het begin van de 19de eeuw voornamelijk in gebruik als bouwland. Bij de boerderijen langs de Griftdijk lagen tuinen en boomgaarden. Het landschap werd gekenmerkt door een onregelmatige blokverkaveling. Langs de sloten stond beplanting, waardoor sprake zal zijn geweest van een relatief besloten landschappelijk karakter. Het overtollige water werd in westelijke richting afgevoerd via de Verloren Zeeg. Deze hoofdwatergang, die in de late middeleeuwen werd gegraven, vormde van oudsher de grens tussen verschillende dorpspolders.
Vanaf het tweede kwart van de vorige eeuw trad een verschuiving in grondgebruik op, waarbij aanvankelijk de fruitteelt toenam en later de glastuinbouw. In de naoorlogse periode kwam de Stationsstraat tot stand door een verlenging van een bestaande landbouwweg in oostelijke richting en werd de autosnelweg A15 gerealiseerd. Tevens ontstonden de snelwegoprit en het 'Roekenbosje'. Door de aanleg van de oprit verloor het naastgelegen gedeelte van de Griftdijk zijn functie als hoofdverkeersverbinding, waardoor dit gedeelte thans nog een goede indruk geeft van het karakter dat de Griftdijk omstreeks het midden van de twintigste eeuw had.
Historisch-ruimtelijke structuren
De Griftdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke drager van het plangebied en is ook voor het Waalspronggebied een prominente ruimtelijke structuur. Ten opzichte van het omliggende landschap heeft de Griftdijk een hogere ligging, die op veel plekken langs de weg nog goed beleefbaar is. De Griftdijk vormde vroeger de westelijke kade van de inmiddels verdwenen trekvaart De Grift. Ten oosten van het 'Roekenbosje' ligt een gedeelte van de Griftdijk dat sinds het midden van de vorige eeuw geen onderdeel meer uitmaakte van de doorgaande verkeersroute naar Elst en Arnhem. Dit gedeelte van de Griftdijk heeft vanwege de relatieve gaafheid een zeer hoge cultuurhistorische waarde. Het overige gedeelte van de Griftdijk dat binnen het plangebied ligt heeft een hoge cultuurhistorische waarde.
Aan de oostzijde van De Grift lag de Leemdijk. In de huidige situatie is het tracé van deze trekvaart en de naastgelegen Leemdijk nog herkenbaar als onbebouwde zone met enig landschappelijk reliëf. Bovendien kenmerkt de stedenbouwkundige structuur zich door een situering van de bebouwing op enige afstand van de Griftdijk. Enerzijds gaat het daarbij om oude erven (vóór 1832) die direct aan de verdwenen Leemdijk waren gelegen (Griftdijk 234, 236 en 238). Anderzijds betreft het oude erven die vermoedelijk al aanwezig waren voordat De Grift werd aangelegd (Griftdijk 212, 228 en 232, Stationsstraat 29). Daarnaast is in de huidige ruimtelijke inrichting nog zichtbaar dat het tracé van De Grift ter hoogte van het buurtschap 'Halve Weg' een bocht maakte en dat het gedeelte ten oosten van het huidige Roekenbosje een kaarsrecht beloop had. Samenvattend is er aan de westzijde van het plangebied sprake van een historisch-stedenbouwkundige structuur die gekenmerkt wordt door een ruimtelijke samenhang tussen:
Deze ruimtelijke samenhang bepaalt in de huidige situatie in belangrijke mate de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied. Door ruimtelijke ontwikkelingen die vanaf het midden van de twintigste eeuw in het plangebied hebben plaatsgevonden en door grootschalige veranderingen in de omgeving, is de gaafheid van de historisch-stedenbouwkundige structuur relatief gering. Desalniettemin geldt, dat sprake is van een positieve cultuurhistorische waarde vanwege de ouderdom en vanwege de bijdrage die deze historisch-stedenbouwkundige structuur levert aan de herkenbaarheid van de historische gelaagdheid van het gebied. Blijkens het kadastraal minuut uit 1832 was het merendeel van de afwateringssloten in het plangebied aan het begin van de 19de eeuw reeds aanwezig. De exacte ouderdom van deze sloten is onbekend. Mogelijk dateert de verkavelingsstructuur uit de ontginningsperiode (middeleeuwen). Vanwege de geringe zeldzaamheid hebben deze afwateringsloten een enige cultuurhistorische waarde. In de noordwestelijke hoek van het plangebied ligt een klein gedeelte van de Verloren Zeeg. Dit gedeelte van deze historische waterloop heeft een positieve cultuurhistorische waarde.
Verankering van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplan
Ten gevolge van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zal de historisch-stedenbouwkundige structuur van het buurtschap 'Halve Weg' nagenoeg geheel verdwijnen. Dit betekent het verlies van een historisch-stedenbouwkundige structuur met een positieve cultuurhistorische waarde. Hoewel binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten het uitgangspunt dienen te vormen bij ruimtelijke planvorming, is handhaving van de historisch-stedenbouwkundige structuur - welke bepalend is voor de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten - niet verenigbaar met de aanleg en ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein De Grift Noord. Aanbevolen wordt om bij de realisatie van het bedrijventerrein De Grift Noord de historisch-stedenbouwkundige structuur als inspiratiebron te gebruiken, bijvoorbeeld door aan de oostzijde van het plangebied een kleinschalige, meer organische inrichting tot stand te brengen die een ruimtelijke samenhang met de Griftdijk aangaat.
Het gedeelte van de Verloren Zeeg dat binnen het bestemmingsplan ligt, is bestemd als 'Water'. Door deze bestemming wordt het behoud van het historisch tracé gewaarborgd.
Het behoud van het historisch wegtracé van de Griftdijk wordt geborgd door de betreffende gronden te bestemmen als weg. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op het historisch beloop van deze weg. Vanwege de hoge cultuurhistorische waarde van het gedeelte ten oosten van het Roekenbosje, wordt de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie griftdijk' opgenomen voor gronden ter plekke van de Griftdijk, de voormalige Grift en Leemdijk. Voor deze gronden zijn specifieke regels opgenomen die gericht zijn op het behouden, versterken en benutten van cultuurhistorische waarden.
Ten aanzien van het benutten van cultuurhistorische waarden wordt opgemerkt dat de oude inrichting van het landschap nadrukkelijk ook als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen kan worden opgepakt. Voor het plangebied wordt aanbevolen om nader te verkennen of wateropvang mogelijk is in combinatie met het reconstrueren van een gedeelte van de trekvaart De Grift en de naastgelegen Leemdijk. Met name in de noordwestelijke hoek van het plangebied bestaan kansen om op deze wijze weer één van de belangrijkste historisch-ruimtelijke dragers in de Waalsprong herkenbaar te maken, waardoor de historische identiteit van dit gebied beleefbaar blijft.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Planmethodiek
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
Enkelvoudige bestemmingen
De bestemmingen Bedrijventerrein, Bos, Groen, Verkeer, en Water zijn allemaal enkelvoudige bestemmingen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan.
Dubbelbestemmingen
De bestemmingen Waarde Archeologie - 2, Waarde Archeologie - 3, en Waterstaat - Waterbergingsgebied zijn dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen vallen samen met enkelvoudige bestemmingen. De dubbelbestemmingen kunnen onderling ook samenvallen. Er gelden dan meerdere dubbelbestemmingen voor dezelfde gronden. Bij de algemene regels is een voorrangsregeling opgenomen voor de situatie dat dubbelbestemmingen samenvallen.
Algemene gebruiksregels
De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (zoals beeldende kunst, ondergronds bouwen), algemene gebruiksregels (zoals aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven).
Algemene aanduidingsregels
Er is in het bestemmingsplan sprake van vier zogenoemde 'algemene aanduidingsregels': overige zone - ontsluiting, overige zone - cultuurhistorie griftdijk, veiligheidszone - windturbine, en wetgevingzone - waarde archeologie 1. Algemene aanduidingsregels hebben betrekking op een gebied met verschillende bestemmingen.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - ontsluiting' regelt dat ter plaatse van deze gebiedsaanduiding hoofdontsluitingswegen ten behoeve van het bedrijventerrein mogen worden aangelegd.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie griftdijk' regelt dat bouwen en gebruiken van deze gronden voor de overigen bestemmingen pas mogelijk is, nadat daartoe een vergunning is verleend waarbij het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de Commissie Beeldkwaliteit omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de cultuurhistorische waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
De gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine' regelt dat ter plaatse van deze gronden geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.
De gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologie 1' regelt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag op deze gronden bodemingrepen (zowel bouwen als werken en werkzaamheden) te doen of te laten uitvoeren met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld, tenzij op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Overige regels
De overige regels hebben betrekking op de parkeerregels, de berging van hemelwater, en de voorrangsregeling bestemmingen.
Overgangs- en slotregels
Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam bestemmingsplan).
Het bestemmingsplan maakt een bedrijventerrein en het plaatsen van windturbines mogelijk in het gebied De Grift Noord. Het plaatsen van windturbines is reeds mogelijk gemaakt in een postzegelbestemmingsplan en wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich meerdere grondeigenaren. Niet alle gronden zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente dient conform artikel 6.12, lid 1 Wro in principe ter uitvoering van het opnieuw op te stellen bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhalen van de te maken kosten niet verzekerd is. Het exploitatieplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan en biedt de gemeente de mogelijkheid om kosten die zij met de ontwikkeling maakt, te verhalen op verschillende eigenaren in het exploitatiegebied. Het exploitatieplan waarborgt daarmee de economische uitvoerbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan.
In het kader van het vooroverleg zijn de volgende instanties in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het conceptontwerp-bestemmingsplan:
De binnengekomen reacties zijn hieronder opgenomen en van een gemeentelijke reactie voorzien.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening ontving ik op 10 februari 2015 het voorontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 18 (Bedrijventerrein De Grift Noord).
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie en de bijbehorende verordening zijn onlangs door Provinciale Staten vastgesteld. Op 17 oktober 2014 zijn beide beleidsstukken in werking getreden. Het Omgevingsbeleid vervangt de Structuurvisie (Streekplan 2005) en de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In de toelichting bij het bestemmingsplan is op enkele plaatsen nog verwezen naar de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Aangezien dit beleid niet meer van kracht is, adviseren de provinciale afdelingen de toelichting hierop aan te passen.
Planbeschrijving
Het plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein van bruto 26 hectare dat hoofdzakelijk is bedoeld voor grootschalige logistieke bedrijven. Een klein deel van het plangebied is specifiek bestemd voor een kleinschalige en gemengde vorm van bedrijvigheid. Heinz heeft zich bij de gemeente gemeld voor een kavel van circa 10 hectare op het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. Het plangebied ligt in het uiterste noorden van de gemeente Nijmegen. De Grift Noord ligt naast het bedrijventerrein Park 15 van buurgemeente Overbetuwe.
Provinciaal belang
Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van de volgende provinciale belangen.
Regionale afspraken bedrijventerreinen
In de Stadsregio zijn afspraken gemaakt voor het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2013 dat op 6 januari 2015 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, staat de Grift Noord op ‘doorgaan’ met de opmerking dat het plan nog moet worden onderbouwd volgens de SER-ladder. Deze SER-ladder is inmiddels vervangen door de rijksladder voor duurzame verstedelijking (hierna: ladder) en verplicht gesteld voor alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In het RPB2013 stelt de Stadsregio twijfels te hebben bij het gehanteerde TM-scenario om de vraag aan bedrijventerreinen te bepalen. Dit zou volgens de Stadsregio te ambitieus zijn, de vraag zou lager zijn dan nu in het TM-scenario wordt gehanteerd. Het RPB2013 kent nu al een overaanbod, hetgeen ook ons zorgen baart. Een herziening van het RPB2013 op dit punt is dan ook op korte termijn noodzakelijk. Gedeputeerde Staten spreken in hun brief van 4 maart 2015 u hier ook op aan.
Stedelijke ontwikkeling
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) herzien. Met die herziening is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: ladder) opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid. Dit artikellid bevat een motiveringseis. Het doel van deze motiveringseis is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent drie treden die achtereenvolgens moeten worden doorlopen.
Is er sprake van een regionale behoefte aan de stedelijke ontwikkeling?
Op grond van de eerste trede van de ladder dient de regionale behoefte aan de stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Om de actuele regionale behoefte te bepalen stelt u de marktregio van De Grift gelijk aan de grenzen van de Stadsregio. Dit is naar onze mening een terechte keuze. De totale regionale vraag aan bedrijventerrein is in de Stadsregio in de periode 2015-2025 220 hectare (RPB). Anders dan in het RPB gebeurt maakt u een differentiatie in kwaliteit. Eerst wordt er een onderscheid gemaakt tussen grootschalige logistieke kavels en kleine lokale locaties. Vervolgens onderscheidt u nog vier segmenten (kavelgrootte). Deze verdeling naar kwaliteit van de toekomstige vraag leidt naar onze mening tot onbetrouwbare aannames die bovendien onvoldoende zijn toegelicht.
Met betrekking tot de eerste trede van de ladder concludeert u dat er een regionale vraag is van 40 tot 50 hectare aan grootschalige kavels. Uit de handreiking van het Rijk blijkt dat in trede 1 de regionale ruimtevraag voor de stedelijke ontwikkeling moet worden bepaald. Volgens de definitie in de ladder is de vraag de resultante van de confrontatie: behoefte - aanbod. Met de regionale ruimtevraag wordt dus de uitkomst van deze confrontatie bedoeld.
De veronderstelde vraag van 40-50 hectare is in het voorontwerpplan echter niet geconfronteerd met het aanbod in de regio zoals weergegeven in het RPB. Op de vraag of er sprake is van een regionale behoefte aan de voorliggende stedelijke ontwikkeling is in trede 1 naar onze mening dan ook nog geen antwoord gegeven. Uit de tabel op pagina 18 in de toelichting blijkt dat er in Overbetuwe, Zevenaar en Montferland samen nog 113 hectare uitgeefbaar terrein ligt voor logistieke bedrijven met een kavel groter dan 5 hectare. Confronteren wij dit met de door u veronderstelde vraag van 40 tot 50 hectare dan blijkt er nu al een overschot te zijn aan grootschalige voor logistiek geschikte kavels. De ontwikkeling van de Grift komt daar nog eens bij.
Kan de regionale vraag elders in de regio worden opgevangen?
Onder de tweede trede van de ladder gaat u in op de vraag of de regionale vraag elders in de regio kan worden opgevangen. Zowel op Park15, 7poort en EBT is nog ruimte voor grootschalige kavels. In de toelichting geeft u aan dat Heinz zich voor de locatie De Grift heeft gemeld. Vervolgens spitst de onderbouwing zich toe op de vestiging van dit bedrijf op De Grift. In de toelichting noemt u verschillende argumenten waarom Heinz zich niet op andere bedrijventerreinen kan vestigen maar juist wel op De Grift. Op Park15 is geen zelfbouw mogelijk en door de ligging van 7Poort aan de A12 heeft dit terrein volgens u een andere oriëntatie dan De Grift. Bovendien geeft u aan dat kavels niet zijn om te vormen. Deze argumenten overtuigen ons niet.
De beperkingen die u noemt, gelden specifiek voor Heinz. Naast de 10 hectare die nodig zou zijn voor Heinz, wordt echter ook nog 16 hectare mogelijk gemaakt waarbij de verwachting is dat meer bedrijven zich op De Grift willen vestigen. Een deel hiervan is bedoeld voor kleinschalige bedrijvigheid. Deze 16 hectare bedrijventerrein is niet gemotiveerd volgens de ladder. In de toelichting geeft u aan dat Nijmegen de locatie enkel wil inzetten voor grootschalige vragers die niet op andere plekken in de regio of in de bestaande gebouwenmarkt kunnen zijn. Hierdoor zou de ontwikkeling van De Grift geen negatieve effecten hebben op de bestaande leegstand in de regio. Dit is echter op geen enkele manier te reguleren.
Regionale afstemming
De afdelingen missen in de ladderonderbouwing de afstemming met andere regio-gemeenten en de resultaten van die afstemming. Wij adviseren u de dialoog aan te gaan met de gemeenten die nog ruimte beschikbaar hebben, zoals Zevenaar en Overbetuwe. De vestiging van Heinz in de regio zien de afdelingen net als u als een belangrijke trekker maar de ladderonderbouwing overtuigt niet. Een oplossing daarvoor kan zijn om elders in de regio hectares bedrijventerrein te schrappen.
Fout in de regels
In artikel 3.3.3. onder a van de regels over strijdig gebruik verwijst u naar het bepaalde in artikel 3.4 onder c. Deze verwijzing is niet juist. Het kan niet de bedoeling zijn een uitzondering te maken op het verbod om de gebouwen te gebruiken voor zelfstandige kantoren. Bovendien heeft artikel 3.4 onder c geen relatie met het bepaalde in artikel 3.3.3 onder a.
Advies
De afdelingen concluderen dat niet is aangetoond dat er bovenop het bestaande aanbod behoefte bestaat aan 26 hectare bedrijventerrein waarvan een groot deel voor grote kavels is bedoeld. De afdelingen adviseren het bestemmingsplan in deze vorm niet in procedure te brengen. Indien u dit toch doet, dient u, gelet op het provinciale belang, de terinzagelegging van het ontwerp opnieuw aan de provincie kenbaar te maken. Dit kan door het invullen van het E-formulier op de website www.gelderland.nl.
Reactie Gemeente Nijmegen
Ruimtelijke verordening
Voor zover er in de toelichting van het bestemmingsplan nog verwezen is naar de Ruimtelijke Verordening Gelderland, is dit nu aangepast in Omgevingsverordening.
Herziening RPB
Voor zover de provincie stelt dat een herziening van het RPB2013 noodzakelijk is, stellen wij vast dat deze herziening er op dit moment nog niet is. Op een eventuele herziening in de toekomst, kan bij dit bestemmingsplan, in ieder geval in deze fase van de procedure, niet worden vooruitgelopen. Er dient gewerkt te worden met het RPB zoals dat er nu ligt. In de Omgevingsverordening van de provincie is opgenomen dat in bestemmingsplannen de functiewijziging tot bedrijventerrein alleen mogelijk gemaakt kan worden indien het plan onderdeel uitmaakt van het regionale afsprakenkader. Bedrijventerrein de Grift heeft in het RPB de status van 'doorgaan'. Dit betekent dat er voor een terrein nog geen definitief bestemmingsplan is, maar dat het is toegestaan door te gaan met de planvorming en verwervingen. Wel dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan het SER ladder protocol van het RPB (inmiddels vervangen door de rijksladder voor duurzame verstelijking), op het moment dat het bestemmingsplan definitief zal worden vastgesteld. De Grift is met 37 ha netto opgenomen in het RPB voor de periode tot en met 2025. Het voorliggende bestemmingsplan maakt circa 20 hectare netto bedrijventerrein mogelijk (circa 26 hectare bruto bedrijventerrein). Wij vinden dan ook dat dit bestemmingsplan past binnen het regionale afsprakenkader van het RPB.
Transatlantic Market (TM) scenario
Voor zover de provincie kanttekeningen plaatst bij het toepassen van het zogenoemde scenario Transatlantic Market (TM), dat in het RPB en in de ladderonderbouwing van dit bestemmingsplan is gebruikt, merken wij op dat in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 het Rijk, de provincies en de gemeenten (VNG) zijn overeengekomen dat zij bij de planning van bedrijventerreinen zullen uitgaan van dat TM-scenario. Dit scenario wordt momenteel gezien als het meest realistische scenario voor de groei van de Nederlandse economie en de bedrijfsruimtevraag. Bovendien wordt in de Gelderse Structuurvisie Bedrijventerreinen ook het TM-scenario als vertrekpunt genomen voor de planologische reservering van de ruimte voor bedrijventerreinen. Wij vinden het daarom juist en verdedigbaar dat in onze ladderonderbouwing van dit scenario is uitgegaan.
Duurzaamheidsladder
Voor zover de provincie kritische kanttekeningen plaats bij de duurzaamheidsladder in het concept-ontwerpbestemmingsplan dat in het kader van het vooroverleg aan onder andere de provincie is opgestuurd, merken wij allereerst op dat wij deze ladderonderbouwing hebben aangescherpt. Wij verwijzen dan ook naar deze aangepaste onderbouwing die integraal in de plantoelichting is opgenomen. Uit onze ladderonderbouwing blijkt dat op basis van markttechnische gegevens (o.a. NVM over de logistieke markt (2014), onderzoek van Stec Groep naar bedrijfsruimtegebruikers (2002, 2005 en 2012) en transactiedata in de Stadsregio (2014)), de marktvraag onderverdeeld kan worden naar kavelgrootte. Hieruit blijkt dat de markvraag vanuit de logistieke sector voornamelijk grootschalig is en dat de overige marktvraag eerder kleinschalig is. Dit leidt tot een vraag van circa 40 tot 50 hectare naar grootschalige (>5 hectare) logistieke kavels. Er is dus een regionale behoefte. Daarmee moet de vraag van trede I van de ladder (is er een actuele regionale behoefte) naar onze mening positief worden beantwoord. De aanbodkant komt pas aan de orde bij trede II (Is een deel van de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied?). Onze conclusie is dat de mogelijkheden om de vraag op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied zeer beperkt zijn. Belangrijk daarbij is ons standpunt dat Park 15 en het EBT terrein niet kunnen worden beschouwd als "bestaand stedelijk gebied" in de zin van de tweede trede. Bestaand stedelijk gebied is volgens artikel 1.1.1, lid 1, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Park 15 en het EBT terrein voldoen daar niet aan. Voorts is er bij Park 15 geen sprake van inbreiding of herstructurering, maar van uitbreiding. Het terrein 7Poort is bijna geheel opgevuld en biedt nog slechts enkele kavels aan voor grootschalige logistiek. Het voorziet daarmee maar voor een beperkt deel in de marktvraag.
Omissie in de planregels
Uw constatering is terecht. Artikel 3.3.3. onder a van de regels is aangepast. Gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren is aangemerkt als strijdig gebruik.
Graag reageren we in deze brief op de voornemens om ¡¥Bedrijventerrein De Grift Noord te ontwikkelen.
Segmentering: logistiek, modern gemengd, hoogwaardig en kleinschalig
U wilt een bedrijventerren van 26 hectare bruto ontwikkelen. Op basis van een markttoets (Markttoets vlek 17, de Grift, Stec, februari 2013) en het daaruit voortvloeiende voorkeursscenario De duurzame Grift, kiest u voor bedrijven met de segmenten logistiek, modern gemengd, hoogwaardig en kleinschalig. Voor deze bedrijven wilt u 20 hectare netto uitgeefbaar beschikbaar stellen in De Grift Noord.
Aansluiting bij RPB
In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) staan de spelregels die wij in de regio hanteren, bij het toevoegen van nieuwe bedrijfskavels. Spelregels die geaccordeerd zijn door de Stadsregionaal samenwerkende gemeenten en de provincie Gelderland. Het RPB kent vooral een kwantitatieve insteek. Er wordt bv. geen onderscheid gemaakt in kavelgroottes, er wordt geen rekening gehouden met profilering van terreinen en de segmentering is beperkt tot zes thema's waarvoor slechts een inspanningsverplichting geldt. Voor het thema Logistiek geldt deze inspanningsverplichting voor 7Poort, EBT, Bijsterhuizen, Park 15 en Centerpoort. In het RPB kent De Grift de status 'doorgaan'. Wel dient de gemeente nog te onderbouwen dat wordt voldaan aan het SER ladder protocol in het RPB. In paragraaf 2.2.3 stelt u dat dit protocol gelijk is aan de treden van de 'ladder van duurzame verstedelijking'. We zijn van mening dat dit niet hetzelfde is. Immers, in de bijbehorende motivering brengt u allerlei kwalitatieve argumenten in die niet voorkomen in het RPB (of het daarin opgenomen SER ladder protocol). Voorbeelden van dit soort 'nieuwe' kwalitatieve argumenten zijn:
Hiermee past De Grift Noord niet een-op-een in het regionale afsprakenkader, zoals vereist in de provinciale omgevingsverordening. Wij ervaren het inbrengen van deze kwalitatieve argumenten nu als problematisch, omdat hiermee de (boven)regionale afweging diffuus wordt. Dergelijke kwalitatieve afwegingen zijn namelijk niet of nauwelijks voor andere terreinen in en rondom de regio gemaakt. Wij geven u dan ook in overweging de motivatie in hoofdstuk 2.2 aan te passen aan het geldende RPB.
Omdat aanpassen van het bestemmingsplan De Grift Noord aan het RPB een beperking met zich meebrengt tot overwegend kwantitatieve aspecten, kan dit tot risico's voor De Grift leiden. Het lijkt ons daarom beter voor Nijmegen en andere betrokken partijen om dit jaar te komen tot een geactualiseerd RPB. Iets waar de provincie ons onlangs ook schriftelijk om gevraagd heeft. In deze brief (Brief ‘FOC Zevenaar’, provincie Gelderland, 6 maart 2015, kenmerk 2012-002027) wordt De Grift als een van de aanleidingen benoemd. In 2013 hebben we afgesproken kwalitatieve aspecten in de toekomst beter te verwerken in het te actualiseren RPB. Iets wat ook kansen voor De Grift biedt. Vanuit Overbetuwe bieden wij graag onze hulp aan bij het actualiseren van het RPB3.
Aansluiting toegestane bedrijfscategorieën en motivatie ladder
Ongeveer 7 hectare op het zuidelijk deel van De Grift Noord is bestemd voor 310 verschillende bedrijfscategorieen (artikel 3 in combinatie met bijlage 1). Dit is een brede scope van mogelijke bedrijven die zich kunnen vestigen op dit noordelijke deel. In paragraaf 2.1.3 van de toelichting motiveert u niet waarom er behoefte is aan nieuwe kavels voor deze brede scope. Ook motiveert u niet waarom de behoefte aan deze bedrijfscategorieen niet op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. U beperkt de motivatie inzake de ladder voor duurzame ontwikkeling namelijk tot grote kavels voor het logistieke segment. Hiermee verhoudt de motivering in de toelichting zich niet goed tot de bedrijfscategorieen die u (middels de bedrijvenlijst) wilt toestaan in de regels. Wij vragen u dit in overeenstemming met elkaar te brengen.
Motivatie bedrijfscategorieen noordzijde
De resterende 14 hectare aan de noordzijde van De Grift Noord is bestemd voor grootschalige logistieke bedrijven, groothandelsbedrijven, distributiecentra en opslaggebouwen. Onduidelijk is welke bedrijfscategorieen in bijlage 1 hiermee bedoeld worden. Wij vragen u dit te verduidelijken en (indien aan de orde) paragraaf 2.1.3 hierop aan te passen.
Aansluiting bij omgeving; afslag 38 en presentatie A15
Als duidelijk is dat De Grift past in een geactualiseerd RPB (en daarmee ook beter voldoet aan de ladder) is vervolgens ruimtelijke afstemming noodzakelijk. De Grift toevoegen aan de reeds beschikbare terreinen, leidt immers op termijn tot een omvangrijke bedrijvenzone aan de zuidzijde van de A15. Dit vraagt om een zorgvuldige regie op twee ruimtelijke thema's.
Ten slotte
Wij zien nauwe samenhang met ontwikkelingen in de regio en (meer specifiek) ontwikkelingen in de Gelderse corridor. Daarom willen we samen met Nijmegen, provincie en andere regiogemeenten werken aan een geactualiseerd RPB. Daarom vragen we u ook om het bestemmingsplan voor 'De Grift Noord' op onderdelen aan te passen.
Wij hopen met deze vooroverlegreactie de afstemming over De Grift (en andere gerelateerde ontwikkelingen) te kunnen intensiveren. Op basis van bovenstaande aandachtspunten en ambities continueren wij dan ook graag het gesprek. Wij vertrouwen op een adequate verwerking van deze vooroverlegreactie en vernemen graag hoe u het vervolgproces ziet.
Reactie Gemeente Nijmegen
Duurzaamheidsladder
Op zichzelf stelt u terecht dat het SER ladder protocol in het RPB niet hetzelfde is als de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. De SER-ladder is inmiddels vervangen door de rijksladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking bouwt voort op de SER-ladder, maar vervangt de eis van nabijheid door een eis van multimodale bereikbaarheid. Verder heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen. Om verdere verwarring te voorkomen is, de opmerking in paragraaf 2.2.3 van de plantoelichting daarom op dit punt aangepast.
Wij zijn van mening dat de duurzaamheidsladder niet alleen gaat over een kwantitatieve onderbouwing, maar dat daarvan ook een kwalitatieve onderbouwing deel mag uitmaken. Feitelijk doet een puur kwantitatieve onderbouwing van de duurzaamheidsladder geen recht aan de vraag of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit criterium, dat een centrale rol speelt in de besluitvorming rond bestemmingsplannen, gaat niet alleen over kwantiteit maar ook over kwaliteit. Wij vinden het daarom goed en noodzakelijk dat bij het doorlopen van de drie treden van de duurzaamheidsladder niet alleen kwantitatieve aspecten maar ook kwalitatieve aspecten zijn betrokken. Uit de plantoelichting in het algemeen en de duurzaamheidsladder in het bijzonder blijkt verder duidelijk dat er behoefte bestaat aan grootschalige logistieke bedrijven en dat deze ontwikkeling al lange tijd is opgenomen in het (ruimtelijke) beleid. Verder is het aantal te ontwikkelen hectares in het gebied De Grift fors teruggebracht ten opzichte van het oorspronkelijke programma. Overigens staat deze kwestie wat ons betreft los van de vraag naar het actualiseren van het RPB. Dit zal gezamenlijk moeten worden opgepakt.
Noordelijke deel van het plangebied
Voor wat betreft het noordelijke deel van het plangebied is in de planregels bepaald dat deze gronden bestemd zijn voor grootschalige logistieke bedrijven (goederenwegvervoer, verhuisvervoer e.d.), groothandelsbedrijven, distributiecentra, en opslaggebouwen, voor zover deze voorkomen in de categorieën 2 t/m 3.2 zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels. In bijlage 1 worden diverse soorten groothandelsbedrijven genoemd. Deze zijn dus toelaatbaar, voor zover zij vallen in de categorieën 2 t/m 3.2. Groothandelsbedrijven die bijvoorbeeld in categorie 4 vallen, zijn dus niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor grootschalige logistieke bedrijven, distributiecentra en opslaggebouwen. Deze zijn toelaatbaar voor zover zij vallen in de categorieën 2 t/m 3.2. Anderszijds is met deze bepaling voorkomen dat alle bedrijven uit de categorieën 2 t/m 3.2 in het noordelijke deel zijn toegelaten. Het moet gaan om grootschalige logistieke bedrijven, groothandelsbedrijven, distributiecentra, en opslaggebouwen.
Zuidelijke deel van het plangebied
In het zuidelijke deel van het plangebied worden inderdaad diverse bedrijven toegestaan. Deze kavels zijn te klein voor grootschalige logistieke bedrijven, maar juist wel voor kleinschaliger bedrijven uit de categorie modern, gemengd. Hier kan gedacht worden aan bijvoorbeeld bouwbedrijven en grafische bedrijven. De beperking zit 'm in het feit dat het moet gaan om bedrijven uit de categorieën 2 t/m 3.1 uit bijlage 1 van de planregels. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat de komst van dergelijke bedrijven niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving. De afstand die in beginsel aangehouden moet worden tussen deze bedrijven en een zogenoemd 'gemengd gebied' bedraagt volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering 30 meter. Deze afstand wordt gehaald. Het plan is daarom in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Door te werken met een bedrijvenlijst zoals opgenomen in bijlage van de planregels, biedt het plan flexibiliteit. Er zijn inderdaad diverse bedrijven en soorten van bedrijven toegestaan, zolang deze vallen onder de categorie 2 of 3.1. We hebben verder met deze planregeling willen voorzien in een ruimtelijk kwalitatieve afronding van het reeds bestaande bedrijventerrein Oosterhout, waarop in beginsel vergelijkbare bedrijven zijn toegelaten. Het bestaande bedrijventerrein Oosterhout is volledig uitgegeven. In het beleid van de gemeente Nijmegen is reeds lange tijd voorzien in afronding van dit bedrijventerrein. Wij vinden daarom dat deze planregeling aanvaardbaar en verdedigbaar is.
Ontsluiting
Voor wat betreft de ontsluiting van het bedrijventerrein De Grift, verwijzen wij naar datgene wat daarover in de plantoelichting is vermeld en naar het verkeerskundig rapport van Goudappel Coffeng. Daaruit blijkt dat de Grift goed ontsloten kan worden door middel van een aansluiting op de Griftdijk. Aanpassing van Afslag 38 zal inderdaad in goed overleg tussen de gemeente Nijmegen, de gemeente Overbetuwe en Rijkswaterstaat moeten plaatsvinden. Planologisch is een aanpassing van Afslag 38 geregeld in het onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied Valburg - 11 (afslag 38). Dit hoeft dus niet allemaal verwerkt te worden in het bestemmingsplan voor De Grift Noord.
Groene buffer
Voor wat betreft de wens om een groene buffer aan te leggen tussen de Rijksweg A15 en de bedrijven op het bedrijventerrein, merken wij op dat tegelijk met het bestemmingsplan ook een beeldkwaliteitsplan in het kader van de inspraak ter visie wordt gelegd. In het beeldkwaliteitsplan zijn criteria opgenomen waaraan de toekomstige bedrijfsbebouwing moet voldoen. Ook wordt er aandacht besteed aan een landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen. In het bestemmingsplan is de aanleg van groen binnen de bedrijfsbestemming mogelijk. Verder zullen ook de toekomstige windturbines, zoals de gemeente Overbetuwe ook aangeeft, beeldbepalend zijn voor de aanblik van het bedrijventerrein. In de directe nabijheid van de windturbines, in een zone van 50 meter rondom de windturbines, mag geen bedrijfsbebouwing worden opgericht. Verder ligt het bouwvlak in het noordoostelijke deel van het plangebied terug, dus verder af van de Rijksweg. Ook mogen deze gronden ingevolge de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied gebruikt worden ten behoeve van de waterberging. Dit alles bij elkaar zorgt ervoor dat het bedrijventerrein op een zorgvuldige manier kan worden gerealiseerd, ook vanuit beeldkwaliteit. Het opnemen van enkel de bestemming Groen zou de mogelijkheden voor ontwikkeling van het bedrijventerrein te veel beperken en is dus vanuit een oogpunt van beeldkwaliteit niet nodig.
Het bestemmingsplan is conform de eisen en wensen van het Waterschap. Het Waterschap heeft geen aanvullende opmerkingen op de verbeelding, regels en toelichting. Zoals al vermeld is in de toelichting, is een nadere uitwerking van de waterhuishoudkundige en rioleringsaspecten nodig in de vorm van een waterhuishoudkundig plan. Ook is er te zijner tijd een watervergunning nodig voor het plan.
Reactie Gemeente Nijmegen
De positieve reactie van het Waterschap hebben wij in goede orde ontvangen. De reactie van het Waterschap leidt dan ook niet tot aanpassingen van het plan.
Van de Nutsbedrijven is geen reactie ontvangen
Wij hebben uw stukken in goede orde ontvangen, dank daarvoor. In de vergadering van platform Waalsprong d.d. 18.9.2014 is het platform geïnformeerd over de status van de planontwikkeling van het totale bedrijvengebied De Grift. In februari jl. zijn de leden van het Platform door een lid van het platform in het bezit gesteld van het Ambitiedocument De Grift. In tegenstelling tot hetgeen in de voorloopbrief pag. 2 onder 7 is vermeld, is dit ambitiedocument binnen het Platform tot op heden niet besproken c.q. behandeld. Het onderhavige concept-bestemmingsplan beperkt zich tot De Grift Noord en geeft naar de mening van het platform onvoldoende informatie. Onderwerpen als infrastructuur/mobiliteit (in samenhang met het totale bedrijvengebied), beeldkwaliteit, bestemming overige delen van het gebied etc. komen niet tot zeer beperkt aan de orde. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, op grond van de tot op heden ontvangen beperkte informatie en het niet 'bieden van maximale ruimte aan belanghebbende partijen (w.o. Platform) om liefst zo vroeg mogelijk mee te praten en mee te denken bij processen voor de ontwikkeling van beleid en van (ruimtelijke) projecten', kan platform Waalsprong op dit moment geen gefundeerde reactie op het concept-bestemmingsplan De Grift Noord geven.
Reactie Gemeente
Anders dan het Platform, vinden wij dat uit de plantoelichting blijkt dat alle relevante aspecten bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn onderzocht en beoordeeld. Daarbij gaat het niet alleen om de onderwerpen die het Platform noemt (mobiliteit en beeldkwaliteit), maar om alle aspecten die van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Te denken valt daarbij aan externe veiligheid, water, natuur etc. Voor een volledig overzicht van de onderzochte en beoordeelde aspecten verwijzen wij naar de (inhoudsopgave van de) plantoelichting. Verder is in een apart document, dat ook aan het Platform in het kader van het vooroverleg is opgestuurd, uitvoerig aandacht besteed aan de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Een groot deel van deze ladderonderbouwing is ook opgenomen in de plantoelichting. Tegelijk met dit bestemmingsplan, zal ook een beeldkwaliteitsplan in procedure worden gebracht. Belangrijke onderdelen daarvan zijn reeds opgenomen in de plantoelichting. In verband met het verhalen van de kosten, is ook een exploitatieplan opgesteld dat ook tegelijk met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Wij vinden op grond van dit alles dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Wij zullen dan ook dit bestemmingsplan, te samen met het exploitatieplan en het beeldkwaliteitsplan, in procedure brengen.
De stadsregio heeft een verzoek gekregen om in het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1. van het BRO te reageren op de plannen voor de Grift. Omdat wij geen formele taken meer hebben op dit vlak, hebben wij besloten niet formeel te reageren.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
De leiding lijkt goed opgenomen te zijn op de verbeelding. Verder zijn dezelfde uitgangspunten voor de windturbines opgenomen als in het bestemmingsplan Valburg - 16, dus dat is akkoord.
Ten aanzien van de regels verzoeken wij u het volgende punt toe te voegen aan artikel 8.4.1:
g. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
Reactie gemeente
De reactie van de Gasunie is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van diverse risicobronnen. Deze risicobronnen zijn een LPG-tankstation (De Rietgraaf), de rijksweg A15 en de provinciale weg A/N325, het ContainerUitwisselpunt van de Betuweroute (CUB te Valburg), de Betuweroute, het spoor Arnhem-Nijmegen en een aantal hogedruk aardgastransportleidingen (A524, A663 en N578). Tevens zijn er windturbines in het plangebied voorzien. Een incident met de windturbines kan mogelijk gevolgen hebben voor de aardgastransportleiding N578. Dit aspect is meegenomen in de risicoberekeningen. Vanwege de ligging van het plangebied in deze invloedsgebieden moet overeenkomstig de wettelijke kaders het groepsrisico verantwoord worden. Voor de verantwoording ten aanzien van de provinciale weg A/N325, de Betuweroute, het spoor Arnhem-Den Bosch, het CUB en de gasleidingen A524 en A663 kan, gezien de afstand tot het plangebied, worden volstaan met de standaardtekst uit uw beleidsvisie voor externe veiligheid. Voor de hogedruk aardtransportgasleiding N587, het LPG-tankstation De Rietgraaf en de rijksweg A15 dient, gezien de nabijheid tot het plangebied, het groepsrisico uitgebreider verantwoord te worden. Hoewel het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van meerdere risicobronnen en het bestemmingsplan leidt tot een toename van het aantal personen in het plangebied (en daarmee tot een toename van het groepsrisico), zijn de gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico zeer beperkt. Daarbij dient men te beseffen dat de effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen nog altijd aanzienlijk kunnen zijn. De gemeente Nijmegen heeft reeds aangegeven dat er in het plangebied geen zeer kwetsbare en kwetsbare objecten worden toegestaan. Eveneens zijn BEVI-inrichtingen uitgesloten.
Vanwege de beperkte gevolgen voor het groepsrisico, de aard van het gebruik (bedrijventerrein met beperkte bezettingsgraad) en het uitsluiten van (zeer) kwetsbare objecten in het plangebied zullen wij ons beperken tot een beknopt advies op hoofdlijnen.
Bestrijdbaarheid
Wat de bronbestrijding van de incidenten bij de aardgasleiding N587, het LPG-tankstation De Rietgraaf en de A15 betreft verwijzen wij naar de tekst in de Nijmeegse beleidsvisie voor externe veiligheid (pagina 17 en 18). Wat effectbestrijding van de gevolgen van een ongeval betreft, kan in algemene zin gesteld worden, dat een tweezijdige ontsluiting van het plangebied voor hulpverleningsvoertuigen (onafhankelijke routes) en een adequate bluswatervoorziening van belang zijn. Wij adviseren u dit in de verdere uitwerking van het plan mee te nemen en de brandweer te consulteren bij de verdere inrichting van het terrein.
Zelfredzaamheid
In algemene zin kan men stellen dat bekendheid van de gebruikers van het plangebied met de omgevingsrisico’s en het daarbij behorende handelingsperspectief, leidt tot een verbetering van de zelfredzaamheid. Het is daarom belangrijk dat in ieder geval de bedrijfshulpverleningsorganisaties van bedrijven en instellingen binnen het plangebied op de hoogte zijn van de omgevingsrisico’s en weten hoe men in geval van calamiteiten moet handelen. Om die reden raden wij u aan risicocommunicatie actief in te zetten. De gemeente Nijmegen heeft reeds aangegeven om zeer kwetsbare en kwetsbare objecten voor dit plangebied uit te sluiten. Indien men dit goed toepast, worden functies specifiek bedoeld voor verminderd zelfredzame personen in dit plangebied niet toegelaten. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid onderstreept het nut van deze maatregel. Tot slot is een mogelijkheid tot ontvluchting van het plangebied langs twee onafhankelijke routes van belang, zodat men bij ongevallen met gevaarlijke stoffen situationeel kan bepalen langs welke route men het plangebied het beste kan verlaten. Wij adviseren u dit in de verdere uitwerking van het plan mee te nemen en de brandweer te consulteren bij de verdere inrichting van het terrein.
Reactie gemeente
De reactie van de Veiligheidsregio is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, in de paragraaf externe veiligheid.
Van de Kamer van Koophandel is geen reactie ontvangen.
Van Rijkswaterstaat is geen reactie ontvangen.