direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Valburg - 16 (Windturbines A15)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2011 heeft de Nijmeegse gemeenteraad de Duurzaamheidsagenda vastgesteld. Nijmegen heeft de ambitie in 2045 energieneutraal te zijn. Als vervolg daarop is de routekaart Power2Nijmegen opgesteld. Daarin wordt uitgegaan van 16 windturbines op Nijmeegs grondgebied en wordt voorgesteld vooral in te zetten op betrokkenheid en participatie van potentiële afnemers en een zelfleveringsmodel.

De gemeente wil aan die ambitie daadwerkelijke invulling geven en heeft daarom het initiatief genomen thans 5 windturbines planologisch mogelijk te maken in het uiterste noorden van Nijmegen, ten zuiden van de snelweg A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0001.png"

Afbeelding: globale aanduiding locatie

1.2 Voorgeschiedenis

Op 25 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan over het bestemmingsplan “Buitengebied Valburg-10 (windturbines de Grift)” van de gemeente Nijmegen. Dat plan voorzag in de bouw van 5 windturbines op Nijmeegs grondgebied. De Afdeling heeft naar aanleiding van de ingediende beroepen het plan vernietigd vanwege het ontbreken van een MER voor plannen; met slechts een MER-beoordeling kon niet worden volstaan.

Belangrijke overwegingen van de Afdeling waren:

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de in het plan voorziene windturbines en de voorziene windturbines op het aangrenzende bedrijventerrein De Grift als één activiteit als bedoeld in het Besluit zijn aan te merken.

Nu niet in geschil is dat voornoemde windturbines tezamen een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt genereren, wordt daarmee voldaan aan de in categorie 22.2. van onderdeel D van de bijlage van het Besluit genoemde drempelwaarde. Derhalve is sprake van een plan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro en diende, gelet op artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit, een m.e.r. voor plannen te worden uitgevoerd. Hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling voor de voorziene negen windturbines. Deze procedure is immers met minder procedurele waarborgen omkleed terwijl voorts aan een m.e.r. voor plannen andere inhoudelijke eisen worden gesteld dan aan een m.e.r.-beoordeling. Dat, zoals de raad stelt, ten tijde van het opstellen van het MER nog niet bekend was dat op het naastgelegen bedrijventerrein De Grift vijf windturbines waren voorzien, kan de Afdeling niet volgen, nu in het MER reeds is gewezen op de bouw van de vijf windturbines aldaar."

2.3.3. Gelet op bovengenoemde uitspraak dienen de in het plan voorziene windturbines en de voorziene windturbines op het aangrenzende bedrijventerrein Betuws Bedrijvenpark te worden aangemerkt als één activiteit als bedoeld in het Besluit en is ten onrechte volstaan met een m.e.r.-beoordeling voor de negen voorziene windturbines”.

De gemeente Nijmegen heeft vervolgens ten behoeve van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan een Plan MER procedure opgestart (zie ook 1.4). Het opgestelde MER kent de naamgeving "Windpark A15 Nijmegen/ Overbetuwe".

1.3 Bestaande situatie

1.3.1 Planologisch regime

Het vigerende bestemmingsplan betreft onder meer het plan Buitengebied Valburg. Dit plan is op 30 augustus 1974 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Valburg. Het besluit omtrent goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Gelderland dateert van 10 november 1975 (nr. 15429/835-3305). Hierbij is deels goedkeuring onthouden. Het Koninklijk Besluit dateert van 1 oktober 1980 (nr. 38, inhoudende gedeeltelijke vernietiging van het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland en de goedkeuring is gedeeltelijk onthouden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0002.png"

Afbeelding: fragment bestemmingsplan Buitengebied Valburg

Ten oosten van de watergang bij het plangebied is een ander bestemmingsplan vigerend. Dit betreft het plan Buitengebied Bemmel 1978 (vaststelling door de raad van de voormalige gemeente Bemmel op 26 april 1978, GS besluit omtrent goedkeuring van 26 juni 1980).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0003.png"

Afbeelding: fragment vigerend bestemmingsplan Buitengebied Bemmel

De gronden in het bestemmingsplan Buitengebied Bemmel zijn, voor zover overlappend met het plangebied, bestemd tot Agrarisch gebied.

Overwegend ten westen van de Griftdijk, maar ook voor een deel van de Griftdijk zelf en enkele groene gebieden vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Valburg 11 (Afslag 38, zuidelijke tak).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0004.png"

Afbeelding: verbeelding onherroepelijk bestemmingsplan "Afslag 38"

In dat plan is een deel aan de westzijde niet meebegrepen in het plangebied, omdat hiervoor het, reeds eerder genoemde, bestemmingsplan Buitengebied Valburg -10 (Windturbines De Grift) in procedure was.

De agrarische bestemming van dit plan is immers, in tegenstelling tot de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" waar de in dat plan beoogde windturbines waren voorzien, intact gebleven. Datzelfde geldt voor de bestemming Verkeer, die was toegekend aan de toegangswegen naar de turbines. Deels betreft dit een bestaand (half)verhard pad.

De panden Griftdijk 244 en 252 zijn in het bestemmingsplan “Buitengebied Valburg-10 (windturbines de Grift)” agrarisch bestemd (zie lichtgroene vlak op afbeelding hieronder).

Ook in bestemmingsplan Buitengebied Valburg was geen sprake van een woonbestemming. Het overgangsrecht is dat plan was grotendeels1 vernietigd door de Kroon.

Het pand Griftdijk 244 is verworven door de gemeente Nijmegen. Tegen strijdig gebruik van de bestemming voor Griftdijk 252 is in het verleden reeds handhavend opgetreden; Volgens de gemeentelijke GBA vindt er sinds 2004 onafgebroken geen bewoning meer plaats in het pand Griftdijk 252.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0005.png"

Afbeelding: fragment (gedeeltelijk) vigerend bestemmingsplan Buitengebied Valburg -10 (Windturbines De Grift).

De 4 vigerende bestemmingsplannen om en nabij het plangebied maken thans geen van allen de realisatie van windturbines mogelijk. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken, zullen deze vigerende bestemmingsplannen middels voorliggend bestemmingsplan moeten worden herzien.

1.3.1.1 Combinatiekaart planologische regimes

Hieronder is een combinatiekaart opgenomen, met daarop ook (4 van de 5) eerder door de Raad van State vernietigde windturbines op Nijmeegs grondgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied Valburg 1982, bestemmingsplan Buitengebied Bemmel 1978, Bestemmingsplan Buitengebied Valburg-10 (Windturbines de Grift), en deels Bestemmingsplan Buitengebied Valburg-11 (Afslag 38, zuidelijke tak)

1.3.2 Beschrijving feitelijke situatie

Alle windturbines zijn geprojecteerd ten zuiden van de A15 en de Betuweroute, op grondgebied van de gemeente Nijmegen. Verder ligt de Griftdijk tussen de beoogde meest westelijk windturbine en de overige windturbines aan de oostzijde daarvan. Ten westen van de Griftdijk ligt een waterplas en zijn gronden thans in agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0007.png"

Afbeelding: Griftdijk (rechts) met links de globale aanduiding van de locatie voor de meest westelijk gelegen windturbine

Het eerder genoemde, onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied Valburg 11 (Afslag 38, zuidelijke tak) maakt in dit gebied de aanleg van een ontsluitingsweg naar het (nog niet gerealiseerde) Betuws Bedrijvenpark mogelijk.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0008.png"

Afbeelding: eindsituatie waarin bestemmingsplan Buitengebied Valburg 11 (Afslag 38) voorziet

In de omgeving van meest westelijk gelegen windturbine is op Nijmeegs grondgebied een aanpassing van Afslag 38 van de A15 (planologisch) mogelijk gemaakt in verband met de ontsluiting van het Betuws Bedrijvenpark (op grondgebied van de gemeente Overbetuwe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0009.png"

Afbeelding: zicht op locatie waar windturbines ten oosten van Griftdijk en ten zuiden van A15 zijn voorzien met op de voorgrond de gerealiseerde windmeetmast.

Ten oosten van de Griftdijk bevindt zich een bosje, met daarachter een bestaande windmeetmast en gronden in overwegend agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0010.png"

Tevens bevindt zich in dit gebied nog een enkele solitair gelegen (vrijstaande) pand. Ten oosten van dit pand zijn windturbines voorzien. In paragraaf 1.4. wordt verder ingegaan op de varianten.

Het perceel, dat hierboven te zien is, is in het kader van het bestemmingsplan “Buitengebied Valburg-10 (windturbines de Grift)” agrarisch bestemd.

1.4 Toekomstige situatie

De gemeente Nijmegen wil in de A15 zone een optimale benutting mogelijk maken van de potentiële windopbrengst binnen de ruimte die de wettelijke regelgeving stelt. Het provinciaal zoekgebied laat de ruimte voor een opstelling parallel aan de A15. Voor een opstelling waarbij meerdere molens in een grid staan, ontbreekt de ruimte. Er staan woningen in het gebied waarvan afstand gehouden dient te worden

In het MER Windpark A15 Nijmegen/ Overbetuwe (Pondera, februari 2014) worden de gevolgen beschreven van een windpark in de gemeenten Nijmegen en Overbetuwe, waarbij de volgende realistische inrichtingsalternatieven in aanmerking zijn genomen:

  • 1. een variant met 9 windturbines met een ashoogte van maximaal 100 meter en rotor van maximaal 101 meter. Hiervan komen 5 windturbines op grondgebied van de gemeente Nijmegen en 4 windturbines op grondgebied van gemeente Overbetuwe. Het vermogen van de turbines zit in een range van 1,8-3 Mw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0011.png"

  • 2. een variant met 5 turbines met een ashoogte van maximaal 120 meter en rotor van maximaal 130 meter. Hiervan komen 3 windturbines op grondgebied van de gemeente Nijmegen en 2 windturbines op grondgebied van gemeente Overbetuwe. Het vermogen van de turbines zit in een range van 2-4 Mw. afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0012.png"

Het onderhavige bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de gemeente Nijmegen en maakt de plaatsing van 5 windturbines conform variant 1(b)2 mogelijk. Dit betreft ook het Voorkeursalternatief uit het MER.

Dit alternatief gaat volgens het MER uit van een vermogen van 9-15 Mw. De drempelwaarde uit het Besluit MER, categorie 22.2. 9 (D-lijst) "een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer" kan met dit alternatief bereikt worden. Voor dit bestemmingsplan geldt bovendien dat sprake is van een plan als bedoeld in kolom 3 "plannen" van de D lijst. Er geldt dus direct een Plan MER plicht.

Bedrijventerrein de Grift

Ten zuiden van het plangebied heeft de gemeente plannen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein de Grift. Hiervoor is evenwel nog geen bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.5 Voorkeursalternatief

Uit het MER Windpark A15 Nijmegen/ Overbetuwe blijkt dat beide opstellingen realiseer zijn, maar Alternatief/variant 1b is het voorkeursalternatief. Argumenten voor deze keuze zijn:

  • Betere aansluiting bij reeds bestemde bedrijventerrein Park 15 in gemeente Overbetuwe. Variant 1a heeft een betere inpasbaarheid in de reeds ontwikkelde plannen voor het bedrijvenpark Park15 dan variant 2a.
  • Alternatief 1b scoort beter qua aansluiting bij de landschappelijke structuur dan alternatief 2b.
  • Betere business-case. Voor het optimaliseren van de locatie voor het aantal vollast-uren kan er bij variant 1 beter gestuurd worden in de windturbinekeuze dan bij variant 2
  • Financiële overwegingen (betere onderhandelingspositie voor initiatiefnemer en betere financierbaarheid. Grotere keuzevrijheid in turbinetype; het is makkelijker onderhandelen met turbinefabrikanten over de realisatie van minder grote turbines op de locatie dan over grotere, gezien het (beperkte) aantal beschikbare turbines in de grotere klasse. Over het algemeen geldt dat hoe meer er keuze is, hoe beter de windturbineprijzen zijn. Voorts is de financierbaarheid voor de coöperatie WindpowerNijmegen van windturbines in variant 1 iets beter dan in variant 2.
  • Betere combinatiemogelijkheden met andere duurzaamheidsprojecten. De combinatiemogelijkheden met andere (duurzaamheids) functies (bijv. zonne-energie) is het best mogelijk indien het project uit een groter aantal turbines bestaat. Hiermee heeft variant 1 dus een voorkeur boven variant 2.
  • Betere uitvoerbaarheid. Indien het project uit een groter aantal turbines bestaat is het gemakkelijker een eventuele bijkomende exploitant te betrekken, waarbij er dus een voorkeur is voor variant 1 boven variant 2.
  • Alternatief 1b scoort beter op slagschaduw dan alternatief 2b.

De Commissie voor de m.e.r. heeft op 4 juli 2014 haar definitief toetsingsadvies uitgebracht. De Commissie is van mening dat het MER de essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over variant 1b.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie wordt in het SVIR aangemerkt als een nationaal belang.

Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog. Voor grootschalige windenergie is in het SVIR het volgende opgenomen: “Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zullen nader worden uitgewerkt in de rijksstructuurvisie “Windenergie op Land”.

2.1.2 Duurzaamheidsladder

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de onderbouwing van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling". De term "stedelijke ontwikkeling" wordt in het Bro omschreven als de "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Primair is de gemeente van mening dat de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, niet is aan te merken als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein. Een bedrijventerrein kenmerkt zich doorgaans door gebruiksmogelijkheden voor verschillende soorten bedrijven. De gronden in het plangebied met bestemming Bedrijf- Windturbine zijn -via een lijnopstelling - evenwel uitsluitend te benutten voor windturbines en niet voor (andere) bedrijfsdoeleinden. In dat opzicht is sprake van beperkte gebruiksmogelijkheden. Het gaat verder om 5 afzonderlijke locaties voor de windturbines met een relatief beperkte omvang en niet om een aaneengesloten bedrijfsterrein.

Evenmin is volgens de gemeente hier sprake van de ruimtelijke ontwikkeling van andere stedelijke voorzieningen als opgenomen in de definitie. Stedelijke voorzieningen kunnen worden opgevat als openbare of sociaal culturele voorzieningen. Gelet op artikel 1.1, lid 1, onder h, Bro , maken deze (hoofdzakelijk) deel uit van bestaand stedelijk gebied. De 5 windturbines zijn evenwel geprojecteerd in het buitengebied.

Mocht echter toch sprake blijken te zijn van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling", dan beroept de gemeente zich subsidiair op onderstaande motivatie in het kader van artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro.

Ingevolge dit artikel voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad a. In paragraaf 2.2 van het MER wordt ingegaan op de doelstellingen van Rijk, provincie en gemeente. Naar aanleiding van de nationale doelstelling om 6.000 MW aan windvermogen op land te realiseren, heeft de provincie Gelderland haar provinciale doelstelling verhoogd tot 230,5 MW. Het is niet bekend welk deel van de verhoogde provinciale opgave in de gemeente gerealiseerd moet worden. Daarover zijn geen harde afspraken tussen provincie en de gemeente Nijmegen gemaakt. Wel is het zo dat de locatie van Windpark Nijmegen Noord al opgenomen is in het Streekplan 2005 als 'zoekzone windenergie' en destijds de provinciale doelstelling 100 MW was voor 2010. Er staat nu circa 36 MW in de provincie Gelderland opgesteld, hetgeen ruim minder is dan de doelstelling van 100 MW voor 2010. Nu de doelstelling aanzienlijk hoger ligt (230,5 MW), heeft de provincie aan gemeenten gevraagd om met nieuwe locaties te komen voor windenergie om de verhoogde doelstelling te halen. De locatie van Windpark Nijmegen Noord was al opgenomen in de provinciale doelstelling van 100 MW in 2010 en de noodzaak voor de ontwikkeling van locatie van Windpark Nijmegen Noord is met de verhoging van de provinciale doelstelling alleen maar toegenomen.

De locatie Nijmegen / Overbetuwe is met 21,6 MW (waarvan dit bestemmingsplan circa 12 MW voor haar rekening neemt) voor het behalen van de provinciale doelstelling van aanzienlijk belang (ruim 9 % van de totale doelstelling van 230,5 MW, en dit bestemmingsplan voorziet in circa 5,2%).

Naast het voorzien in een deel van de provinciale behoefte wordt ook voorzien in de regionale behoefte. In het Regionaal Plan Arnhem Nijmegen staat immers vermeld : Voor de windturbines wordt gezocht naar het benutten van de door de provincie Gelderland aangewezen zoekzones voor windenergie. In 2005 hebben voorts de gemeenten Nijmegen, Overbetuwe, Lingewaard en Beuningen de gebiedsvisie "“Windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe” opgesteld. Het plangebied maakt hierin deel uit van een voorkeurslocatie.

Teneinde de doelstellingen op het gebied van windenergie van zowel de gemeente Nijmegen, de gemeente Overbetuwe, als ook van de provincie Gelderland en de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, te kunnen halen is het ontwikkelen van de locatie gewenst.

Ad b. In verband met wettelijke normen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ten aanzien van geluid en slagschaduw kan in de behoefte aan windenergie niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Bovendien wordt in de ontwerp Omgevingsvisie van de provincie Gelderland het bestaand stedelijk gebied uitgesloten van zoeklocaties windenergie.

In de Structuurvisie Nijmegen 2013 zijn drie gebieden opgenomen die in aanmerking komen voor windenergie. Het gaat dan om de locatie aan de A15, de locatie op het bedrijventerrein Noord Oost Kanaalhavens en het gebied langs de A73. Deze locatie ligggen allen aan de rand van de gemeente Nijmegen en buiten stedelijk gebied. Dit vanwege de in acht te nemen afstanden ten aanzien van bijvoorbeeld woningbouw.

In hoofdstuk 3 van het MER en in een bijbehorende bijlage is uitgebreid aandacht besteed aan de onderbouwing van de aannemelijkheid van de locatie.

Ad c. I De locatie ligt aan de A15 en wordt ontsloten via de Griftdijk. Aan het plangebied grenst de afslag 38 van de A15.

Openbaar vervoer

Momenteel rijden lijn 14 (2 x per uur)en HOV-lijn  331(4x per uur) over de Griftdijk; beide lijnen verbinden Nijmegen met Elst. De bushaltes liggen bij de rotonde Stationsstraat/Griftdijk.

De Griftdijk is tevens een belangrijke fietsroute tussen Nijmegen en Elst. De locatie is daarmee via drie modaliteiten goed ontsloten.

2.1.3 Structuurvisie "Windenergie op land"

De doelstelling van de Ontwerp-Structuurvisie Wind op Land (ontwerp-SWOL, maart 2013) is zodanige ruimtelijke voorwaarden te scheppen dat begin 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW aan windturbines op land operationeel is. Daarvoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:

  • 1. Visie: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor plaatsing van grote turbines en daarmee andere gebieden vrijhouden van grootschalige windenergie. Bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap.
  • 2. Aanwijzen van concrete gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden.
  • 3. Taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het IPO zijn gemaakt. Verder wordt ingegaan op beleidsonderwerpen die van groot belang zijn voor het slagen van de doelen voor windenergie, zoals de stimuleringsregeling SDE+ en het landelijke elektriciteitsnet. Het kabinet heeft in de ontwerp-SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De kleinere windturbineparken moeten samen zorg dragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan 2005

De provincie Gelderland heeft haar ruimtelijke beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het Streekplan is een structuurvisie als bedoel in de Wet ruimtelijke ordening. In het Streekplan zijn voor windenergie specifieke zoekzones aangewezen. Bij de derde partiële herziening ( 20 juni 2001) van het Streekplan 1996 heeft de provincie al via de aanduiding van kansrijke gebieden voor windenergie de zoekruimte geboden voor de plaatsing van windturbines. Hoewel tot begin 2005 enige projecten in procedure zijn gebracht bood het betreffende beleidskader onvoldoende waarborgen om de doelstelling van minimaal 100 megawatt geïnstalleerd vermogen in 2010 te realiseren.

De provincie streeft naar ruimtelijke facilitering van middelgrote windturbineparken van 4 á 8 windturbines per locatie. Op deze wijze moet in de provincie een totaal geplaatst vermogen van minimaal 100 MW worden gerealiseerd. Initiatieven voor windturbine-opstellingen van minder dan 4 windturbines zullen niet door het ruimtelijk beleid worden ondersteund, tenzij kan worden aangetoond dat de energieopbrengst bij plaatsing van drie windturbines groter is dan bij optimale benutting van de locatie met 4 windturbines van elk 2 megawatt geïnstalleerd vermogen. Ter voorkoming van visuele interferentie kunnen slechts locaties worden ontwikkeld voor windturbineparken, zijnde ruimtelijk samenhangende opstellingen, die op ten minste 4 km afstand zijn gelegen van windenergielocaties waarvoor finale planologische regeling heeft plaatsgevonden.

Het Streekplan 2005 van de provincie Gelderland geeft specifieke zoeklocaties voor windenergie aan, op basis van milieuargumenten. Het plangebied van Windpark A15 Nijmegen/Overbetuwe valt binnen een dergelijke zoeklocatie.

De Strategische Milieubeoordeling (SMB) voor het Streekplan 2005 stelt het volgende over windenergie:

"Voor windenergie zijn ten behoeve van het Streekplan 75 zoekgebieden onderzocht. Hierbij zijn gebieden die kwetsbaar zijn voor de plaatsing van windturbines uit gesloten. In dit selectieproces is onder meer rekening gehouden met belangrijke natuurwaarden, voldoende afstand tot woonbebouwing, recreatiegebieden en hoogspanningsleidingen. Ook is bij de selectie van de zoekgebieden als randvoorwaarde meegenomen dat locaties voor windenergie niet te dicht bij andere al bestaande of voorziene locaties mogen liggen. Veel potentiële locaties in deze zoekgebieden liggen in open gebieden, zoals het rivierengebied. Dit zijn gebieden waar veel wind staat, maar waar tegelijkertijd veel weidevogels voorkomen. Verstoring van weidevogels is dan ook mogelijk. Ook kan de invloed op het landschap groot zijn, vanwege het open karakter en de zichtbaarheid op grote afstand. Een goede inpassing van de turbines kan mogelijke negatieve effecten beperken. Mede op basis van deze criteria (openheid, weidevogels) zijn in het streekplan een beperkter aantal zoekgebieden opgenomen.

Nieuwe locaties voor windenergie zullen binnen deze zoekgebieden in het streekplan gevonden moeten worden. Door de meest waardevolle en kwetsbare gebieden al uit te sluiten van windenergie zullen de resterende milieueffecten van nieuwe windenergielocaties binnen de gekozen zoekgebieden beperkt zijn."

Conclusie

Qua aantal turbines past het initiatief binnen het vigerend provinciaal beleid. Binnen 4 km van het plangebied zijn geen andere windenergielocaties gelegen waarvoor finale planologische regeling heeft plaatsgevonden. 

2.2.2 Ontwerp provinciale omgevingsvisie Gelderland

De provincie Gelderland heeft in juli 2013 het ontwerp van de Omgevingsvisie Gelderland ter inzage gelegd, als opvolger van het Streekplan 2005. Windenergie maakt onderdeel uit van deze Omgevingsvisie. Op 14 januari 2014 is de (ontwerp) Omgevingsvisie door GS van Gelderland vastgesteld.

Windturbines kunnen gerealiseerd worden mits het ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. De ingreep moet kwaliteit toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap vergroten. Voor de parken moet een ruimtelijk ontwerp gemaakt worden dat duidelijk maakt hoe het park reageert op het omringende landschap. Er moet ingegaan worden op de ruimtelijk relevante aspecten die van invloed zijn op het ontwerp als bebouwing, cultuurhistorie en landschap. Het combineren van windturbines met andere functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:

  • combinatie met infrastructuur (wegen en railverbindingen);
  • combinatie met regionale bedrijventerreinen;
  • combinatie met intensiveringsgebieden glastuinbouw;
  • combinatie met agrarische productielandschappen.

Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties die binnen 4 km afstand zijn gelegen van bestaande windenergielocaties of locaties waarvoor de plannen al vastgesteld zijn, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • de verschillende parken worden in samenhang met elkaar ontworpen, zodat een begrijpelijk en rustig ruimtelijk geheel wordt gecreëerd,
  • of het landschap moet zorgen voor een buffer tussen de twee parken,
  • visualisaties van de parken in samenhang moeten aantonen dat er geen sprake is van interferentie.

Alle provincies hebben met het Rijk afspraken gemaakt over de ruimte die eind 2013 gerealiseerd moet zijn voor windturbines. Voor de provincie Gelderland is afgesproken dat 210 megawatt aan windenergie ruimtelijk eind 2013 moet zijn gereserveerd. Ook in relatie tot de bevindingen uit de PlanMER: Opwekking van windenergie.

Om aan deze afspraak te voldoen, faciliteert de provincie allereerst een zoekproces door gemeenten en regio's om tot goede locaties te komen. Als in het najaar van 2013 blijkt dat dit zoekproces niet voldoende megawatt heeft opgeleverd, zal de provincie zelf locaties aanwijzen om aan de afspraken van de 210 MW te kunnen voldoen. Deze locaties worden dan samen met de huidige windturbines op kaart gezet en door de provincie in een apart traject ter inzage gelegd. De provincie is bereid om indien gevraagd voor deze locaties een inpassingsplan voor wind te realiseren.

De provincie onderscheidt in feite 3 soorten gebieden:

  • 1. gebieden waar windenergie mogelijk / meest kansrijk is. Over deze locaties zijn reeds afspraken gemaakt of deze locaties kunnen worden toegevoegd aan de lijst locaties met afspraken over wind
  • 2. locaties die niet- kansrijk zijn voor windenergie
  • 3. locaties die zijn uitgesloten voor windenergie wegens wettelijke beperkingen of vanwege provinciaal beleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0013.png"

Afbeelding: kaart 3 Windenergie bij Omgevingsvisie Gelderland

De locatie langs de A15 is aangegeven in de ontwerp-Omgevingsvisie opgenomen als locatie in categorie 1 (locatie in onderzoek).

Conclusie: De ontwikkeling past binnen de nieuwe (Ontwerp) provinciale omgevingsvisie.

2.2.3 Verhoogde taakstelling

Daargelaten dat in de ontwerp-omgevingsvisie nog wordt uitgegaan van een doelstelling van 210 MW, hebben inmiddels alle provincies met het Rijk afspraken gemaakt over de ruimte die eind 2013 gerealiseerd moet zijn voor windturbines. Voor de provincie Gelderland is afgesproken dat (in plaats van 210 MW) 230,5 MW aan windenergie ruimtelijk eind 2013 moet zijn gereserveerd.

2.3 Ontwerp structuurvisie Windenergie Gelderland

Gedeputeerde Staten hebben (beoogde) locaties waar windmolenparken in de provincie geplaatst kunnen worden, opgenomen in de Windvisie Gelderland. Met de Windvisie geeft de provincie invulling aan de opgave van 230,5 wm.

De Windvisie beschrijft het windenergie-beleid van de provincie Gelderland. In de Omgevingvisie zijn de bestaande locaties voor windenergie en de locaties waar al planvorming voor bestaat opgenomen. Dit betreft een totaal van 170 MW. Voor de aanvullende locaties is op verzoek van de Provinciale Staten draagvlak gezocht bij gemeenten. Dit heeft geresulteerd in aanvullende locaties voor in totaal 82 MW, die middels deze Windvisie kunnen worden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0014.png"

De in dit bestemmingsplan opgenomen locatie is op de kaart bij de ontwerp structuurvisie Windenergie Gelderland als "Windenergie in onderzoek" locatie opgenomen.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 gebiedsvisie "Windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe

In de gebiedsvisie “Windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe” uit 2005 wordt aangegeven dat alle vier de gemeenten positief staan ten opzichte van windenergie en zij kansrijke locaties willen realiseren. De voorkeur van de vier gemeenten gaat uit naar de locaties:

  • Ten noorden van de Waal: Een samenhangende opstelling nabij de Betuweroute en A15, waarvan een deel op het bedrijventerrein de Grift, in westelijke richting uit te breiden tot nabij knooppunt Valburg en in oostelijke richting mogelijk uit te breiden tot knooppunt Ressen.
  • Ten zuiden van de Waal: Een samenhangende opstelling, langs of nabij de A50 tussen de brug over de Waal en de gemeentegrens met Wijchen, of een opstelling langs de Maas en Waalweg (N73).

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030

In september 2013 heeft de gemeenteraad de Ontwerp structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken. De gemeente investeert samen met bedrijven en bewoners in een duurzame stad: energieneutraal, schoon en groen. Daar waar mogelijk spelen ze in op nieuwe opgaven op het gebied van energietransitie en klimaat. Nijmegen heeft de ambitie om in 2045 energieneutraal te zijn, onafhankelijk van fossiele brandstoffen. In de Structuurvisie zijn zoekgebieden voor windenergie aangewezen (zie Figuur 3.4). Benoemd wordt ook dat voor de locatie De Grift een plan voor het plaatsen van windturbines is gestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0015.png"

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past prima binnen de nieuwe structuurvisie Nijmegen 2013.

2.5.2 Partiële herziening structuurvisie

De Structuurvisie Nijmegen is in december 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie is in 2014 op het onderdeel windturbines herzien. Vandaar dat er gesproken wordt over 'partiële herziening' van de structuurvisie. De inhoud van de structuurvisie is hetzelfde gebleven, alleen op het onderdeel windturbines is nu een koppeling gemaakt met de Plan MER windpark A15 Nijmegen/Overbetuwe. De MER is niet uitsluitend als onderlegger voor bestemmingsplan, maar ook als basis gebruikt voor de structuurvisie.

De potentiële locaties voor windenergie in Nijmegen zijn in het MER onderbouwd en op een kaart gepresenteerd en op effecten met elkaar vergeleken.

Wanneer de locatie A15 vergeleken wordt met de andere potentiële locaties in de gemeente Nijmegen blijkt ook dat het een relatief geschikte locatie betreft ten opzichte van de andere locaties. Teneinde de doelstellingen op het gebied van windenergie van zowel de gemeente Nijmegen, de gemeente Overbetuwe, als ook van de provincie Gelderland, te kunnen halen is het ontwikkelen van de locatie gewenst.

Hoofdstuk 3 Verantwoording locatiekeuze

3.1 Inleiding

Voor de verantwoording van de locatiekeuze vindt een trechtering plaats. Eerst wordt een globale trechtering gemaakt in paragraaf 3.2. en vervolgens een gedetailleerdere locatieafbakening in het MER Windpark A15 Nijmegen/ Overbetuwe.

3.2 Globale verantwoording locatiekeuze

3.2.1 Europees, Nationaal en Provinciaal Energietransitiebeleid

Nijmegen streeft er naar energieneutraal te worden in 2045. Het Nijmeegse streven om energieneutraal te worden als stad staat niet op zichzelf. De EU, het Rijk en de Provincie Gelderland streven hetzelfde doel na: een transitie naar volledig decentrale duurzame energie tussen nu en 2050. Dit is noodzakelijk om gestelde klimaatdoelen te halen en minder afhankelijk te worden van schaarser wordende fossiele brandstoffen. Zo is de Nederlandse aardgasvoorraad in 2025 grotendeels uitgeput en zullen wij toch onze huizen en bedrijven van energie moeten blijven voorzien. De energietransitie naar decentrale duurzame energie is daarmee urgent en onafwendbaar.

3.2.2 Nationaal Energieakkoord (2013)

Volgens het Nationaal Energieakkoord (2013) dienen in de energietransitie gemeenten de rol van regisseur en facilitator op zich te nemen. Vanaf 1 januari 2014 wordt er daarom vanuit het Rijk extra ondersteuning geregeld voor gemeenten, waaronder een revolverend fonds van €600 miljoen. Dat wordt ingesteld om energiebesparing in de gebouwde omgeving te bereiken, voor verhuurders en particuliere woningbezitters. Voor energiebesparing bij woningcorporaties is er een apart fonds van €400 miljoen.

Het Nationaal Energieakkoord zet verder in op versnelde sluiting van oude kolencentrales, minder import van biomassa en realisatie van meer windenergie. Een aanpassing van de wetgeving voor zonne-energie biedt nieuwe kansen voor huishoudens die in hun wijk of buurt gezamenlijk energie willen opwekken: zij krijgen in ruil hiervoor 7,5 cent korting op de energiebelasting.

3.2.3 Provinciale opgave windenergie

De Provincie Gelderland heeft van rijkswege een harde doelstelling opgelegd gekregen voor realisatie van 230,5 MW in Gelderland in 2020. Dat zijn ongeveer 100 windturbines van 2-3 MW. Alle gemeenten moeten hiertoe nadenken over geschikte locaties. In de omgevingsvisie van de provincie, die dit jaar afgerond wordt, zal een ruimtelijk afwegingskader voor locaties voor windenergie gegeven worden. Voor door Gelderse gemeente aangemelde potentiele locaties heeft de provincie onlangs quick scans (haalbaarheidsstudies) afgerond waarin de geschiktheid van locaties wordt aangegeven.

3.2.4 Afweging gemeentelijke locaties

Bij het bepalen van potentiele locaties voor windenergie in Nijmegen is de volgende afweging gemaakt:

  • eerst zijn de locaties benoemd die per definitie door hun aard of gebruik niet geschikt geacht worden voor (grootschalige) windturbines.
  • een tweede stap is het verrichten van quick scans voor de overblijvende gebieden om te analyseren of er in en binnen deze gebieden niet teveel belemmeringen liggen die de ontwikkeling bij voorbaat in de weg staan.
3.2.5 Beschrijving zoekruimtekaart en afwegingen

Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Nijmegen is ongeschikt voor grootschalige windturbines omdat het bebouwd is met aaneengesloten woonbebouwing of andere kwetsbare bebouwing, zoals ziekenhuizen, kantoren of onderwijsinstellingen, waarvan vanuit veiligheidsoogpunt afstand gehouden moet worden.

Er zijn normen opgesteld voor geluid en slagschaduw ter plaatse van woningen van derden om deze tegen hinder te beschermen. Om aan deze normen te kunnen voldoen en toch een rendabel project te houden is een minimale afstand tussen windturbine en woningen nodig. In dit geval is een afstand van 400 meter aangehouden. Voor moderne windturbines (die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt) is dit circa 4x de rotordiameter, of ook 4x de ashoogte.

De afstand van 400 meter is een vuistgetal. Als een opstelling van windturbines nader onderzocht wordt zullen gedetailleerde geluid- en slagschaduwstudies moeten worden uitgevoerd om te toetsen aan de norm. Overigens is dit een ruimere afstandsmaat, dan de maat die de brochure Bedrijven en milieuzonering aanhoudt (300 meter, bij wiekdiameter van 50 meter, SBI 2008 code 35 ).

Verspreid liggende woonbebouwing is niet noodzakelijk een harde belemmering. Hiervoor geldt dat er mogelijk een ontwerptechnische oplossing is, zoals een stiller windturbinetype of participatie van bewoners/agrariërs in het windenergieproject. Bij toetsing van concrete initiatieven op lokaal niveau zal nadrukkelijk wel naar verspreid liggende woonbebouwing moeten worden gekeken. Datzelfde geldt voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij alle geluidgevoelige bestemmingen zal immers aan de norm moeten worden voldaan.

Op de kaart is deze categorie aangegeven als een zwart gearceerd gebied met rode grens. De 400 meterzone is als grijze schaduw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0016.png"

Vanwege landschappelijke waarden en de aanwezigheid van kwetsbare vogelsoorten worden de onder diverse wettelijke beschermingsregimes vallende natuurgebieden, zoals het Gelders Natuurnetwerk en de Natura 2000 gebieden als zoekruimtes uitgesloten.

Dit geldt ook voor onder Rijks- of gemeentelijke bescherming staande monumentale parken zoals het Goffertpark, Het Valkhofpark en Landgoed Oosterhout en de landschapsparken de Waaijer en Park Lingezegen.

Deze gebieden zijn op de analysekaart in diverse tinten groen aangegeven.

Ten noorden van Landschapspark de Waaijer ligt een boomgaardengebied dat de begrenzing vormt tussen het Nijmeegse grondgebied en het beschermde dorpsgezicht van Ressen.

In de oorspronkelijke plannen voor de VINEX-locatie de Waalsprong was hier een woningbouwlocatie gepland, het ”woonpark Ressen”. Na uitvoering van het MER Waalsprong in 2003 heeft de Raad besloten de overige Waalspronggebieden te intensiveren en deze locatie niet te ontwikkelen om zo een buffer tussen Nijmegen en Ressen te vormen en het beschermd dorpsgezicht te ontzien. Om die reden wordt deze locatie ook niet geschikt geacht voor grootschalige windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0017.png"

Afbeelding: kaart Structuurvisie Nijmegen 2013 met zoekgebieden windenergie

De overblijvende gebieden zijn in theorie geschikt voor de toepassing van grootschalige windenergie. Ze zijn daarom als potentiele zoeklocaties in de structuurvisie Nijmegen 2013 (zie hierboven) opgenomen en bij de Provincie Gelderland aangemeld. De locatie aan de A15 stond al als potentiele windenergielocatie op de Provinciale beleidskaart. Voor de overige gebieden heeft de Provincie Gelderland een quick scan uit laten voeren om de haalbaarheid van windenergie op de locaties te bepalen (Royal Haskoning, Quickscan windenergielocaties provincie Gelderland- Gemeenten Nijmegen en Wijchen, 16 september 2013).

Uit deze quick scan blijkt dat alle benoemde gebieden onder voorwaarden geschikt zouden kunnen zijn voor de toepassing van grootschalige windenergie.

Overigens heeft de provincie ook (bedrijventerrein) locatie 10 laten onderzoeken (nabij de A73 en de gemeente Beuningen); een locatie die niet is aangegeven op de kaart van de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0018.png"

Afbeelding: locatie 10 uit de quickscan

3.3 Uitgebreide verantwoording locatiekeuze

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is het MER Windpark A15 Nijmegen/ Overbetuwe (Pondera, januari 2014) opgesteld. In dit MER is een uitgebreide locatieonderbouwing opgenomen. Tevens is gekeken naar diverse milieueffecten (geluid, slagschaduw, externe veiligheid) van het initiatief om 5 windturbines op Nijmeegs grondgebied te realiseren. Het MER is een belangrijke onderlegger voor dit bestemmingsplan en hiernaar zal dan ook veelvuldig worden verwezen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

De windturbines, die ten gevolge van dit bestemmingsplan kunnen worden opgericht, moeten voldoen aan verscheidene algemene randvoorwaarden ten aanzien van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Economische zaken

Het initiatief draagt eraan bij dat de gemeente Nijmegen op de kaart wordt gezet als duurzame gemeente. Voor Nijmegen ligt er de uitdaging om maatschappelijke en economische verdienmodellen van duurzaamheid verder te ontwikkelen. Dit krijgt onder meer vorm in het stimuleren van Energie- en Milieutechnologie (EMT), biobased en circulaire economie, lage energielasten voor burgers, nieuwe werkgelegenheid, nieuwe economische samenwerkingsverbanden en een duurzaam imago.

4.3 Verkeer

Voor het vaststellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of de vekeersafwikkeling en de parkeerbehoefte als gevolg van de realisatie van het plan tot problemen kunnen leiden.

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in "Rest bebouwde kom". De Windturbines worden onbemand bedreven. Enkel het onderhoud leidt tot verkeersbewegingen. Uitgangspunt is dat maximaal één personenauto naar de windturbines rijdt. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de windturbines is niet significant. Er is ruimte voor 1 parkeerplaats bij elke windturbine.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijvigheid

De windturbines vormen geen gevoelige bestemming waarvoor een bepaalde afstand moet worden gehouden tot bedrijven die een hindercirkel hebben.

4.4.2 Bodem

Voor deze bestemmingsplanwijziging is in principe geen bodemonderzoek nodig, omdat het bouwwerken betreffen die niet bestemd zijn voor het langdurig verblijf van mensen.

Ter plaatse van de windturbines 1 t/m 5 (van west naar oost tellend) zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd

Windturbine   Bodemrapportage   Intern. rapportnr#  
1   DHV, verkennend bodemonderzoek Van Balverenlaan 14 Oosterhout, ONA983021, 7 oktober 1998   1602  
1   Geofox Lexmond, verkennend bodemonderzoek Knooppunt 38 van de A15 te Oosterhout   4525  
2   Syncera milieu, verkennend en asbestonderzoek Griftdijk 1 te Oosterhout, B05B0687, 6 maart 2006   3502  
1,2,3 en 4   Greenhouse Advies,, diverse bodemonderzoeken, Griftdijk kad. percelen Nijmegen D143, D144, D150, D152, D859 en D123 te Nijmegen noord   5199  
5   Geen bodemonderzoek bekend; geen verdachte bodembedreigende activiteiten aanwezig geweest (onverdacht)    

# De bodemrapportage is digitaal te raadplegen door in het internetadres http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/####.pdf , de #### te vervangen door het intern rapportnr.

Uit bodemonderzoeken van de windturbines 1 t/m 4 blijkt dat de bodem schoon tot licht verontreinigd is. Ter plaatse van windturbine 5 is de bodem onverdacht voor bodemverontreinigingen.

Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

4.4.3 Geluid

In het kader van het MER is akoestisch onderzoek verricht. Dit MER en onderliggend akoestisch onderzoek dient ook ter onderbouwing van dit bestemmingsplan.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen (het Activiteitenbesluit) is per 1 januari 2011 gewijzigd en belangrijk voor de toetsing van geluid van windturbines. Voor de normstelling geluid is in het MER aansluiting gezocht bij deze nieuwe regelgeving die gebaseerd is op een toetsing bij woningen van derden aan de waarde Lden=47 dB en Lnight=41 dB.

Om de geluideffecten te beschrijven is bekeken hoeveel en welke woningen van derden zich binnen de toetsingscontouren van Lden = 47 dB bevinden. Om dit inzichtelijk te maken zijn er 9 maatgevende woningen gekozen die dienen als referentie toetspunten. Deze woningen ontvangen de hoogste geluidbelasting in vergelijking met nabijgelegen woningen. De toetspunten liggen zodanig dat indien deze voldoen aan de normering, de omliggende woningen ook aan de normering voldoen. Om de effecten op de omgeving goed in kaart te brengen, is tevens gekeken naar de effecten van geluidbelastingen beneden de wettelijke norm, conform het advies van de Commissie voor de m.e.r.. Hiervoor is het aantal woningen binnen geluidcontouren met een lagere waarde (Lden = 42 dB en Lden = 37 dB) in kaart gebracht.

De panden Griftdijk 244 en 252 zijn in het geluidsonderzoek buiten beschouwing gelaten. Deze panden vallen volgens de mening van de gemeente evenmin onder de werking van het overgangsrecht (zie ook paragraaf 1.3.1).

In het MER is aangegeven dat voor geluid maatregelen genomen kunnen worden om de geluidbelasting te verminderen en om aan de geluidnormen te kunnen voldoen. Dit kan door turbines in te stellen (met behulp van geluidmodi), zodat de turbine wordt vertraagd bij bepaalde windsnelheden. Tevens kunnen minder geluid producerende turbines toegepast worden.

Na toepassing van een minder geluid producerende windturbinetype kan voldaan worden aan de geluidnormen in alle varianten. Voor variant 1a en 1b geldt daarbij dat respectievelijk 3 en 2 turbines voorzien moeten worden van een geluidreducerende modus in geval van plaatsing van dit windturbinetype.

Laagfrequent geluid blijft binnen de (niet in Nederland geldende) Deense norm, zo blijkt uit een berekening in het MER. Het weg- en railverkeerslawaai bepaalt in hoge mate het geluidklimaat op de toetspunten.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:

a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

De plannen betreffen nieuwbouw van 5 windturbines. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maximaal 3%, of:
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of:
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert. De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of:
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL, of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit ligt vast in artikel 4, lid 1 van het Besluit. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal.

Het plan heeft een beperkte extra (gemotoriseerde) verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking van het plan blijft ruim onder bovenstaande grens. Het plan is derhalve NIBM en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.

Het plan betreft geen van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen. Het plan voldoet daarmee aan de regelgeving.

4.4.5 Externe veiligheid

Om de veiligheid van de windparken te beoordelen wordt gebruik gemaakt van het Handboek risicozonering windturbines (SenterNovem, 2013). Daarin wordt aangegeven welke aan te houden afstanden gelden tot windturbines, waarbij opgemerkt dient te worden dat de afstanden hun basis ontlenen aan praktijkervaring en de afstanden geen wettelijke vereisten zijn. Per 1 januari 2011 is het Besluit wijziging milieuregels windturbines in werking getreden. Daarin wordt onder meer geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de 10-6 contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-5 contour. Voor de bepaling van deze contouren wordt in de toelichting verwezen naar het Handboek Risicozonering Windturbines (SenterNovem, 2013). Ook wordt aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 1 januari 2011).

Voor het onderdeel externe veiligheid kan verder verwezen worden naar de uitkomsten van het MER, paragraaf 11.3.

De conclusie is dat het Voorkeursalternatief, hetgeen dit bestemmingsplan mogelijk maakt een neutraal effect geeft op het onderdeel veiligheid – wegen, waterwegen en spoorwegen.

4.4.6 Klimaat

De duurzaamheidsagenda 2011-2015 voorziet in een herformulering van de doelstellingen uit de Kadernotitie Klimaat en vervangt daarmee de Kadernotitie. Een belangrijke conclusie dat ‘klimaatneutraliteit’ (per saldo geen CO2 uitstoot) geen goede maat is om de prestaties op het niveau van een stad te meten en beter vervangen kan worden door het begrip ‘energieneutraliteit’. Een energieneutrale stad is een stad die in haar eigen energiebehoefte kan voorzien en per saldo jaarlijks evenveel energie opwekt als er verbruikt wordt.

Nijmegen is in 2045 een stad die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Energiebesparing en duurzame energie zijn de leidraad en iedereen in de stad kan straks meewerken aan deze lange termijn energievisie. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009).

Om op lange termijn als stad volledig duurzaam te kunnen zijn en onafhankelijk van fossiele brandstoffen is er meer nodig dan alleen korte termijn maatregelen. Een transitie naar een duurzame stad vraagt ingrepen op meerdere fronten. De gemeente Nijmegen wil dan ook de komende jaren duurzaamheid verankeren in het gemeentelijke beleid over de volle breedte:

  • een energieneutrale stad; inzetten op energiebesparing en duurzame energiebronnen als zon, wind en groen gas. In het co-creatietraject Power2Nijmegen wordt dit spoor uitgewerkt in samenwerking met andere overheden, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, ondernemers en burgers;
  • een klimaatneutrale organisatie; duurzaam inkopen, volledig wagenpark op groengas en verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • een duurzame economie; stimuleren van innovatie op het gebied van duurzame energie; creëren van groene werkgelegenheid;
  • duurzame mobiliteit; schone brandstoffen, investeren in fiets, OV en de tram;
  • duurzame stedelijke ontwikkeling; duurzaam bouwen, klimaatbestendige wijken, werken aan compacte verstedelijking.

In 2013 is in de nota 'Duurzaamheid in Uitvoering' vastgesteld, een overzicht van resultaten en kansen van het beleid. In de daarbij gevoegde “Routekaart Nijmegen Energieneutraal 2045”, die is opgesteld in samenwerking met de deelnemers aan het co-creatie proces Power2Nijmegen, is aangegeven hoe wij onze lange termijndoelstelling (Nijmegen energieneutraal in 2045) kunnen bereiken. Via vierjarige uitvoeringsprogramma's geven we hieraan met onze partners invulling. Realisatie van windturbines is noodzakelijk voor het bereiken van de gemeentelijke doelstelling om

Nijmegen in 2045 een energieneutrale stad te laten zijn. Het windpark A15 staat op de routekaart opgenomen als burgerinitiatief voor windenergie.

4.4.7 Slagschaduw

Draaiende rotorbladen van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze ‘slagschaduw’ kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw.

Tegenwoordig dienen windturbines te worden voorzien van een stilstandsregeling. Deze regeling stopt de rotor wanneer er > 6 uur per jaar slagschaduw kan ontstaan op de woningen van derden.

De conclusie uit het eerder genoemde MER onderzoek (Pondera, februari 2014) is dat na toepassing van de mitigerende maatregelen, er geen woningen zijn waar meer dan 6 uur slagschaduwhinder per jaar optreedt. Voor woningen met minder dan 6 uur slagschaduw per jaar, hoeven geen maatregelen te worden getroffen.

4.4.8 Kabels, leidingen

In de onmiddellijke nabijheid van de geplande windturbines ligt gastransportleiding N-578-19. Het Handboek risicozonering windturbines 2013 vermeldt de faalmodus van windturbines en de bijbehorende faalfrequenties. De drie van Gasunie's infrastructuur bedreigende faalmodes zijn:

  • 1. het afvallen van de gondel en/of de rotor.
  • 2. het omvallen van de windturbine in zijn geheel als gevolg van mastbreuk of een fundatiedefect.
  • 3. het afbreken van een rotorblad tijdens het draaien.

Schade veroorzaakt door windturbines kan gevolgen hebben voor:

  • 4. de leveringszekerheid
  • 5. de externe veiligheid van de transportleidingen
  • 6. economische schade voor zover niet verhaalbaar op de veroorzaker
  • 7. imagoschade voor Gasunie, omdat Gasunie kennelijk niet in staat is de ongestoorde ligging van haar infrastructuur te waarborgen.

Faalmode 1 en 2 zullen, indien zij op het leidingtracé plaatsvinden, leiden tot catastrofaal falen van de al eerder genoemde leiding. De raakfrequentie waarmee dit kan gebeuren is dus tevens de kritische raakfrequentie. De maximale reikwijdte van faalmodes 1 en 2 wordt de high-impactzone genoemd. (ashoogte + 1/3 rotorblad).

Voor bladbreuk wordt aangenomen dat de kritische raakfrequentie een factor duizend lager is dan de frequentie waarmee een afgebroken blad op het leidingtracé terecht kan komen.

Gasunie's beleid is erop gericht de windturbines buiten hun high-impactzone te houden ten opzichte van de ondergrondse leidingen. Tevens mogen de kritische raakfrequenties van alle faalmodes samen geen grotere bijdrage aan de faalfrequentie van een leiding leveren dan één of tien procent.

Hoogspanningsverbindingen

Ten westen van de Griftdijk loopt (in noordzuidelijke richting) ook een 150 kv hoogspanningsverbinding (blauw tracé ) en parallel aan de A15 een 380 kv leiding (rood tracé).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0019.png"

Afbeelding: Uitsnede Netkaart Nederland (Tennet)

 

Conclusie

Uit het MER blijkt dat er geen veiligheidsrisico is door de plaatsing van windturbines (zie paragraaf 11.3.1)

4.4.9 Fysieke veiligheid

Er verblijven niet permanent personen in de gebouwen die het bestemmingsplan mogelijk maakt (afgezien van het feit dat incidenteel onderhoud nodig is). Er behoeft derhalve niet uitgebreid op dit onderdeel te worden ingegaan.

4.4.10 Radarverstoring

TNO heeft de opdracht gekregen om te kijken of eventuele storingen van de radars van Defensie aan de orde is. TNO heeft de verstoring op de primaire radar als gevolg van radarreflectie en schaduweffect vervolgens berekend met behulp van het radarhinder simulatiemode PERSEUS volgens de nieuwe toetsingsmethode (op 1 oktober 2012 ingevoerd)

De conclusies uit het onderzoek (TNO, 26 februari 2014, kenmerk TNO-060-DHW-2014-00439) voor de verkeersleidingsradarsystemen MASS zijn:

1. T.a.v. reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan

Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet TNO-060-DHW-2014-00439 geen vermindering van de detectiekans geconstateerd ter hoogte of in de Btad directe nabijheid van het bouwplan. Het bouwplan voldoet aan de norm.

2. T.a.v. reductie van het maximum bereik ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan

Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet geen afname van het maximum bereik waarneembaar ten gevolge van schaduw van het bouwplan. Ook hiervoor geldt dat het bouwplan aan de normen voldoet.

Ook voor gevechtsleidingsradar MPR te Nieuw Milligen wordt op beide aspecten aan de normen voldaan.

4.5 Water

4.5.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterbeheersplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)

4.5.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied De Grift. Voor dit gebied is het "waterhuishoudingsinrichtingsplan Waalsprong 2009" relevant. Er vinden geen wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

4.5.3 Hemelwater

Door het plaatsen van windturbines wordt verhard oppervlak (de windturbines plus vijf opstelplaatsen en toegangswegen) gecreëerd. Indien het verhard oppervlak met meer dan 3500 m2 toeneemt, moet het voornemen worden voorgelegd aan het Waterschap. Dit omdat er waterberging moet worden gecreëerd, die moet aansluiten op het bestaande oppervlaktewatersysteem. Het plangebied heeft namelijk een kleiige ondergrond, waardoor infiltratie van het hemelwater vrij moeilijk is. Het hemelwater zal over de berm naast de verharding stromen naar nieuwe zaksloten of andere opvangvoorzieningen, die aangesloten moeten worden op het bestaande oppervlaktewatersysteem.

Bij de vijf windturbines worden opstelplaatsen aangelegd, zowel voor de plaatsing van de windturbines, als voor het toekomstig onderhoud. Om de windturbines bereikbaar te maken moeten de reeds aanwezige toegangswegen worden uitgebreid. Het ingeschat oppervlakte daarvoor is circa 1500m2. Het totaal verhard oppervlak is daarmee 0,9 ha, waarvan 1500m2 vrijgesteld is. De resterende oppervlakte (circa 0,75 ha) heeft waterbergingscompensatie nodig.

Bij de indiening van de watervergunning ten behoeve van de realisatie van de windturbines zal een nauwkeurige berekening worden gemaakt voor de waterberging die zal worden aangelegd ter compensatie van de nieuwe verharding.

 

4.5.4 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van bestaande A-wateren, B-wateren en C-wateren. De voornaamste A-watergang is oost-west georiënteerd gelegen parallel aan de A15, daarnaast zijn er nog een drietal A-watergangen noord-zuid georiënteerd. De wateraanvoer voor het plangebied vindt plaats vanuit de Linge (via Elst). De B-watergangen zijn voornamelijk noord-zuid georiënteerd en takken aan op de A-watergang parallel aan de A15. Indien (onderhouds)wegen bestaande (A, B en C) watergangen kruisen is een keurontheffing noodzakelijk wanneer gekozen wordt voor duikers om de watergangen te passeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0020.png"

Figuur: Uitsnede plangebied legger wateren Waterschap Rivierenland (donkerblauw = a-watergang, midden blauw = B- watergang, lichtblauw = C-watergang)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0021.png"

Afbeelding: A- en B-watergangen in plangebied. De A-watergang parallel aan de A15 is minder goed zichtbaar in verband met de overlap met de gemeentegrens contour.

4.5.5 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

4.5.6 Riolering

De bestaande riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen voor de aanleg van verharding groter dan 500 m2 moet bij lozing op oppervlaktewater een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Bij infiltratie (niet aan te raden) moet het waterhuishoudkundige plan als bijlage aan de omgevingsvergunning worden toegevoegd. Het waterschap geeft richtlijnen voor de inhoud van het waterhuishoudingsplan.

4.6 Natuur

 

4.6.1 Toetsing aan Natuurbeschermingswet

Bureau Waardenburg heeft op 21 januari 2014 een rapport (kenmerk 14-024) opgesteld dat te beschouwen is als de oriëntatiefase van de habitattoets, zoals omschreven in de Natuurbeschermingswet 1998 (artikelen 19d t/m 19j). Het rapport neemt beide alternatieven uit de door Pondera opgestelde MER in ogenschouw.

De conclusie in het onderzoek is dat negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden Waal, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort, Veluwe en het Vogelrichtlijngebied Unterer Niederrhein ten gevolge van realisatie van alternatief 1 (hetgeen voorliggend bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt) van het windpark de Grift A15 uitgesloten zijn. Een Natuurbeschermingswet-vergunning wordt niet nodig geacht.

In juni 2014 is voorts een aanvulling natuur op MER Windpark Grift gedaan door Bureau Waardenburg. Ook daarin is de conclusie dat effecten op doelen Natura 2000 met zekerheid zijn uitgesloten.Een Passende Beoordeling, in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998, is dan ook niet noodzakelijk.

4.6.2 Toetsing aan Flora - en Faunawet

Bureau Waardenburg heeft op 21 januari 2014 een rapport (kenmerk 14-025) opgesteld in verband met de toetsing van het plan aan de Flora- en Faunawet.

De conclusies zijn in dat kader:

  • De sloten, akkers, graslanden en beplanting in het plangebied hebben betekenis voor algemene soorten planten en zoogdieren van tabel I AmvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud.
  • In de sloten komen de beschermde vissoorten bittervoorn, kleine modderkruiperen bermpje voor. In de effectbepaling is vanuit gegaan dat sloten niet worden gedempt of aangepast en daarom verbodsbepalingen niet overtreden worden. Een ontheffingaanvraag is niet nodig.
  • Bij de realisatie van het windpark moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels (§ 8.2). In het plangebied komen algemene broedvogels voor en enkele broedvogels van de Rode Lijst.
  • In het plangebied komen de jaarrond beschermde broedvogels buizerd en roek voor. Effecten op de buizerd en roek treden niet op.
  • Van strikt beschermde soorten worden geen verbodsbepalingen van de Flora en faunawet overtreden voor beide alternatieven van het windpark de Grift overtreden. Voor algemene soorten planten en zoogdieren van tabel I AmvB artikel 75 van de Flora- en faunawet worden verbodsbepalingen overtreden, maar voor deze soorten geldt een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van ruimtelijke ingrepen. Ontheffingaanvraag is niet nodig.

In het rapport wordt aanbevolen om buiten het broedseizoen van vogels werkzaamheden uit te voeren. Er kan in de periode van eind augustus tot eind februari gewerkt worden. De kans op overtredingen van verbodsbepalingen is dan nihil.

4.6.3 Effecten op EHS gebieden

Het in paragraaf 4.6.2. genoemde rapport van Bureau Waardenburg van 21 januari 2014 bevat tevens een ‘nee, tenzij-toets’ ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur.

De conclusie is dat er ten gevolge van het plan geen sprake is van aantasting van stilte en donkerte van de EHS. De afstand van het plangebied tot de EHS is te groot, daarnaast valt eventuele verhoging van het geluid- en lichtniveau buiten het plangebied weg in het geluid- en lichtniveau van de tussenliggende Rijksweg A325.

Er is voorts geen sprake van aantasting van de kwaliteit van het leefgebied van bepaalde soorten in het EHS-gebied die beschermd zijn in de Flora- en faunawet. In hoofdstuk 4 is geconcludeerd dat effecten op beschermde soorten alleen lokaal in het plangebied kunnen optreden. Buiten het plangebied van de geplande windturbines (zoals in de EHS) treden geen effecten op.

Op 14 januari 2014 hebben GS van Gelderland overigens de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur.

Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone (zie paragraaf 4.2.2 van de provinciale Omgevingsvisie).

4.6.4 Effecten op provinicaal beschermde gebieden

Bureau Waardenburg heeft in haar in paragraaf 4.6.3. opgesteld onderzoek vastgesteld dat in het plangebied van de windturbines en directe omgeving geen (ruimtelijk beschermde) ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden zijn gelegen. Daarom is er geen sprake van ruimtebeslag of effecten op het functioneren van deze gebieden.

4.7 Archeologie

4.7.1 Inleiding

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

4.7.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0023.png".

Het plangebied ligt volgens onze archeologische beleidskaart overwegend in een gebied met waarde 2 en 3. Waarde 2 staat voor archeologisch waardevol en waarde 3 voor terreinen van zeer hoge archeologische waarde.

In het plangebied is reeds archeologisch (veld) onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn inmiddels verwerkt in een Evaluatieverslag (De Grift Noord). Dit evaluatieverslag ligt ten grondslag aan het definitieve rapport, dat zal verschijnen vóór eind 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0024.png"

Bovenstaand kaartje laat de vindplaatsen zien uit het evaluatieverslag, waarbij van de bekende vindplaatsen de nieuwe contouren zijn opgenomen. Tevens is een aantal nieuwe vindplaatsen toegevoegd. Van al deze vindplaatsen geldt dat ze door het bevoegd gezag als behoudenswaardig zijn aangemerkt. Dit betekent dat behoud in situ uitgangspunt is. Indien toch bodemverstorende ontwikkelingen plaatsvinden, dient hier een opgraving plaats te vinden (behoud ex situ).

Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er een kans aanwezig is dat tussen de nu aangemerkte vindplaatsen nog kleinere nieuwe vindplaatsen zouden kunnen worden aangetroffen.

Ontwikkelingen in niet acrheologisch onderzochte terreindelen, zullen alsnog onderzocht moeten worden (dit geldt onder meer voor de meeste westelijke turbine). Een dergelijk onderzoek zal in lijn moeten zijn met het eerder genoemde onderzoek.

4.7.3 Voorwaarden

Voor de terreinen, aangegeven met de bruine kleur (waarde 3) staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden en daarom dient in alle gevallen waarbij de grond wordt verstoord en behoud of inpassing van de archeologische waarden (behoud in situ) niet mogelijk is, archeologisch onderzoek plaats te vinden.

De terreinen, aangegeven met een roze kleur (waarde 2), onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Ten noorden van de Waal betreft het vooral ook het terreinen waar, op grond van de directe nabijheid van een bekende archeologische vindplaats, een hoge archeologische verwachting geldt. Voor deze categorie gelden geen archeologische maatregelen bij ingrepen in de bodem met een oppervlak kleiner dan 100m3. Hier sluiten wij aan bij de vrijstellingslijst, die de Monumentenwet biedt.

4.7.4 Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

4.8 Cultuurhistorie

 

4.8.1 Beleid
4.8.1.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed adviseert in algemene zin een afstand van 1.800 tot 2.000 meter tussen beschermde gezichten en initiatieven voor windenergie. In de Structuurvisie Windenergie op land van het Rijk is echter op dit punt geen norm vastgelegd.

4.8.1.2 Provinciaal beleid

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben op 14 januari 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld, als opvolger van het Streekplan 2005. Provinciale Staten moeten de Omgevingsvisie nog vaststellen, naar verwachting is dit op 7 juli 2014, pas dan is de Omgevingsvisie definitief het vigerende beleid. Windenergie maakt onderdeel uit van deze Omgevingsvisie. Windmolens kunnen gerealiseerd worden mits het ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. De ingreep moet kwaliteit toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap vergroten. Voor de parken moet een ruimtelijk ontwerp gemaakt worden dat duidelijk maakt hoe het park reageert op het omringende landschap. Er moet ingegaan worden op de ruimtelijk relevante aspecten die van invloed zijn op het ontwerp als bebouwing, cultuurhistorie en landschap.

4.8.1.3 Regionaal beleid

In de gebiedsvisie “Windenergie in de regio Nijmegen, Beuningen, Lingewaard en Overbetuwe” uit 2005 zijn locaties voor windenergie opgenomen. Alle vier de gemeenten staan positief ten opzichte van windenergie en leggen zich erop toe kansrijke locaties te realiseren. De voorkeur van de vier gemeenten gaat uit naar de locaties:

  • 8. ten noorden van de Waal: Een samenhangende opstelling nabij de Betuweroute en A15, waarvan een deel op het bedrijventerrein de Grift, in westelijke richting uit te breiden tot nabij knooppunt Valburg en in oostelijke richting mogelijk uit te breiden tot knooppunt Ressen;
  • 9. ten zuiden van de Waal: Een samenhangende opstelling, langs of nabij de A50 tussen de brug over de Waal en de gemeentegrens met Wijchen, of een opstelling langs de Maas en Waalweg (N73).
4.8.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt vooral de impact van deze ontwikkelingen op de directe omgeving van de beschermde monumenten meegenomen. Met andere woorden: een ontwikkeling in de directe omgeving van een monument moet passen bij het monument.

4.8.1.5 Cultuurhistorie in de omgeving van het plangebied

Het plangebied lag van oorsprong tussen de door de IJstijden gevormde stuwwallen van de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug aan de noordzijde en het Brabantse dekzandgebied aan de zuidzijde. De Rijn stroomde oostelijk om de stuwwal van Nijmegen heen, de Waal boog ten noorden van deze stuwwal af in westelijke richting. Het gebied was toen een grote delta zonder dijken, waarin de rivieren vrij spel hadden. Zo vormde zich uiteindelijk het brede 'oerstroomdal' van Rijn en Waal. Het landschap van het plangebied is ontstaan in het Holoceen. Het gebied van het 'oerstroomdal' kenmerkte zich door het patroon van oeverwallen en komgebieden. Deze oeverwallen vormden zich langzamerhand tot stroomruggen, de langgerekte hogere zones in het landschap. Kenmerkend voor het bovenstroomse gedeelte van het rivierengebied zijn de relatief grote en vlakke oeverwallen en kleine komgebieden. In de loop van de 12e en 13e eeuw worden de rivieren bedijkt, waardoor naast de hoger gelegen delen ook de lagere delen te ontginnen waren. Door het aaneengroeien van kleinere dijken ontstonden dijkringen en vormden zich de uiterwaarden en werd de rivier steeds meer door een stelsel van kaden en dijken in een vast stroompatroon gedwongen. Ondanks dat waren er toch regelmatig dijkdoorbraken waardoor bodemmateriaal in de kolken het omliggende gebied overspoelde en er relatief hoog gelegen gebieden ontstonden zoals bij Slijk-Ewijk, Oosterhout en Lent. In 1244 werd de Boven-Linge gegraven om te zorgen voor een betere ontwatering. Een stelsel van waterlopen (zegen, pijpen en graven) sloot aan op de Linge en zorgde voor een goede waterafvoer. Zowel de oeverwallen, de zandige meanderafzettingen van de rivier en de rivierduinen waren geschikte vestigingslocaties door de relatief hoge ligging, de nabijheid van de rivier en de geschiktheid van de bodem voor akkerbouw. Dorpen, boerderijen, kastelen, buitenplaatsen en verbindingswegen bevonden zich op de stroomruggen. Op verschillende plaatsen hoogden de bewoners hun woonplaatsen op (woerden). Veel van de huidige dorpen hebben hun oorsprong in de Karolingische tijd en daarna (achtste eeuw tot circa 1100). De verkavelingsstructuur van het gebied dateert dus uit de Middeleeuwen en hangt samen met de agrarische ontginning uit die periode. In de 17e en 18e eeuw was de voornaamste bron van inkomsten de akkerbouw, veelal op de hogere stroomruggen. Ook de boomgaarden lagen aanvankelijk vrijwel uitsluitend rondom de dorpen en op kalkrijke stroomruggen. De komgronden waren vooral in gebruik als hooi- en weiland. In het plangebied waren de Waaldijk en de Griftdijk de belangrijkste structurerende lijnen.

Na 1850 veranderde de infrastructuur. In 1879 en 1882 werden de spoorlijn tussen Arnhem en Nijmegen en de spoorlijn Tiel-Elst aangelegd. Vanaf 1880 trad er een verdere verdichting van het landschap op, omdat bouwland werd omgezet in boomgaarden. Na de Tweede Wereldoorlog werden veel heggen opgeruimd en hoogstamboomgaarden gerooid, waardoor het van oorsprong kleinschalige en relatief dichte coulisselandschap een steeds meer open karakter kreeg. Door ruilverkaveling en wijziging van teelt verdween het oorspronkelijke landschap steeds meer. De meest recente ontwikkeling is de aanleg van grootschalige infrastructuur, waardoor het landschap doorsneden wordt. Het betreft vooral de A15 en verder de A50 en de A325 en de al genoemde spoorlijnen. Hier is zeer recent de Betuweroute aan toegevoegd. Verder lopen er een hoogspanningsleiding door het gebied en ligt bedrijventerrein De Grift tegen het plangebied aan.

Cultuurhistorische waarden in omgeving windturbines A15

In de gemeente Nijmegen zijn geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of beschermde gebieden. Wel zijn er enkele gebouwen die zijn opgenomen op de (concept) aandachtslijst cultureel erfgoed.

In de gemeente Overbetuwe bevinden zich de volgende rijksmonumenten in de nabijheid van het plangebied:

  • 1. De boerderij Huis Reeth aan de Wolfhoeksestraat 3 (monumentnummer 523675)
  • 2. Boerderij De Eshof aan de Bredestraat Noord 36 (monumentnummer 523918)
  • 3. Boerderij "De Haer" aan de Rijksweg Zuid 88 (monumentnummer 14949).
  • 4. In de categorie archeologie het monument met nummer 47093, een terrein aan Reethsestraat/Rijksweg-Zuid

In de gemeente Overbetuwe bevinden zich geen gemeentelijke monumenten in de nabijheid van het plangebied.

In de gemeente Lingewaard bevinden zich in Ressen de volgende rijksmonumenten in de nabijheid van het plangebied:

  • 5. Kerkenhofstraat 3 (kerk)
  • 6. Kerkenhofstraat bij 3 (toren)
  • 7. Ressensestraat 48 (pastorie)
  • 8. Slenkweg 2 (boerderij)
  • 9. Woerdsestraat 4 (boerderij)
  • 10. Zandsestraat 24 (boerderij)

Een gedeelte van Ressen is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Het beschermde dorpsgezicht bevindt zich op circa 800 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0025.jpg"

Afbeelding : rijksmonumenten volgens RCE

Op de site van de provincie Gelderland is verder de kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie te raadplegen. Ook daarop zijn de beschermde rijksmonumenten aangegeven. De afstand tussen de beoogde ontwikkelingen in het plangebied en het meest dichtstbijzijnde monument bedraagt circa 450 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP144W16-VG01_0026.jpg"

Kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie provincie Gelderland

4.8.1.6 Gevolgen ontwikkeling voor cultuurhistorische waarden

In de gemeente Nijmegen zijn in het betreffende bestemmingsplangebied geen beschermde monumenten aanwezig. Ook zijn er geen beschermde monumenten in de nabijheid van het plangebied aanwezig. Ook heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen invloed op historische structuren of de samenhang tussen historische structuren en historische bebouwing. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er daarom geen aanleiding nadere opmerkingen te maken met betrekking tot de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.

De beschermde monumenten in de gemeente Overbetuwe bevinden zich vanaf 450 m van het plangebied. Doordat er echter geen sprake is van een open landschap, maar de A15, de hoogspanningsleiding en de Betuwelijn zich tussen het plangebied en de monumenten bevinden, zullen de windturbines de monumenten visueel gezien niet onevenredig aantasten.

De aanwezigheid van het beschermd dorpsgezicht Ressen op 800 meter van het plangebied is vanuit cultuurhistorisch oogpunt een aandachtspunt. Dit is ook in de MER aangegeven. Echter, gelet op de vrij hoge beplanting binnen het beschermde dorpsgezicht, het feit dat Ressen zich hoofdzakelijk in het verlengde van de lijnopstelling van de windturbines ligt, en de A325 en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen zich tussen het dorpsgezicht en de windturbines bevinden, zal de visuele impact op het dorpsgezicht gering zijn. Het gaat hierbij dan om de beleving van de windturbines vanuit het beschermd gezicht (dus binnen de contouren daarvan).

Gelet op bovenstaande zijn er vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen onoverkomenlijke bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader scheppen voor het gebruik van de gebouwen en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen.

5.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsplanregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht) en de bijlagen (Staat van horeca-activiteiten). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.

Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

Bestemmingsplanregels

In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor: "Bedrijf - Windturbine"

Bedrijf Windturbine

Het oprichten en exploiteren van windturbines wordt gezien als een bedrijfsmatige activiteit welke onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer valt. In deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn regels opgenomen voor de toegestane bedrijfshinder. Deze regels staan in het Activiteitenbesluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Om deze reden is voor de windturbines de bestemming Bedrijf- Windturbine opgenomen. Per bouwvlak is binnen deze bestemming de bouw van maximaal 1 windturbine mogelijk. Eén windturbine heeft een minimaal vermogen van 1.8 MW (zie artikel 1.65 van de begripsbepalingen).

Voor het limiteren van het vermogen (door het opnemen van een maximum vermogen) zien wij geen reden. Turbines dienen qua milieuaspecten immers te voldoen aan de wettelijke normen, ook in de fase van verlening van de omgevingsvergunning. Wij kiezen er in dit verband voor wel de ashoogte en de rotordiameter te limiteren. Hiervoor is opgenomen: de ashoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 100 meter en de rotor maximaal 101 meter.

De ashoogte en draairichting van de rotorbladen van de turbines dienen in de lijnopstelling hetzelfde te zijn. De begrenzing en afmetingen van de bestemmingsvlakken zijn afgestemd op de geplande locaties van de windturbines, overeenkomstig Voorkeursalternatief 1b uit het MER. Binnen deze bestemming is ook een functieaanduiding "Agrarisch" opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak is agrarisch gebruik toegestaan, mits de belangen van het windturbinepark niet worden geschaad.

Om te kunnen voldoen aan de milieuregelgeving is de geluidsproductie van de 5 turbines beperkt. Uit het MER blijkt dat sommige types voorzien moeten worden van mitigerende maatregelen, zoals een terugregeling om deze normen te voldoen. Toetsing hierop vindt plaats in de omgevingsvergunning.

 

Dubbelbestemming

Er is sprake van een dubbelbestemming indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor: "Leiding- Gas", "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 3".

Leiding - Gas

Met deze dubbelbestemming is de hogedruk aardgastransportleiding in het plangebied aangegeven. Rondom deze leiding is een zakelijke reststrook van 4 meter aangehouden. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien het belang van de leiding hierdoor niet wordt geschaad.

De Gasunie heeft bij brief van 20 mei 2014, kenmerk 0B10/D14.480719 ingestemd met planregeling (zie bijlage).

Waarde - Archeologie 2

In gebieden met een archeologisch belang (waarde 2) geldt een archeologische dubbelbestemming. Ten behoeve van een dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemmingen, een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 50m2 en een diepte van meer dan 30cm, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist.

Waarde - Archeologie 3

In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologische deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Deze dubbelbestemming beslaat het gehele plangebied.

Aanduidingen

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit bestemmingsplan komen bouwvlakken, algemene aanduidingsregels, maatvoeringsaanduidingen (maximum bouwhoogte (m) voor.

Algemene regels

De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (beeldende kunst, (bouw)werken ten algemenen nutte, ondergronds bouwen), Algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening, voorrangsregeling bestemmingen).

Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 5 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Op grond van jurisprudentie geldt dat windturbines van afmetingen die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een ‘gebouw’ als bedoeld in artikel 1 Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht.

De realisatie van 5 windturbines wordt (uiteindelijk) volledig gefinancierd door externe partijen.

De gemeente Nijmegen draagt niet bij aan de financiering van het project. Gemeentelijke kosten en eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemers voor het project middels een anterieure overeenkomst. Om die reden is een exploitatieplan niet nodig.

Het initiatief wordt gefinancierd door initiatiefnemer Stichting Wiek-II. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer verdient de investeringen terug door de verkoop/ levering aan het net van de opgewekte elektriciteit.  

6.1.1 Grondposities

Voor 3 van de 5 posities geldt dat de gemeente Nijmegen de grond in eigendom heeft. Een deel van het plangebied betreft daarmee gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente

Met de grondeigenaar van de meest westelijk gelegen positie (met bestemming Bedrijf-Windturbine) is een overeenkomst gesloten, waarin medewerking van de eigenaar is vastgelegd.

Met de grondeigenaar van de meest oostelijk gelegen positie vinden al geruime tijd gesprekken in minnelijke sfeer plaats over het vestigen van een recht van opstal op deze positie. In dat verband zijn concrete biedingen gedaan van de kant van de gemeente Nijmegen, welke echter nog niet tot overeenstemming tussen partijen hebben geleid. De gemeente houdt het instrument van de Belemmeringenwet Privaatrecht achter de hand voor het geval er geen minnelijke overeenstemming kan worden bereikt. Op basis van de Belemmeringenwet Privaatrecht kan een gedoogplicht worden opgelegd waarbij een grondeigenaar het oprichten van een windturbine op zijn perceel dient toe te staan.

6.1.2 Overzwaai

Voor zover sprake is van overzwaai van de wieken van de windturbines op gronden van derden zal een aantal erfdienstbaarheden moeten worden afgesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De eerder genoemde Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windturbines A15 Nijmegen heeft van donderdag 3 oktober 2013 tot en met woensdag 13 november 2013 ter inzage gelegen. Op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windturbines A15 te Nijmegen” zijn 14 inspraakreacties binnengekomen. Op 17 december 2013 heeft het College de notitie vastgesteld en de ingekomen reacties van een beantwoording voorzien.

Tevens heeft de gemeente Nijmegen in het kader van artikel 7.8 Wet Milieubeheer de wettelijke adviseurs, betrokken bestuursorganen en (zoals vermeld) de Commissie voor de milieueffectrapportage geraadpleegd.

Zodra het ontwerpbestemmingsplan ter inzage zal worden gelegd, zal de gemeente een informatieavond in het gebied beleggen. Deze heeft plaatsgevonden op 17 april 2014.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg

7.1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat Oost Nederland, Afdeling Netwerk Ontwikkeling Verkenning en Planuitwerking (NOVP) worden geen knelpunten voorzien inzake de getoonde locaties van de windturbines en de A15.

Voor de locatie van de (meest westelijk geprojecteerde) windturbine bij de toe- en afrit hoeft er geen nieuw veiligheidsonderzoek te komen.

Reactie gemeente

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

7.2 Provincie Gelderland

De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat in het voorontwerp geen provinciale belangen in het geding zijn. Zij zien daarom geen reden advies uit te brengen.

Reactie gemeente

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

7.3 Waterschap

Het belang van het Waterschap beperkt zich tot de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de toename van verhard oppervlak en het aanbrengen van kunstwerken in A, B, of C watergangen.

Het waterschap adviseert positief, mits de waterparagraaf wordt herzien ten aanzien van de tekst over de benodigde waterberging en de huidige rioleringssituatie.

Reactie gemeente

De tekst over waterberging in de plantoelichting is aangepast in de subparagraaf hemelwater.

7.4 Ministerie van Defensie

Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het verstoringsgebied van de radars van de vliegbasis Volkel en van de radarstations AOCS Nieuw Milligen, Soesterberg en Twente. In verband hiermee zijn er in de gemeente Nijmegen ter voorkoming van radarverstoring beperkingen van toepassing op de bouw van windturbines waarvan de tiphoogte hoger is dan 114 meter NAP.

De gemeente heeft niet zeker gesteld dat door de oprichting van het windpark gen ontoelaatbare verstoring zal plaatsvinden van het functioneren van de radars.

Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat uit een berekening en beoordeling is gebleken, dat geen onaanvaardbare gevolgen voor de radars zullen optreden. Indien de gemeente Nijmegen geen radarverstoringsonderzoek in deze fase uitvoert, verzoeken wij de gemeente om in de regels van het bestemmingsplan de bepaling op te nemen dat een omgevingsvergunning pas kan worden verleend indien er uit een radarverstoringsonderzoek is gebleken dat door realisatie van de windturbines het functioneren van de radars niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord.

Reactie gemeente

De gemeente heeft opdracht gegeven aan TNO om het door Defensie gewenste onderzoek uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in paragraaf 4.4.10 van de plantoelichting.

7.5 Kamer van Koophandel

De Kamer van Koophandel heeft aangegeven niet langer adviezen uit te brengen in het kader van 3.1.1 Bro.

7.6 Platform Waalsprong

Van het Platform Waalsprong is binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen.

7.7 Veiligheidsregio Gelderland Zuid/ Brandweer

De VRGZ hecht belang aan een goede bereikbaarheid van de turbines voor de hulpverleningsdiensten. Hierbij kan gedacht worden aan een ontsluitingsweg tot aan de windturbines, met keer- en passeervoorzieningen.

Wat betreft de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar ziet de Veiligheidsregio Gelderland Zuid/ Brandweer geen bijzondere beperkingen. Zij is van mening dat in het kader van de omgevingsvergunning eventuele nadere eisen kunnen worden gesteld.

Bluswatervoorziening. Aanleg van bluswatervoorziening is alleen zinvol als er voorzieningen in/ aan de turbines worden aangebracht om de brand op hoogte te bestrijden.

Voor de veiligheidseisen t.a.v. de hoge druk aardgasleiding verwijst de Veiligheidsregio Gelderland Zuid/ Brandweer naar de advisering door de Gasunie.

Concluderend is de Veiligheidsregio Gelderland Zuid/ Brandweer van mening dat er vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid geen beperkingen zijn voor voorliggend bestemmingsplan.

Reactie gemeente

De gemeente neemt de reactie voor kennisgeving aan.

7.8 Tennet

In de nabijheid van het bestemmingsplan bevinden zich twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen. De hoogspanningsverbinding Nijmegen - Elst is met een "belemmerde strook" begrensd door 22,50 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. De hoogspanningsverbinding Dodewaard - Doetinchem is met een "belemmerde strook" begrensd door 36,00 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding.

Uit de toelichting bij het bestemmingsplan is niet gebleken dat wordt voldaan aan de door Tennet gewenste afstanden zoals genoemd in het Handboek Risicozonering windturbines van 2013 (HRW 2013). Tennet kan op dit moment geen inschatting maken omtrent het risico dat wordt gelopen t.a.v. de leveringszekerheid als gevolg van de plaatsing van de windturbines. Tennet verzoekt de gemeente alsnog een toetsing te doen aan HRW2013 en - indien nodig - hierover in overleg te treden.

Na realisatie van de windturbines is de eigenaar daarvan aansprakelijk voor de schade aan eigendommen van Tennet, inclusief eventuele vervolgschade alsmede voor alle economische en maatschappelijke gevolgen.

Reactie gemeente

Uit het MER blijkt dat er geen veiligheidsrisico is door de plaatsing van windturbines (zie paragraaf 11.3.1). In overleg met Tennet en Liander wordt nader onderzocht wat het effect is op de leveringszekerheid.

7.9 Gemeente Overbetuwe

De gemeente heeft haar opmerkingen toegestuurd. Dit betreffen deel redactionele, deels inhoudelijke opmerkingen (toevoegen van conclusies e.d.).

Reactie gemeente

De opmerkingen zijn verwerkt.

7.10 Gemeente Lingewaard

Van de gemeente Lingewaard is binnen de gegeven termijn geen reactie ontvangen.

7.11 Prorail

Van Prorail is binnen de gegeven termijn geen reactie ontvangen.

7.12 Gasunie

In het plangebied en net buiten het plangebied ligt een aardgastransportleiding. De Gasunie constateert dat de aardgastransportleiding binnen de "high impact zone" en daarmee binnen 'de werpafstand bij nominaal toerental afgebroken blad' van 3 windturbines ligt.

Vanwege de veilige ligging van de aardgastransportleiding en de leveringszekerheid in samenhang met de faalkans van de windturbines kan de Gasunie niet instemmen met de huidige locatie van de windturbines.

Gasunie verzoekt de gemeente om 'de werpafstand bij nominaal toerental afgebroken blad' als minimale aan te houden afstand tussen ondergrondse aardgastransportleidingen en windturbines te hanteren.

Tevens verzoekt de Gasunie om de bestemmingsregel voor "Leiding - Gas" aan te passen. Door andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de aardgastransportleiding toe te staan, kunnen (onbewust) onveilige situaties ontstaat. Dit laatste acht de Gasunie onwenselijk.

De Gasunie verzoekt de gemeente het eigen standaard artikel Leiding- Gas over te nemen in het bestemmingsplan.

Reactie gemeente

Ten aanzien van de locatie, is de gemeente Nijmegen van mening dat deze zorgvuldig tot stand is gekomen. Deze is beoordeeld ten opzichte van andere mogelijke locaties en is hieruit als gunstig naar voren gekomen verwezen kan worden naar hoofdstuk 3 van dit plan.

Ingevolge artikel 5.2.1 mogen ten behoeve van de bestemming, naast bouwwerken van algemene nutte, bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden gebouwd. Het betreft echter alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming die dan zijn toegestaan. Dit komt dus overeen met de bouwregels van het standaard artikel Leiding -Gas.

Voor zover sprake is van overlap van deze dubbelbestemming met de bestemming Bedrijf -Windturbine zijn alleen windturbines en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van windturbines toegestaan.

Voor het overnemen van het standaard artikel Leiding - Gas is geen aanleiding omdat er volgens de gemeente geen wezenlijke verschillen zijn tussen de regeling in het plan en het standaardartikel.

Uit het MER blijkt dat ten aanzien van directe veiligheidsrisico's er geen significante risico's te constateren zijn bij plaatsing van de windturbines.