Plan: | Dorp Lent - 11 (Definitieve locatie Station Nijmegen Lent e.o.) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP141W11-OH01 |
Voor het gehele Waalspronggebied heeft een inventarisatie van de belangrijkste cultuurhistorische waarden plaatsgevonden. Op de inventarisatiekaart zijn lijnvormige elementen als historische wegen, waterlopen en het tracé van de Waaldijk aangegeven. Daarnaast zijn gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde aangeduid, waaronder de dorpskern van Lent, de uiterwaarden van de Waal en het dorp Ressen.
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
In het bestemmingsplangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig:
Griftdijk: de Griftdijk is aangelegd bij het graven van de Grift in het begin van de 17deeeuw. Deze trekvaart vormde een nieuwe snelle vaarverbinding tussen Nijmegen en Arnhem. Na verzanding en uiteindelijke sluiting van de vaart verdween de waterloop vrijwel geheel uit het landschap, maar de begeleidende dijkstructuur is als hoofdwegstructuur behouden gebleven. Op diverse locaties zijn restanten van het oude dijkprofiel en de lintbebouwing langs de dijk herkenbaar. Het dijktracé is van oudsher structuurbepalend voor de ontwikkeling van het gebied tussen Nijmegen en Arnhem en vormt de historische verbindingsweg tussen beide steden en verschillende dorpen in het tussenliggende gebied. Hierdoor heeft deze structuur cultuurhistorische waarde.
Spoorlijn/Defensiedijk: spoordijk uit de jaren '70 van de 19de eeuw; door het hoge talud en het massieve, sterk scheidende karakter heeft de structuur een uitgesproken eigen identiteit. In 1950-1951 werd de spoordijk onderdeel van de Eisenhower(- of Defensie)dijk, één van de markante structuren binnen de IJssellinie. De poortdoorgang bij de Griftdijk Noord bezit nog de betonnen schotsleuven, waarmee de defensiedijk kon worden afgesloten. De IJssellinie, die zich uitstrekt van Nijmegen tot Zwolle is als geheel een uniek relict van de Koude Oorlog en heeft een hoge cultuurhistorische waarde.
Karakteristieke objecten: in het projectgebied bevindt zich één rijksmonument, het omstreeks 1925 gebouwde bakstenen transformatorhuis Griftdijk Zuid 2. Verder zijn er geen monumenten. Dat wil niet zeggen dat er geen objecten zijn die het gebied identiteit verschaffen. Karakteristiek is de kleine woning met naast gelegen werkplaats uit circa 1900 aan de Griftdijk Noord 1. Langs de Spoorstraat bevindt zich lintbebouwing, die ooit op de Griftdijk georiënteerd was. De lintstructuur is karakteristiek, de bebouwing heeft door de vele verbouwingen en vernieuwingen geen cultuurhistorische waarde meer. Ook de vrij jonge woningen (bungalows) binnen de lus van de opgang naar het viaduct over de A325 hebben een beperkte cultuurhistorische waarde. Wegbestemmen van deze woningen stuit daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet op bezwaren.
De oude structuurlijnen, zoals de Griftdijk en de spoorlijn/defensiedijk, blijven gehandhaafd en door de aanleg van de Westelijke Parallelroute langs de spoorlijn/defensiedijk wordt deze structuur zelfs versterkt. Hiermee is het uitgangspunt uit de MER Waalsprong, waarin staat dat in het kader van nieuwe ontwikkelingen moet worden bezien of oude structuurlijnen een toonaangevende betekenis kunnen behouden, opgevolgd. Er is geen sprake van een beschermd dorpsgezicht.
Het plangebied ligt voor een deel in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (waarde 3) en bevat archeologische resten die behoudenswaardig zijn. De aanvrager van een bouw- en/of aanlegvergunning dient aan te tonen dat het archeologisch bodemarchief niet zal worden aangetast.
Een ander deel van het plangebied (noordwestelijk deel) ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang (waarde 1). Terreinen/gebieden met een nader te onderzoeken archeologisch belang krijgen geen aanduiding in het bestemmingsplan.
Het gebied met een zeer hoge archeologische waarde kan beschouwd worden als een conglomeraat van bewoningsplaatsen en vermoede grafvelden uit verschillende perioden. De hierna te noemen overblijfselen zijn in meerderheid aan het licht gekomen bij opgravingen en waarnemingen die vanaf 1998 aan de rand van het bebouwde gedeelte van Lent zijn uitgevoerd, na een verkennend onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP. In de jaren '70 waren echter al belangrijke ontdekkingen gedaan bij de aanleg van de Azaleastraat, en een decennium later bij waarnemingen in de oude kern van het dorp.
Het belang van dit terrein kan moeilijk overschat worden. Het herbergt een bewoningsgeschiedenis die voor Betuwse begrippen ongewoon langdurig is geweest, mogelijk ononderbroken vanaf ca. 1000 v.Chr. tot heden. Enkele bewoningsfasen verdienen daarbij bijzondere aandacht. Ten eerste de vroege ijzertijd. De voor Nederlandse begrippen ongewone skeletgraven uit die tijd houden de mogelijkheid open dat het hier om immigranten gaat, met name uit het Duitse midden-Rijngebied. De uitvoering van de nog niet ontdekte behuizingen uit die tijd kan voor extra aanwijzingen over de herkomst van deze gemeenschap zorgen.
Een andere periode die extra aandacht verdient is de Romeinse tijd. Met name door de ontdekkingen in de Azaleastraat roept Lent voor die periode het beeld op van een burgerlijke vicus, een nederzettingstype dat gewoonlijk een dorpje met een ambachtelijk karakter, tevens een uitspanning voorstelt. De verkeersgeografische situatie van Lent, nabij de oversteek van de Waal, richting Elst en Meinerswijk (gemeente Arnhem), vormt in ieder geval een gunstige voorwaarde voor het ontstaan van een vicus. Een andere mogelijkheid is dat zich in Lent een agrarisch bedrijf naar Romeins model (villa) bevond. Nader onderzoek kan op zijn minst het karakter van de nederzetting onthullen. Er is gerede kans dat daarbij ook de te verwachten hoofdweg naar Elst en de Rijn aan het licht komt.
Zowel de aanwezigheid van een vicus als die van een villa zou, samen met de gunstige situering, kunnen verklaren waarom Lent een markante uitzondering vormt op het beeld dat de bewoning in het gebied van de Waalsprong tijdens de 3e eeuw sterk afneemt en tot in de late middeleeuwen op een laag pitje blijft staan. Het moet echter nog bepaald worden of de bewoningscontinuïteit ook geldt voor de fase rond 300 n.Chr., terwijl ook de 5e en de 6e eeuw tot nog toe slechts door beperkte aantallen vondsten vertegenwoordigd zijn. Wel komen er steeds meer aanwijzingen dat de kern van Lent toen niet alleen bewoond was, maar dat zich daar een vroeg-Merovingische elite ophield. De aristocratische families die uit het latere grafveld van de Azaleastraat bekend zijn, behoeven dan ook niet noodzakelijk als kolonisten beschouwd te worden, maar kunnen lokale voorgangers hebben gehad. Van de in graven aangetroffen elite uit de laat-Merovingische periode is de woonplaats nog niet bekend, net zo min als de standplaats van de vroegste kerk. Van beide elementen kunnen in het terrein nog resten aanwezig zijn.
Uiteraard omvatten de nog te verwachten bodemsporen tevens de sleutel tot de levenswijze en boven-lokale contacten van de bevolking in de achtereenvolgende bewoningsperioden, net zo goed als bv. de sociale verscheidenheid in de gemeenschap.
Het plangebied bevat archeologische resten die behoudenswaardig zijn. De aanvrager van een bouw- en/of aanlegvergunning dient aan te tonen dat het archeologisch bodemarchief niet zal worden aangetast. Indien de archeologische waarden niet kunnen worden beschermd, dient er archeologisch onderzoek (DO) plaats te vinden voorafgaand aan graafwerkzaamheden ten behoeve van nieuwbouw. Aan dit onderzoek dient een door de gemeente Nijmegen goedgekeurd Programma van Eisen ten grondslag te liggen. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe). In BP krijgt dit terrein de dubbelbestemming 'gebied van zeer hoge archeologische waarde' Bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) houdt toezicht op de werkzaamheden. Indien het onderzoek door derden wordt uitgevoerd, zal het Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen directievoerend optreden. De kosten hiervan liggen bij de initiatiefnemer. |
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen melding te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW danwel bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.