Plan: | Dorp Lent - 11 (Definitieve locatie Station Nijmegen Lent e.o.) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP141W11-OH01 |
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het sectorale beleid dat van belang is voor de ontwikkeling van de Waalsprong, en daarmee voor dit bestemmingsplan. Het betreft o.a. beleid op het gebied van groen, water, mobiliteit, beeldkwaliteit en cultuurhistorie/archeologie.
Europees beleid: Natura 2000
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000, een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Deze gebieden worden beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet.
Nationaal beleid: Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet
Binnen de Nederlandse natuurwetgeving hebben twee wetten specifiek betrekking op de bescherming van de natuur. Het gaat hierbij om de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet richt zich specifiek op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet 1998 zich beperkt tot de bescherming van specifiek aangemerkte gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft met het oog op het behoud van de biodiveriteit als doel het beschermen en instandhouden van waardevolle natuurgebieden in Nederland, waaronder de hierboven genoemde natura 2000-gebieden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende beschermde Natura 2000-gebieden: Uiterwaarden Waal en de Gelderse Poort. Voor elk Natura 2000-gebied wordt in een aanwijzingsbesluit beschreven voor welke habitattypen en (vogel)soorten het gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoeltellingen hiervoor gelden. Daarnaast stelt de provincie een beheerplan op. Hierin wordt vastgelegd hoe en wanneer de doelen voor een gebied gehaald worden. Het is verboden om in en de nabijheid van (externe werking) het Natura 2000-gebied zonder vergunning projecten of handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de habitats en soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol: alle aspecten die met een project samenhangen en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht.
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Onder voorwaarden is een ontheffing mogelijk. De ontheffingsaanvraag moet vergezeld gaan van een activiteitenplan waarin een uitgebreide onderbouwing wordt gegeven van de effecten op de beschermde soorten, de afweging van alternatieven en de maatregelen die worden genomen om de schade te voorkomen, beperken of herstellen. Daarnaast is in de Flora- en faunawet een "algemene zorgplicht" opgenomen. De zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
Provinciaal beleid: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De EHS is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het streekplan Gelderland vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het Gebiedsplan Rivierenland. Het plangebied valt niet binnen de EHS, zodat er geen belemmeringen zijn voor realisatie.
Gemeentelijk beleid: Groenplan De groene draad
Het meest recente groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" (gemeenteraad d.d. 11 april 2007).
Het nieuwe Groenplan heeft als doelstellingen:
- inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
- sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
- de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.
Voor de Waalsprong ligt de uitdaging in het integreren van het karakter van het oude land in het nieuwe (stedelijke) landschap. Bestaande groene lijnen kunnen zo een rol krijgen in de nieuwe ontwikkelingen.
Handboek Stadsbomen (2009)
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen” en is op 1 april 2009 door de raad vastgesteld. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
- Optimale inzet van middelen;
- Waarborgen van een vitaal bomenbestand;
- Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren;
- Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
Hoofdbomenstructuur in het Handboek Stadsbomen
In het plangebied zijn onderdelen van de hoofdbomenstructuur aanwezig. Deze dienen zoveel mogelijk in stand te worden gehouden en te worden versterkt. Concreet betreft het hier de Griftdijk en Prins Mauritssingel (inclusief spoorzone) die beide behoren tot de hoofdbomenstructuur. In onderstaande afbeelding is de bomenstructuur weergegeven:
Monumentale bomen
Er zijn in het plangebied geen monumentale bomen aanwezig.
Waardevol groen
De taluds van de spoordijk zijn ecologische waardevolle terreinen. Deze zijn niet in beheer bij de gemeente maar bij de Prorail. De bomen onderaan het talud zijn wel in eigendom en beheer bij de gemeente.
Vierde Nota Waterhuishouding (NW4)
De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is: “Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.” De doelstelling specifiek voor stedelijk water is: “Stedelijke watersystemen zijn een belangrijke 'drager' voor stadslandschappen”. De NW4 benadrukt het afkoppelen van verhard oppervlak en het infiltreren van afstromend regenwater. Het doel is om in 2050 in bestaand stedelijk gebied 20% en in nieuw stedelijk gebied 60% van het verhard oppervlak afgekoppeld te hebben.
Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2009)
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten. Het belangrijkste punt was dat water meer dan nu het geval is, sturend zal zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging: de Watertoets Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen. Een tweede aspect uit dit beleidsstuk is het hanteren van de strategie “vasthouden, bergen en afvoeren” voor het tegengaan van wateroverlast hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.
In 2009 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualiseerd. Hierin leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem.
De belangrijkste afspraken voor stedelijk gebied, zijn de volgende: Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt in een gebiedsproces deze wateropgave inclusief de rioleringsopgave voor 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt. Hierbij wordt ook de waterkwaliteitsopgave meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen.
Het KNMI heeft in 2009 een update gegeven van de klimaatscenario's uit 2006. Voor de wateropgaven voor regionale watersystemen, bebouwd gebied inclusief rioleringsopgave en watertekort wordt als uitgangspunt het 'midden klimaatscenario 2050' gehanteerd. Dit komt qua opgave overeen met het KNMI'06 klimaatscenario G. Binnen NBW actueel is afgesproken dat bij veranderingen van het klimaat de toetsing van het watersysteem periodiek herhaald wordt. Bij een nieuwe berekening voor stedelijk gebied wordt bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario's G en W. Gemotiveerd kan klimaatscenario G+worden gekozen als ondergrens, vanwege de aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen.
Waterplan 2010-2015 (WP4)
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewater-kwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden zijn specifieke doelen geformuleerd. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland 2010-2015 op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
De belangrijkste doelstellingen voor de planperiode zijn:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterbeheersplan 2010-2015
Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid (IWGR-2 2002-2006). Maatregelen als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water zijn er in verwerkt. Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:
- maatregelen voor zwemwater;
- maatregelen voor de natuur;
- in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
- in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
- in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;
- normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;
- actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem voor de gehele Waalsprong. De uitgangspunten en hoofdcontouren van dit watersysteem zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009. Het WIW 2009 is op 26 januari 2010 door het College Burgemeester en Wethouders van gemeente Nijmegen vastgesteld. Op 24 februari 2010 volgde de ondertekening door GEM, Waterschap Rivierenland en Gemeente Nijmegen.
Rijksbeleid: Rijksnota Mobiliteit - Naar een betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid
De Rijksnota Mobiliteit is het nationaal verkeers- en vervoersplan dat in 2005 is vastgesteld op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Doelen van de Nota zijn dat in 2020 95% van de reizigers op tijd op de plaats van bestemming aankomt, dat emissies van het autoverkeer met 40% worden teruggedrongen en dat het veiliger wordt op de weg. In de Nota streeft het Rijk ernaar dat op snelwegen de gemiddelde reistijd in de spits maximaal anderhalf maal zo lang is als buiten de spits; voor stedelijke hoofdwegen wordt ernaar gestreefd dat de reistijd in de spits maximaal twee keer zo lang is als buiten de spits. Duurzame mobiliteit is een belangrijk thema vanuit leefbaarheid, waarbij uitgangspunt is dat het milieu en de leefbaarheid geen schade meer ondervindt van verkeer en vervoer. Basisgedachte van de NoMo is dat overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het mobiliteitsbeleid: de stadsregio werkt dit uit in het regionaal mobiliteitsplan.
Provinciaal beleid: Provinciaal Verkeers en Vervoersplan 2 (PVVP2)
Het PVVP2 uit 2004 geeft invulling aan de provinciale taak ten aanzien van verkeer en vervoer volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. De provincie Gelderland staat een duurzame balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefomgeving voor ogen waarbij het kernwoord duurzame mobiliteit is. Negatieve effecten van de toegenomen verkeersdruk op de bereikbaarheid van steden, de betrouwbaarheid van verkeersnetwerken, doorstroming, verkeersveiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving zijn een punt van zorg. Er moet ten aanzien van de mobiliteitsgroei een zorgvuldige afweging gemaakt worden met de wensen voor een krachtige economische ontwikkeling. Het streven naar een duurzame mobiliteit moet zich vertalen in een verkeers- en vervoerssysteem dat een sterke economie ondersteunt, de welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Het mobiliteitsbeleid dat de provincie wil voeren is gericht op maatregelen die de kwaliteit en daarmee de aantrekkelijkheid van het OV vergroten.
De fiets speelt een belangrijke rol in de totale vervoersketen. Gelderland stimuleert fietsverkeer op korte en middellange afstand met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen.
Regionaal beleid: Regionale Nota Mobiliteit, Netwerkanalyse, Masterplan OV en Fietsvisie Stadsregio Arnhem-Nijmegen
De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale uitwerking van het rijksbeleid uit de Nota Mobiliteit voor het gebied van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De basis voor de Regionale Nota Mobiliteit is het Regionaal Plan (2006) dat de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen tot 2020 beschrijft. De Stadsregio Arnhem Nijmegen kiest nadrukkelijk voor het stimuleren en uitvoeren van projecten die de regionale bereikbaarheid verbeteren. Kerndoel is verbetering van de interne bereikbaarheid waarmee de focus verschuift naar een meer regionaal of bovenregionaal programma. Hoofdaspecten van het beleid zijn:
- Bundelen van vervoersstromen: het regionale mobiliteitsbeleid richt zich op projecten voor het faciliteren van grote regionale vervoersstromen. Dit zijn stromen op de regionale corridor (A325) en de radialen. Het regionaal openbaar vervoer (RegioRail) vervult een belangrijke functie binnen deze regionale corridor. Versterking van de netwerken openbaar vervoer (trein en bus) vindt plaats waar verdere uitbreiding van de infrastructuur voor het autoverkeer niet of beperkt mogelijk is. Inzetten op een goed (hoogwaardig) openbaar vervoernet is dan hoofdzaak.
- Optimaliseren ketenmobiliteit: de meerwaarde van het hoogwaardig openbaar vervoerssysteem moet verder worden benut om de groei aan mobiliteit op te vangen. De meerwaarde komt tot stand door verknoping met andere netwerken van auto, fiets en bus, waarvoor de ontwikkeling van de vervoersknopen van groot belang is.
- Verkeersveiligheid: nadruk op preventieve maatregelen
- Fietsbeleid: afronden van het regionaal fietsnetwerk en verbeteren van de ketenmobiliteit.
De actuele stand van zaken ten aanzien van de regionale bereikbaarheid is in 2006 onderzocht in de Netwerkanalyse van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. De gevolgen van de ruimtelijk-economische keuzen uit het Regionaal Plan zijn in de netwerkanalyse onderzocht. Conclusie van de netwerkanalyse is dat de Stadsregio voor een grote opgave staat om de bereikbaarheid van bewoners en bedrijven op niveau te houden. Om de negatieve effecten te beperken zal een breed instrumentarium in een afgewogen mix moeten worden ingezet. Er zijn zes oplossingsrichtingen aangegeven waarmee in toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden:
- Prijsbeleid: het reguleren van autoverkeer middels een algemene heffing.
- Fiets: meer fietsgebruik heeft een positief effect op de bereikbaarheid van de economische kerngebieden en leefbaarheid in met name het stedelijk gebied.
- Openbaar vervoer: het oplossend vermogen van het openbaar vervoer voor knelpunten op de weg blijkt beperkt. Meer en beter OV leidt tot een kleine verbetering van de bereikbaarheid en ontplooiingsmogelijkheden van inwoners en kan een alternatief zijn voor verplaatsingen die als gevolg van andere maatregelen niet meer worden gemaakt.
- Mobiliteitsmanagement: mobiliteitsmanagement moet automobilisten verleiden om een alternatief voor de auto te kiezen of de reis op een ander moment te maken.
- Benutting: bij benutting gaat het om vormen van dynamisch verkeersmanagement.
- Infrastructuur: het verruimen van schakels in het netwerk die vertraging veroorzaken. Op specifieke plaatsen kan verruiming bijdragen aan verbetering van de doorstroming.
Het Masterplan OV is vastgesteld door de Stadsregio Arnhem Nijmegen (28 februari 2008) in samenwerking met diverse gemeenten. Doelstelling van het Masterplan OV is het vastleggen van de stadsregionale ambities op het gebied van openbaar vervoer tot 2020. Uitgangspunt hiervoor is StadsregioRail. In aanvulling daarop wordt een aantal HOV-lijnen nagestreefd. De Nijmeegse HOV-visie is overgenomen in het Masterplan OV en is daarmee ingebed in het regionale beleid. Doel is om de regio duurzaam bereikbaar te maken en een netwerk te ontwikkelen waarin het StadsregioRail en een aantal HOV-lijnen de dragers zijn en het overige openbaar vervoer daarop aansluit.
De Stadsregio heeft begin 2010 de Fietsvisie vastgesteld. Onderdeel van deze visie is de kaart 'primaire hoofdroutes' en de 'fietsruggengraten'. Daarin is het RijnWaalPad (op Nijmeegs grondgebied zowel het oostelijke als westelijke tracé) weergegeven en benoemd als fietsruggengraat.
Gemeentelijk beleid: Gemeentelijke nota Mobiliteit in balans en Parkeervisie Nijmegen
Een goed functionerend verkeerssysteem is van groot belang voor het leefbaar houden van de woongebieden en voor het economisch functioneren van de stad. Het hoofdwegennet neemt hierbij een belangrijke functie in, maar ook het kwaliteitsniveau van het openbaar vervoer en de aanwezigheid van een goed en compleet fietsnetwerk is essentieel. De gemeente Nijmegen streeft als onderdeel van de ontwikkeling van de Waalsprong naar verbetering van de verkeersstructuur om de bereikbaarheid van de rest van de stad en de Waalsprong ook in de toekomst te kunnen garanderen. De nota Mobiliteit in Balans geeft de algemene beleidsuitgangspunten en doelstellingen voor verkeer en mobiliteit die gelden voor de hele stad. De lokale en regionale bereikbaarheid moet in balans zijn met leefbaarheid en duurzaamheid. Dat vertaalt zich in het beter benutten van wegen, het versterken van duurzame vervoerswijzen en door het aanbieden van specifieke infrastructuur en een Duurzaam Veilig verkeerssysteem. Het mobiliteitsbeleid is toegespitst op ruimtelijke ontwikkelingen zoals stedelijke knooppunten en de woongebieden.
Uitwerking van beleid betreft Openbaar Vervoer (HOV) en fiets. Voor openbaar vervoer heeft de gemeenteraad in december 2007 een besluit genomen dat uitgaat van nieuwe HOV-lijnen in Nijmegen. De eerste uitwerking van dit Hoogwaardig Openbaar Vervoer zou een tramverbinding moeten zijn van de campus Heijendaal via het centraal station en het stadscentrum naar de Waalsprong. Daarbij wordt in de Waalsprong het centrumgebied aangedaan (Citadel / Hof van Holland) en loopt het voorkeurstracé via de wijken Woenderskamp en Groot Oosterhout naar het transferium bij knooppunt Ressen. Vanuit de Stadsregio is het uitgangspunt om de tramverbinding via Bemmel en Huissen door te verbinden met Arnhem.
De beleidsuitwerking voor fiets is het besluit Fietsnetwerk Waalsprong, De Doorsteek (besluit oktober 2007). Daarbij is in navolging van het raadsbesluit Verkeersstructuur uit mei 2007 een hoogwaardig structuur voor het fietsnetwerk vastgesteld. Doel van het besluit is een hoog fietsgebruik in de Waalsprong.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is in 2004 door de raad vastgelegd in de "Parkeervisie Nijmegen". Het hoofddoel van het parkeerbeleid is het vinden van een verantwoord evenwicht tussen gastvrijheid aan de ene kant en mobiliteitsbeleid (bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid) aan de andere kant. Ieder gebied kent daarbij zijn eigen problematiek en mogelijkheden. Bij de bereikbaarheid van de stad is gekozen voor bundeling van activiteiten op zogenoemde knooppunten. Op deze knooppunten wordt speciale zorg besteed aan de afstemming van het parkeeraanbod op de behoefte. Gebieden met een specifiek bereikbaarheidsprofiel zijn woonwijken, werkgelegenheids-gebieden en recreatiegebieden. Tussen de gebruikerswensen en het bereikbaarheidsprofiel bestaat doorgaans de nodige spanning. Deze spanning treedt op als er een te grote verkeersdruk ontstaat door (zoekende) parkeerders, ten koste van het verblijfsklimaat. Ook treedt er spanning op als de vraag naar parkeerruimte op een specifieke plaats en tijd het aanbod ter plaatse overtreft. Op dat moment wordt de parkeerruimte een economisch goed. Door optimale benutting van bestaande parkeerplaatsen, het instellen van een parkeertarief en/of de aanleg van nieuwe parkeervoorzieningen kan de spanning worden gereguleerd.
Uitgangspunt bij het hanteren van parkeernormen voor nieuwbouw is dat het aantal parkeerplaatsen overeenstemt met de (verwachte) parkeerbehoefte. Het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) publiceert parkeerkencijfers die de basis vormen voor de parkeernormering. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de in 2003 door het CROW uitgegeven publicatie over parkeerkencijfers (CROW-publicatie 182).
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit
In juni 2004 is de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen. In dit document zijn de toetsingscriteria opgenomen die het beleidskader vormen bij de toetsing van concrete bouwplannen. In de Uitwerkingsnota wordt de identiteit van een bepaald gebied beschreven en worden aan elk gebied bepaalde toetsingscriteria verbonden. Voor dit gebied geldt dat het een herstructurerings- en revitaliserings gebied betreft. Mede hierdoor kan dit gebied niet getoets worden aan de criteria die gekoppeld zijn aan de benoemde bouwstenen voor dit gebied. Wel kan worden opgemerkt dat er sprake is van een bijzonder toetsingsniveau.
Beleid cultuurhistorie
In Nijmegen is het cultuurhistorische component een belangrijke onderlegger bij de inrichting van de stad. Die gedachte is bepalend geweest voor de Kadernota Beeldkwaliteit uit 2003. De nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad'. Bij cultuurhistorie gaat het zowel om beschermde als niet-beschermde objecten en structuren die van belang zijn voor de identiteit van een plek.
Het Nijmeegse beleid uit de Kadernota komt voort uit het nationale Belvedèrebeleid. De Nota Belvedère (1999), een beleidsnota van 4 ministeries (OCW, VROM, LNV en V&W), is ontstaan vanuit een behoefte aan een meer dynamische vorm van beheer, met ruimte voor hergebruik en de inzet van waardevolle karakteristieken en staat voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden (het archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig en het historisch-landschappelijke erfgoed) binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van de nota was om cultuurhistorie als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in te zetten.
In de loop van de tijd is er al herhaaldelijk cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen noord. De resultaten zijn onder meer neergelegd in het document “Het land over de Waal” van het Gelders genootschap (januari 1995), de MER Waalsprong 2003 en de beschrijving en conceptkaart van de Cultuurhistorische Waardenkaart (2006). In het geval van de Waalsprong zijn verschillende historische lagen van belang, zoals de laag van de historische wegen- en waterstructuren, van de vestingwerken en die van de historische dorpsstructuren van Lent.
Beleid archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed dienen te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek draagt. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met het Verdrag van Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones met hun waardering zijn aangegeven.
Beleidskader Kunstopdrachten
De gemeente Nijmegen bouwde in de loop der jaren aan een uitgebreide verzameling van kunstwerken in de buitenruimte. In deze collectie zijn de verschillende tendensen en stromingen uit de kunstgeschiedenis terug te vinden. De collectie komt tot stand door toepassing van de Percentageregeling Beeldende Kunst. Jaarlijks wordt gewerkt aan de uitbreiding van de collectie met nieuwe opdrachten aan kunstenaars. Daarbij wordt steeds meer gewerkt vanuit de gedachte dat deze opdrachten bijdragen aan:
- de zichtbaarheid en positie van kunst in de dagelijkse leefomgeving;
- de kwaliteit en beleving van de stedelijke inrichting;
- de identiteit van de stad.
Het kunstopdrachtenbeleid voor de periode 2008-2010 is vastgesteld in de notitie 'INbeelden, kunst in de openbare ruimte, gemeente Nijmegen'. Daarin wordt het accent gelegd op twee sporen. Enerzijds het realiseren van grootschalige, gewaagde en spraakmakende kunstwerken; anderzijds het stimuleren van particulier initiatief op het gebied van kunstopdrachten in de openbare ruimte.
Nijmegen heeft inmiddels een lange traditie en een bijzondere collectie op het gebied van kunst in de buitenruimte. Het beleid is erop gericht deze buitenruimtecollectie uit te breiden en de kwaliteit en beleving van de buitenruimte te bevorderen. Daarnaast is de opgebouwde kunstverzameling het middel bij uitstek om mensen gevraagd en ongevraagd met uitingen van kunst en cultuur te confronteren. De komende jaren blijft het streven naar artistiek-inhoudelijke kwaliteit de kernvraag bij elke opdracht. Verder is de inzet voortaan niet alleen in permanente maar ook in tijdelijke kunstwerken te investeren.
De nieuwe plannen concentreren zich op de volgende locaties: de Hessenberg (pleintje naast het Oude Weeshuis), de Waterkering (ter hoogte van het labyrint), een tijdelijk project in de directe omgeving van Museum Het Valkhof, een tijdelijk project in het dijkterugleggingsgebied, aan de Mauritssingel ter hoogte van het voormalige Philipsgebouw en de toekomstige onderdoorgang voor fietsers en voetgangers, aan het uiteinde van het nieuwe stadsbrugtracé bij de aansluiting van de Energieweg op de Neerbosscheweg en in Park West waar bestaande kunstwerken in een beeldenpark zullen worden ondergebracht).
Beheerkwaliteit: Uitwerkingsplan IBOR-beleid: Inzicht in de toekomstige beheeropgave Waalsprong
Integraal Beheer van de Openbare Ruimte (IBOR) gaat uit van een gebiedsgerichte benadering van de openbare ruimte. Het uitgangspunt is dat ieder stukje openbare ruimte een inrichting én beheer moet hebben dat is afgestemd op de karakteristiek en het feitelijke gebruik van die openbare ruimte. Het Uitwerkingsplan |BOR-beleid: inzicht in de toekomstige beheeropgave Waalsprong (door de raad vastgesteld op 11 mei 2005) werkt het IBOR-beleid uit voor de nieuwe openbare ruimte van de Waalsprong en maakt inzichtelijk wat de gevolgen hiervan zijn voor de organisatie en financiering van het beheer en onderhoud van Nijmegen. Daarnaast heeft deze uitwerking een belangrijke functie om de randvoorwaarden voor de openbare ruimte en het toekomstig beheer gedurende het planvormingsproces te waarborgen: beheerbewuste planvorming.
Werkboek Buitenruimte Waalsprong deel 1 en deel 2
Voor de planontwikkeling van de Waalsprong is daarnaast een document (Werkboek Buitenruimte Waalsprong deel 1 en deel 2) opgesteld waarin de inrichting van de openbare ruimte vanuit een overallvisie wordt behandeld en gedefinieerd. Het doel van dit werkboek is te komen tot een gedifferentieerde en gevarieerde openbare ruimte passend binnen de financiële marges van de grondexploitaties. Tevens behandelt het werkboek de technische kwaliteitseisen en normeringen zoals die in Nijmegen worden gehanteerd. De gemeente Nijmegen is de toekomstige beheerder van de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte. Vanuit deze rol wil de gemeente sturing geven aan de te maken keuzes en de kwaliteit bewaken. Dit werkboek geldt voor de gehele Waalsprong inclusief de ingerichte en gerealiseerde openbare ruimte maar exclusief het oude dorp Lent. Het oude dorp Lent valt onder het Handboek inrichting Openbare ruimte. De gemeente Nijmegen heeft het Werkboek samen met GEM Waalsprong opgesteld. Deel 1 en 2 zijn vastgesteld door het College van B&W op 11 mei 2004. Deel 2 is inmiddels geactualiseerd en op 2 december 2008 opnieuw vastgesteld door het College.
De overheden uit het KAN-gebied, bouwpartijen en ontwikkelaars hebben het minimum kwaliteitsniveau van duurzaam bouwen in de KAN-regio vastgelegd in het KAN concenant duurzaam bouwen 2000. Tussen GEM-partijen zijn afspraken gemaakt over het basispakket duurzaam bouwen in de Waalsprong.
Als uitwerking van het duurzaam bouwen beleid heeft Nijmegen het landelijke FSC-convenant ondertekend. Hierin is onder andere vastgelegd dat voor alle toepassingen in de openbare ruimte FSC-hout moet worden toegepast. Gemeente Nijmegen spreekt de intentie uit FSC hout en producten te gebruiken en het gebruik hiervan te stimuleren.