direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Dorp Lent - 40 (Smitjesland 5)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP140W40-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om aan de Smitjesland 5 te Lent (gemeente Nijmegen) een vrijstaande woning te realiseren. Het perceel ligt in Nijmegen Noord.

De realisatie van de woning op het perceel past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Deze ontwikkeling wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen Noord ten oosten van de wijk Visveld en ten noorden van sportpark Vossenpels en ligt in het verlengde van de Deep Purplestraat. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de percelen van de panden aan de Smitjesland 7 en 3.

Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP140W40-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied, plangebied in rood kader

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment is het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent" van de gemeente Nijmegen het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad (van de voormalige gemeente Elst) op 28 november 1989 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 9 juli 1990.

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Vanwege deze bestemming is het niet toegestaan een vrijstaande woning te realiseren. Met onderhavig bestemmingsplan wijzigt de bestemming van het plangebied naar 'Wonen' en 'Tuin' waardoor de realisatie van de woning mogelijk wordt.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken.

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen Noord, ten oosten van de wijk Visveld en ten noorden van sportpark Vossenpels en in het verlengde van de Deep Purplestraat. Op dit moment maakt het perceel nog onderdeel uit van het oorspronkelijk Smitjesland. Het perceel heeft een agrarische bestemming. Dat houdt in dat in deze bestemming een bedrijfswoning gerealiseerd mag worden (een woning die noodzakelijk is voor/ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en/of agrarisch hulpbedrijf. Smitjesland maakt van oorsprong onderdeel uit van een agrarisch gebied en wordt op dit moment nog gekenmerkt door een smal landweggetje. Dit landweggetje ligt in het verlengde van de Deep Purple- en Coldplaystraat. De Deep Purplestraat en de Coldplaystraat worden nu gekenmerkt door een grote diversiteit aan vrijstaande nieuwbouw woningen. De straten waren van origine ook landweggetjes in het agrarisch gebied. Het straatbeeld van het agrarisch gebied werd destijds gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische bedrijven en de daarbij behorende vrijstaande dienstwoningen. De dienstwoningen lagen op geruime afstand van elkaar en werden gekenmerkt door enige diversiteit. De kenmerken van het agrarische gebied zijn in de directe nabijheid van het plangebied nog duidelijk voelbaar terwijl dit aan de Deep Purple- en Coldplaystraat is verdwenen.

2.2 Toekomstbeeld

De komende jaren zijn in Nijmegen Noord grootschalige ontwikkelingen gepland. Het gebied rond het plangebied zal grote veranderingen ondergaan. Smitjesland wordt getransformeerd naar een gebied waarbij diverse bestemmingen als wonen, werken en cultuur met elkaar worden gecombineerd. Belangrijk hierbij is overigens dat de functies kleinschalig blijven en passen in een woonomgeving. Smitjesland gaat onderdeel uitmaken van een nieuwe wijk in de Waalsprong waar mensen zelf de kans krijgen hun woon, werk- en leefomgeving te realiseren. Een ontwikkeling die vooral is gericht op lokale ondernemerszin, lokale vindingrijkheid en zelf-organiserend vermogen. Er wordt ruimte geboden voor ideeën en initiatieven van bewoners en ondernemers. Een plek wordt gemaakt waar mensen zelf of samen met vrienden, buren of familie hun eigen woning, werkruimte of voorziening kunnen bouwen. Met deze vraaggerichte (bottum up) benadering worden verrassende en uiteenlopende wensen naar voren gebracht. Wensen waarbij diverse bestemmingen als wonen, werken en cultuur met elkaar worden gecombineerd.

Ter hoogte van de Deep Purple- en Coldplaystraat is daar in het verleden reeds een begin mee gemaakt. Er zijn woningen toegevoegd, vervangen en behouden. De oorspronkelijke karakteristieke van individuele, vrijstaande woningen in een wisselende rooilijn zijn behouden. De individueel ontwikkelde woningen variëren in bouwstijl waardoor het voormalige Smitjesland zich altijd blijft onderscheiden van het overige gebieden in de Waalsprong die veelal projectmatig tot stand komen.

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

Ter behoud en versterking van de hiervoor beschreven karakteristiek van de Smitjesland, is het van wezenlijk belang de ontwikkeling in te kaderen. Daartoe is een kavelpaspoort opgesteld voor dit specifieke perceel. De voorwaarden die hier in zijn opgesteld vormen de stedenbouwkundige verankering in het gewenste toekomstbeeld. Deze voorwaarden zijn als volgt:

Bij het toevoegen van bebouwing langs de Smitjesland zijn de volgende randvoorwaarden leidend voor het verankeren van het gewenste ruimtelijk-stedenbouwkundig beeld:

Voor dit kavel gelden de volgende uitgangspunten:

  • Eén vrijstaande woning per kavel.
  • Geen projectmatige en/of seriematige bouw.
  • Een maximale bebouwingspercentage van 40% van de kavel.
  • De voortuin is tenminste 3,7 meter diep en voorziet in een groene inrichting.
  • Aan weerszijde van de woningen wordt beperkt bebouwing in de vorm van bijgebouwen toegestaan.
  • De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt 11,0 meter.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Doorwerking plangebied

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame ontwikkeling

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Doorwerking plangebied

Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (één woning), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid

3.2 Provinciaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De vaststelling door Provinciale Staten heeft op 24 september 2014 plaatsgevonden. Dit document heeft nu een vastgestelde status en vervangt de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Provincie Gelderland.

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers.

De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam stedelijke ontwikkeling is een belangrijk instrument bij het motiveren van locatiekeuzes.

Daarnaast is er meer aandacht voor de ontwikkeling van de kernregio's, zoals de Health Valley in Nijmegen.

Aandacht voor steden

Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

  • Apeldoorn-Zutphen-Deventer
  • Arnhem-Nijmegen
  • Ede-Wageningen

Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De provincie en haar partners streven in de regio naar inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie die nodig is om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De belangrijkste speerpunten voor de stadsregio zijn:

Innovatie en economische structuurversterking

  • innovatie en economische structuurversterking;
  • Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

  • een goed bereikbare regio;
  • verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
  • voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

  • OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
  • het belang van de bestaande woningvoorraad;
  • het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
  • voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

  • kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Wonen, bedrijventerreinen en kantoorontwikkelingen

De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Daarnaast streeft de provincie en haar partners er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • 1. van bouwen van nieuwe woningen naar benutten van de bestaande voorraad,
  • 2. van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.

In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning.

Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Doorwerking plangebied

Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De functiewijziging naar woningbouw kan gezien worden als een invulling van de vraag naar landelijke woonmilieus. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van het beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen, een andere aanpak (2013)

Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.

Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.

Begin 2013 is het startsein gegeven voor de bouw in Vossenpels Zuid. Dit gebied is dé plek in de Waalsprong voor experimenten. Hier is volop ruimte voor exclusieve en bijzondere woonvormen in een lage dichtheid en op een aantrekkelijke locatie in directe nabijheid van Park Lingezegen.

De ontwikkeling van de (woon)gebieden Broodkorf, Vossenpels Noord inclusief ‘t Zand en Groot Oosterhout Noord is voorlopig niet voorzien en worden in voorraad gehouden

(realisatie vanaf 2023). De gebieden die voorlopig niet ontwikkeld worden zijn uitermate geschikt voor tijdelijk anders gebruik om het gebied al op voorhand een zekere aantrekkingskracht te geven, mits ze in eigendom van de gemeente zijn.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de Smitjesland en ligt daarmee in het deelgebied Vossenpels Noord. Hoewel de realisatie van dit gebied voorzien is vanaf 2023, sluit de bouw van de woning beleidsmatig goed aan bij de volgende ontwikkeluitgangspunten voor de Waalsprong:

  • het robuuste raamwerk van de Waalsprong met groen, infrastructuur en watersystemen blijft intact. Daarbinnen wordt een mozaïek aan woonwijken ontwikkeld.
  • er wordt vraaggericht ontwikkeld.
  • er wordt organisch en divers gebouwd in kleine bouwstromen.

De ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische aspecten

4.1 Wonen

Wonen Leeft! Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Op basis van de uitgangspunten van het beleid en de situatie op de woningmarkt gelden de volgende zes opgaven en thema’s voor het woonbeleid:

  • 1. Verder inlopen woningtekort
  • 2. Continueren integrale wijkaanpak
  • 3. Betaalbaarheid en kwaliteit
  • 4. Extra aandacht voor ouderen, kwetsbare groepen en studenten
  • 5. Woonruimteverdeling en segregatie
  • 6. Continuering aanpak particuliere voorraad

Nijmegen Noord is de grootste uitbreidingslocatie, de Waalsprong. In totaal komen in dit nieuwe stadsdeel ca. 12.000 woningen. Rondom de bestaande kern Lent zullen ca. 8.000 woningen komen. Nijmegen Noord kent een voor de Vinex kenmerkende bevolkingssamenstelling: overwegend jonge gezinnen met kinderen. De bestaande kern Lent wijkt uiteraard af van dat beeld en heeft naar leeftijd en huishoudenstypen een meer gemiddelde samenstelling.

Centraal in het beleid ten aanzien van Nijmegen Noord staat dat op deze grote locatie een gevarieerd scala aan woonmilieus moet ontstaan. Cruciaal is dat het goedkope segment goed gespreid wordt over de deelplannen, te grote concentraties moeten worden vermeden. Het goedkope segment moet ook niet om planeconomische redenen ver in de tijd naar achteren wordt geschoven.

Doorwerking plangebied

Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in Nijmegen Noord gerealiseerd, welke past binnen het aangewezen ontwikkelingsgebied de Waalsprong. Realisatie van deze woning draagt bij aan: de ontwikkeling van het gebied; woningdifferentiatie en variatie in dit woonmilieu en is in overeenstemming met de Woonvisie Nijmegen en “De Nijmeegse Woningmarkt 2012-2020”.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Een akoestisch onderzoek is in onderhavig geval niet vereist, aangezien het plangebied is gelegen aan de Smitjesland, waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

4.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Een nieuw initiatief is niet relevant als aannemelijk kan worden gemaakt dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM)

vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Doorwerking plangebied

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling (de realisatie van één vrijstaande woning) valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). De onderhavige ontwikkeling is dan ook niet in betekende mate van invloed op de omgeving. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bedrijven en voorzieningen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure opgenomen Richtafstandslijsten. Hierin wordt per bedrijfscategorie aangegeven welk milieuaspect - (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) invloed op een hiervoor gevoelig object heeft, en wordt in de vorm van een advies over de aan te houden afstanden, gewogen hoe groot deze invloed is bij een “normaal” bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie.

Daarnaast wordt uiteraard rekening gehouden met gedetailleerde informatie over bepaalde bedrijfscategorieën, zoals deze aan de orde komt bij wet- en regelgeving en jurisprudentie.

Doorwerking plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn twee kassen aanwezig. Dit betreft de bedrijven aan de Smitjesland 11 en de Vossenpelssestraat 59 (beiden van Handelskwekerij ESCARO). De kassen zijn nog in gebruik. Volgens de VNG-brochure moet voor glastuinbouw een afstand van 30 meter woningbouw worden aangehouden. Aangezien het gebied kan worden gekarakteriseerd als “gemengd gebied” is het mogelijk om de, conform de VNG-brochure aan te houden richtafstand, met een stap te reduceren, tot een minimale afstand van 10 meter.

In 1996 werden wettelijke eisen van kracht voor de afstand tussen kassen en woningen. Voor kassen gebouwd na 1996 gold een afstandseis van 50 meter tot een rij woningen of een gevoelig object zoals een school en 25 meter tot een losse woning. Voor kassen die al voor 1996 gebouwd waren golden afstanden van 25 meter respectievelijk 10 meter. Als niet aan deze afstandseisen werd voldaan, moest in een vergunningprocedure worden nagegaan of nadelige gevolgen, die door het bedrijf konden worden veroorzaakt, door andere maatregelen te voorkomen waren.

Sinds 2013 zijn echter alle milieuregels voor de glastuinbouw opgenomen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en daarin zijn geen eisen meer opgenomen voor de afstand tussen kassen en woningen. De idee daarachter is dat het ruimtelijke spoor (bestemmingsplan) een betere manier is om dit te regelen. Welke afstanden in de ruimtelijke afweging geschikt zijn, heeft de wetgever aan de praktijk (lees: jurisprudentie) overgelaten.

In het GGD Informatieblad over bestrijdingsmiddelen (RIVM Briefrapport 200112001/2014) wordt echter het volgende opgemerkt over de aan te houden afstanden naar kassen:

“De Raad van State heeft uitspraken gedaan over de afstand tussen glastuinbouwbedrijven en woningen van derden die nu nog steeds relevant zijn. Een TNO rapport uit 1992 speelde daarin een belangrijke rol. Uit dit rapport blijkt dat de lengte van de lijwervel voor een kas maximaal 25 meter bedraagt. Binnen die afstand is er beperkte verdunning van de concentratie gewasbeschermingsmiddelen die buiten de kas komen (TNO, 1992). In uitspraken van de Raad van State wordt daarom uitgegaan van minimaal 25 meter als veilige afstand tussen een tuinbouwkas waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en woningen van derden. Alleen goed gemotiveerd en met onderzoek onderbouwd kon hiervan worden afgeweken (zie de site van de Raad van State, bijvoorbeeld uitspraak nr. E03.95.1762, 1999 en 200103533/1, 2002).”

In de onderhavige situatie wordt deze afstand naar de dichtstbijzijnde kassen ruim gehaald.

Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden

Zoals hierboven al gesteld komen in totaal circa 12.000 woningen in dit nieuwe stadsdeel Nijmegen Noord. Rondom de bestaande kern Lent zullen circa 8.000 woningen komen. Centraal in het beleid ten aanzien van Nijmegen Noord staat dat op deze grote locatie een gevarieerd scala aan woonmilieus moet ontstaan.

De Smitjesland wordt getransformeerd naar een gebied waarbij diverse bestemmingen als wonen, werken en cultuur met elkaar worden gecombineerd. Belangrijk hierbij is overigens dat de functies kleinschalig blijven en passen in een woonomgeving. Smitjesland gaat onderdeel uitmaken van een nieuwe wijk in de Waalsprong waar mensen zelf de kans krijgen hun woon, werken leefomgeving te realiseren. Een ontwikkeling die vooral is gericht op lokale ondernemerszin, lokale vindingrijkheid en zelf-organiserend vermogen. Er wordt ruimte geboden voor ideeën en initiatieven van bewoners en ondernemers.

De Kroon heeft bij Koninklijk Besluit van 6 augustus 1992 goedkeuring onthouding aan de aanduiding 'kassen toegestaan' en aan de hiermee verband houdende planvoorschriften in bestemmingsplan 'Buitengebied Dorp Lent'. Op grond hiervan is nieuwbouw van kassen in de omgeving van de projectlocatie niet toegestaan en hoeft hiermee bij de beoordeling van de aangevraagde bestemmingsplanwijziging dan ook geen rekening te worden gehouden.

De huidige bestemming van het omliggende gebied is nog, op grond van het verouderde bestemmingsplan 'Buitengebied Dorp Lent', agrarisch. Hierdoor biedt dit plan in theorie nog de mogelijkheid voor teeltvormen die een belemmering vormen voor een gunstig woon- en leefklimaat ter plaatse van het project. In de praktijk kan dit echter, op grond van de bestaande marktprijzen voor de grond, de bestaande verkavelingssituatie en geplande planologische ontwikkeling van het gebied, niet meer worden beschouwd als een “representatieve planologische invulling” van het gebied. Wij zijn dan ook van mening dat een toets aan de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijk heden van het huidige bestemmingsplan, geen belemmering vormt voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Doorwerking plangebied

In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

4.6 Externe veiligheid

In de naaste omgeving van de locatie bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen waarvan de gevarencirkels reiken tot aan het plangebied.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is.

4.7 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • CSO, Verkennend bodem- en asbestonderzoek Smitjesland 5, 04.J044.10, 24 december 2004, [http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/3174.pdf];
  • Grontmij, Verkennend bodem- en asbestonderzoek Smitjesland 5, 333338/GM-0118898, 28 november 2013, [http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/5559.pdf].

Uit deze bodemrapportages blijkt de volgende bodemkwaliteit:

  • De grond is licht verontreinigd met PCB's en minerale olie.
  • Plaatselijk is asbest in de grond aanwezig in een gehalte varieert tussen de 6,2 mg/kg en 20 mg/kg.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen.

Op basis van de bodemonderzoeken blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als wonen met tuin. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming wordt zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

4.8 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke veiligheid (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden benoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan heeft de brandweer geen beperkingen geconstateerd.

Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient minimaal 30 m 3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw mag maximaal 40 meter bedragen. De situatie qua bluswatervoorziening op de locatie voldoet. Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen beperkingen.

Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is voor dit perceel belangrijk dat de woning langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot te toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen beperkingen.

Conclusie

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. Het advies van de brandweer is dus positief.

4.9 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 wettelijk vastgelegd.

Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water, het Provinciaal Waterplan van Gelderland en het Waterbeheerplan van 2010 - 2015 van Waterschap Rivierenland. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de 'Beleidsbrief regenwater en riolering' nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.

Het plangebied maakt voorts deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.

Doorwerking plangebied

kenmerken watersysteem

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Aangrenzend aan het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een watergang aan de straatzijde. Afkoppelen van hemelwater is hierop mogelijk met een ontheffing van het waterschap. De riooltechnische ontsluiting van het perceel bevindt zich aan de Smitjesland. De riolering is uitgevoerd als vacuümstelsel. Op dit stelsel is het niet toegestaan hemelwater te lozen.

Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

In de huidige situatie is het perceel waar de nieuwe woning gerealiseerd zal worden voorzien van een agrarische woning die gesloopt zal worden. De nieuwe ontwikkeling bestaat uit de bouw van één woning en noodzakelijke bijbehorende voorzieningen. Aangezien de toename van het verhard oppervlak minder is dan 500 m², namelijk 100m2 is vanuit het beleid van het Waterschap geen compenserende waterberging noodzakelijk. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan gesloten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'. Schoon hemelwater dient in beginsel in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Is infiltratie niet mogelijk, dan kan door middel van een overstortconstructie hemelwater op de aangrenzende watergang worden afgewenteld. Hiervoor is toestemming nodig van het Waterschap. Aangezien hemelwater gescheiden wordt afgevoerd en vervolgens in het milieu wordt gebracht, is de kwaliteit van het afgevoerde hemelwater een aandachtspunt. Om de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit duurzaam te waarborgen dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Indien toch gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink), dan dienen deze te worden voorzien van een coating.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

4.10 Natuur en landschap

4.10.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

4.10.1.1 Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft een positieve werking op de stikstofemmissie. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten op de Natura2000 gebieden. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

4.10.2 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd. Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, moet er een quick scan gedaan worden.

4.10.2.1 Conclusie

Uit de quick scan (Natuurtoets Vossenpels midden te Lent, 29 januari 2015) is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

4.10.3 Flora en faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

4.10.3.1 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet (Natuurtoets Vossenpels midden te Lent, 29 januari 2015) uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt het volgende:

Uit de Flora- en faunawettoetsing blijkt dat er meerdere door de Ffw beschermde soorten in het plangebied kunnen voorkomen. Beschermde soorten waarop negatieve effecten niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dienen waar nodig onderzocht te worden. Indien soorten aanwezig zijn kan volgens een goedgekeurde gedragscode worden gewerkt (tabel 2-soorten) of dient een ontheffing (inclusief het treffen van mitigerende maatregelen) te worden aangevraagd (tabel 3-soorten). Het aanvragen van een ontheffing kan alleen op basis van een belang uit de habitatrichtlijn (bijvoorbeeld bij vleermuizen) en/of de vogelrichtlijn (bij vogels) en een onderbouwde alternatievenstudie.

Plangebied Smitjesland 5

De soorten waarop negatieve effecten niet met zekerheid kan worden uitgesloten vallen onder de volgende beschermingsregimes:

  • Tabel 2-soorten (steenmarter)
  • Tabel 3-soorten uit de Habitatrichtlijn (vleermuizen)
  • Vogels (huismus en gierzwaluw)

Het is aannemelijk dat een ontheffing voor Tabel 2-soorten verleend zal worden wanneer dit noodzakelijk blijkt.

Voor Tabel 3-soorten uit de Habitatrichtlijn en vogels is een grotere inspanning noodzakelijk en is in spaarzame gevallen niet mogelijk ontheffing te krijgen. Gezien de beperkte aantasting en het aanwezige biotoop rond perceel 1472, wordt de kans groot geacht dat de gunstige staat van instandhouding van dergelijke strikt beschermde soorten niet in het geding komt en dat mitigerende / compenserende maatregelen buiten het plangebied getroffen kunnen worden om effecten te beperken.

Op grond van bovenstaande kan gesteld worden dat het nieuwe bestemmingsplan redelijkerwijs uitvoerbaar is. De noodzaak tot het in bezit hebben van een ontheffing (indien noodzakelijk) hangt samen met de realisatiefase. De planvormingsfase kan daarom ongehinderd doorgang vinden.

4.10.4 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (GNN/GO)

Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze visie introduceert het zogenoemde Gelders Natuurnetwerk, waarmee het begrip EHS wordt losgelaten. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Buiten dit Natuurwetwerk geldt onder meer de Groene Ontwikkelingszone.

4.10.4.1 Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.10.4.2 Groene Ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Bevoegd gezag voor de GNN/GO is de provincie Gelderland.

4.10.4.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan ligt niet in de GNN of OG van de Omgevingsvisie. Daarmee dus niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

4.10.5 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

4.10.5.1 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.

4.10.6 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

4.10.6.1 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.

4.11 Cultuurhistorie

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de gemeente Nijmegen sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente heeft een cultuurhistorische beleidskaart opgesteld waarop vier gebiedstypen worden onderscheiden:

  • 1. Gebieden waar alleen ingezet zal worden op behoud van historische structuren.
  • 2. Gebieden waar het hoofdzakelijk gaat om de samenhang tussen structuur en bebouwing;
  • 3. Gebieden met een rijke cultuurhistorische gelaagdheid;
  • 4. Beschermde gebieden;

Afhankelijk van het gebiedstype waar het plangebied binnen valt, is het bijbehorende regime ten aanzien van cultuurhistorie van toepassing.

Doorwerking plangebied

Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Nijmegen valt het plangebied binnen gebiedstype 3. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaan om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing die geen beschermde status heeft gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen in gebiedstype 3. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.

Cultuurhistorische quickscan

De karakteristiek van het plangebied wordt gekenmerkt door de ligging ten westen van de Vossenpelssestraat. Deze weg volgt de hoger gelegen delen van een oude stroomruggordel, die ontstond door afzetting van zandig materiaal door een voorloper van de Waal. Smitjesland sluit haaks op de Vossenpelssestraat aan. Tot het begin van de 19de eeuw bestond uitsluitend het oostelijk deel van Smitjesland, als pad ter ontsluiting van twee erven. Het gebogen wegtracé nabij de boerderij Smitjesland 4 (gemeentelijk monument) is kenmerkend voor dit oude gedeelte. Omstreeks 1860 werd de Smitjesland in westelijke richting verlengd. De nieuwe weg ging een verbinding vormen naar de weilanden in een lager gelegen zone van het landschap. Deze landbouwweg kreeg een kaarsrecht beloop. De weg die vanaf het plangebied in noordelijke richting loopt kwam in dezelfde periode tot stand en werd aangelegd langs een oude perceelsscheiding.

Blijkens historische kaarten waren de gronden in het plangebied aan het begin van de 19de eeuw in gebruik als weiland. Vanaf het einde van de 19de eeuw traden in de omgeving van het plangebied verschuivingen in grondgebruik op, waarbij met name de fruitteelt sterk toenam. Ook de gronden in het plangebied werden omstreeks 1900 in gebruik genomen als boomgaard. Het huidige pand werd in 1956 gebouwd als tuinderswoning en kenmerkt zich door een sobere, functionele vormgeving. Uit een luchtfoto uit 1949 blijkt, dat de gronden ten oosten van de woning voor 1949 reeds in gebruik waren genomen als tuinbouwgrond. Aan de straatzijde stonden broeikassen. Vermoedelijk dateert de tuinmuur van betonnen prefab elementen langs de noordzijde van het plangebied uit deze periode (circa 1940-1950). Tuinmuren hielden de koude wind weg van moestuinen en (broei)kassen. Bovendien werden tegen tuinmuren diverse soorten fruit geteeld. Van de vele tuinmuren die in Lent hebben gestaan zijn er nog slechts enkele over. Dit betonnen exemplaar is een relatief jong voorbeeld hiervan.

Conclusie

De te slopen bebouwing heeft een indifferente cultuurhistorische waarde. Ten aanzien van de tuinmuur wordt opgemerkt dat dit object enige cultuurhistorische waarde heeft vanwege de bijzondere functie, in relatie tot de ontwikkelingsgeschiedenis en historische gelaagdheid van het gebied. Het object draagt in beperkte mate bij aan de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is behoud mogelijk, maar niet noodzakelijk. Zoals uit Hoofdstuk 2 Planbeschrijving blijkt, is de voorgestane ontwikkeling afgestemd op het karakter van het gebied. De nieuwe bebouwing sluit qua situering, schaal en oriëntatie aan bij de historisch-stedenbouwkundige structuur van het bebouwingslint Smitjesland. Voor wat betreft cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.12 Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007.

De gemeente Nijmegen heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een Nota cultureel erfgoed met een archeologische beleidskaart vervaardigd. De gemeente is erop gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de verwachte archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen.

Doorwerking plangebied

Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten (waarde 2). Voor deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen in de bodem met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,30 m. Voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is archeologisch onderzoek dan waarschijnlijk ook noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

De archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd omdat er een onderzoeksplicht is opgenomen waardoor het onderzoek uitgevoerd moet worden voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden.

4.13 Verkeer en parkeren

Verkeer

De nieuwe woning wordt ontsloten via de Smitjesland. Gezien de capaciteit van deze weg en het feit dat er sprake is van vervanging van een woning, zijn er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Voor het gebruik van het openbaar vervoer is het perceel aangewezen op de haltevoorziening aan de Vossenpelssestraat. Deze bevinden zich ter hoogte van het Doornik.

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie  (2012)  en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone " Schil/Overloopgebied".

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Er wordt een garage/berging en een inrit met parkeergelegenheid voor twee auto's bij de nieuwe woning gerealiseerd. Daardoor zijn er voor wat betreft parkeren geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Verkeersveiligheid

De Smitjesland is een weg waar een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

4.14 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 40 (Smitjesland 5) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

5.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen

gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een bepaling over evenementen opgenomen en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregels

Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

5.3 Beschrijving per bestemming

Tuin

De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 1 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. aan- en uitbouwen met een maximum diepte van 1,5 meter gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw;
  • b. erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 8.1).

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.

Waarde - Archeologie 2

De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is eigendom van de GEM Waalsprong. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., tengevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging zijn voor rekening van de GEM Waalsprong. het betreft geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro (onder lid a, categorie: de bouw van één of meer woningen). In het huidige situatie staat er reeds een agrarische woning en deze herziening alleen voorziet in de transformatie naar een particuliere vrijstaande woning.

De kosten van de onderhavige procedure zullen verhaald worden op de GEM Waalsprong conform de gemeentelijke legesverordening.

Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in een overeenkomst opgenomen dat de GEM Waalsprong zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 4 februari 2015 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen. De tervisielegging was gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.


Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:

  • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
  • Grote rivieren
  • Kustfundament
  • IJsselmeergebieden
  • IJsselmeergebied Regionale watersystemen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Nationale Landschappen
  • Rijksbufferzones
  • Recreatie
  • Derde Nota Waddenzee
  • Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
  • Project Mainport Rotterdam

Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.

8.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.

Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

8.3 Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.