Plan: | Buitengebied Dorp Lent - 34 (Pelseland naast nummer 7) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP140W34-VG01 |
Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend tot partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent. Middels dit verzoek wil initiatiefnemer de mogelijkheid krijgen om woningbouw te realiseren direct ten westen van Pelseland 7.
Het plangebied is gelegen direct ten westen van het Pelseland 7. De omgeving heeft een landelijke en agrarische uitstraling. In dit gebied zijn in een ruime en vrije setting zowel (bedrijfs)woningen als enkele bedrijven gesitueerd. Het perceel betreft een agrarische kavel.
Luchtfoto Atlaz, in gearceerd blauw het plangebied.
Het perceel is gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent" en heeft hierin de bestemming "agrarische doeleinden". Deze gronden mogen gebruikt worden voor een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij. De hierboven beschreven planontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan.
Middels het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent - 34" wordt de bouw van een burgerwoning mogelijk gemaakt.
Uit het beleidsdocument "Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsbeeld" kan opgemaakt worden dat aan de Pelseland lintbebouwing is toegestaan. Op het achterliggende gebied zal in de toekomst woningbouw mogelijk worden. Voorliggend initiatief gaat uit van de bouw van vier woningen op ruime kavels. Aan de overkant van het perceel zit de planologische mogelijkheid om een transportbedrijf te vestigen. Het transportbedrijf heeft een hindercirkel van 100 meter en daarom kunnen drie woningbouwkavels nu nog niet gerealiseerd worden.
Uitsnede Beleidskaart
De vier percelen maken onderdeel uit van het deelgebied Vossenpels. Het beoogde stedenbouwkundig beeld van dit gebied wordt, conform het ontwikkeldocument “Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel”, gekarakteriseerd door behoud en versterking van de bestaande lintbebouwing met in de achterliggende gebieden een ontwikkeling van kleinschalige buurtjes. Het bebouwen van de vier percelen past in deze ontwikkelstrategie. Voor de bebouwing op de vier kavels aan het lint geldt een inpassing in de bestaande lintbebouwing in lage dichtheid, met ruime doorzichten naar het achterliggende gebied en een verspringende rooilijn. Het is van belang dat de waterloop langs de wegzijde wordt gehandhaafd. Voor de beeldkwaliteit is een agrarisch karakter uitgangspunt. Op dat onderdeel kunnen nadere voorwaarden worden gesteld in een separaat op te stellen beeldkwaliteitkader.
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch kader te scheppen voor het gebruik van het betreffende gebouw en bijbehorende gronden ten behoeve van het wonen.
Het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent -34 (Pelseland naast nummer 7) kent de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "en de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterloop".
Enkelbestemmingen
De bestemming Tuin is gelegen aan de voorzijde van de woning. Op deze gronden is het toegestaan aanbouwen (denk bv een erker), bijgebouwen en erfscheidingen te bouwen.
De bestemming Wonen wordt opgenomen voor het wonen met bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen.
Dubbelbestemming
Voor gronden gelegen in de dubbelbestemming Waterstaat-Waterlopen geldt dat ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) niet mag worden gebouwd. Burgemeester en Wethouders kunnen hiervan met een omgevingsvergunning afwijken, mits het belang van de watergang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Het toevoegen van één vrijstaande woning past binnen het woonbeleid.
Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Pelseland. Het Pelseland sluit aan op het Zandsepad die aansluit op de Vossenpelsestraat. Richting het Buske is het niet mogelijk om met gemotoriseerde voertuigen te ontsluiten.
Het plangebied kan aan de Pelseland ontsloten worden door fiets en voetganger. Via het fietspad "het Buske" is een rechtstreekse verbinding met de wijken Visveld en Laauwik. Tevens kan ontsloten worden richting het Zandsepad.
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Vossenpelsestraat. Deze bevinden zich ter hoogte van het Zandsepad.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".
Het aantal vaste parkeerplaatsen voor de bewoners moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. Het aandeel bezoekersparkeren moet openbaar toegankelijk zijn.
De Pelseland is ingericht en aangewezen als 30 km/h zone.
Vanuit bedrijvigheid kan opgemerkt worden dat de te ontwikkelen (deel)kavel buiten de hindercirkel (100 meter) ligt van het adres Pelseland 2, waar een transportbedrijf gevestigd kan worden. Ook worden er in de naaste omgeving geen agrarische activiteiten ontplooid die de planvorming beïnvloeden.
Indirecte hinder
Gezien het gegeven dat het plan het realiseren van (vooralsnog) één woning is de toename van de indirecte hinder verwaarloosbaar.
Conclusie
Het plan kan vanuit Milieu Algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:
Uit deze bodemonderzoeken blijkt:
De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als woonfunctie. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van 't Buske en de Groot Brittanniëstraat. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting gebaseerd op het verkeersmodel 2022 ruim onder de grenswaarde van 48 dB ligt. Pelseland is een 30 km straat waarover alleen bestemmingsverkeer rijdt. Deze weg is akoestisch niet relevant. Het verkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Het plan betreft nieuwbouw van 1 woning aan de Pelseland te Lent. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van circa 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het zal duidelijk zijn dat een plan met slechts 1 woning een verkeersaantrekkende werking zal hebben, die ruim onder bovenstaande grens blijft. Het plan is derhalve niet in betekenende mate (NIBM) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Specifiek woningen worden niet genoemd.
Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Omdat woningen niet genoemd zijn, voldoet het plan aan het gestelde in het besluit. Overigens wordt bij de geplande woning geen grenswaarde voor stikstofdioxide en/of fijn stof overschreden.
Conclusie: de regelgeving voor luchtkwaliteit verzet zich niet tegen het plan.
Algemeen
De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
Ad a)
De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven. Een inrichting waarop het besluit van toepassing is ligt niet in de nabijheid van het plangebied.
Ad b)
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen geeft voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transportroutes externe veiligheid” zal naar verwachting medio 2013 van kracht worden.
Cumulatie
Het plangebied Buitengebied Dorp Lent – 34 ligt binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Prins Mauritssingel. Daarom treed eveneens cumulatie van risico's op. Hierop wordt onderstaand nader ingegaan.
Verantwoording
Plaatsgebonden risico (PR)
Voor beide boven beschreven risicobronnen geldt dat de onderscheiden plaatsgebonden risico's zo laag zijn dat een PR 10-6–contour niet kan worden berekend (Prins Mauritssingel), dan wel deze niet tot het plangebied reikt (spoorlijn Arnhem – Nijmegen). Het PR vormt daarom ook geen beperking voor de planontwikkeling.
Groepsrisico (GR)
De spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Prins Mauritssingel
Het plangebied Buitengebied Dorp Lent – 34 ligt binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen, op 820 meter afstand, en de Prins Mauritssingel, op 750 meter afstand. Het betreft hier in beide gevallen zone 3 van deze transportassen.
Dit plan Buitengebied Dorp Lent – 34 betreft de bouw van vooralsnog één woning en veroorzaakt daarom slechts een verwaarloosbare verdichting van de binnen het invloedsgebied van de transportroutes aantallen verblijvenden/aanwezigen. Het betreft hier voor het uiteindelijk te realiseren plan van 4 woningen, 4 x 2.4 aanwezigen, dus minder dan 10 verblijvenden/aanwezigen
Gezien het gegeven dat binnen het invloedsgebied van de routes gevaarlijke stoffen het plan, ook in zijn uiteindelijke vorm de huisvesting van 10 of meer personen (rekenkundig) niet mogelijk maakt, is een bepaling van het groepsrisico binnen het plangebied niet mogelijk, en zal van enigermate significante toename van het groepsrisico in de naaste omgeving geen sprake zijn. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.
Conclusie groepsrisico
Het groepsrisico is geen obstakel voor de realisering van het plan.
Cumulatie
Het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent – 34 ligt binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Prins Mauritssingel. Daarom zal er met betrekking tot het eventuele groepsrisico sprake zijn van cumulatie van deze risico's.
Echter betreft het vervoersstromen waarvoor verschillende rekenmethodieken definities van gevaarlijke stoffen worden gebruikt, zodat groepsrisico's niet rekenkundig kunnen worden gesommeerd. Een eventuele cumulatie zal dan ook kwalitatief dienen te worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de onderscheiden risicobronnen kan worden gesteld dat invloed hiervan, als bovenomschreven, in verband met de marginale toename van de populatie ter plaatse, als verwaarloosbaar kan worden aangemerkt.
Ook cumulatie van deze risicobronnen kan daarom niet lijden tot een enigermate significante verhoging van het groepsrisico. Deze verhogingen zullen daarom kwantitatief noch kwalitatief zichtbaar kunnen worden gemaakt.
De conclusie uit het bovenstaande is dan ook dat cumulatie van de groepsrisico's niet kan leiden tot een ook maar enigszins significante verhoging van het groepsrisico, dan wel een benadering van de oriënterende waarde groepsrisico.
Conclusie cumulatie
Cumulatie van groepsrisico's is, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.
Conclusie Externe Veiligheid
Externe veiligheid is geen obstakel voor de realisering van het bestemmingsplan.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het "Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016" relevant. Er vinden geen wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het betreft een A-watergang die richting Bemmel afwatert.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Pelseland. De riolering bestaat uit een persriolering. Vuilwater kan aangesloten worden op de aanwezige riolering. Het hemelwater dat van het verhard oppervlak afstroomd mag niet op het persriool worden aangesloten. Het hemelwaterafvoer kan niet op eigen terrein verwerkt worden en mag na melding bij het waterschap worden aangesloten op de watergang. Het gaat hierbij om 200m2 verhard oppervlak (120 m2 dakoppervlak en 100m2 bestrating).
Met het voorgestelde bestemmingsplan wordt aangesloten bij de historische lintbebouwing. De woning is vrijstaand gesitueerd op een langgerekt perceel. De hoogte van de woning is beperkt tot maximaal twee bouwlagen en een kapverdieping. Aan de voorzijde van de woning is het perceel als tuin bestemd.
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is er daarom geen bezwaar tegen het voorgestelde bestemmingsplan.
Indien in de toekomst de overige drie woningen gerealiseerd worden verdient het aanbeveling om de open ruimten tussen de toekomstige woningen onbebouwd te laten zodat het karakter van de lintbebouwing behouden blijft.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.
De locatie Pelseland naast nr. 7 ligt in een gebied met een nader te onderzoeken archeologisch belang (waarde 1 op de archeologische beleidskaart). Voor gebieden /terreinen, aangeduid met waarde 1, geldt dat voor ruimtelijke ontwikkelingen, die een gebied betreffen dat groter is dan 2500m2, er in ieder geval een archeologisch vooronderzoek wordt verlangd.
Op terreinen, aangeduid met waarde 1, dienen ruimtelijke ontwikkelingen die een gebied betreffen dat groter is dan 2500 m2, in ieder geval voorafgegaan te worden door een archeologisch vooronderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van een dergelijk onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied Pelseland naast nr. 7 betreffen een gebied dat kleiner is dan 2500 m2. Daarom is een archeologisch vooronderzoek in dit geval niet noodzakelijk.
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Gelderland.
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enige honderden meters van het Vogelrichtlijngebied “Waal”.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt “cumulatieve effecten” genoemd.
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enige honderden meters van het Vogelrichtlijngebied “Waal”.
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt “cumulatieve effecten” genoemd.
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
Ten behoeve van deze bestemmingsplanherziening is geen flora en fauna onderzoek nodig omdat het hier gaat om een agrarisch weiland. Verwachting is dat er geen beschermde soorten op het perceel aanwezig zijn.
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Binnen het plangebied is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig.
Voor de bomen op het naastgelegen terrein geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau.
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. Op 3 maart 2010 is met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten waarin de gemeentelijke kosten, ten gevolge van deze ontwikkeling, in rekening worden gebracht bij de ontwikkelaar. Tevens zijn de mogelijkheden van artikel 6.12 lid 2, sub b en c Wro niet noodzakelijk.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is op 29 mei 2013 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening zal er inspraak plaatsvinden via de zienswijzeprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". Er is tegen het plan geen zienswijze ingediend.
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
Voor het nationale ruimtelijke belang Grote rivieren geldt het beleidskader voor buitendijkse gebieden en voor reserveringen voor lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier.
Het perceel is binnendijks gelegen en valt buiten de gebieden voor reservering van lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier (dijkteruglegging bij Lent, bron: startnotitie milieu effect rapportage Ruimte voor de Waal Nijmegen, april 2009).
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de VROM inspectie noodzakelijk.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan betreft de ontwikkeling van één woning en is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl.
Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.