direct naar inhoud van 3.2 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied Dorp Lent - 27 (Geluidsscherm spoorlijn)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP140W27-OH01

3.2 Milieuaspecten

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die een rol spelen met betrekking tot de realisering van de geluidsschermen. Gezien de beperkte ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, is een groot aantal milieuaspecten niet relevant. Hierna wordt een en ander per aspect toegelicht.

3.2.1 Geluid

In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de akoestische onderzoeken die zijn verricht voor de verschillende deelgebieden in de Waalsprong (Groot Oosterhout, Laauwik, Landschapszone) en het akoestisch onderzoek dat in het kader van de ontwerpnotitie is verricht. In deze onderzoeken is de realisering van geluidsschermen langs de spoorlijn als uitgangspunt meegenomen. Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om de realisering van de geluidsschermen planologisch gezien mogelijk te maken. De geluidbelasting op bestaande woningen rond de spoorlijn zal afnemen ten gevolge van de realisering van de geluidsschermen.

Voor de verschillende nog te realiseren deelgebieden in de Waalsprong zullen afzonderlijke akoestische onderzoeken worden verricht. Eventueel noodzakelijke hogere waarden procedures zullen worden gevolgd in het kader van de bestemmingsplannen die voor de realisering van deze deelgebieden worden opgesteld.

3.2.2 Water

Het kader voor de waterparagraaf in alle bestemmingsplannen voor de Waalsprong is het vigerende Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 (WIW 2009). In dit plan zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaraan de inrichting van de totale ontwikkeling van de Waalsprong wat water betreft moet voldoen.

Het WIW 2009 is op 24 februari 2010 door de waterbeheerders vastgesteld. Deze waterparagraaf bevat de hoofdlijnen op het gebied van water voor het onderhavige plangebied, met een verwijzing naar de relevante passages uit het WIW 2009.

Het huidige watersysteem

Het plangebied ligt ten noorden van de stad Nijmegen en betreft de taluds (zuidelijk deel) en bermen (noordelijk deel) van de spoorlijn vanaf de spoorbrug tot aan het bestaande geluidsscherm ten noorden van het Keizer Augustusplein. Het plangebied beperkt zich de gronden direct langs het spoor, waarbij vanaf de spoorbrug tot net voorbij de noordelijke plangrens van Laauwik aan beide zijden geluidwerende voorzieningen zullen worden aangebracht. Noordelijk van deze grens zullen de voorzieningen alleen aan de westzijde van het tracé worden aangebracht.

Aan de westzijde van de spoorlijn, ter hoogte van het keizer Augustusplein, loopt een A-watergang parallel aan het spoor. In de toekomst vervalt deze A-watergang in het kader van de ontwikkelingen in de Waalsprong. Daarnaast bevinden zich in het plangebied diverse andere watergangen die van belang zijn voor de waterhuishouding, waaronder de Rietgraaf in het zuidelijk deel van het plangebied. Ook voor de Rietgraaf geldt dat deze mogelijk wordt verlegd, met het oog op de realisering van de Citadel. Een kaart van de huidige situatie is weergegeven in Bijlage 15 van het WIW 2009.

Beleidskader

Het beleid van de waterbeheerders, dat van toepassing is op het plangebied, is verwoord in Bijlage 6 van het WIW 2009, en verwerkt tot de uitgangspunten en randvoorwaarden.

Effecten van voorgenomen ruimtelijke ingrepen

Volgens het Basisdocument investeringsraming geluidsscherm, (9M5896.Q0/R002/ EEM/SVLI/Nijm d.d. 18 december 2009) wordt de geluidwerende voorziening uitgevoerd als een scherm. Het aanleggen van de geluidwerende voorziening in de vorm van een scherm vormt geen belemmering voor het huidige functioneren van het watersysteem en het noodzakelijke onderhoud van het systeem. Ook vormt het scherm geen belemmering voor de waterhuishouding in de plansituatie van het WIW 2009 en de realisatie en het onderhoud van het nieuwe watersysteem.

Water in het bestemmingsplan

Aan weerszijden van de spoorlijn komen diverse watergangen voor die in beheer zijn bij Waterschap Rivierenland. De realisering van de geluidsschermen heeft geen gevolgen voor de ligging van deze watergangen. Wel kan het zo zijn dat in het kader van de ontwikkeling van de (woon)gebieden aan weerszijden van de spoorlijn watergangen zullen worden verlegd of aangepast. Dit is bijvoorbeeld het geval ter hoogte van Groot Oosterhout en ter hoogte van de Landschapszone, waar bergingsplassen worden gerealiseerd. De aanpassing/verlegging van watergangen valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.

Om alle bestaande (en eventuele nieuwe) watergangen positief te bestemmen, is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat water en waterstaatswerken, waaronder duikers, kunstwerken en overbruggingen, algemeen zijn toegestaan. Ter hoogte van de Landschapszone is een duiker aanwezig, die de plassen aan weerszijden van de spoorlijn met elkaar verbindt. Voor deze duiker is op de verbeelding de aanduiding 'waterstaat' opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan zijn daarnaast, in overleg met het waterschap, de bestaande watergangen voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, met bijbehorende waterstaatkundige werken. Ter bescherming van de waterlopen zijn een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Verslag van het overleg met de waterbeheerders

In de periode 1995 - 2009 is overleg gevoerd in het kader van de waterhuishouding van de Waalsprong. Het programma van eisen in hoofdstuk 2 van het WIW 2009 is een weerslag van het doorlopen watertoetsproces. In bijlage 1 van het WIW wordt het doorlopen proces beschreven. Voorliggend bestemmingsplan wordt daarnaast in vooroverleg gestuurd aan het Waterschap. De resultaten van het vooroverleg worden, indien noodzakelijk, in het bestemmingsplan verwerkt.

3.2.3 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een functiewijziging. De gronden in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn in de huidige situatie al in gebruik ten behoeve van voorzieningen voor het railverkeer. Wel zal de bodem rond de spoorlijn worden geroerd om de realisering van de geluidsschermen mogelijk te maken. In het kader van de verlening van de omgevingsvergunning zal daarom door middel van een bodemonderzoek inzicht moeten worden verschaft in de bodem- en grondwaterkwaliteit.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan maakt slechts de realisering van geluidwerende voorzieningen langs een bestaande spoorlijn mogelijk. Ten gevolge hiervan zal het aantal vervoersbewegingen over het spoor niet wijzigen. Hierdoor heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

3.2.5 Externe veiligheid

Het bestemmingsplan maakt slechts de realisering van geluidwerende voorzieningen langs een bestaande spoorlijn mogelijk. Ten gevolge hiervan zal het aantal vervoersbewegingen over het spoor niet wijzigen. Hierdoor heeft het bestemmingsplan geen gevolgen op het gebied van externe veiligheid.

3.2.6 Kabels en leidingen

In het plangebied is sprake van een aantal leidingen die planologisch relevant zijn. Deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding en voorzien van een dubbelbestemming. In de dubbelbestemming is de bescherming van de leidingen gewaarborgd door een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. De realisering van geluidsschermen ter hoogte van één van de leidingen is op deze manier pas mogelijk na overleg met de betreffende leidingbeheerder.

Het betreft de volgende leidingen:

  • twee ondergrondse hoogspanningsverbindingen die de spoorlijn kruisen ter hoogte van km 12.540 (ter hoogte van het Keizer Augustusplein);
  • twee 48" gastransportleidingen (Gasunie) die de spoorlijn kruisen ter hoogte van km 12.650 (ter hoogte van het Keizer Augustusplein);
  • twee rioolwaterpersleidingen die de spoorlijn kruisen ter hoogte van km 12.630 (ter hoogte van het Keizer Augustusplein).

In de huidige situatie wordt de spoorlijn ook gekruist door twee bovengrondse hoogspanningsleidingen, ter hoogte van km 13.400 en km 13.600 (ter hoogte van de Landschapszone). Het betreft de lijnen Nijmegen - Bemmel (50 kV) en Nijmegen - Zevenaar (150 kV). Deze leidingen zijn/worden ondergronds gelegd en zijn daarom niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Naast deze leidingen zijn langs de spoorlijn ook kabels en leidingen aanwezig die een functie hebben voor de spoorlijn. Deze kabels en leidingen zijn planologisch niet relevant en hoeven daarom niet te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking van de geluidsschermen zal, in overleg met ProRail, worden bezien waar kabels en leidingen aanwezig zijn en of deze eventueel moeten worden verlegd om de realisering van de geluidsschermen mogelijk te maken.

3.2.7 Flora en fauna

Door Royal Haskoning is een quickscan uitgevoerd naar de gevolgen van de realisering van geluidsschermen voor flora en fauna (Quickscan geluidsschermen spoorweg Nijmegen - Arnhem, 17 maart 2010). De ontwikkeling is getoetst aan de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan moet aannemelijk zijn dat een ontheffing of vergunning in het kader van de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna niet noodzakelijk is, dan wel dat deze verleend zal worden.

Beschermde natuurgebieden

Binnen een contour van drie kilometer van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden: de Gelderse poort en de Uiterwaarden Waal. De geluidsschermen worden niet geplaatst binnen de begrenzing van één van deze gebieden. Er zijn geen storingsfactoren die van toepassing zijn op de geluidwerende voorzieningen. De realisering van de geluidsschermen leidt daarentegen eerder tot afname van verstoring (toename van rust) in beide gebieden. Het plaatsen van de schermen wijkt niet af of valt niet op ten opzichte van reguliere werkzaamheden aan het spoor of het passeren van treinen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden niet aan de orde zijn. Toetsing aan de kaders van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of de Provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS).

Analoog aan de beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet, geldt dat de ontwikkeling de wezenlijke waarden en kenmerken van EHS-gebieden in de omgeving van het plangebied niet negatief beïnvloedt.

Beschermde soorten

In het plangebied is een veldbezoek uitgevoerd (30 november 2009). Aan de hand van het veldbezoek en bestaande literatuur is de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde dieren en planten beoordeeld. Tijdens het veldbezoek is gebleken dat het plangebied ten gevolge van het grote aantal passerende treinen sterk verstoord is en dat het railverkeer veel aanrijdingsslachtoffers maakt.

In de rapportage zijn de resultaten van het onderzoek per taxonomische groep beschreven. Vervolgens zijn de mogelijke effecten beoordeeld. De permanente effecten van de aanleg van de geluidsschermen bestaan uit een relatief kleine afname van potentieel geschikt leefgebied en, met name voor grondgebonden soorten, een barrièrewerking. Overigens is dit laatste niet per definitie negatief: de spoorlijn maakt immers veel slachtoffers en vormt blijkbaar in de huidige situatie ook al een barrière. Verder zal sprake zijn van een aantal tijdelijke effecten tijdens de realisering van de schermen.

Geconcludeerd is dat binnen het plangebied beschermde en streng beschermde dieren en broedvogels aanwezig zijn. De voorgenomen werkzaamheden leiden lokaal tot verstoring van beschermde soorten. De verwachte effecten zijn met mitigerende maatregelen te voorkomen of te minimaliseren, waardoor de werkzaamheden vergunbaar zijn onder de Flora- en faunawet. Voor een aantal soorten (te weten Lange ereprijs, Gewone dwergvleermuis, Kleine modderkruiper en Poelkikker) kan een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. Redelijkerwijs mag verwacht worden dat deze wordt verleend. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn dan ook verenigbaar met de vigerende wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna.

3.2.8 Archeologie

Beleidskader

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien.

Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Bescherming van het bodemarchief

Een goede bescherming van het bodemarchief en vooral het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Daarbij moet rekening worden gehouden met bekende en onbekende archeologische waarden. Nijmegen verkeert in de gunstige situatie dat aan de laatstgenoemde voorwaarden in hoge mate is voldaan. Voor het grootste deel van Nijmegen-Noord is in het kader van de Waalsprongplannen een archeologische en aardkundige inventarisatie uitgevoerd. De archeologische waarden zijn weergegeven op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen.

De archeologische beleidskaart

In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving en het gemeentelijke beleid dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden gefaciliteerd, is de archeologische beleidskaart opgesteld, waarop per gebied, terrein of zone wordt aangegeven hoe met archeologie dient te worden omgegaan bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en grondverstorende projecten. In de regels zijn voorwaarden opgenomen om de bescherming van de archeologische waarden in juridische zin te waarborgen.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan grenst aan/ligt in vijf gebieden met een hoge archeologische verwachting (N-01, N-14, N-20, N-22, N-35 met waarde 2), drie gebieden waarvoor door waarnemingen of boringen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn (N-13, N-15, N-21 met waarde 3) en een terrein dat is aangewezen als archeologisch rijksmonument (N-16 met waarde 4). Deze waarden zijn op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding overgenomen.

Archeologische maatregelen

Voor de gebieden met een archeologisch belang (waarde 2) geldt dat voorafgaand aan alle ingrepen in de bodem, groter dan 50 m2 en dieper dan 0,30 meter, de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het bodemarchief niet wordt aangetast. Dit kan door middel van een inventariserend veldonderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt door de gemeente Nijmegen beoordeeld of de archeologische waarden in de bodem beschermd moeten blijven (behoud in situ) danwel voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek moet worden verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP140W27-OH01_0005.png"

Voor de gebieden van zeer hoge archeologische waarde (waarde 3) geldt dat voorafgaand aan alle grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het bodemarchief niet wordt aangetast. Dit kan door middel van inventariserend veldonderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt door de gemeente Nijmegen beoordeeld of de archeologische waarden in de bodem beschermd moeten blijven (behoud in situ) danwel voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek moet worden verricht.

Aan deze onderzoeken dient een door de gemeente Nijmegen goedgekeurd Programma van Eisen ten grondslag te liggen. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe). Het archeologisch rijksmonument (waarde 4) bevat zulke belangrijke archeologische resten dat deze zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Voor ontwikkelingen op het monument dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De geluidsschermen bevinden zich buiten de grenzen van het monument.

Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988). Dit dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

3.2.9 Cultuurhistorie

Beleidskader

De erkenning van het maatschappelijke belang van het cultuurhistorische erfgoed heeft er in Nijmegen voor gezorgd, dat cultuurhistorie een volwassen discipline is geworden in de ruimtelijke inrichting. De cultuurhistorische component is zelfs een belangrijke onderlegger bij de inrichting van de stad. Die gedachte is bepalend geweest voor de Kadernota Beeldkwaliteit uit 2003. De nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument 'kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad', zo stelt de Kadernota Beeldkwaliteit. Ook het nationale Belvederebeleid kan als belangrijk kader worden gezien als het gaat om ruimtelijke vraagstukken. In de Nota Belvedere wordt aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron kan worden gebruikt.

In het geval van de Waalsprong zijn verschillende historische lagen van belang, zoals de laag van de historische wegen- en waterstructuren, van de vestingwerken en die van de historische dorpsstructuren van Lent. In de loop van de tijd is er al herhaaldelijk cultuurhistorisch onderzoek gedaan naar Nijmegen-noord. De resultaten zijn onder meer neergelegd in het document 'Het land over de Waal' van het Gelders genootschap (januari 1995), in het MER Waalsprong 2003 en in de beschrijving en conceptkaart van de Cultuurhistorische waardenkaart (vanaf 2006). De Cultuurhistorische (Waarden)kaart zal naar verwachting in 2011 worden gepresenteerd.

Randvoorwaarden en aanbevelingen

In het Ontwikkelingsbeeld Waalsprong 'Nijmegen bouwt aan een nieuw stadsdeel' (2007) en het MER Waalsprong 2003 wordt gesteld dat in het kader van de nieuwe ontwikkelingen moet worden bezien of de oude structuurlijnen een toonaangevende betekenis kunnen behouden. Hierbij kan gedacht worden aan herkenbaarheid van en inspiratie door de specifieke cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van deze belangrijke structuurdrager. De Griftdijk, één van de belangrijkste historische structuurlijnen in het Waalsprong, kruist de spoorlijn, maar ligt buiten de grenzen van het bestemmingsplangebied. De belangrijkste historische structuurlijn in het bestemmingsplangebied is de hoge spoordijk, een 19e-eeuws kunstwerk, dat in de jaren 50 van de 20e eeuw tevens onderdeel werd van de nieuwe IJssellinie.

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

De spoorlijn/defensiedijk dateert uit de jaren 70 van de 19e. Door het hoge talud (noodzakelijk voor het aanrijden naar de op hoge landhoofden en pijlers rustende spoorbrug over de Waal) en het massieve, sterk scheidende karakter, heeft deze structuurlijn een uitgesproken eigen identiteit. In 1950-1951 werd de spoordijk onderdeel van de Defensiedijk, één van de markante structuren binnen de IJssellinie. De IJssellinie, die zich uitstrekt van Nijmegen tot Zwolle, is als geheel een uniek relict van de Koude Oorlog en heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De IJssellinie maakt onderdeel van uit van de geallieerde Rijn-IJsselverdediging tegen de militaire dreiging uit het oosten. Door middel van een systeem van stuwen, sluizen en springpunten in de dijken konden grootschalige inundaties worden veroorzaakt. Om te verhinderen dat het opgestuwde water in westelijke richting de Betuwe zou instromen wanneer de dijk tussen Doornenburg en Huissen zou worden opgeblazen (en de inundatie dus teniet zou worden gedaan) werd tussen Arnhem en Nijmegen een hoge dijk opgeworpen, de Defensie- of Slaperdijk. Even ten noorden van Lent kon de nieuwe dijk worden aangesloten op het bestaande hoge talud van de spoordijk. De poortdoorgang bij de Griftdijk Noord (buiten het plangebied) bezit nog de betonnen schotsleuven, waarmee de defensiedijk kon worden afgesloten.

Tegen het dijktalud bevindt zich een brug- of rivierkazemat uit de jaren 30 van de 20e eeuw, aangelegd ter verdediging van de bruggen over de Waal. Door de realisering van een drietal betonnen kazematten aan de Lentse zijde konden de spoorbrug en de nieuwe verkeersbrug over de Waal (1936) onder vuur worden gehouden. De kazemat die zich binnen het plangebied bevindt, is een rijksmonument. Voor wijzigingen van of aan het monument en zijn directe omgeving is een omgevingsvergunning voor wijzigen van het monument noodzakelijk.

Realisering geluidsschermen

Door de realisering van de geluidsschermen op het talud van de spoordijk worden de cultuurhistorische waarden in het plangebied niet aangetast. De ligging van de dijk en het spoortracé wordt immers niet gewijzigd. Bescherming van de monumentale waarden van de brug- of rivierkazemat vindt plaats via de Monumentenwet 1988. Het opnemen van een beschermende regeling in het bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk. De kazemat is op de verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van maatschappelijk - kazemat'.