Plan: | Nijmegen Goffert-Winkelsteeg - 5 (Gasleiding thv Graafsebrug) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP12005-VG01 |
N.V. Nederlandse Gasunie is voornemens een aardgastransportleiding te verleggen die parallel aan het Maas-Waalkanaal loopt ter hoogte van de Graafsebrug. De gasunie wil daar een bestaande leiding vervangen door een gestuurde boring onder de Graafseweg en de spoorlijn door. De Gasunie kan daar niet het bestaande tracé volgen en komt dus buiten de bestemmingsstrook 'Leiding-Gas' zoals die op de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen 'Nijmegen Goffert-Winkelsteeg' en 'Nijmegen West' staat aangegeven.
Het betreffende tracé is gelegen ten oosten van de Graafsebrug, zie figuur 1 en 2. Het nieuwe tracé komt dichter richting het Maas-Waalkanaal te liggen.
Figuur 1: Globale ligging van het plangebied in rood weergegeven.
Figuur 2: Ligging van het tracé van de aardgastransportleiding. De ligging van de leiding na verlegging is weergegeven in het donkerblauw; de ligging van de leiding voor verlegging is weergegeven in lichtblauw.
Het oude en nieuwe tracé is gelegen in de bestemmingsplannen 'Nijmegen Goffert-Winkelsteeg' en 'Nijmegen West'. Het oude tracé heeft in het bestemmingsplan 'Nijmegen West' de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', in het bestemmingsplan 'Nijmegen Goffert-Winkelsteeg' de dubbelbestemming 'Gastransportleiding'. Voor het oude tracé is in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming verwijderd en ter plaatse van het nieuwe tracé is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Alle overige bestemmingen (bijvoorbeeld Groen, Verkeer) zijn 1 op 1 overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen.
Ten behoeve van een logische begrenzing van het plangebied is aan de zuidzijde van de Graafseweg ter plaatse van het bedrijventerrein gekozen om het plangebied niet te beperken tot het oude en nieuwe tracé van de aardgastransportleiding, maar hier de grens te leggen op de perceelgrenzen waar beide tracé's op zijn gelegen. Op deze wijze wordt duidelijkheid geboden voor de eigenaren en gebruikers van de betreffende percelen en blijft de leesbaarheid en toetsbaarheid van de bestemming 'Bedrijventerrein' behouden.
Een vaste ontsluiting naar het tracé van de nieuwe gasleiding is niet noodzakelijk. Hulpdiensten en bestemmingsverkeer kunnen het gebied bereiken bij inspectie of calamiteiten.
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het gebeid kent aan de kant van Neerbosch-Oost een maximum snelheid van 30 km/h. Aan de kant van de Winkelsteeg geldt een maximum snelheid van 50 km/h.
Zowel in de oude als in de nieuwe situatie is geen bedrijvigheid rond het noordelijk van de Graafseweg gelegen deel van het plangebied bekend. Het traject van de gasleiding dat ten zuiden van de Graafseweg is gelegen komt met het nieuwe tracé verder van de bedrijvigheid gelegen in de punt nabij het Maas-Waalkanaal/Graafsebrug te liggen. Dit betekent een gunstigere omstandigheid qua ligging van de gasleiding ten opzichte van de bedrijven aldaar.
Op basis van aanwezige historische (bedrijfs) informatie en nabij uitgevoerde bodemonderzoeken en historische onderzoek blijkt dat:
Bij de werkzaamheden zijn de volgende aspecten relevant:
De bovengrond (= de geroerde laag tot zo'n 0,5 m-mv) en de ondergrond in het werk dient op dezelfde diepte teruggeplaatst te worden, mocht dit nodig zijn.
Conclusie
Op basis van de verzamelde informatie is het raadzaam om het zuidelijk deel eerst te onderzoeken, voordat met graafwerkzaamheden wordt begonnen. Wellicht is er een BUS-melding nodig omdat de bodem sterk is verontreinigd.
Voor het noordelijk deel geldt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de geplande werkzaamheden. Daarom zullen er zover het de bodem betreft voor dat deel geen bijzondere financiële of milieutechnische problemen bestaan. Wel dient men alert te blijven op verkleuringen van de grond en/of andere bodemverstoringen als gevolg van bodemverontreiniging.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en transportroutes. De kans dat er een zwaar ongeval plaatsvindt, is voor alle genoemde risicobronnen klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter groot zijn. De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's (zie definitielijst).Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Hieronder worden de risico's die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling verantwoord.
Uit de kwantitatieve Risico Analyse Gastransportleiding N-576-67, KEMA juni 2013 blijkt dat de PR 10-6 contour zowel in de oude als de nieuwe situatie op de leiding ligt en dus 0 meter is.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht groepsrisico. De gemeente Nijmegen heeft hiernaast haar eigen beleidsvisie over hoe om te gaan met de verantwoording.
De leiding van 323 mm en 40 bar heeft een 1% letaal zone van 140 meter en een 100% letaal zone van 70 meter. Dit geldt voor zowel de nieuwe als de oude leiding. De dichtheid aan personen in het invloedsgebied is relatief laag vanwege de nabijheid van het Maas-Waal kanaal. In de nieuwe situatie is het groepsrisico slechts licht hoger als in de bestaande situatie. De bestaande situatie heeft een maximale overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van 0,00 (afronding). Deze wordt gevonden bij ongeveer 137 slachtoffers per 300 miljoen jaar. In de nieuwe situatie wordt een overschrijdingsfactor gevonden van 0.01. Deze wordt gevonden bij 100 slachtoffers per 100 miljoen jaar. Diverse kwetsbare objecten liggen zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie in de 100% letaal zone. Volgens de 'Beleidsvisie externe veiligheid' van de gemeente Nijmegen is daarbij verantwoordingsniveau 1 (zwaar verwantwoorden, nee tenzij principe) van toepassing. Conform het Bevb kan echter worden volstaan met een verkorte verantwoording indien het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt en het groepsrisiconiveau lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisiconiveau is 1% van de oriëntatiewaarde in de nieuwe situatie. De toename is nihil. Hier wordt dus volstaan met deze beperkte verantwoording van het groepsrisico.
De Veiligheidsregio (Sector Brandweer) heeft op 16 september 2013 (zie Bijlage 1 Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ)) advies uitgebracht over de verlegging van de gasleiding. De VRGZ geeft aan dat de bestrijdbaarheid ter plaatse voldoende is om de secundair branden die kunnen ontstaan bij het maatgevende scenario, de fakkelbrand, te kunnen bestrijden. Afhankelijk van de exacte incidentlocatie is redding van personen in de directe omgeving van de gasleiding wellicht niet mogelijk. De veiligheidsregio adviseert dan ook een actieve risicocommunicatie naar de burgers in de nabijheid van de buisleiding. De gemeente Nijmegen informeert haar burgers in algemene zin over risico's in het format van de Denk Vooruit Campagne. Hierbij wordt gewezen op de risicokaart waarop burgers zelf dienen op te zoeken welke risico's in hun eigen omgeving aanwezig zijn.
In de omgeving van het nieuwe buisleiding tracé bevinden zich de volgende risicobronnen:
Het groepsrisiconiveau van deze bronnen ter hoogte van de Graafsebrug is relatief laag en wordt ook niet substantieel hoger door het verleggen van de gasbuisleiding. Gezien de geringe verplaatsing van de gasbuisleiding zijn de eventuele domino effecten in de nieuwe situatie gelijk aan die van de oude situatie en is ook daar geen substantiële toename te verwachten.
De PR contour is nul meter. Binnen deze contour bevinden zich dan ook geen kwetsbare objecten. De toename van het groepsrisico is zeer gering en goed te verantwoorden. De ontwikkeling is dus voor wat betreft de externe veiligheid aanvaardbaar.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Neerbosch-Oost & Winkelsteeg. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) " relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied en directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig. Het aanbrengen van de gasleiding mag geen nadelige effecten hebben op het oppervlakte water. Hierbij gaat het om de A-watergang die parallel aan de Graafseweg ligt en bij het waterschap in beheer is.
Kwalitatief
De Watergang die doorkruist wordt heeft in de notitie Streefbeelden als uitwerking van het waterplan de typering "kijkend" meegekregen.
Kwantitatief
De gemeente heeft het oppervlaktewater overgedragen aan het Waterschap Rivierenland. Het regenwater wordt via het gescheiden stelsel van Neerbosch-Oost geloosd op het oppervlaktewater. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Als kwantitatief gezien sprake is van een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m2 hoeft geen extra berging te worden gerealiseerd. Er wordt geen nieuwe verharding aangelegd. Wat betekent dat hiervoor geen aanvullende waterberging gemaakt moet worden.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.
Het nieuwe tracé van de gasleiding kent geen rioolaansluiting of hemelwaterafvoer.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.
Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Conclusie
Het plangebied ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.
Conclusie
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:
In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.
Conclusie
Wijziging van het tracé van de aardgastransportleiding is niet van invloed op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Conclusie
Met de wijziging van het tracé van de aardgastransportleiding worden geen panden gesloopt of waardevol groen verwijderd.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden. Tijdens de werkzaamheden gerooide of verwijderde beplantingen en of bomen moeten in oude staat hersteld worden.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden. De bomen aan de Oostkanaaldijk en Graafseweg vallen onder de hoofdbomenstructuur op stad niveau. Deze bomen mogen niet verwijderd worden. Tijdens de werkzaamheden geldt rondom deze bomen de flyer 10 geboden tijdens werkzaamheden rondom bomen. Mochten er bomen gekapt moeten worden die niet onder de hoofdbomenstructuur vallen dan kan het noodzakelijk zijn om een omgevingsvergunning aan te vragen. Het gebied valt namelijk binnen de rooivergunningsplicht.
Het betreffende gebied valt binnen het risicogebied Hoge kans van aantreffen van Niet gesprongen explosieven. In deze gebieden moeten voor en tijdens grondroerende werkzaamheden altijd extra maatregelen met betrekking tot NGE worden getroffen.
Bij extra maatregelen gaat het erom dat de grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd door een BRL-OCE gecertificeerd bedrijf. Het gecertificeerde bedrijf zal op basis van het vooronderzoek, conform de BRL- OCE, een projectplan opstellen. Dit projectplan moet in het kader van de openbare orde en veiligheid door het bevoegde gezag (gemeente Nijmegen) worden goedgekeurd. Daarna kan er met de graafwerkzaamheden worden gestart. In dit projectplan staan onder andere de maatregelen die moeten worden genomen in het kader van veiligheid.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, project(afwijkings)besluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen op het terrein niet voor en ook in de ruime omgeving ervan komen die niet voor en er lopen ook geen procedures om te komen tot aanwijzing van dergelijke monumenten.
Voor het gebied waarin het nieuwe tracé van de aardgastransportleiding is gelegen is geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding.
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Gevolgen voor de cultuurhistorische waarden
In het plangebied komen geen beschermde monumenten voor en het gebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Gebiedstype 1 zijn gebieden waar we vanuit cultuurhistorie alleen inzetten op historische structuren.
Het tracé van de gasleiding, zowel het huidige als het voorgestelde nieuwe, volgt bestaande structuren in het gebied en daarmee zijn er geen consequenties voor de cultuurhistorische waarden.
Inleiding Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: 'Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen'. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.
Plangebied Het nieuwe tracé van de gasleiding ligt deels in een zone van archeologisch belang (waarde 2) en deels in een zone van nader te bepalen archeologisch belang (waarde1) op de beleidskaart. Naar verwachting is de zone direct naast het Maas-Waalkanaal al ernstig verstoord door de aanleg van kabels en leidingen. Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., tengevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is er geen exploitatieplan opgesteld. De kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan zijn op de gebruikelijke wijze gedekt door leges.
Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.
Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is op 9 oktober 2013 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken (van 6 februari tot en met 19 maart 2014) ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Onderhavig project doorkruist geen van de door het Rijk aangemerkte nationale belangen. Zodoende is overleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de Inspectie Leefomgeving en Transport niet noodzakelijk.
Rijkswaterstaat heeft in haar mail van 22 oktober 2013 in het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. lid 1 Besluit ruimtelijke ordening een reactie gegeven. Rijskwaterstaat heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan is van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 23 oktober 2013 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het waterschap voorziet geen onoverkomelijke negatieve effecten voor het watersysteem en adviseert positief over het plan.
De N.V. Nederlandse Gasunie heeft per mail van 17 oktober 2013 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. De N.V. Nederlandse Gasunie heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
Prorail heeft in haar mail van 17 december 2013 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Prorail heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.