Plan: | Nijmegen Goffert-Winkelsteeg - 4 (NTC) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP12004-VG01 |
De halfgeleider producent NXP heeft een aantal strategische keuzes gemaakt waardoor de focus op hun terrein in Nijmegen primair ligt op de gespecialiseerde productie in combinatie met onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Een gedeelte van de productieprocessen stoppen of worden verplaatst naar elders in de wereld. Dit leidt er toe dat faciliteiten onderbenut worden. Deze factoren in combinatie met de vrije ruimte op het terrein maakt een herontwikkeling van het gebied mogelijk.
Deze ontwikkelingen bij NXP bieden mogelijkheden voor de Radboud Universiteit Nijmegen en het Radboudumc, die door de spin-off vanuit hun onderzoeksactiviteiten, kleine startende bedrijven zien ontstaan. Voor deze (jonge) bedrijven, die soms vrij snel groeien, zijn er geen faciliteiten of ruimten beschikbaar op de campus van de universiteit. Hierdoor zijn zij op zoek naar (goedkope) lab- en cleanroom-faciliteiten om zich van daaruit als bedrijf te ontwikkelen.
De combinatie van beide omstandigheden biedt een serieuze mogelijkheid voor de herontwikkeling van een deel van de NXP-site tot een Hightech Business-site.
Ten behoeve van de uitwerking van de herontwikkelingsmogelijkheden van de NXP-site werd in 2012 de samenwerkingsovereenkomst tussen de verschillende partners van de Novio Tech Campus ondertekend. De partners binnen de campusontwikkeling zijn de provincie Gelderland, de gemeente Nijmegen, NXP, Kadans Biofacilities en de nieuw opgerichte Novio Tech Campus organisatie. In een periode tot en met 2020 willen deze partijen het bedrijventerrein herontwikkelen tot een aantrekkelijke, toekomstgerichte werklocatie voor hoogtechnologische en kennisintensieve bedrijven, die bij voorkeur in een open innovatieve omgeving samenwerking zoeken. De belangrijkste doelstelling hierbij is het ontwikkelen van lab- en cleanroomfaciliteiten voor startende bedrijven en voor bestaande bedrijven die behoefte hebben aan meer ruimte.
Het scheppen van de juiste voorwaarden voor innovatie en samenwerking in de halfgeleiderindustrie en (medische) technologie is daarbij uitgangspunt. Novio Tech Campus richt zich met name op bedrijven die zich bezighouden met zogenaamde "toegepaste innovatie, ontwikkeling en productie". Bedrijventerrein Winkelsteeg is daarvoor een geschikte locatie, mede door de nabijheid van universiteitscampus Heyendaal, het Business & Innovation Center FiftyTwoDegrees en het al aanwezige bedrijfsleven in de halfgeleiderindustrie (waaronder NXP).
Onlangs heeft het Rijk de NTC benoemd als één van de acht te herstructureren bedrijventerreinen van nationaal belang. Vanuit het FES-budget voor 2010 is onder voorwaarden een financiële bijdrage toegekend. Naast renovatie en hergebruik van gebouw M, richt deze aanvraag zich op de aanleg en ontsluiting van het station en de verknoping van het station met de toekomstige open innovatie campus NTC. Deze ontwikkeling, samen met het nieuwe elan van gebouw M kunnen een stimulans zijn voor eigenaren, potentiële ontwikkelaars en/of vestigers om in het gebied te gaan investeren.
Het plangebied voor de Novio Tech Campus is gelegen ten zuidwesten van het centrum van Nijmegen op het grensvlak van de centrale 'stadsas' (Graafseweg, singels, A325), de regionale spoorlijn Wijchen-Zevenaar en de (na opening van de nieuwe stadsbrug) steeds belangrijker wordende ringweg (de groene route), met onder andere de Neerbosscheweg door Nijmegen. Het gebied is gesitueerd te midden van verschillende stedelijke elementen en bijbehorende sferen. Ten noorden en oosten liggen woonbuurten met een uiteenlopende ruimtelijke opzet. Heseveld en de Kolpingbuurt hebben het karakter en opzet van een tuinwijk, terwijl de wijk Neerbosch-oost gekenmerkt wordt door de structuur van een CIAM-wijk.
Figuur 1 en 2: Globale ligging plangebied in de stad
Ten zuidoosten is een groene zone met het Goffertpark (NEC-stadion en de weide voor allerlei evenementen zoals popconcerten en het circus) en een deel met zorg- en gezondheidsinstituten (waaronder het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Sanadome, Pompekliniek en het Riagg) in 'groene kamers'. Uiteindelijk gaat dit in het zuidwesten over in het bedrijventerrein Winkelsteeg (waar NXP deel vanuit maakt).
Opmerkelijk in het aangrenzende gebied is het hoogteverschil. Dit gebied ligt aan de rand van een puinwaaier die aan het eind van de IJstijd achter de stuwwal in Nijmegen-Oost is ontstaan. Het gebied bevindt zich daarmee op de geomorfologische overgang van een hoog en droog gebied in het oosten naar een laag en nat gebied in het westen (het oude rivierkleilandschap). Het totale terrein van NXP wordt plaatselijk omzoomd door groenstroken en bomen. Met name aan de noordzijde van het NXP terrein vormt het spoortalud een dominante, groene begrenzing.
Ruimtelijke analyse
De indeling van het NXP terrein bestaat uit een rechthoekige raster van infrastructuur dat is opgevuld met gebouwen, parkeren en plaatselijk groen. De oriëntatie van het raster en daarmee de gebouwen is zuidoost-noordwest. Aan het hoofd van het terrein, in de noordwesthoek tegen het spoortalud, staat het grootste gebouw, de chipfabriek (voor de productie van chips). In de zuidoost hoek tegen het terrein aan staat het nieuwste gebouw, Fifty Two Degrees. De bebouwing op het terrein is zeer divers, met verschillende bouwstijlen en bouwperiodes, maar kenmerkt zich door een sterk industrieel karakter. Dit wordt versterkt door de bovengrondse leidingbruggen, waarover een groot aantal buizen en pijpen de verschillende gebouwen verbinden.
Figuur 3: luchtfoto plangebied met daarop in rood de plangrens van onderhavig bestemmingsplan
Het huidige terrein wordt volledig omgeven door een hoog hekwerk, waarmee het zich afkeert en afschermt van de omgeving. Het nieuw te ontwikkelen NTC-gebied zal juist openbaar zijn en daarmee worden geïntegreerd in de omgeving met koppelingen aan bestaande en nieuwe routes.
Het bestaande terrein heeft een duidelijke hoofdentree aan de noordwestzijde in de directe nabijheid van de chipfabriek. Centraal over het NXP terrein ligt een groot assenkruis van wegen dat het totale terrein verdeeld in 4 kwadranten. Binnen de vier kwadranten is het patroon van wegen en gebouwen verfijnd in een rasterpatroon. In het noordwestelijke kwadrant ligt de chipfabriek en het hoofdkantoor. In het zuidwestelijke kwadrant liggen de belangrijkste ondersteunende voorzieningen met grondstoffen voor de fabriek en de parkeervoorzieningen voor de medewerkers. Een groot deel van het zuidoostelijke kwadrant wordt afgestoten en vormt de basis voor de Novio Tech Campus. Ondanks het duidelijke patroon van infrastructuur en de centrale ontsluiting op het assenkruis ontbreekt het in het gebied aan een duidelijke kern en objecten ter oriëntatie in het gebied. Door het afstoten van een deel van het gebied en daarmee de inpassing van nieuwe hekwerken binnen het bestaande stratenpatroon zal dit nog meer versterkt worden.
Het plangebied is gelegen in het vigerend bestemmingsplan 'Nijmegen Goffert-Winkelsteeg'. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden van onderhavig plangebied bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 2, 3 en 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, alsmede voor:
Figuur 4: verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Nijmegen Goffert-Winkelsteeg" met in rood de plangrens van onderhavig bestemmingsplan
Campus
Het doel van de Novio Tech Campus is om een hoogwaardige voor een ieder openbaar toegankelijke vestigingslocatie voor kennisintensieve technologische bedrijven en instellingen te ontwikkelen, die bij voorkeur in een open innovatieve omgeving samenwerking zoeken. Het campusconcept heeft mede ten doel kruisbestuiving plaats te laten vinden tussen bedrijven in de hieronder benoemde sectoren en de kennis- en zorginstellingen in de regio. Onderdeel van de campus is dat men gebruik kan maken van bestaande en nieuw te ontwikkelen faciliteiten van de betrokken partijen en ontmoetingsruimten. Binnen het campusconcept kunnen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend door:
Teneinde het gebruik van het plangebied te beperken tot het campusconcept is in onderhavig bestemmingsplan gekozen voor inperking qua bedrijven ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. Deze inperking voorziet in het toestaan van bedrijven in dezelfde categorieën als het vigerende bestemmingsplan (tot en met categorie 4.2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen)) maar dan uitsluitend voor bedrijven die behoren tot de sectoren Life Science, Health en High Tech. In onderhavig bestemmingsplan zijn de mogelijheden voor (campus)ondersteunende functies (bedrijven, voorzieningen en instellingen) eingszins verruimd.
Ruimtelijke dragers
De centrale ruimtelijke drager in het gebied is de herkenbare inrichting van de openbare ruimte als onderdeel van het stedelijk landschap. Leidraad hiervoor is de landschappelijke kwaliteit van het aangrenzende Goffertpark in combinatie met de karakteristieke hoogteverschillen en de oude laanstructuren. Door het gehele gebied zijn de hoogteverschillen voelbaar en beleefbaar wat als basis kan dienen voor een aangenaam verblijfsklimaat. De omliggende wijken en (ontwikkel)gebieden kunnen door nieuwe openbare ruimten en routes met elkaar verbonden worden. Enerzijds worden zo het aangrenzende woongebied Kolpingbuurt en het Goffertpark verbonden met Winkelsteeg en de woongebieden Neerbosch-Oost en Heseveld ten noorden van het spoor. Anderzijds worden het nieuwe station Nijmegen Goffert en de ontwikkelgebieden Novio Tech Campus en Fifty Two Degrees met elkaar en met de omgeving verbonden.
Plangebied
Binnen de ruimtelijke dragers is ruimte voor de ontwikkeling van aanvullende en nieuwe (bouw)programma's. In het westelijk deel sluiten de ontwikkelgebieden aan bij de 'plant' van NXP en bestaan voornamelijk uit laboratoria en cleanroom faciliteiten en kunnen gekenmerkt worden met begrippen zoals industrieel, innovatie, hoog technologisch, dynamisch en campus. In het oostelijk deel bieden de ontwikkelgebieden ruimte voor werken en sluiten aan op het bestaande woongebied. Hier geldt werken, luwte/rust, groen, landschap en transparantie.
Tussen deze delen in ligt een ontwikkelingszone waar een noord-zuid route voor voetgangers & fietsers is voorzien. In deze zone is ruimte voor een verbindende openbare ruimte die, op het scheidsvlak van de twee landschapstypen, het hoogteverschil beleefbaar kan maken op basis van de karakteristieken en landschappelijke kwaliteit van het aangrenzende Goffertpark.
In het verlengde van het assenkruis over het totale NXP terrein, krijgt het kwadrant van de NTC een eigen assenkruis, als groene hart van de nieuwe campus. Het assenkruis wordt gevormd door paden en groen die zijn opgespannen tussen de bestaande bebouwing waaronder het gerenoveerde "gebouw M" en het "FiftyTwo Degrees" gebouw. Vanaf het assenkruis loopt een lange lijn, in aansluiting op de bestaande structuur naar het nieuwe station Nijmegen Goffert. In de vier kwadranten van het assenkruis kunnen nieuwe gebouwen worden gerealiseerd. Deze gebouwen staan primair langs de buitenrand van de kwadranten haaks op Gebouw M. Rondom de middenas van het assenkruis, opgespannen tussen de entree van FTD en de voordeur van gebouw M, zal groen (een beeldbepalende boomstructuur) domineren.
In de overgang van de campus naar het hoger gelegen spoor, in aansluiting op het station, zal er een gebouw worden gerealiseerd waarin een grote diversiteit aan bedrijvigheid een plek kan krijgen. De bedrijven zullen zich primair richten op de Hightech bedrijven met onder andere cleanroom en labfaciliteiten. Door de ligging tussen sterk verschillende maaiveldhoogten is een gebouw met een grotere overstijgende eigen bouwhoogte vereist om de herkenbaarheid te versterken. De grotere hoogte komt voort vanuit de markering van de plek. Een begeleidend gebouw met een grotere herkenbaarheid is daarom op dit punt gewenst. Deze locatie vormt de overgang van de campus naar het station, waarmee het tevens een ontmoetingsplaats vormt in de omgeving. Het totale terrein wordt openbaar toegankelijk.
Figuur 5: Impressie mogelijk toekomstbeeld inclusief grens plangebied
Station Goffert
De Novio Tech Campus is onderdeel van de ontwikkeling van het Knooppunt Winkelsteeg met het station Nijmegen Goffert als een belangrijk onderdeel hierin. Dit knooppunt is als één van de zes knooppunten opgenomen in het regionaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid (onder andere Structuurvisie Nijmegen, 2010). Station Nijmegen Goffert zal een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het knooppunt Winkelsteeg - Novio Tech Campus. De bereikbaarheid van het gebied wordt sterk verbeterd en het gebruik van openbaar vervoer wordt gestimuleerd. Op deze knoop komen diverse vervoersmodaliteiten bij elkaar zoals trein, bus, auto en fiets. Er wordt ingezet op een concentratie van functies met een intensief en gemengd programma.
Het station zal eind 2014 worden opgeleverd met een herkenbare uitstraling als baken in het gebied. Het station zal functioneren als een ruimtelijke aanjager voor de ontwikkeling van het (plan)gebied, omdat het station en de omliggende gebiedsontwikkelingen elkaar versterken. Enerzijds draagt de gebiedsontwikkeling bij aan een levensvatbaar station. Anderzijds zorgt het station voor een stedelijke ontmoetingsplek en betere bereikbaarheid, waardoor er een aantrekkelijk werklocatie voor hoog technologische en kennisintensieve bedrijven: het multimodaal knooppunt Winkelsteeg - Novio Tech Campus ontstaat. Hiervoor zal de komende jaren het gebied worden omgevormd naar een meer open en groene campus. Een campus die bovendien goed bereikbaar is vanwege de realisatie van een stadsregiostation, goede aansluitingen op buslijnen en fietsroutes en de ligging aan twee belangrijke hoofdaders van Nijmegen (de Graafseweg en Neerbosscheweg).
In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken.
In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek aan bod.
De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en een kort hoofdstuk over het vooroverleg.
In 2012 heeft de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
In de SVIR krijgt het vestigingsklimaat voor bedrijven extra aandacht. Te lezen is dat Nederland aantrekkelijk moet blijven voor buitenlandse bedrijven. Het kabinet blijft bedrijven stimuleren zich in Nederland te vestigen. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. Het kabinet richt zich daarbij vooral op sectoren die zorgen voor de meeste economische groei. Deze economische topsectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's. Denk aan de gebieden rondom de haven van Rotterdam, de luchthaven Schiphol en Energyport in Groningen. Ook de regio Wageningen-Arnhem-Nijmegen maakt onderdeel uit van dit topsectoren-beleid (Health, life-sciences). Deze stedelijke regio's beschouwt het Rijk van nationale betekenis en hiermee gaat het Rijk samen met decentrale overheden aan de slag.
Novio Tech Campus is een belangrijke ontwikkeling binnen dit topsectorenbeleid. Het maakt de ontwikkeling mogelijk van een High-tech bedrijventerrein waar spin-off van o.a. Radbouduniversiteit en Hogeschool zich kan vestigen. Het is daarmee in lijn met het rijksbeleid van de Rijksoverheid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Figuur 6: ladder duurzame verstedelijking
Trede 1: is er een regionale behoefte?
Novio Tech Campus (NTC) is een transformatie van een bestaand bedrijventerrein midden in de stad naar een modern en innovatief terrein wat gekoppeld is aan de kennisinstellingen op Heijendaal. Het is een bestaand terrein (voormalig NXP) wat voor een deel wordt herontwikkeld voor bedrijven die gericht zijn op life-sciences en health en/of semiconductors. Het betreft een campusontwikkeling, gericht op de hierboven genoemde sectoren, waaronder spin-off van bedrijvigheid die ontstaat op de kennisinstellingen van Heijendaal, vb Radboud universiteit en Hoge school Arnhem-Nijmegen. Deze spinoff bedrijven kunnen vaak niet terecht op Campus Heijendaal vanwege gebrek aan geschikte ruimte, terwijl het voor hen essentieel is om in de schoot van de kennismoeder te kunnen starten. NTC biedt de gelegenheid aan spinoff-bedrijven die reeds op Campus Heijendaal gevestigd zijn, maar aan een volgende stap toe zijn, om passende huisvesting te krijgen in de buurt van de kennisinstelling. Hierdoor ontstaat er ruimte voor nieuwe spinoffs op Campus Heijendaal. Met de aanwezigheid van Science Meets Business (SMB) op NTC, worden echter ook ruimte en faciliteiten geboden aan starters vanuit Campus Heijendaal. Het terrein biedt voor de ruimere regio unieke faciliteiten, zoals clean rooms en laboratoria, dure apparatuur, bedrijfsstoffen en mensen met competenties die schaars zijn op de Europese markt. Het is daarmee een uniek bedrijventerrein. Dit wordt ook onderkend door zowel het ministerie van EZ en de Provincie Gelderland die financieel bijdragen aan de ontwikkeling. Met het ontwikkelen van NTC wordt voorkomen dat bedrijven wegtrekken uit Nijmegen omdat er geen goede faciliteiten beschikbaar zijn. In het verleden is dat al gebeurd. Omdat het een uniek terrein is met kenmerken en infrastructuur die elders niet of nauwelijks aanwezig zijn voorziet de ontwikkeling in een behoefte en zorgt het ervoor dat bedrijvigheid niet wegtrekt uit Nijmegen en wijdere omgeving.
De overige bestemmingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (zoals onderwijs, ondersteunende kantoren en dienstverlening) zijn gericht op het campusconcept en ondersteunend aan de hoofdfunctie. Zij bieden faciliteiten aan de kenniswerkers en dragen bij aan een vitale campusontwikkeling.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Het betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, een transformatie van een bestaand bedrijventerrein. Daarmee wordt voldaan aan deze trede van de ladder.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening in werking getreden. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Te lezen is dat: Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
In de omgevingsvisie staan ook de speerpunten voor de stadsregio. Te lezen is dat: De kwaliteiten van de Stadsregio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio. Prioritaire clusters, met samenwerking van overheid, ondernemingen en kennisinstellingen, zijn:
Binnen de Stadsregio worden naast de genoemde topsectoren (Health Valley, Creatieve Industrie) de clusters Energie- en Milieutechnologie (EMT), logistiek, agro (glastuinbouw) en toerisme onderscheiden. Hieraan wordt in het economische beleid van de Stadsregio extra prioriteit toegekend.
De focus van de provincie is daarbij gericht op Health Valley in een netwerkrelatie met FoodValley, technologie cluster Enschede, brainport Eindhoven en op Energie- en Milieutechnologie.
Ook is te lezen dat: Met de regio onderkent de provincie het belang van de doorwerking van topsectorenbeleid naar de brede basiseconomie en vergroten van de mogelijkheden tot spin-off.
Met de ontwikkeling van het NTC wordt concreet uitvoering gegeven aan de doorwerking van het topsectorenbeleid en vergroten van de spin-off en is daarmee in lijn met de provinciale doelstellingen en beleid.
In de transitie van traditionele industrie naar kennisindustrie is het opleidingsniveau van de Nijmeegse beroepsbevolking gestegen. Inmiddels is bijna de helft van de volwassen Nijmeegse bevolking hoogopgeleid. Nijmegen is een kennisstad geworden met de zorgsector als excellerende tak. De zorgsector in Nijmegen is in omvang de tweede van het land en goed voor ruim 20% van de Nijmeegse werkgelegenheid. Mede daarom staat Nijmegen nationaal op de kaart met Health Valley als onderdeel van de topsector Life Sciences & Health. Andere speerpuntsectoren in Nijmegen zijn semiconductors en energie- en milieutechnologie. Nijmegen kent een aanbod op deze specifieke technologiegebieden met hoog opgeleide kenniswerkers, toponderzoekers, een uniek aanbod van opleidingen en een breed scala aan testfaciliteiten.
Uit de ruimtelijk economische trends en ontwikkelingen komt een aantal opgaven en ambities naar voren op het gebied van bedrijventerreinen, kantoren, werken aan huis, detailhandel, toerisme en horeca, de binnenstad en campusontwikkeling. Met de invulling van deze ambities versterken we de ruimtelijk economische structuur van de stad en spelen we in op trends en kansen. We scheppen de (ruimtelijke) voorwaarden voor economische groei nu en in de toekomst. Een goede bereikbaarheid is daarvoor een belangrijke randvoorwaarde.
Een gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen
Nijmegen kent een kwalitatief gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen. Onze ambitie is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. We kiezen ervoor om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat we overgaan tot de aanleg van nieuw bedrijventerreinen. Ook streven we naar goed bereikbare en zorgvuldig beheerde en onderhouden bedrijventerreinen. De werklocaties Heijendaal en Winkelsteeg (Novio Tech Campus) zijn de locaties voor kennisintensieve en innovatieve bedrijvigheid.
Stimuleren van campusontwikkeling
Bedrijven die zich vestigen in Nijmegen vanwege de unieke kennisinfrastructuur zijn vaak bedrijven die ook zelf weer investeren in hoogwaardige onderzoek, onderzoeksruimtes en productiefaciliteiten. Om deze ontwikkeling maximaal te faciliteren zorgen we voor goede ruimtelijke randvoorwaarden. Onze ambitie is om de kennispositie van Nijmegen en haar topsectoren verder uit te bouwen. We willen investeren in het vestigingsklimaat op de terreinen waar Nijmegen goed in is door campusontwikkeling bij Novio Tech Campus en Campus Heijendaal en de verbindingen daartussen. Voor het uitwisselen van kennis en innovatie zijn goede netwerken nodig, waarin experimenten en crossovers worden aangemoedigd.
Novio Tech Campus Nijmegen
De gemeente Nijmegen, NXP Semiconductors, Kadans, de provincie Gelderland en de Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland NV werken samen aan de ontwikkeling van een nieuw technologisch bedrijvenpark, onder de noemer Novio Tech Campus. In de periode tot en met 2020 zal het oude NXP-terrein bedrijventerrein transformeren tot een aantrekkelijke en toekomstgerichte werklocatie voor hoogtechnologische en kennisintensieve bedrijven, die zich bezig houden met zogenaamde toegepaste innovatie. Met de realisatie van gebouw M (voorheen Novio Tech Innovation Center) is de eerste fase van Novio Tech Campus gestart. De komende jaren wordt ook het station Goffert gebouwd, waardoor het gebied met openbaar vervoer veel beter bereikbaar wordt.
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de nota "Nijmegen Duurzaam Bereikbaar". Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het gemeentelijk beleid:
De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woning- bouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.
Nu De Oversteek gerealiseerd is, is de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. Met realisatie van De Oversteek en verbreding van de A50 zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal was al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek wordt door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeersmanagement het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren.
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Een ander onderdeel van de Nota Cultureel Errfgoed is het belang van herbestemming van karakteristieke gebouwen voor behoud van de identiteit en eigenheid van de stad. Hierbij gaat het niet alleen om herbestemming van beschermde gebouwen, maar ook om niet-beschermde gebouwen. Een verstandig gebruik van erfgoed is een kernaspect van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Herbestemming van erfgoed houdt de geschiedenis van een gebied zichtbaar en beleefbaar.
Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.
De ontwikkeling van Novio Tech Campus (NTC) is een belangrijke ontwikkeling voor de economie van Nijmegen. Op NTC worden de unieke kwaliteiten die op het voormalige terrein van NXP aanwezig zijn, zoals cleanrooms, technische infrastructuur, bedrijfsstoffen, electriciteitsvoorziening en het Regional Quality Center, in combinatie met de kracht van het medische cluster rondom Campus Heijendaal ingezet om bedrijven en (kennis)instellingen die actief zijn op het terrein van Health & Life Sciences en/of Semiconductors/High Tech een biotoop te bieden waarin zij goed kunnen gedijen en waarin ze tot nieuwe innovaties en synergie kunnen komen. Een gezonde ontwikkeling van deze campus zal leiden tot het vergroten van de werkgelegenheid en de innovatiekracht van Nijmegen. Een van de voorwaarden om tot een gezonde ontwikkeling te komen is een bestemmingsplan dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het concept optimaal faciliteert. Een bestemmingsplan waarin ruimte wordt geboden aan bedrijven die het concept NTC vorm moeten geven en dragen (Health & Life Sciences en Semiconductors/High Tech), maar ook synergiebedrijven (bedrijven die niet perse binnen het concept passen, maar wel een belangrijke toegevoegde waarde kunnen bieden aan de bedrijven die het concept dragen) en ondersteunende bedrijven, zoals horeca en dienstverleners als kappers, wasserettes, e.d.).
Horeca
De Novio Tech Campus biedt een breed scala aan faciliteiten en diensten voor ondernemers in de Life Sciences, Health en High Tech Semiconductors. Bij deze faciliteiten horen ook horecavoorzieningen waar ondernemers, bezoekers en andere belanghebbenden in het gebied terecht kunnen. De ontwikkeling van nieuwe horeca op Novio Tech Campus wordt uiteraard overgelaten aan 'de markt'. Voor het gebied Novio Tech Campus worden wel de kaders aangegeven waarbinnen nieuwe horeca-initiatieven vorm kunnen krijgen. Uitgangspunt daarbij is geweest om ruimte te bieden aan nieuwe concepten die van een meerwaarde kunnen zijn voor de ontwikkeling van het gehele gebied en inspelen op de behoeften van gebruikers van het gebied.
In de Horecanota Gastvrij Nijmegen (2007) zijn de volgende beleidslijnen opgenomen die de ontwikkeling van nieuwe horeca in dit gebied ondersteunen:
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen moet zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen.
Figuur 7: Stadsroute Nijmegen S100 (in groen weergegeven)
Ook na 2013 zijn er nog werkzaamheden die de bereikbaarheid beïnvloeden, zoals de Dijkteruglegging en het groot onderhoud aan de Waalbrug. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het industrieterrein Winkelsteeg en ligt direct aan de S100. Ontsluiting van het plangebied is voorzien aan de Nieuwe Dukenburgseweg.
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage wil de gemeente laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Door de snelfietsroutes wil de gemeente meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen. Ook werkt de gemeente de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen.
Het plangebied kan voor fietsers en voetgangers ontsloten worden aan:
Het plangebied sluit aan de noord- en zuidzijde aan op een snelfietsroute. Aan de zijde van de Neerboscheweg ligt een twee-richtingen fietspad die beide snelfietsroutes verbindt.
Het OV moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen.
De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Als eerste zal de lijn Heijendaal - Nijmegen Centraal - Centrum - Waalsprong worden ontwikkeld. Voor deze verbinding wordt gestreefd naar een tramverbinding, die wordt doorgetrokken naar Bemmel en aansluit op de verbinding Arnhem - Huissen - Bemmel - Nijmegen. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van de Waalsprong naar Nijmegen-Dukenburg. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
Nabij het plangebied is station Goffert in ontwikkeling. Het Station valt binnen de lijn Nijmegen - 's Hertogenbosch. Met station Goffert is er een snelle en rechtstreekse verbinding naar station Nijmegen Centraal. Voor de busverbinding is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen aan de Graafseweg en de Nieuwe Dukeburgseweg.
Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer.
Expeditie voor het plangebied vindt plaats via de ontsluiting aan de Nieuwe Dukenburgseweg. Expeditieverkeer mag het plangebied alleen voorwaarts ontsluiten.
De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota "Kiezen en Delen" parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere vervolmaking van de parkeerproducten. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van De Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de toevoeging van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (o.a. routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden van maatwerk).
Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de uitgangspunten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid:
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Centrum".
Het totale aantal parkeerplaatsen (inclusief bezoek) moet op eigen terrein worden opgelost. Via de omgevingsvergunning is in bepaalde gevallen ontheffing mogelijk.
Op eigen terrein moeten voldoende fietsenstallingen worden gerealiseerd. Aan de hand van de kengetallen voor fiets parkeren uit de ASVV 2012 wordt bepaald hoeveel klemmen minimaal noodzakelijk zijn.
In de Nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Aan de hand van de wegencategorisering kaart is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis, GOW-min en de industrieterreinen geldt 70 of 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Voor alle wegen binnen en rondom het plangebied geldt een maximum snelheid van 50 km/h.
Voor de bestemmingsplanparagraaf is het bodeminformatiesysteem van de gemeente Nijmegen geraadpleegd. Hierbij zijn naast bodemrapporten van de beide tankstations aan de Neerbosscheweg, de VOS locatie onderzoeken (bodemonderzoeken naar voormalige stortplaatsen) ook onderzoeken op het Phillips, NXP terrein doorgenomen. Dat is gedaan omdat de voormalige storten aan de rand van het toekomstig NTC terrein liggen en nagegaan moet worden of de stortresten ook onder het toekomstige NTC terrein kunnen liggen.
Een bodemonderzoek van 17 augustus 2012 (kenmerk NM514-1) gedaan door Witteveen en Bos in opdracht van Ontwikkelmaatschappij oost Nederland NV laat zien dat op het terrein enkele spots voorkomen van PAK en zink; beide spots bevinden zich in de eerste halve meter beneden maaiveld en zijn beperkt van omvang (3 en 7 M2); ze bevatten sterk verhoogde gehaltes aan zink en/of PAK.
Uit de analyses van de overige (meng)monsters blijkt dat de grond veelal licht is verontreinigd met zware metalen en PAK.
Het meest recente bodemonderzoek betreft een verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd op de Gerstweg 2, op plot 1 en 2 na sloop van enkele gebouwen van NXP (MHW, B.V. op 22 oktober 2013 met kenmerk M13B0281). Bedoeling van het onderzoek was te achterhalen of er stort(resten) aanwezig zijn onder de gesloopte panden. Deze locatie ligt aan de rand van het NTC terrein.
Belangrijkste conclusies bodemonderzoek aan de rand van het terrein:
Omdat het maaiveld wordt verlaagd voor het toekomstige station en parkeerplaatsen is er een goedgekeurd saneringsplan aangevraagd en accoord bevonden.
Uit de overige verkennende en nadere bodemonderzoeken (o.a. rapport 0238/GE/330/18/HO, 1986 Grontmij, 0834, 1993 Haskoning, rapport 1845/E1424.A01, 1998 Haskoning, rapport 1575/11065.C0129, 1994 Haskoning, rapport 4333/9R8933.01, 2008 Royal Haskoning) die zijn:
Conclusie
Uit de onderzoeken blijkt dat de stortresten inderdaad tot aan de randen van het NTC terrein komen. Op het NTC terrein zelf zijn in de bodemonderzoeken die zijn gedaan weliswaar puinresten, en resten van het voormalig composteerbedrijf gevonden, maar de bodem is licht verontreinigd met zware metalen en PAK.
Het grondwater is sterk verontreinigd met VOCL. Dit zit 12 meter diep en vormt geen belemmering voor het bouwen van bedrijfspanden en woningen.
Het plan is gelegen op het geluid gezoneerde industrieterrein Winkesteeg. Dit betekent dat de geluidemissie ten gevolge van alle inrichtingen op het industrieterrein buiten de vastgestelde geluidzone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. De precelen binnen het plan blijven geschikt voor inrichtingen met een hoge geluidemissie.
De vastgestelde geluidzone rond het industrieterrein Winkelsteeg wordt door de gemeente nijmegen gehandhaafd.
Binnen het plan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:
ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:
Norm | Ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moet met deze normering rekening worden gehouden.
Plannen worden getoetst aan de regelgeving voor luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een lagere danwel gelijkblijvende verkeersaantrekkende werking dan de huidige planologische situatie. Derhalve zal sprake zijn van een verbetering danwel gelijkblijven van de luchtkwaliteit. Het plan voldoet daarmee aan de luchtregelgeving.
ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.
De landelijke GGD heeft in de "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze landelijke GGD-richtlijn. De geplande nieuwbouw betreft geen gevoelige bestemmingen en voldoet daarmee ook aan dit aspect.
In de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen is het bedrijventerrein met de ontwikkeling van de Novio Tech Campus beschreven:
'Op Bedrijventerrein Winkelsteeg is met name aan de noordzijde van de Nieuwe Dukenburgseweg een vermenging aanwezig van kwetsbare objecten (52 Degrees) en Bevi-bedrijven (Hoes Errogas etc.). Gezien de ontwikkeling van de Novio Tech Campus met mogelijk ook kwetsbaar objecten ligt het voor de hand om op het terrein geen nieuwe Bevi-bedrijven meer toe te staan. Een extra argument hiervoor is het feit dat ook de aan- en afvoer van de gevaarlijke stoffen van Winkelsteeg tot problemen kunnen gaan leiden gezien de centrale ligging van het bedrijventerrein in de stad. Mochten zich echter Bevi-bedrijven willen vestigen op de Novio Tech Campus die toegevoegde waarde hebben voor het NTC concept (development- en pilot line activiteiten in het medische en/of semiconductorcluster (incl. solar)) dan kan de gemeente binnen een integrale afweging bepalen deze onder voorwaarden toe te laten. Dit laatste geldt ook voor het NXP terrein.'
Besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi)
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden.
Definitie van een kwetsbaar object uit het Bevi1 :
kwetsbaar object:
Definitie van een beperkt kwetsbaar object uit het Bevi2 :
beperkt kwetsbaar object:
Plangebied
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen; Het spoor Nijmegen-Den Bosch, NXP, de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Nijmegen en twee LPG tankstations. Daarnaast liggen er op grotere afstand het effectgebieden van TWO over het gebied.
Hieronder worden de risico's die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling verantwoord.
Onder het (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven. Daar waar gesproken wordt van een plaatsgebonden risicocontour wordt de PR 10-6 contour bedoelt.
De PR van de opslag van waterstof van het bedrijf NXP loopt over het plangebied. De opslag zelf is geen onderdeel van het plangebied. Voor de PR 10-6 is een milieuzone gedefinieerd. Deze milieuzone is afgeleid van de QRA die is opgesteld in 2011 (Tebodin, QRA NXP, juli 2011). Buiten deze milieuzone en binnen de rest van het plangebied zijn geen nieuwe PR 10-6 contouren toegestaan omdat in de regels de vestiging van nieuwe Bevi bedrijven zijn uitgesloten.
Tevens is van het LPG tankstation Texaco op Neerbosscheweg 1 de doorzet van LPG in de vergunning gelimiteerd op 1000 m3. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat de PR contour in de toekomst over het plangebied zal vallen. Volgens het Bevi heeft het tankstation een PR contour om het vulpunt, de opslagtank en het afnamepunt van respectievelijk 45 meter, 25 meter en 15 meter.
Volgens de risicokaart ligt de PR contour (25 meter) van de ondergrondse tank (20 m3) over het plangebied.
Figuur 8: Risicokaart
Conclusie
Uitbreiding van de PR contour tot buiten de milieuzone is dan ook niet toegestaan zonder wijziging van het bestemmingsplan. Binnen bovengenoemde PR-contouren is de vestiging van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten uitgesloten. De overige risicobronnen (spoor, etc.) hebben geen PR 10-6 contour over het plangebied liggen en zijn voor de beoordeling van het PR dus niet relevant.
Met inachtneming van bovenstaande en borging van de bestaande PR contour als milieuzone in de regels en op de verbeelding vormen de PR contouren geen belemmering voor de ontwikkeling van de Novio Tech Campus.
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. De hoogte van het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico van bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes. Hieronder wordt eerst een verantwoording gegeven van de risico's van bedrijven en daarna van transportroutes.
Bedrijven
Van het Shell tankstation aan de Neerbosscheweg 4 raakt het invloedsgebied aan het bestemmingsplan. Gezien de slechts zeer geringe overlap met het plangebied wordt hier afgezien van een groepsrisicoverantwoording voor deze risicobron.
LPG tankstation Texaco, Neerbosscheweg 1
Tankstation Texaco aan de Neerbosscheweg 1 heeft een invloedsgebied van 150 meter (7,1ha) vanaf het vulpunt en tevens om de ondergrondse tank. Het nieuwe bestemmingsplan valt binnen dit invloedsgebied. Omdat het vulpunt op het parkeerterrein ligt aan de noodzijde van de Neerbosscheweg ligt slechts 30 % van het invloedsgebied over het nieuwe bestemmingsplan. Hiervoor dient dus een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Ten opzichte van het bestemmingsplan Goffert-Winkelsteeg vindt er geen toename plaats van de bestemmingsplan capaciteit. Voor het overige ligt het invloedsgebied alleen over de parkeerplaats en de Neerbosscheweg. De dichtheid van het aantal personen op het onderhavige bestemmingsplan is bepaald met PGS 1 deel 6. Gezien de toegelaten bebouwingshoogte en bebouwingspercentage van het oppervlak kan worden uitgegaan van een hoge dichtheid van 80 personen per ha die overdag aanwezig zijn. Voor de parkeerplaats is uitgegaan van een lage dichtheid van 10 personen per ha omdat personen hier maar zeer kortstondig aanwezig zijn. Dit leidt tot onderstaande groepsrisiconiveau.
Figuur 9: Groepsrisico ten gevolge van Texaco LPG tankstation)
Bovenstaande groepsrisiconiveau is de uitkomst (Berekening Texaco LPG, jan 2014 ODRN) van een berekening met de LPG rekentool waarbij de genoemde dichtheden zijn gebruikt. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. Ook is er geen toename van het risico ten opzichte van de huidige situatie.
Door het invloedsgebied van het LPG tankstation dat over het NTC terrein valt minder dicht te bebouwen kan het groepsrisico eventueel verder afnemen. Een andere maatregel om het groepsrisico te beperken is het saneren van het LPG tankstation. Hierdoor is een verdergaande verdichting op het terrein nabij het huidige LPG tankstation mogelijk. Vooralsnog worden deze maatregelen niet nodig geacht mede gezien het feit met de bestemmingen die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Overige maatregelen om de risico's te beperken
De bron (het LPG tankstation) verwijderen en de vergunning intrekken is een (kostbare) manier om het risico te reduceren. Dat geldt ook voor andere maatregelen die ingrijpen in de huidige vergunde capaciteit van het tankstation zoals het reduceren van de doorzet of anders. De LPG sector heeft daarnaast al diverse maatregelen doorgevoerd om het risico te reduceren. Dit heeft al geleidt tot een afname van het risico. In figuur 8 is dit aangegeven door de stippellijn (REVI 2004) zonder maatregelen en de rode lijn (REVI 2007) met maatregelen.
Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 4 maart 2014 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied. Gezien de bepekte wijzigingen wordt door de VRGZ verwezen naar de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen. Verder wordt aanbevolen de bedrijfshulpverlening van de bedrijven op de NTC campus te informeren over de bestaande risico's van gevaarlijke stoffen.
Waterstofopslag NXP
Het invloedsgebied van de waterstof opslag van NXP ligt over het bestemmingsplan van de Novio Tech Campus. De opslag van waterstof is van vitaal belang voor de bedrijfsvoering van NXP. In juli 2011 is door Tebodin een QRA opgesteld waarin zowel het PR als het GR is berekend. Figuur 10 geeft het groepsrisico weer van de bestaande situatie van deze opslag.
Figuur 10: Groepsrisico uit QRA 2011.
De medewerkers van NXP zijn destijds niet meegenomen in de berekening aangezien deze beschermd worden door Arbo regelgeving en dus niet meetellen bij de afweging van het groepsrisico voor de externe veiligheid. Nu het NTC terrein wordt 'afgesplitst' ontstaat er een terrein dat geen onderdeel meer is van de Bevi inrichting en dus wel dient mee te tellen bij de groepsrisico berekening. Figuur 11 geeft het groepsrisico weer van de nieuwe situatie (bijlage: Herberekening QRA NXP tbv NTC, ODRN jan 2014). Berekening waarbij zo'n 1000 nieuwe personen zijn gemodelleerd op het nieuwe bestemmingsplan.
Figuur 11: Toekomstige situatie groepsrisico NTC ten gevolge van H2 opslag NXP
Met het onderhavige bestemmingplan neemt het groepsrisico van de waterstof opslag dus toe doordat meer mensen buiten de Bevi inrichting werken die voorheen, in de oude situatie, allen binnen de Bevi inrichting werkten. Te zien is dat het groepsrisico bij meer dan 900 slachtoffers met een kans van bijna 1 op de miljard jaar een klein stukje over de oriëntatiewaarde gaat. Dit risico wordt als verwaarloosbaar gezien en derhalve wordt hier volstaan met een lichte verantwoording van het groepsrisico conform de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen.
Het groepsrisico zou nog verder beperkt kunnen worden door de bebouwingsdichtheid binnen de PR 10-9 contour te beperken. Dominant in deze zone is de aanwezigheid van 1000 personen (potentieel) bij 52 degrees. Dit is een bestaande situatie. De toename van het groepsrisico is ook vooral en resultante van een andere juridische context en niet van het feit dat meer mensen in het invloedsgebied gaan werken. De bebouwingsdichtheid in het vlak aansluitend aan 52 Degrees is al relatief laag. Door dit nog verder omlaag te brengen zal het groepsrisico dan ook niet veel afnemen.
Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 4 maart 2014 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied. Gezien de bepekte wijzigingen wordt door de VRGZ verwezen naar de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen. Verder wordt aanbevolen de bedrijfshulpverlening van de bedrijven op de NTC campus te informeren over de bestaande risico's van gevaarlijke stoffen.
Overige risco's van Bevi bedrijven
Over plangebied liggen ook nog de invloedsgebieden van de opslag van chemische stoffen van NXP (Fosfine, Chloor-waterstof, etc) en de opslag van TWO op Westkanaaldijk. Confrom de beleidsvisie externe veiligheid kan hier worden volstaan met onderstaande standaard verantwoording.
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert. Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.
Transportroutes
De spoorlijn Nijmegen - Den Bosch
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 20 meter van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch, en daarmee binnen het effectgebied (1500 meter) van deze spoorlijn. In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en ook in het ontwerp besluit externe veiligheid transportroutes is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Eerdere berekeningen van het groepsrisico uit 2009 (Externe veiligheid, Spooromgeving Nijmegen en Wijchen, AVIV 2009) laten zien dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden op veel plekken in Nijmegen. De berekening van destijds is echter uitgegaan van de aanwezigheid van wissels op een groot deel van het traject evenals de mogelijkheid dat een warme BLEVE op kan treden. Met de komst van het Basisnet is een warme BLEVE echter uitgesloten. De ODRN heeft daarom voor het plangebied een nieuwe berekening (bijlage; Rapport Berekening Spoor NTC, ODRN, jan 2014) gemaakt van het groepsrisico. In figuur 12 is het groepsrisiconiveau weergegeven. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet met meer dan 10% toe. Hierdoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (art 8 lid 2b, Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)). Deze beperkte verantwoording richt zich alleen op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Fig 12: Groepsrisico spoor Nijmegen Den Bosch ter hoogte van NTC.
Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid heeft op 4 maart 2014 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor het plangebied. Gezien de bepekte wijzigingen wordt door de VRGZ verwezen naar de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen. Verder wordt aanbevolen de bedrijfshulpverlening van de bedrijven op de NTC campus te informeren over de bestaande risico's van gevaarlijke stoffen.
Neerbosscheweg
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich binnen het invloedsgebied van de Neerbosscheweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag. De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter.
Het groepsrisico van de weg ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling ook niet of nauwelijks toenemen. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch. Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.
Cumulatie en domino effecten
Domino effecten zijn in het plangebied niet te verwachten gezien de grote afstand tussen de diverse risicobronnen. Van cumulatie is wel sprake. Diverse invloedsgebieden, zoals hiervoor beschreven, liggen over het plangebied. De overlap van de invloedsgebieden speelt zich af in het bereik van uitermate kleine kansen op een incident. Dit zal dus niet leiden tot een onverantwoorde toename van de risico's anders dan hierboven beschreven.
Voor wat betreft het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen aangezien beide PR 10-6 contouren (NXP en LPG) worden vastgelegd op de verbeelding met de beperking dat binnen de contour geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Ook het groepsrisiconiveau van de diverse risicobronnen wordt verantwoord geacht.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogeiijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied bekeken. Er kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen.
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar of bouwkundige voorzieningen eisen ter voorkoming van brandoverslag.
Er zijn bij diverse gebouwen op het NTC-terrein onvoldoende maatregelen genomen ter voorkoming van brandoverslag. Indien deze panden niet door bouwkundige maatregelen op vereist niveau gebracht worden, dan is borging van een bebouwingsvrije zone tussen de panden een andere mogelijkheid om het vereiste niveau van weerstand tegen brandoverslag te bereiken. In het bestemmingsplan is hierin voorzien in de regels, onder artikel 3.2.2 onder b.
Bluswatervoorziening
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur. In de huidige situatie wordt in het bluswater voorzien door het bluswaternet van NXP. In de toekomst zullen er alternatieve voorzieningen getroffen moeten worden, indien overige gebruikers van de NTC geen gebruik meer kunnen maken van de voorzieningen van NXP.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van brandweertoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de ontslultingswegen op het NTC terrein tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Doodlopende einden van de wegenstructuur op het terrein van NXP en/of NTC dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden of er dienen keervoorzieningen te zijn. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Op dit bedrijventerrein kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De gewenste high tech uitstraling is een belangrijke reden om de daken vergroend of voorzien van zonne-energiepanelen uit te voeren. Vergroenen van de daken heeft daarnaast positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het bedrijventerrein Winkelsteeg-Noord. Voor dit gebied zijn het "Waterplan Nijmegen (2001)" en het "Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016" relevant. En er is een Rioleringsplan uit 2004 t.b.v. de ombouw van gescheiden naar VGS-stelsel. Er vinden geen grote wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemmingsveranderingen. Op dit moment is het plangebied een bedrijventerrein van NXP (voorheen Philips), wat in zijn geheel verhard mocht worden volgens het oude bestemmingsplan. Op de nieuwe Novio Tech Campus (NTC) komt zowel ruimte voor gebouwen (health & High Tech sector), als parkeerterreinen en een fiets- en wandelverbinding vanaf het nieuwe station Goffert door het gebied heen. Het terrein beoogt een groene uitstraling te krijgen, wat betekent dat niet alles verhard gaat worden. Precieze inrichtingsplannen zijn er nog niet.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten westen en zuiden van het plangebied is een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel aanwezig, dat afwatert naar de watergangen aan de westzijde van het bedrijventerrein parallel aan het Maas-Waalkanaal. Deze watergangen lopen via Hatert door naar Malden, waar het water bij overbelasting van het systeem door het waterschap wordt verpompt naar het Maas-Waalkanaal middels een gemaal.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Wel bevindt zich een privaat grondwateronttrekkingspunt op het terrein (van NXP). Onder het NXP-terrein is sprake van grondwatervervuiling (zie paragraaf 3.3.1).
Het plangebied bevindt zich op 0,7 km van het Maas-Waalkanaal en 3,5 km van de Waal. De grondwaterstand wordt grotendeels beïnvloedt door de stabiele waterstand in het Maas-Waalkanaal die weer gestuurd wordt door de stuw bij Grave in de Maas. Gemeente Nijmegen heeft een meetpunt op 450 m van het kanaal en deze laat grondwaterstanden zien van 7,5 tot 8 m+NAP. Verwacht wordt dat de grondwaterstanden in het plangebied hier niet veel van zullen afwijken. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen de 11m (west) en 14 m +NAP (oost), zodat de grondwaterstand zich op 3,5 tot 6,0m onder maaiveld bevindt.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
Het plangebied is grotendeels privaat terrein. De gemeente is geen eigenaar en beheerder van het rioolstelsel. Wel heeft de gemeente tekeningen van het rioolstelsel ontvangen. Sinds de eerste aanleg van riolering op het terrein is vele jaren van alles aan elkaar geknoopt. De gemeente heeft daardoor onvoldoende inzicht in ligging en werking van het rioolstelsel.
Op drie plekken sluit de private riolering van het terrein aan op de openbare riolering. Aan de oost- en zuidzijde stromen afvalwater en hemelwater onder vrij verval naar het verbeterd gescheiden stelsel van het gebied Winkelsteeg noord. Proceswater stroomt via een behandelingsinstallatie onder vrij verval zonder verdere controle naar de riolering in de Gerstweg. In de oostelijke hoek van het gebied stroomt gemengd water onder vrij verval naar een aansluitpunt op het transportriool. In een deel van het terrein is ten gevolge van de sloop van een gebouw ook de riolering aangepast en/of verwijderd.
Buiten het private terrein wordt het meeste hemelwater afgevoerd via het verbeterd gescheiden rioolstelsel van de Gerstweg en de Sint Teunismolenweg. Er zijn twee koppelingen tussen het regenwater- en het vuilwaterriool waardoor het regenwater afvoert naar het rioolgemaal aan de Gerstweg. Bij forse regenval kunnen de regenwaterriolen op twee locaties overstorten naar de watergang parallel aan het Maas-Waalkanaal. Het afvalwater gaat naar het gemeentelijk rioolgemaal Gerstweg, dat het via een persleiding onder de Nieuwe Dukenburgseweg verpompt naar het gemengde hoofdtransportriool van Nijmegen. Dat hoofdtransportriool ligt aan de westzijde van de Neerbosscheweg en een klein deel ervan loopt aan de rand van het plangebied door het private terrein. Het hoofdtransportriool is beschermd en moet beschermd blijven. Het oostelijke deel van het plangebied is voorzien van een gemengd rioolstelsel dat onder vrij verval afvoert op het genoemde hoofdtransportriool in de Neerbosscheweg.
Volgens de lokale bouwverordening geldt een beschermingszone van 6 m aan weerszijden van het hoofdriool waar in principe geen bebouwing mag plaatsvinden. Het hoofdtransportriool en de beschermingszone worden op de plankaart weergegeven. Gedeeltelijke ontheffing kan mogelijk zijn onder de randvoorwaarde dat vervanging van het riool mogelijk blijft. Boven het hoofdtransportriool mag nooit gebouwd worden. In een ontheffing zal de gemeente Nijmegen de specifieke randvoorwaarden geven voor elk bouwproject in het bestemmingsplangebied. Verder moet er minimaal 1,4 m grond aanwezig blijven als gronddekking op de bovenkant van het riool.
De planontwikkelingen leiden tot aanpassing van de aanwezige terreinriolering. De huidige afvoerrichtingen van afvalwater op het NXP-terrein naar het rioolgemaal aan de Gerstweg en naar de Neerbosscheweg moeten gehandhaafd blijven. Zodra gebouwen gesloopt gaan worden en/of er nieuwe gebouwen komen dan moet de terreinriolering ook aangepast worden. De aanpassing van de rioleringssituatie op NXP-terrein en indien nodig de verandering van de afvoer van afvalwater uit het plangebied, moet worden uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan dat door de gemeente goedgekeurd moet zijn bij aanvraag van de omgevingsvergunning (Nota afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer, gemeenteraad, april 2013). In het Waterhuishoudkundig plan dient op basis van tekeningen, gegevens en onderzoeksresultaten over de riolering inzicht worden geboden in ligging en kwaliteit van het (aan te leggen) rioolstelsel.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om hemelwater op eigen perceel te verwerken op een verantwoorde manier. De gemeente staat conform de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' toe dat het verwerken van hemelwater op planniveau wordt opgelost. Alternatieve maatregelen in plaats van infiltratie kunnen toegestaan zijn en kunnen mogelijk een reducerend effect hebben op de omvang van de berging die voor hemelwater gemaakt moet worden. Voor plannen waarbij het hemelwater geïnfiltreerd kan worden, zoals in dit plangebied, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend ter toetsing. Het waterhuishoudkundige plan dient goedgekeurd te zijn als de omgevingsvergunning aangevraagd wordt.
Op dit moment is er nog onvoldoende inzicht in de oppervlaktes van de verhardingen en de wijziging daarvan in de toekomst. Op drie bouwvlakken in het gebied mag gebouwd worden. Hemelwater dat afstroomt van nieuwe verharde oppervlakken moet conform geldende regelgeving en beleid op eigen terrein verwerkt worden. De drie bouwvlakken omvatten in totaal een totaal verhard oppervlak van maximaal 14.604 m2. Wanneer de bouwvlakken volledig verhard worden, hoort daar bij de geldende regelgeving een te realiseren berging voor hemelwater van 146 m3 bij. Het daartoe benodigde groen is afhankelijk van de vormgeving van de voorzieningen maar past met een maximaal oppervlak van 590 m2 in het beschikbare groen.
Daarnaast wordt verwezen naar de algemene regels voor de infiltratie van hemelwater; criteria voor de infiltratieplicht van hemelwater zijn opgenomen in de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (zie http://www.waterbewust.nl/waterbeleid.html). De aanleg van de voorzieningen komt voor rekening van de projectontwikkelaar en de voorzieningen voor hemelwaterafvoer moeten voldoen aan technische eisen van de gemeente.
Het hemelwater binnen het plangebied wordt in principe ter plaatse geïnfiltreerd naar de bodem. Het kan zijn dat dit om milieu hygiënische (vanwege de grondwatervervuiling) of archeologische redenen niet mogelijk is. In dat geval wordt een afvoerstelsel ontworpen dat aansluit op een nabij gelegen hemelwaterriool. Bij afvoer van het water uit het plangebied geldt dat het waterschap aanvullende voorwaarden kan stellen aan waterkwantiteit en waterkwaliteit. De behandeling van hemelwater binnen het gebied of de afvoer daarvan wordt verder uitgewerkt in een waterhuishoudingsplan. In geval van afvoer uit het gebied dient het plan in overleg met Waterschap en gemeente Nijmegen te worden vastgesteld en goedgekeurd.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.
Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura 2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura 2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:
In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.
Om te bepalen of de Natuurbeschermingsweg aan de orde is, moet er een quick scan gedaan worden.
Uit de quick scan (Toetsing beschermde natuurwaarden project Knoop Winkelsteeg, 30 januari 2014) is gebleken dat dit bestemmingsplan niet van invloed is op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.
Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (Toetsing beschermde natuurwaarden project Knoop Winkelsteeg, 30 januari 2014). Uit dat onderzoek blijkt het volgende:
Broedende vogels
Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen daarom buiten het vogelbroedseizoen te starten of te worden uitgevoerd. Werkzaamheden kunnen in het broedseizoen worden uitgevoerd als een ter zake kundig ecoloog heeft vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.
Vleermuizen
In de gebouwen in het plangebied bevinden zich mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen. De Flora- en faunawet gaat uit van het voorzorgsbeginsel en stelt dat een overtreding van verbodsbepalingen met zekerheid moet kunnen worden uitgesloten. Uitsluitsel is alleen mogelijk op basis van voldoende en actuele gegevens. Wanneer negatieve effecten op soorten mogelijk zijn, en wanneer op basis van het oriënterend veldbezoek of actuele verspreidingsgegevens niet met zekerheid vast te stellen is of een soort aanwezig is, is daarom nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten noodzakelijk. Ook bij het aanvragen van een eventuele ontheffing of indienen van een mitigatieplan dient de aanwezigheid van de betreffende soort aangetoond te worden. Hierbij geldt een 'omgekeerde bewijslast waarbij de initiatiefnemer verantwoordelijkheid draagt. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk, omdat op dit moment niet kan worden uitgesloten of en welke effecten optreden. Afhankelijk van de uitkomsten van nader onderzoek naar vleermuizen is een ontheffing noodzakelijk. Een ontheffing is noodzakelijk als er verblijfplaatsen worden aangetroffen of als de opgaande begroeiing in het plangebied van essentieel belang blijkt voor vleermuizen die in de nabije omgeving van het plangebied een verblijfplaats hebben. Mitigerende/compenserende maatregelen bestaan doorgaans uit het inpassen van groenstructuren, het realiseren van alternatieve groenstructuren en/of het realiseren van alternatieve verblijfplaatsen in omliggende gebouwen voorafgaand aan de beoogde werkzaamheden. Aanvullend kunnen ook in de nieuwbouw vleermuisvoorzieningen worden ingebouwd. De inspanning die geleverd moet worden om effecten te voorkomen is afhankelijk van de soorten vleermuizen, aantallen vleermuizen en type verblijfplaatsen die worden aangetroffen.
Mitigatie/Compensatie en/of ontheffing
De jurisprudentie ten aanzien van te treffen maatregelen in het kader van de Flora- en faunawet is voortdurend aan veranderingen onderhevig. Zo kunnen inmiddels alleen maatregelen die gericht zijn op het geheel en vooraf voorkomen van effecten (en overtreding verbodsbepalingen) 'mitigatie' genoemd worden. Wanneer maatregelen gericht zijn op het wegnemen van aanvankelijk optredende effecten, dienen deze als 'compensatie' aangemerkt te worden. In dat geval is dus ook sprake van een overtreding van verbodsbepalingen (er is immers een al dan niet tijdelijk effect). Omdat bij compensatie een overtreding wordt gedaan is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of het laten goedkeuren van het mitigatieplan én het uitvoeren van de maatregelen van de ontheffing of het mitigatieplan dienen vóór aanvang van de werkzaamheden afgerond te zijn. Bij formele ontheffingsaanvragen dient rekening gehouden te worden met een proceduretijd die kan oplopen tot meerdere maanden. In de uitvoeringsfase moet een goedgekeurd mitigatieplan of een ontheffing daadwerkelijk in bezit zijn. Wel kunnen, los daarvan, de overige ruimtelijke vergunning- en planprocedures doorgang vinden. Ook bij mitigatieplannen verdient het de aanbeveling het mitigatieplan vooraf te laten goedkeuren door het Ministerie van EZ. Ook dit dient te gebeuren door het indienen van een ontheffingsaanvraag, waarbij de goedkeuring van de mitigerende maatregelen gegeven wordt in de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag.
Afhankelijk van de tijd tussen onderliggend onderzoek en de sloop van gebouwen en het verwijderen van bomen en struiken, kan een actualiserend of aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Met name bij het in onbruik raken van grond en/of bebouwing is de kans op (nieuw)vestiging van beschermde soorten aanwezig.
In het voorgenomen bestemmingsplan wordt geen bebouwing wegbestemd. Voor de bestemmingsplanprocedure is nader onderzoek naar vleermuizen dan ook niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is uitvoerbaar volgens de Flora- en faunawet.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
In de ambities voor dit terrein wordt veelvuldig aangegeven dat de groene uitstraling van het terrein de belangrijkste karakteristiek zal zijn. Met name de voetgangers- en verblijfsgebieden zullen voorzien worden van een groene en kenmerkende inrichting. Tussen FTD en Gebouw M komt een beeldbepalende boomstructuur. Het beeld van de campus moet vooral groen en open worden. Deze ambities zorgen ervoor dat de relatie met de omgeving zoals het Goffertpark en Jonkerbosch via het groen beter tot stand komen.
In het Groenplan De groene draad wordt voor dit gebied aangegeven dat de kansen benut moeten worden om de groene verbinding tussen de Goffert en het kanaal te versterken. Het voorgestelde groene assenkruis in de ambities voor het NTC terrein en het meer openbare karakter in de toekomst kunnen daar aan bij dragen.
De gemeente Nijmegen streeft naar meer biodiversiteit in de stad. We planten daarvoor specifieke plantensoorten aan. Ook dit terrein leent zich goed voor een zorgvuldige plantenkeuze waar niet alleen de uitstraling van het gebied baat bij heeft maar ook de vogels en bijen.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. Voor dit bestemmingsplan loopt de hoofdbomenstructuur langs de Neerbosscheweg en de Nieuwe Dukenburgseweg.
De ambitie om in dit gebied een karakteristieke boomstructuur aan te leggen past in de wens om de hoofdbomenstructuur uit te breiden. Op een aantal plekken op het terrein staan groepen bomen of losse bomen. Deze kunnen onderdeel gaan uitmaken van de nieuwe groenstructuur die daardoor al meteen een volwassen aanzien heeft wat de beeldkwaliteit ten goede komt. Daarvoor is onderzoek naar de kwaliteit en levensverwachting van deze bomen nodig.
Onderhavig bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij deze categorie is er hoofdzakelijk sprake van woonwijken die in de afgelopen 50 jaar tot stand zijn gekomen en moderne bedrijventerreinen en industriegebieden. In deze gebieden zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig. Bij ruimtelijke plannen zal daarom alleen gestreefd worden naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren.
In onderhavig bestemmingsplangebied zijn geen historische structuren aanwezig. Ook is er geen sprake van beschermde monumenten.
Het NXP-terrein is wel onderdeel van de cultuurgeschiedenis van Nijmegen, namelijk van het industriële verleden. In Nijmegen maakte de industrialisatie na de Tweede Wereldoorlog een ongekend grote ontwikkeling door. Gedwongen door de grote werkeloosheid en het industriebeleid van de rijksoverheid zette de gemeente Nijmegen de industrialisatiepolitiek voorop. In de jaren 1952-1958 vestigden zich bijna veertig nieuwe bedrijven in de stad, waaronder Philips. De uitvinding van de transistor in 1947 had voor een enorme revolutie op het gebied van communicatie veroorzaakt. De zeer sterke positie van Philips op de markt van radiobuizen werd bedreigd en Philips moest dus meedoen aan de verdere ontwikkeling van transistors. Philips besloot daarom snel een eigen halfgeleiderbedrijf te stichten, maar in Eindhoven was daar geen personeel voor beschikbaar en daarom kwam men in 1953 in Nijmegen terecht.
Het eerste hoofdgebouw van Philips in Nijmegen, ontworpen in 1953, staat nog op het terrein (Gerstweg 36). Dit hoofdgebouw is kenmerkend voor de Wederopbouwarchitectuur en heeft een representatief trappenhuis.
Gevolgen bestemmingsplan voor cultuurhistorische waarden
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanwijziging. Wel verdient het vanuit cultuurhistorisch oogpunt de aanbeveling enkele van de industriële gebouwen, met name het hoofdgebouw, te hergebruiken. Hiermee blijft het industriële verleden van het gebied zichtbaar. Verschillende herontwikkelde oude industriecomplexen, zoals bijvoorbeeld Strijp-S in Eindhoven, hebben uitgewezen dat hergebruik van oude gebouwen een meerwaarde zijn voor het gebied. Het hoofdgebouw is het oudste gebouw van het complex en heeft een representatief trappenhuis en kan hiermee de identiteit en de geschiedenis van het gebied herkenbaar houden.
Beleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd, nl. in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones met hun waardering zijn aangegeven.
Het gebied Nijmegen Goffert-De Winkelsteeg 4 ligt grotendeels in een zone van archeologisch belang (waarde 2 op de beleidskaart). Een deel is reeds dermate aantoonbaar verstoord dat hier geen archeologische waarden meer (kunnen) voorkomen. Dit is op de gemeentelijke beleidskaart aangeduid als waarde 0. Een klein deel in het zuidwesten valt onder de aanduiding onbekende archeologische waarde (waarde 1 op de archeologische beleidskaart).
Plangebied
Uit het gebied zelf zijn geen archeologische onderzoeken bekend, wel zijn er twee meldingen van vondsten bekend uit het noordelijk deel. De meest oostelijke betreft een grafveld uit de ijzertijd. Een begrenzing van dit grafveld is niet bekend. Wat meer westelijk zijn waarnemingen gedaan van Romeinse dakpannen en tufstenen. Dit kan wijzen of op bebouwing of op grafmonumenten. Beide kunnen voorkomen langs de Romeinse weg die hier geprojecteerd is en die de verbinding vormde tussen de Romeinse stedelijke nederzettingen in het centrum van Nijmegen en de (vermoedelijke) vicus in Wijchen. De aanwezigheid van de weg is de reden voor de waarde 2 op de beleidskaart.
Uit het gebied ten noordoosten van het kruispunt van de Graafseweg en de Neerbosscheweg is de vondst bekend van Canadees militair oorlogsgoed, mogelijk van een veldhospitaal. Dit lijkt te zijn gedumpt in een van de vele zandwinningskuilen die in de eerste helft va de twintigste eeuw in dit gebied zijn gegraven. Het is zeer wel mogelijk dat er ook op andere plaatsen in de directe omgeving (zoals binnen dit plangebied) dergelijke kuilen zo opgevuld zijn. Vondsten die verband houden met de bevrijding van Nijmegen, de periode dat Nijmegen frontstad was en de regio als uitvalsbasis diende voor het grote eindoffensief dat uiteindelijk de rest van Nederland bevrijdde, kunnen zeer belangwekkend zijn. In 2014 wordt de bevrijding van Nijmegen in het kader van het 70 jarige jubileum van Operatie Market Garden uitgebreid herdacht. In 2015 zal dit op nationaal niveau geschieden, in het kader van de algehele bevrijding van Nederland. Voorwerpen die als getuigenis kunnen dienen voor deze periode van strijd en bevrijding, zijn daarom mogelijk van grote waarde.
Ter hoogte van de ligging van het te bouwen station Goffert is archeologisch onderzoek uitgevoerd, door middel van proefsleuven. Daaruit is gebleken dat in het deel dat ten noorden van de Graafseweg en ten westen van de Neerbosscheweg ligt, geen archeologische waarden (meer) voorkomen. De verwachting in het rapport ten aanzien van de oostelijk gelegen delen is dat daar mogelijk nog wel intacte bodems, en daarmee de kans op archeologie aanwezig is. Het gebied ten zuiden van de Graafseweg is nog niet onderzocht. De Archeologische Begeleiding van een sanering in het zuidelijk deel, zal mogelijk informatie opleveren over de staat van het archeologisch bodemarchief aldaar. Dit deel van het plangebied Station Goffert overlapt met het hier beschreven plangebied.
Van delen van het terrein is inmiddels aannemelijk dat daar geen archeologie meer aanwezig is. Dit geldt met name voor het grote riool dat hier meters diep aangelegd is, en waarvoor een meters brede strook verstoord is. Van andere activiteiten, zoals de bouw en sloop van panden, is vooralsnog niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen voor het archeologisch bodemarchief zijn geweest.
In de directe omgeving van de Goffert-Winkelsteeg 4 is bij eerder archeologisch onderzoek een inheemse nederzetting met bijbehorend grafveld ontdekt. Van 1979-1980 werd door de afdeling Provinciaal-Romeinse Archeologie van de Radboud Universiteit Nijmegen een deel van het grafveld opgegraven en een paar jaar later een deel van de nederzetting. Het grafveld en de nederzetting dateren van de 1e eeuw tot het midden van de 3 e eeuw na Chr. Een tiental graven dateert uit de tweede helft van de Midden-IJzertijd en het begin van de Late IJzertijd.
Ten noordwesten van het gebied is binnen het voormalige Philips terrein een klein onderzoek uitgevoerd naar een boerderij uit de 15e/16e eeuw. De afstand met het plangebied bedraagt nog geen 100 m. Van dit onderzoek is geen rapport verschenen, wel is het als melding in Archis (de landelijke archeologie-database) opgenomen. De melding maakt gewag van een nog intact loopniveau uit die tijd: "Onder het Philipsgebouw BF heeft eertijds een boerderij gelegen. Grond is daarna opgehoogd. Sporen van de boerderij zijn in het landschap nog te herkennen aan de bomenrij ten noordoosten van gebouw BF, een wegbegrenzing, en verder overgebleven begroeiing. Een oude perenboom heeft voor de aan te leggen zuurbak moeten wijken. Bij de verdieping tot -2 meter onder maaiveld, gerekend van het straatnivo ten westen van de zuurbak, bleek het boerderij-loopnivo nog aanwezig". Dit laat zien dat lokaal archeologische resten aanwezig kunnen zijn, ondanks moderne bouw (en sloop-) activiteiten.
Conclusie
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988). Dit dient te gebeuren bij de minister van OCW, i.e. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.
Planmethodiek
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
In de bestemmingsplanregels komt de enkelvoudige bestemming Gemengd voor. Deze bestemming is opgenomen voor locaties waar meerdere hoofdfuncties zijn toegestaan. Binnen de genoemde bestemming kunnen te beschermen waarden, zoals archeologische waarden, voorkomen. Om deze waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen waarbij de te beschermen waarde voorrang krijgt op de reguliere gebruiksfunctie. In het bestemmingsplan Nijmegen Goffert-Winkelsteeg - 4 (NTC) komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Om deze waarden zo goed mogelijk te beschermen zijn de bouwmogelijkheden in de regels beperkt en is er een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn in het bestemmingsplan aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2012 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.
In het bestemmingsplan Nijmegen Goffert-Winkelsteeg - 4 (NTC) komen de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - zones wet milieubeheer', 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein' en ''veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen', bouwvlakken, de maatvoeringsaanduidingen voor bebouwingspercentage, goot- en bouwhoogte en figuren (zoals hartlijn leiding - riool) voor.
Bedrijf
De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor het gehele plangebied. De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor bedrijven in de life science & health- en/of de high tech sector tot en met categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen) met bijbehorende voorzieningen zoals technische installaties en proefopstellingen, maar ook voor synergiebedrijven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en ondersteunende bedrijven.
In deze bestemming zijn twee afwijkingsbevoegdheden opgenomen:
Leiding- Riool
Met deze dubbelbestemming zijn de hoofdriolen aangegeven. Rondom de riolen is een strook van 2 meter aangehouden. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien het belang van het riool hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. De gemeente is de beheerder van deze riolen.
Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebied van archeologisch belang). Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd, tenzij aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. In de dubbelbestemming is een aanlegvergunningenstelsel en zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Beeldende kunst
Bij de algemene regels is een regeling opgenomen ten behoeve van beeldende kunst. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
(Bouw)werken ten algemenen nutte
Overige nutsbedrijven (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations) met een inhoud van minder dan 50 m3 zijn niet opgenomen op de plankaart. Deze nutsbedrijven zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Op basis van de algemene bouwregel "(Bouw)werken ten algemene nutte" zijn tevens straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. binnen alle bestemmingen toegestaan. Op grond van de begripsbepaling van straatmeubilair behoren dan ook bijvoorbeeld beeldende kunst, speelvoorzieningen, afvalinzamelsystemen en reclameobjecten tot de mogelijkheden.
Ondergronds bouwen
Bij deze algemene regel staan de regels voor ondergronds bouwen aangegeven. Bij alle bestemmingen is ondergronds bouwen toegestaan, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen onverkort van toepassingen blijven. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan.
Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.
milieuzone - zones wet milieubeheer
Binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer' zijn kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet toegestaan.
overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein
Een terrein waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn nieuwe zeer kwetsbaar objecten niet toegestaan.
In de grondexploitatie Knoop Winkelsteeg zijn de kosten en opbrengsten van de realisatie van het bestemmingsplan opgenomen. De grondexploitatie is sluitend.
De ontwikkeling en realisatie van de plandelen van de betrokken private partijen vindt voor eigen rekening en risico van die partijen plaats. Gemeente en deze partijen hebben in 2012 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. De bestemmingswijziging is financieel-economisch uitvoerbaar.
Via de samenwerkingsovereenkomst is gemeentelijk kostenverhaal verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Voor dit bestemmingsplan is op 29 januari 2014 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeftt gedurende 6 weken ter visie gelegen. Binnen deze termijn
is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". Tegen het ontwerp bestemmingsplan is 1 zienswijze ingediend. De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijze
Gedurende de termijn van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is er één zienswijze van Liander ingekomen. De inhoud van de zienswijze luidt als volgt:
Het gasdrukmeet- en regelstation in het plangebied is een type B inrichting in de zin van de Wet milieubeer. Op dit station zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) van toepassing.
In het ontwerpplan zijn aan de gronden waarop het gasdrukmeet- en regelstation is gevestigd de (dubbel)bestemmingen "Gemengd" en "Waarde - Archeologie 2" toegekend. Binnen de bovengenoemde bestemmingen is niet duidelijk toegelicht of de functie nutsvoorzieningen is toegestaan.
Gelet op de ruimtelijke uitstraling van het station, zie de veiligheidsafstanden in artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit die gelden voor een kaststation, willen wij u vragen het gasdrukmeet-en regelstation binnen de bovengenoemde bestemmingen te koppelen aan de functieaanduiding `nutsvoorziening' op de verbeelding en de daarbij behorende veiligheidscontour (Barim - zone). Door deze wijze van bestemmen is de aanwezigheid van het gasdrukmeet- en regelstation voor derden zichtbaar en wordt beter geborgd dat de veiligheidsafstanden ten opzichte van respectievelijk kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten nu en in de toekomst in acht worden genomen.
Wij verzoeken het college het ontwerp zodanig aan te passen dat tegemoet wordt gekomen aan het hierboven beschreven voorstel. Wij zijn graag bereid om deze zienswijze mondeling nader toe te lichten en met u mee te denken.
Aanpassingen naar aanleiding van de zienswijze:
Naar aanleiding van de zienswijze van Liander is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:
Ambtelijke aanpassingen:
De Provincie Gelderland heeft in haar brief van 16 mei 2014 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. De provinciale afdelingen geven aan dat zij in een vroeg stadium zijn betrokken bij het planproces. Dit heeft ertoe geleid dat er nu een bestemmingsplan voorligt waar de provinciale afdelingen zich goed in kunnen vinden.
Het waterschap Rivierenland heeft in haar brief van 15 juli 2014 in het kader van artikel 3.1.1 Bro overleg een reactie gegeven. Het waterschap aadviseert positief over het bestemmingsplan, mits de volgende opmerkingen op een juiste wijze worden verwerkt:
Met de herontwikkeling van het bedrijventerrein kan de verharding binnen het gebied toenemen, hetgeen resulteert in extra afvoer van hemelwater. Bij een toename van de verharding groter dan 500 m2 dient compenserende waterberging aangelegd te worden.
In de waterparagraaf van de Toelichting bij het bestemmingsplan is onvoldoende duidelijk aangegeven hoe in de toekomstige situatie wordt omgegaan met het vuil- en hemelwater. Onduidelijk is hoeveel de verharding toeneemt. Daamaast is de uitwerking van de eventueel benodigde watercompensatie nog te summier.
Wij verzoeken u het toekomstige watersysteem op de volgende punten verder uit te werken:
Uit de Toelichting van het bestemmingsplan moet blijken dat dit haalbaar is. Een nadere uitwerking kan dan, zoals voorgesteld, plaatsvinden in een waterhuishoudkundig plan.
Reactie gemeente Nijmegen
Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting bij het bestemmingsplan onder paragraaf 3.4.