Plan: | Nijmegen West - 6 (Boksdoornstraat naast nummer 10) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP11006-VG01 |
Met het plan wordt beoogd om op het perceel Boksdoornstraat naast nummer 10 een woongebouw met een drietal appartementen te realiseren.
Het plangebied is gelegen aan de Boksdoornstraat in de wijk Heseveld in het westen van Nijmegen. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de percelen aan de Wolfskuilseweg en aan de westzijde door het perceel Boksdoornstraat 10. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een bedrijventerrein waar momenteel het transportbedrijf Cornelissen is gevestigd en aan de zuidzijde wordt de grens gevormd door de Boksdoornstraat.
De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Neerbosch, Sectie H, nummers 1812, 5375 en 5376. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 650m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1: ligging plangebied in directe omgeving
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen West. Dit bestemmingsplan is door de raad op 23 oktober 2013 vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat de ontwikkeling deels is gelegen in de bestemming Gemengd (=bestemd voor wonen, bedrijven, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen) en aan de voorzijde in de bestemming Wonen. In beide bestemmingen is ter plaatse van het nieuw te bouwen appartementencomplex geen bouwvlak opgenomen. Het bouwen van een appartementencomplex buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving.Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het onderhavige perceel is gelegen in de vroeg-naoorlogse wijk Heseveld. De wijk kent een rationele verkaveling met woonvelden waarbinnen verschillende verkavelingstypen bestaan. Het onderhavige perceel is gelegen in een woonveld / bouwblok met een mix aan functies en bebouwingstypen. In tegenstelling tot de omliggende woonvelden, kent dit veld geen heldere bebouwingsstructuur. Naast de kleine woningen uit de wederopbouwperiode vinden we hier ook een bonte verzameling aan bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en garageboxen. Veel van deze gebouwen staan achterop de (diepe) percelen of centraal op een binnenterrein. De invloed op het straatbeeld is hierdoor beperkt gebleven; de Boksdoornstraat heeft nog een enigszins rustig karakter.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van een klein appartementengebouw met een drietal appartementen. Het betreft een volume met een duidelijke hoofdvorm met een plat dak. Het geheel is haaks op de weg gepositioneerd en beslaat een groot gedeelte van de lengte van het perceel. Achter het gebouw wordt een kleine buitenplaats met een vijftal parkeerplaatsen voorzien. Het gebouw wordt in lijn geplaatst met de naastgelegen woningen. Aan de noordoostzijde is enige afstand tot de perceelsgrens gerespecteerd.
De voorgestelde bouwmassa is iets forser dan de gangbare woningen in deze woonwijk, maar op deze plek is dit op zijn plaats. Binnen dit bouwblok bevinden zich namelijk verschillende bouwmassa's met enige omvang. Daarnaast is er ter plaatse voldoende ruimte om een woongebouw van deze omvang een plek te geven. Bij de uitwerking van dit bouwplan is dan ook aandacht geweest voor de ruimte rond het gebouw. Er is aandacht geweest voor de afstand tot de verschillende erfgrenzen en de plaatsing van gevelopeningen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is deze ontwikkeling wenselijk.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” ( in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan . Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Het plan voorziet in minder dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt en voorziet in een lokale behoefte. De in het plan voorziene ontwikkeling kan daarmee niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015; geconsolideerd op 10 juli 2017) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsvisie relevant.
Het plangebied is gelegen in het structuurvisiegebied Molenbiotopen. De provincie en haar partners streven samen naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De ambitie van de provincie is dat de omgeving van de molens zodanig ingericht wordt dat de molens kunnen blijven draaien. Dit is een randvoorwaarde. De provincie beschermt de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. De provincie zorgt voor een adequate ruimtelijke regeling in de Omgevingsverordening.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In relatie tot de beoogde ontwikkeling in het plangebied is het volgende beleid uit deze Omgevingsverordening relevant:
Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak Molenbiotoop van de De Witte Molen / Looimolen aan de Looimolenweg 17 te NIjmegen. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
Afbeelding 2: uitsnede omgevingsverordening Gelderland (juni 2017), kaart erfgoed, besluit-subvlak Molenbiotopen, het plangebied is gelegen bij de blauwe marker.
De afstand van het plangebied tot De Witte Molen is 370meter. De Witte Molen is een windmolen van het type ronde stenen stellingmolen met een vlucht van 25,60 meter. De belt- of stellinghoogte is 6,00meter.
Op de website van de Vereniging tot behoud van molens in Nederland ("De Hollandsche Molen") (www.molens.nl) zijn relevante molengegevens opgenomen waaronder een formule waarmee de hoogte kan worden berekend die een obstakel mag hebben op een bepaalde afstand van een molen, zonder te veel windbelemmering te veroorzaken. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels, tenzij de molen op een belt, berg of stelling is gesitueerd. In dat geval mag het betreffende obstakel niet hoger zijn dan de belt, berg of stelling. Vanaf 100 meter geldt een oplopende lijn die met de volgende formule te bepalen is: Hx = X / n+ (c*z).
H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.
c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)
In de biotoopformule wordt de mogelijkheid gegeven om, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving, een waarde voor de constante n in te vullen. Hoe hoger de ruwheid van de omgeving, hoe lager de waarde die hiervoor dient te worden ingevuld. De drie ruwheidscategorieën zijn als volgt.
Toetsing aan formule
Het omringende gebied kan worden beschouwd als gesloten gebied (n = 50). De molen heeft een vlucht van 25,60meter en bevindt zich op een stelling van 6,0meter hoog. De askophoogte 'z' is dan 12,80meter (=helft vlucht) + 6,00meter (=hoogte stelling) = 18,80meter.
Met deze gegevens wordt de formule gevuld en dan blikt het volgende: Hx = 370 / 50 + (0,2*18,80 (=3,76)) = 11,16.
De maximaal toelaatbare hoogte in het plangbied is 11,16meter. Het bestemmingsplan staat een maximale bouwhoogte toe van 10,0meter. Het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een beperking van het functioneren van 'De Witte Molen'.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
De structuurvisie Nijmegen 2013 bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en geeft de keuzes weer die de gemeente Nijmegen maakt in het ruimtelijk beleid. Met de Structuurvisie wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke ambities, die zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma. De Structuurvisie kent een planhorizon van 10 jaar.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.
Woonbeleid
Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020 "Samen werken aan goed wonen". Bewoners binden in een ongedeelde stad is de constante in ons woonbeleid. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde.
We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen.
In het Coalitieakkoord en de Woonvisie is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudender beleid gevoerd. Nieuwe woningbouwontwikkelingen in de rest van de stad worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente. Het leidende criterium is dat ontwikkelingen in de bestaande stad een duidelijke meerwaarde moeten hebben voor de wijk.
Het plan
Het plan voorziet in de bouw van drie appartementen aan de Boksdoornstraat. Het gaat hierbij om zelfstandige woonruimtes. De locatie heeft op dit moment al de bestemming wonen en gemengd. Het toevoegen van drie appartementen past binnen de typologie van deze bestemmingen. Het gebruik in strijd met het bestemmingsplan voorziet alleen in het feit dat de bebouwing van het appartementenblok buiten het bouwvlak komt te liggen.
Het plan is een toevoeging voor het woonmilieu van de wijk Heseveld. Het toevoegen van drie appartementen geeft ruimte aan een mix van verschillende woningtypen. En is geschikt voor de doelgroep jongeren en starters. De appartementen worden voorzien in de sociale huur (tot €710,- per maand). Daarnaast is het terrein nu onbebouwd. Het toevoegen van woningbouw komt de leefbaarheid ten goede. Deze toevoeging van drie appartementen heeft dan ook een meerwaarde voor de wijk.
In deze ruimtelijke verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang. Tevens wordt getoetst of nieuwe woonfuncties de bedrijvigheid in de omgeving niet onnodig belemmeren. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Het plangebied ligt aangrenzend aan een bedrijventerrein waar momenteel het transportbedrijf Cornelissen is gevestigd. Dit bedrijf aan de Wolfkuilseweg 117 is in het huidige bestemmingsplan geclassificeerd als categorie 3.2 bedrijf met SBI code 6024.2 "Goederenbedrijf met oppervlakte groter dan 1000 m2 ". Hiervoor geldt een richtwaarde van 100 meter voor geluid ten opzichte van een woongebied. De werkelijke afstand ligt tussen de 5 en 6 meter. De VNG brochure is echter niet van toepassing als het gaat om een bestaande legale situatie. Omdat er nog geen sprake is van een bouwvlak welke met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is de vraag of er sprake is van een bestaande legale situatie. Wonen was in de beoogde bestemming wel al mogelijk en dus ook het plaatsen van een zorgwoning in de achtertuin.
Het zittende bedrijf Cornelissen wordt niet beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden door de nieuwe ontwikkeling omdat er in de bestaande situatie al diverse woningen op nog kortere afstand liggen van het bedrijf. De woning aan de Klimopstraat 58 ligt bijvoorbeeld dichterbij dan de geplande appartementen. De vraag is echter ook of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoewel de situatie dus niet geheel nieuw is dient wel getoetst te worden of sprake is van goede ruimtelijke ordening en dus een aanvaardbaar woon en leefklimaat. Hiervoor is door de db/a consultants v.o.f. een akoestisch rapport opgesteld (28-09-2017, AR 10.442/2), zie Bijlage 1. Uit het rapport blijkt dat het bedrijf aan de normen uit het activiteitenbesluit kan blijven voldoen met de beoogde ontwikkeling. Hierdoor kan dus ook een voldoende woon- en leefklimaat in en om de nieuwe appartementen worden gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit de milieuzonering is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied waar de nieuw te bouwen appartementen komen te staan ligt aan de Boksdoornstraat. De Boksdoornstraat is een weg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegen met een 30 km/uur regime geen onderzoekszone en zijn ze daarom niet onderzoeksplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening hoeft deze weg ook niet te worden onderzocht, vanwege de geringe verkeersintensiteit is de Boksdoornstraat akoestisch niet relevant. Ten oosten van het plan ligt één weg, Wolfskuilseweg, met een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur. Voor deze weg betreft de onderzoekszone volgens de Wet geluidhinder 200 meter. Echter hoeft de Wolfskuilseweg niet te worden onderzocht omdat deze akoestisch niet relevant is. De nieuw te bouwen appartementen liggen namelijk op een afstand van meer dan 50 meter van de Wolfskuilseweg en de reeds aanwezige bebouwing tussen het plan en de Wolfskuilseweg zorgt voor afscherming. De geluidsbelasting komt hierdoor niet boven de voorkeurswaarde van 48 dB uit. Volgens de Wet geluidhinder hoeven daarom géén procedures gevolgd te worden.
Conclusie
Vanuit geluid bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling
In het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' van 20 juni 2012 is opgenomen dat categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.
Uit Bijlage 3A.2 van de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (Luchtkwaliteitseisen)' van 22 maart 2013 blijkt dat een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval 'niet in betekende mate' is, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in 1 woongebouw met 3 appartementen. Deze nieuwe woningbouwlocatie is daarmee 'niet in betekende mate'.
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplangebied.
De Waal, het Maas-Waalkanaal en bedrijven met risico's liggen op te grote afstand om enig risico te kunnen veroorzaken.
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. De PR contour van de genoemde risicobronnen blijft ver van de voorgenomen ontwikkeling en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Het plangebied ligt op ongeveer 500 meter van het spoor Nijmegen-Den Bosch. Op meer dan 200 meter afstand van het spoor is er alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch ongevalsscenario mogelijk welke tot over het plangebied reikt. Tevens is er sprake van de toevoeging van slechts 3 appartementen en is er dus geen meetbare toename van het groepsrisico. Het groepsrisico is daarom op een standaard wijze verantwoord in de beleidsvisie van februari 2014 (Beleidsvisie Externe Veiligheid Nijmegen, 2014 pagina 33), zie Bijlage 2.
Conclusie
Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen met betrekking tot de situering. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat het pand in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuige is te bereiken. Daarbij is de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van het gebouw van belang. Deze toegang moet tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen te zijn en er dient een opstelplaats voor de brandweer te zijn (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012). Doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien dit onmogelijk is dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden.
Wij zien geen beperkingen ten aanzien van de bereikbaarheid.
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur.
De situatie qua bluswatervoorziening op deze locatie voldoet aan deze vereisten.
De conclusie luidt dat er vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid geen beperkingen bestaan ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:
Verkennend bodemonderzoek en Aanvullend bodemonderzoek Wolfkuilseweg 99- 101 te Nijmegen, Projectnummer 11103ao.144, 17 mei 2011, zie Bijlage 3 en Bijlage 4.
Uit het bodemonderzoek blijkt:
Mogelijk is er een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig en dit dient nader onderzocht te worden. De initiatiefnemer dient dit nader bodemonderzoek te doen of kan meteen een BUS melding doen vooraf aan de bodemsanering. Na sanering, verwachten we geen maatschappelijke en financiële belemmeringen meer ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Heseveld. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), het gemeentelijk rioleringsplan 2017 t/m 2023 en de nota afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dit is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Boksdoornstraat. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het perceel bevindt zich een oppervlakkige bodemverontreiniging. Na verwijdering van de oppervlakkige bodemverontreiniging die zich in de bovenste halve meter bevindt, is er geen belemmering voor de infiltratie van hemelwater in de bodem meer. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden.
Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan ingediend te worden.
De Wet Natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De doelstelling van de Wet Natuurbescherming is het beschermen en ontwikkelen van de intrinsieke waarde van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit en tegelijkertijd het doelmatig beheren en gebruiken van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies.
Binnen de nieuwe wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. In de nieuwe wet moet deze vergunning aangevraagd worden bij de provincie. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
Conclusie
Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten. Het plangebied ligt ook niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
De soortenbescherming uit hoofdstuk 3 van de nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora en faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet Natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden. Deze ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een dwingende reden van openbaar belang of dat het gaat om een ruimtelijke inrichting.
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Voor alle nieuwe ontwikkelingen moet een quick scan flora en fauna uitgevoerd worden. Uit de quickscan Flora en Fauna Boksdoornstraat (ong.) van 11 augustus 2017, zie Bijlage 5, blijkt het volgende:
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de herziening van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door het groen buiten het broedseizoen te verwijderen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht.
Ten aanzien van beschermde gebieden en/of beschermde houtopstanden worden geen bezwaren verwacht.
Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de hoofdbomenstructuur in stand gehouden.
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Monumentenverordening
De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed
De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Nijmegen Zuid staan op de aandachtslijst.
Nota Cultureel Erfgoed
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Afbeelding 3: Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met de ligging van het plangebied
Het betreffende plangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is van:
Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de historische en/of ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen, en terreinen en gebieden met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en die een belangrijk onderdeel vormen van de historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.
Bij cultuurhistorisch waardevolle zones gaat het om bebouwingslinten die zich geleidelijk hebben ontwikkeld langs historische uitvalswegen, landwegen en enkele nieuw aangelegde straten. Nog bestaande historische bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar.
Bij cultuurhistorisch waardevolle gebieden gaat het om gebieden die van belang zijn vanwege de duidelijk aanwezige gebiedskarakteristiek, de gave stedenbouwkundige en/of landschappelijke structuren en een hoge dichtheid aan waardevolle (beschermde) gebouwen en groenelementen. In deze gebieden bestaat een samenhang tussen één of meerdere van de volgende aspecten:
Het plangebied beslaat het achterste deel van drie langgerekte percelen die op de Wolfskuilseweg zijn georiënteerd en wordt ontsloten via de Boksdoornstraat, een dwarsstraat van de Wolfskuilseweg. De Wolfskuilseweg is een historische weg waaraan ter hoogte van het plangebied aan het begin van de 19de eeuw een bebouwingscluster is ontstaan. Gedurende de 20ste eeuw groeit de bebouwing aaneen tot een gevarieerd lint met individueel gebouwde woningen en boerderijen uit verschillende perioden.
Afbeelding 4: De Wolfskuilseweg (groen) op de kaart van Tranchot en Von Muffling uit 1820. Zichtbaar is de bebouwingscluster ter hoogte van het plangebied (oranje ster). Op de voorgrond de Graafseweg (blauw)
Terwijl direct na WOII de omgeving met nieuwe woonwijken wordt bebouwd blijven de langgerekte tuinderijen aan de zuidzijde van de Wolfskuilseweg tot ca. 1970 bestaan. Het gebied ten zuiden van de Wolfskuilseweg houdt daardoor nog lang een agrarisch karakter. Geleidelijk verdwijnen de agrarische gronden en maken plaats voor bedrijven en woningbouw. Met de aanleg van de Boksdoornstraat en vooral met de bouw in 1980 van een aantal woningen direct ten zuiden van het plangebied veranderen de ruimtelijke structuur en het karakter van het gebied ingrijpend. Slechts de parcelering in het plangebied herinnert aan de ontwikkeling en de agrarische geschiedenis van het gebied.
Afbeelding 5: Uitsnede van een luchtfoto uit 1949 met daarop de wijk Wolfskuil richting Noorden. Op de voorgrond het historisch gegroeide lint van de Wolfskuilseweg. Haaks hierop gericht de langgerekte percelen met diepe tuinderijen achter de bebouwing. Het plangebied is met een rode ster aangegeven. (Foto: uitsnede uit KLM Aerocarto 1949 Fotocollectie RAN)
Afbeelding 6: Het plangebied in 2017: op de voorgrond de Boksdoornstraat met daaraan woningen uit 1980, direct boven het plangebied een transportbedrijf.
De beoogde bestemmingsplanwijziging laat de bouw van een appartementencomplex met 3 woonlagen toe. De historische parcelering wordt hierbij doorbroken. Wat betreft bouwmassa wijkt het appartementenblok bovendien af van de bebouwing in de directe omgeving waar tot nu toe grondgebonden woningen met hellende daken zijn gebouwd.
In de directe omgeving is echter al zo veel gewijzigd dat er in het plangebied nauwelijks meer sprake is van zichtbare cultuurhistorische waarden. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanwijziging
Het archeologiebeleid is op 30 januari 2013 vastgesteld (Nota nieuw beleid Archeologie) en vervolgens opgenomen in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15 mei 2013). In beide nota's is de Archeologisch Beleidskaart opgenomen. De beleidskaart kent vijf verschillende waarden, die met kleuren worden aangegeven. Aan de verschillende waarden is een archeologische maatregel gekoppeld. De beleidskaart legt de stand van kennis vast en vormt dus altijd een momentopname. Door nieuw onderzoek en uitwerking van oude onderzoeksgegevens zullen steeds nieuwe inzichten worden verkregen, wat ertoe kan leiden dat de begrenzing van de terreinen ruimer of beperkter wordt of zelfs terreinen van de kaart verdwijnen. Een regelmatige bijstelling van de archeologische beleidskaart is dan ook noodzakelijk. Onderstaand is de beleidskaart opgenomen zoals deze ook is vertaald in het facetbestemmingsplan Archeologie (versie 1.2.2).
Afbeelding 7: Archeologische beleidskaart Gemeente Nijmegen, versie 1.2.2
Via de erfgoedverordening zullen nadere regels gesteld worden aan de uitvoering van archeologisch onderzoek en het toezicht daarop.
Het plangebied kent de archeologische waarde 2 (terreinen met een hoge archeologische verwachting). De terreinen onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft het gebied ten zuiden van de Waal, met name de vermoedelijke tracés van verschillende Romeinse wegen.
In gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt de archeologische dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 100 m2, een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de Boksdoornstraat en wordt voor het gemotoriseerd verkeer via deze weg ontsloten. Betreffende weg functioneert als erftoegangsweg.
Langzaam verkeer
Het plangebied kan vanuit Boksdoornstraat ontsloten worden door fiets en voetganger.
Openbaar vervoer
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Molenweg of de Graafseweg. Deze bevinden zich op ca. 300 á 400 meter loopafstand, ter hoogte van het kruispunt Molenweg - Wolfkuilseweg of Graafseweg - Wolfkuilseweg
Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "schil/ overloopgebied".
Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Verkeerstoename
De verkeerstoename is niet significant.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen West - 6 (Boksdoornstraat naast nummer 10) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Tuin
De bestemming Tuin is opgenomen voor de tuinen en groenvoorzieningen, gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, luifels en balkons en voor wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 8.1).
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen, overkappingen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt de archeologische dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 100 m2, een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
Voor het vereiste van economische uitvoerbaarheid moeten twee aspecten worden nagegaan. Ten eerste moet de vraag beantwoord worden of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Het antwoord op deze vraag is ja. De ontwikkelaar heeft in zijn begroting van de komende jaren budget gereserveerd om deze ontwikkeling voor eigen rekening mogelijk te maken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de grond(en) reeds in bezit zijn van de ontwikkelaar.
Ten tweede moet overwogen worden of bij vaststelling van het bestemmingsplan tevens een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen, wanneer in dat plan gronden zijn aangewezen waarop een (bij wet omschreven) bouwplan is voorgenomen (artikel 6.12, lid 1 Wro).
In de onderhavige situatie wordt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee wordt - voor wat betreft het aspect exploitatieplan - voldaan aan het bepaalde in de Wro.
Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is op 18 oktober 2017 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken (van 7 december 2017 tot en met 17 januari 2018) ter visie gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant".
In deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota 'Nijmegen West - 6 (Boksdoornstraat naast nummer 10' zijn de ingekomen zienswijzen opgenomen en voorzien van een gemeentelijke reactie. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen niet gewijzigd.
Op 30 mei 2017 heeft het Waterschap aangegeven dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Het ontwerpbestemmingsplan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan het waterschap.
Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.
Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak Molenbiotoop van de De Witte Molen / Looimolen aan de Looimolenweg 17 te Nijmegen. Het plan is conform de brief en de Wro-agenda een provinciale verantwoordelijkheid. Derhalve is vooroverleg gevoerd met de Provincie Gelderland.
De Provincie Gelderland heeft per mail van 27 oktober 2017 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van de onderstaande provinciale belangen. Het advies luidt als volgt:
Het provinciaal belang is goed verwerkt. De gemeente heeft de molenbiotoop heel goed bekeken en helder onderbouwd. De rekenmethodiek is prima en de beredenering dat het bestemmingsplan niet leidt tot een beperking van het functioneren van "De Witte Molen" is juist.
De provincie is akkoord met de conclusie van de gemeente dat de ontwikkeling van het
appartementengebouw niet in strijd is met het provinciaal beleid omdat het functioneren van
de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.