direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen West - 2 (Rosa de Limastraat, Talent Centraal)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP11002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Reeds in 2008 werd geconcludeerd dat het in Nijmegen ontbrak aan adequate accommodaties voor het beoefenen van judo en turnen. Het ging hierbij zowel om breedte alsook om topsportbeoefening. De Stichting Top Judo Nijmegen had op dat moment geen accommodatie meer ter beschikking. De turnsport (De Hazenkamp) had zich inmiddels zover doorontwikkeld dat haar huidige accommodatie aan de Ploegstraat te klein werd. Ook voldeed laatstgenoemde niet meer aan de aan deze sport gestelde eisen. In zowel kwantitatief alsook kwalitatief opzicht was er dus onvoldoende accommodatie beschikbaar. De behoefte aan dit soort accommodatie vormde één van de aanleidingen voor de ontwikkeling van het zogenaamde Topsport en Innovatie Park (TIP) gelegen in (de omgeving van) het Goffertstadion.

In 2012 werd, vanwege de financiële risico's, besloten het TIP project niet ten uitvoer te brengen. In de besluitvorming hierover werd door de gemeenteraad opdracht gegeven om een alternatief scenario te ontwikkelen voor o.a. judo en turnen, het ontbrak de betreffende takken van sport immers nog steeds aan een adequate voorziening. In de uitwerking van deze opdracht is gekozen voor de ontwikkeling van een (geclusterde) accommodatie waarin talentvolle breedte- en topsporters van judo en turnen zich kunnen ontwikkelen; Talent Centraal (TCN) op sportpark De Dennen (aan de Dennenstraat/Rosa de Limastraat).

In deze nieuwe accommodatie zal ook een innovatielab talentontwikkeling, een loket van Topsport Gelderland en een Sportmedisch Centrum worden ondergebracht.

In deze toelichting moet worden aangetoond dat de bouw van de sportaccommodatie op sportpark De Dennen geen strijdigheid oplevert met het (sectorale) beleid en wetgeving. Als dat wel het geval is, moet worden onderzocht in hoeverre die strijdigheid kan worden opgeheven met een ontheffing en/of op een andere wijze kan worden gecompenseerd. Indien de strijdigheid niet kan worden opgeheven en/of gecompenseerd, moet worden onderzocht in hoeverre er zwaarwegende belangen zijn om de ontwikkeling uiteindelijk wel of niet door te zetten. In deze toelichting wordt verslag gedaan van de verrichte onderzoeken.

1.2 Beschrijving Ontwikkeling

De sportclubs brengen hun activiteiten onder in een gezamenlijke accommodatie. De sportclubs hebben hun eigen faciliteiten maar delen ook voorzieningen in het gebouw. Deze accommodatie bevat in ieder geval de volgende functies:

- een (centrale) turnhal; - ruimten voor dans; - een hal voor judo; - ruimte voor onderzoek en innovatie; - tribune (300 zitplaatsen) bij de turnhal; - kleedruimten (+ aparte kleedruimten voor scheidsrechter); - sportmedische ruimte; - kantoorruimte; - kantine; - berging;

De accommodatie moet voldoende ruimte bevatten om de activiteiten van de sportclubs en het Sportmedisch Centrum te faciliteren (trainingen, wedstrijden, toernooien, horeca, vergaderruimte). Belangrijk is dat de accommodatie ook toekomstig bestendig is. Dit betekent dat ruimten flexibel kunnen worden ingezet en dat geanticipeerd kan worden op wijzigingen in sportbehoeften. Daarnaast moet er op het terrein voldoende ruimte overblijven voor parkeren (sporters en bezoekers).

De accommodatie TCN wordt gesitueerd in de zuidwesthoek van sportpark De Dennen, grenzend aan de Neerbosscheweg en de Rosa de Limastraat, tot aan de (woon)bebouwing aan de Dennenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11002-VG01_0001.png"

schets sportaccommodatie

1.3 Planologisch regime

Op het gebied is thans van toepassing het bestemmingsplan Nijmegen West. In dit bestemmingsplan zijn de sportvelden bestemd voor Sport met bijbehorende voorzieningen. Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend voorzieningen ten behoeve van de sportuitoefening zoals sport- en speelvelden, speelgelegenheden, kleedruimten, kantine, afrasteringen, lichtmasten, alsmede bijbehorende groenvoorzieningen en waterpartijen, toegestaan. De bouw van TCN is niet voorzien in het vigerende plan. Hiervoor is geen bouwvlak opgenomen.

De ontwikkeling van TCN wordt mogelijk gemaakt door een herziening van het bestemmingsplan (artikel 3.1 e.v Wet ruimtelijke ordening) dat de ontwikkeling van een multifunctioneel gebouw mogelijk maakt.

Op de verbeelding van het (ontwerp)bestemmingsplan is ten behoeve van de bouw van TCN een bouwvlak opgenomen (zie afbeelding). Om een efficiënte inpassing van het gebouw mogelijk te maken is er voor gekozen om een ruim bouwvlak op te nemen. Binnen dit bouwvlak kan TCN worden gesitueerd met die beperking dat deze niet meer dan 50% van het totale bouwvlak mag beslaan. Hierbij moet er voldoende ruimte overblijven voor het parkeren van auto's en fietsen op eigen terrein.

Het terrein ligt in de groene zone langs de Neerbosscheweg, terwijl langs de Rosa de Limastraat in een boomstructuur voorzien wordt. TCN zal zich schikken in de omgeving waarbij de bestaande groenstructuren worden versterkt en er nieuwe groenstructuren worden toegevoegd om de ligging in een groene setting te versterken.

De exacte positionering, de omvang van de 'footprint' en de hoogte van TCN is nog niet bekend. Op de verbeelding en in de planregels wordt voor TCN het maximaal aantal te bebouwen kubieke meters (50.000 m3) opgenomen om slimme combinaties in de architectuur van het gebouw voor TCN mogelijk te maken.

Bij de eerste verkennende studies blijkt er behoefte aan een bouwvolume van tenminste 46.000 m3 gebaseerd op een bruto vloeroppervlak. Dit betreft dan niet alleen verblijfsruimten maar ook (een gedeelte) van de inpassing van verkeersruimten (gangen e.d.). De definitieve vorm van het gebouw bepaalt het exacte volume van het gebouw en daarmee de daadwerkelijke kubieke meters. Door in het bestemmingsplan het volume iets hoger aan te houden blijft het kiezen van de juiste vormgeving van het gebouw mogelijk.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van deze toelichting is als volgt: Hoofdstuk 2 geeft het beleid weer m.b.t. relevante aspecten, hoofdstuk 3 ziet op het sectorale beleid en de omgevingsaspecten, hoofdstuk 4 gaat over de plansystematiek, hoofdstuk 5 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

Om het plan te verankeren in het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente Nijmegen wordt in dit hoofdstuk het relevante ruimtelijke beleid besproken.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorheen Nota Ruimte)

De Nota Ruimte is een gezamenlijk product van de ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De nota Ruimte legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op de gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur. Inmiddels heeft het de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports en brainport met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

- Kustfundament;

- Grote rivieren;

- Waddenzee en waddengebied;

- Defensie;

- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Daarnaast zijn er recent onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

2.2.3 Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op sportpark De Dennen. Het is geen grootschalige ontwikkeling en er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven rijksbeleid.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Gelderland

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.  Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden. 

De provincie Gelderland heeft inmiddels een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de Ontwerp omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.

2.3.2 Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland en Ontwerp Omgevingsverordening

- Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.

Aandacht voor steden Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

a. Apeldoorn-Zutphen-Deventer

b. Arnhem-Nijmegen

c. Ede-Wageningen

De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.

Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden.

Wonen en bedrijventerreinen De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.

Energietransitie Om de ambities voor energietransitie te realiseren, maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, het netwerkbedrijf en andere partners. Aan de hand van een routekaart is eind 2013 een overzicht gemaakt van het potentieel aan ambities en locaties die de provincie en partijen in elke regio hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. Deze afspraken moeten invulling geven aan de provinciale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020.

Gelders natuurnetwerk Met deze omgevingsvisie wordt de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die provincie en Rijk bij de decentralisatie van het natuurbeleid hebben gemaakt om de EHS planologisch te herijken. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategoriëen in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.

Mobiliteit Het versterken van openbaar vervoer (trein en bus) wil de provincie vooral koppelen aan de bereikbaarheid van en in de drie stedelijke netwerk en: Apeldoorn-Zutphen-Deventer, Arnhem-Nijmegen en Ede-Wageningen.

Lopende trajecten De provincie zet lopende trajecten, zoals de realisatie van de A15 en de uitvoering van de sleutelprojecten gewoon door.

Stadsregio Arnhem-Nijmegen De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn dit de speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- innovatie en economische structuurversterking;

- Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;

Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen;

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;

Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

- Ontwerp Omgevingsverordening De doelstellingen uit de omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de ontwerp omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsverordening wordt de woningbouwcontour die momenteel van kracht is in de Stadsregio verlaten en wordt de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking ingevoerd. Beide documenten hebben ter visie gelegen van 21 mei tot en met 2 juli 2013

2.3.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG)

De Wet ruimtelijke ordening geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de hierboven beschreven provinciale structuurvisie. De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. Hieronder volgen de voor deze ontwikkeling relevante hoofdlijnen van de Structuurvisie en provinciale verordening:

- Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen gaat de Structuurvisie uit van “bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur” en het “organiseren in stedelijke netwerken”. De Verordening legt het bundelingsbeleid voor de Stadsregio Arnhem - Nijmegen vast: nieuwbouw voor wonen en werken moet voor het overgrote deel plaatsvinden binnen bepaalde contouren en zoekzones. Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan plaatsvinden buiten deze gebieden.

- Met het ruimtelijk-infrastructureel beleid streeft de provincie naar een goede bereikbaarheid: de stedelijke ontwikkeling moet worden afgestemd op de vervoers- capaciteit en milieubelasting van bestaande en geplande infrastructuur. In de tweede plaats moet gezocht worden naar verstedelijkingslocaties die goed aansluiten op de infrastructuur. Kan hieraan niet worden voldaan, dan moet bij ontwikkelingen ook de bijbehorende infrastructuur worden gerealiseerd of de capaciteit worden uitgebreid.

2.3.4 Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op sportpark De Dennen. Er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven provinciale beleid.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke ambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen. Het Regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen als geheel. Met dit Regionaal Plan ontwikkelt de stadsregio ruimtelijk beleid en ruimtelijk relevant beleid voor de lange termijn tot 2020.

Het Regionaal Plan wordt de Provincie beschouwd als uitwerking van het Streekplan en daarmee als toetsingskader voor lokale plannen. De beleidsregels in het Regionaal Plan zijn uitgewerkt aan de hand van de thema's water, natuur, cultuurhistorie, landschap, land- en tuinbouw, recreatie, mobiliteit, wonen, werken, detailhandel en milieu.

2.4.2 Verstedelijkingsvisie

In navolging van het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft de Stadsregio in juni 2011 de Verstedelijkingsvisie 'Van Koers naar Keuze' vastgesteld. De Verstedelijkingsvisie is een integrale visie waarin de hoofdlijnen uit het Regionaal Plan worden bevestigd. De visie vormt een uitwerking van de Verstedelijkingsopgave voor de periode 2010-2020, waarbij de ambities voor wonen, werken en mobiliteit worden gekoppeld:

- Wonen: De Stadsregio zal tot 2040 een groeiend bevolkingsaantal hebben. Binnen de regio ontstaan er echter wel grote verschillen in het tempo van de bevolkingsgroei. Daarnaast zullen sommige gebieden te maken krijgen met een dalend bevolkingsaantal. Voor de periode 2010-2020 is in samenwerking met het Rijk besloten om circa 26.000 woningen te bouwen. In het licht van de economische crisis is tevens sprake van een omslag van aanbodgericht naar vraaggericht bouwen.

- Mobiliteit en economie: Interne en externe bereikbaarheid is, naast het woonklimaat, van belang voor een goed vestigingsklimaat. De interne en externe bereikbaarheid van de regio staat echter onder druk. In dit verband vormt de koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en bereikbaarheid een belangrijk aandachtspunt in de visie. De S-as, de centrale spooras die loopt van Didam/Zevenaar naar Wijchen via de stedelijke kerngebieden Arnhem en Nijmegen, wordt daarbij aangemerkt als integrale ontwikkelingszone. Er wordt dus ingezet op bundeling en verknoping van verstedelijking in de regio.

2.4.3 Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op sportpark De Dennen. Er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven regionale beleid.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Coalitieakkoord 2010-2014: Werken aan een duurzame toekomst

In april 2010 presenteerden GroenLinks, PvdA en D66 het coalitieakkoord 2010-2014 "Werken aan een duurzame toekomst". Het akkoord zet in op een duurzame en sociale stad met een sterke economie.

- Bewoners, instellingen en bedrijven worden gestimuleerd om duurzaam te wonen, werken en leven. Nijmegen draagt bij aan het tegengaan van klimaatsverandering door o.a. het beheersen van de waterafvoer van de Waal en in te zetten op klimaatneutraliteit en het hybride warmtenet. Nijmegen wil duurzaam vervoer: een transitie naar schonere brandstoffen en gebruik van HOV en fiets. Tenslotte wordt geïnvesteerd in de groengebieden in en om de stad.

- We blijven een sociale stad. De eigen verantwoordelijkheid en participatie van burgers voorop. Nijmegen ondersteunt de zelfredzaamheid van burgers en geeft extra aandacht aan mensen met minder kansen. De integrale wijkaanpak wordt voorgezet met een focus op veiligheid en leefbaarheid. Nijmegen heeft tenslotte een sportief imago. Dat moet zo blijven door het sportcollege Quick in Heseveld mogelijk te maken en onderzoek naar het Topsport en Innovatiepark

- We werken aan een sterke stad met een duurzame en innovatieve economie van kennisintensieve en creatieve bedrijvigheid. Een goede bereikbaarheid is hiervoor een belangrijke vestigingsvoorwaarde, net als een goede woonomgeving, groen en het aanbod van culturele activiteiten. De dynamiek in de stedelijke ontwikkeling wordt gestimuleerd door te werken aan grote strategische projecten: o.a. Waalsprong, Waalfront, Novio Tech Campus, Station Goffert en herontwikkeling van de Spoorzone. Ook wordt doorgegaan met herstructurering van wijken. Hiermee zijn er voldoende mogelijkheden om de noodzakelijke groei de komende jaren te realiseren.

2.5.2 Structuurvisie Nijmegen 2013

In september 2013 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.

2.5.3 Conclusie

In het Coalitieakkoord wordt de ontwikkeling van het Topsport- en Innovatiepark (TIP) bij de Knoop Winkelsteeg voorzien. Deze ontwikkeling zal echter geen doorgang vinden. Door het niet doorgaan van het TIP blijven een aantal deelnemende partijen zonder passende accommodatie zitten. Deze partijen hebben nog steeds behoefte aan goede huisvesting. De realisering van Talent Centraal op het sportpark De Dennen voorziet in deze behoefte.

Daarnaast kan de ontwikkeling bijdragen aan het realiseren van de ambitie uit de beleidsnota Sport 2013-2016 om sportdeelname te verhogen, sportverenigingen te versterken en kwalitatief goede sportaccommodaties aan te bieden. Tevens sluit de ontwikkeling aan op de wens om sportaccommodatie zo dicht mogelijk bij onderwijs te situeren.

2.6 Resumerend - Ruimtelijk Beleid

De ontwikkeling van TCN is getoetst aan het Rijks-, het Provinciale-, het Regionale- en het Gemeentelijke ruimtelijk beleid. De ontwikkeling past in dit beleid.

Hoofdstuk 3 Sectoraal beleid en Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid en de omgevingsaspecten behandeld.

3.2 Economie

In TCN is ondersteunende horeca toegestaan. Dit betekent dat in de accommodatie als nevenactiviteit aan de bezoekers consumpties mogen worden aangeboden. De horecagelegenheid mag echter niet als regulier horecabedrijf worden geëxploiteerd. Er dient voorkomen te worden dat er paracommerciële activiteiten plaatsvinden. Het toestaan van ondersteunende horeca mag niet leiden tot ongewenste concurrentie met reguliere horecavoorzieningen. Feesten en partijen die niet zijn gelieërd aan de sportieve hoofdactiviteiten zijn uitgesloten. Aan de ondersteunende horeca zijn in de algemene regels van dit (ontwerp) bestemmingsplan voorwaarden gesteld.

Sociaal Economisch beleid (2005)

In het Sociaal Economisch Beleid wordt uitgegaan van de volgende speerpunten:

  • Groei en bloei van de zorgsector, incl. onder andere het benutten van de kansen rond 52 degrees en het verder uitbouwen van concept Health Valley.
  • Het bestaande bedrijfsleven koesteren en versterken, met extra aandacht voor de Nijmeegse horeca en detailhandel, het aanpakken van verouderde bedrijventerreinen en accountmanagement.
  • Ondernemerschap stimuleren.
  • Mensen ontwikkelen: vraag en aanbod matchen.

Horeca

In de Horecanota 'Eten en drinken in Nijmegen' een ruimtelijk-economische visie op de Nijmeegse horeca, is een onderscheid gemaakt tussen horeca in het stadscentrum en horeca buiten het stadscentrum. Met name in het stadcentrum is ruimte voor horeca. Daarbuiten wordt alleen horeca toegestaan met een wijkfunctie, bestemd voor de eigen bewoners. Deze horeca is van belang voor de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Er worden kansen geboden aan nieuwe horeca, mits deze kleinschalig is en aanvullend op het bestaande aanbod.

Hotels zijn ook onderdeel van de horeca. De hotelsector levert directe en indirecte werkgelegenheid op. Daarnaast versterken hotels het vestigingsklimaat, neemt hierdoor de levendigheid van de stad toe en het trekt het toeristen aan.

Naast de reguliere horeca is er ook ondersteunende horeca. Het gaat hierbij om zaken zoals winkels, recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen die geen (planologische) hoofdbestemming horeca hebben, maar waar men tegen betaling wel iets kan eten of drinken. Een beperkt deel van het oppervlak mag gebruikt worden voor het plaatsen van tafels en stoelen. Voor ondersteunende horeca buiten het stadscentrum hanteert de gemeente een aparte beleidslijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteunende horeca bij food detailhandel, bij non-food detailhandel en bijzondere en recreatieve doeleinden.

Overzicht beleidslijn ondersteunende horeca

- Ondersteunende horeca bij food detailhandel

- Ondersteunende horeca bij non-food detailhandel

- Ondersteunende horeca bij bijzondere en recreatieve doeleinden

Mogelijk, indien:

1. De horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit.

2. De openingstijden zijn aangepast aan die van de hoofdactiviteit.

3. Toegang tot horeca-activiteit uitsluitend via de hoofdactiviteit.

4. In het pand is een vrij toegankelijke sanitaire ruimte aanwezig.

5. Voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame wordt gemaakt.

Beperkingen bij Ondersteunende horeca bij food detailhandel: Maximaal 20 m² en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloer- oppervlak mag aan ondersteunende horeca worden besteed mits naast het betreffende pand aan weerszijde binnen 50 meter geen andere zaak met ondersteunende of reguliere horeca bevindt.

Beperkingen bij Ondersteunende horeca bij non-food detailhandel: De horeca-activiteit mag niet meer dan 25% van het totale oppervlak zijn, met een maximum van 50 m². Naast het betreffende pand mag aan weerszijde binnen 50 meter geen andere zaak met ondersteunende of reguliere horeca bevinden.

Beperkingen bij Ondersteunende horeca bij bijzondere en recreatieve doeleinden: Het aantal m² ondersteunende horeca mag niet meer zijn dan 10% van het totale oppervlak van de hoofdfunctie. Het aantal m² ondersteunende horeca in sport- hallen mag niet meer zijn dan 12 % van het totale oppervlak van de hoofd- functie. Het aantal m² ondersteunende horeca voor één sportveld mag max. 150 m² zijn. Bij meerdere velden geldt max. 75 m² voor ieder extra sportveld Het maximale oppervlak mag nooit meer bedragen dan 375 m².

Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op sportpark De Dennen. Het is geen grootschalige ontwikkeling en er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven beleid op het gebied van economie.

Maatschappelijke voorzieningen

De sporthal is een maatschappelijke voorziening dus dit onderdeel is relevant voor de toelichting van het bestemmingsplan.

3.3 Mobiliteit

In oktober 2011 heeft de gemeenteraad de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar vastgesteld. Deze nota beschrijft het verkeersbeleid van de gemeente Nijmegen en vervangt de Nota Mobiliteit in Balans uit 2001. Hieronder volgt een beknopte beschrijving.

De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woning- bouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.

Na de realisatie van de tweede stadsbrug (De Oversteek) eind 2013 zal de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderen. Hierdoor en door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek wordt door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeers- management het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren.

Autoverkeer

Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen moet zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen. - Doorstromen: met de bouw van De Oversteek ontstaan meer mogelijkheden om het verkeer te spreiden en kunnen we beter bijsturen in geval van calamiteiten. Het is een goed alternatief voor een deel van de verplaatsingen, die nu nog door het centrum gaan. De gemeente zet in op een goede doorstroming van het verkeer in de stad en ontwikkelt daarvoor de "Groene Route" (zie afbeelding): dit is een aaneengesloten route waarop de doorstroming optimaal is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11002-VG01_0002.png" - Doseren: als de doorstroming op deze route op piekmomenten onder druk staat, wordt het verkeer op de invalswegen naar de route toe “gebufferd”. De gemeente zet zwaar in op dynamisch verkeersmanagement: we monitoren het verkeer en waar nodig sturen we bij. Zo krijgen we steeds meer grip op verkeer.

- Overstappen: ten noorden, zuiden en westen van Nijmegen bieden we transferia aan waar automobilisten kunnen overstappen op het openbaar vervoer of de (elektrische) fiets.

Door deze maatregelen zullen de verkeersintensiteiten op een aantal wegen veranderen. Met name op de Energieweg zal het na het openen van De Oversteek drukker worden; de toename bedraagt daar 25 tot 32%. Ook de Neerbosscheweg zal naar verwachting iets drukker worden; bij het kruispunt met de Rosa de Limastraat wordt een toename van 4 tot 7% verwacht. Door de Oversteek zal het verkeer op de Rosa de Limastraat naar verwachting iets afnemen (met ca. 8%). Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van het verkeer van/naar het noorden niet meer naar de Waalbrug rijdt, maar via de Energieweg en De Oversteek zijn weg zal vinden.

Om de doorstroming op de Groene Route te garanderen en de ontsluiting van de aanliggende wijken te verbeteren wordt dit kruispunt in de loop van 2013 gereconstrueerd. Door het toevoegen van in totaal drie extra opstelstroken op de Neerbosscheweg wordt de capaciteit van het kruispunt vergroot en daarmee de wachttijd van het verkeer op alle toeleidende wegen aanmerkelijk verkort.


Openbaar vervoer

Het OV moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen.

De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Als eerste zal de lijn Heijendaal - Nijmegen Centraal - Centrum - Waalsprong worden ontwikkeld. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van de Waalsprong naar Nijmegen-Dukenburg. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.

Langzaam verkeer

In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Door de snelfietsroutes willen wij meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen. Ook werken wij de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen.


Parkeren

Begin 2013 is een nieuwe Parkeernota en een Nota Parkeernormen voorgelegd aan de gemeenteraad en vastgesteld. Deze nota is gebaseerd op de CROW-kencijfers. In de Nota Parkeernormen staat ook het beleid beschreven ten aanzien van dubbelgebruik, afwijkingen en ontheffingsmogelijkheden.

Expeditieverkeer

Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer.

Bereikbaarheid:

- Huidige situatie: Het plangebied wordt omsloten door de Neerbosscheweg, Rosa de Limastraat, Dennenstraat en Graafseweg. De Neerbosscheweg, Rosa de Limastraat en Graafseweg fungeren als gebiedsontsluitingsweg en de Dennenstraat maakt onderdeel uit van een 30km-zone. De Dennenstraat wordt in 2013 gereconstrueerd en ingericht als snelfietsroute. Dit traject maakt onderdeel uit van de snelfietsroute Beuningen – Heyendaal.

Binnen het plangebied liggen nu een aantal sportfuncties. De ontsluiting van het huidige sportpark vindt plaats aan de Dennenstraat.

- Verkeersontsluiting: Voor de nieuwe ontwikkeling van het plangebied wordt voor de ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer een verkeersontsluiting aangelegd aan de Rosa de Limastraat. Deze ontsluiting wordt zodanig vormgegeven dat alle verkeersdeelnemers veilig van deze ontsluiting gebruik kunnen maken. Herinrichting van een deel van de Rosa de Limastraat is hiervoor noodzakelijk.

- Langzaam verkeer: Voor de bereikbaarheid van het plangebied kunnen voetgangers en fietsers gebruikmaken van de hoofdontsluiting aan de Rosa de Limastraat en een tweede ontsluiting aan de Dennenstraat. De ontsluiting aan de Dennenstraat sluit hier aan op de snelfietsroute.

Ter hoogte van de toegangen tot het complex worden de noodzakelijk vereiste rijwielstallingen aangelegd.

- Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen op de Rosa de Limastraat. Deze bevinden zich ter hoogte van de hoofdontsluiting. Op grotere loopafstand bevinden zich HOV halten op de Graafseweg ter hoogte van de Dennenstraat en Neerbosscheweg. Met de komst van Station Goffert ligt het plangebied op loopafstand van dit treinstation.

- Parkeren:
Voor de te ontwikkelen sportvoorzieningen worden binnen het plangebied de noodzakelijke parkeervoorzieningen aangelegd. Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie  (2012)  en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied".

Voor de beoogde functies gelden de onderstaande parkeernormen.

sporthal 1,95 parkeerplaats per 100m2 bvo*

dansstudio 2,5 parkeerplaats per 100m2 bvo

sportschool/fitness 2,5 parkeerplaats per 100m2 bvo

tribune 0,15 parkeerplaats per zitplaats

kantoor 1,35 parkeerplaats per 100m2 bvo

commerciële dienstverlening 2,25 parkeerplaats per 100m2 bvo

De parkeernorm is inclusief parkeren voor bezoek

* bvo = bruto vloeroppervlak volgens NEN 2580

Uitgaande van een bruto vloeroppervlak van maximaal 6000m2 en dubbelgebruik van parkeervoorzieningen zijn circa 190 parkeerplaatsen benodigd. Het plan dient op eigen terrein in de aanleg van deze parkeerplaatsen te voorzien.

 

- Verkeersveiligheid: Aan de hand van de wegencategoriseringskaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.
De Dennenstraat heeft een 30km-regime. De Rosa de Limastraat is een GOW-B en de Graafseweg en Neerbosscheweg een GOW-A. Voor GOW-A en GOW-B geldt een maximum snelheid van 50km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP11002-VG01_0003.jpg"

Verkeerstoename: de planontwikkeling heeft gevolgen voor de verkeersintensiteit. De toename van de verkeersintensiteit bedraagt circa 875 ritten per etmaal. Het betreft een gemiddelde weekdag. De prognose van de etmaalintensiteit voor de Rosa de Limastraat bedraagt voor 2015 10.800 motorvoertuigen en voor 2022 11.600 mvt. De autonome toename op de Rosa de Limastraat bedraagt door de planontwikkeling circa 7,5%, dat is qua omvang ongeveer vergelijkbaar met de afname van het verkeer als gevolg van de aanleg van De Oversteek. De Rosa de Limastraat kan de voorspelde etmaalintensiteit (ruim 11.000 mvt. incl. deze planontwikkeling) aan.

Conclusie De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op het terrein van de sportvelden, het (voormalige) oefenveld. De ontwikkeling past qua schaal en verkeersoverlast op deze locatie en er wordt niet afgeweken van het hierboven beschreven beleid op het gebied van mobiliteit.
De huidige inrichting van de Rosa de Limastraat en de kruisingen met Dennenstraat en Neerbosscheweg kan de extra toename van de verkeersintensiteit goed en veilig afwikkelen. Wel vraagt de planontwikkeling om een ontsluiting aan de Rosa de Limastraat die het gemotoriseerde verkeer en voetgangers en fietsers veilig kan afwikkelen. De inpassing van een brede middengeleider is hierbij de beste oplossing.  

3.4 Milieu

3.4.1 Algemeen/Bedrijvigheid

Algemeen
Deze toelichting van het plangebied Nijmegen West - 2 betreft een wijziging van het gebruik van een tot op heden als sportveld in gebruik zijnd terrein. Dit terrein zal weliswaar een sportbestemming houden, maar verder worden ontwikkeld als binnensportaccommodatie bij sportpark De Dennen.

Met betrekking tot de nieuwe binnensportaccommodatie kan opgemerkt worden dat die voldoet aan de criteria voor functiemenging. Zij wordt in de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging van de uitgave bedrijven en milieuzonering editie 2009 aangeduid als inrichtingen categorie B, “Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.” Daaraan voldoet de ruimtelijke invulling.

Bedrijvigheid
Bedrijvigheid, in de zin van de Wet milieubeheer, is die bedrijvigheid die vermeld staat in Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht en als zodanig als inrichting aangemerkt kan worden.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten wordt beoordeeld aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen wordt gebruikt voor de milieuzonering in bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar), verkeer en visuele aspecten van belang.

Uitgangspunt is dat vooral de bedrijvigheid, die is ingedeeld in de categorieën SBI 1 en 2, passend is binnen woongebieden. Uitgangspunt is echter ook dat bestaande bedrijvigheid, die qua milieubelasting in principe niet thuishoort in een woongebied en waarvoor verplaatsing op korte termijn niet haalbaar is, op basis van verworven rechten moet worden geaccepteerd. Deze bedrijvigheid zal als een verbijzondering op de toegelaten categorieën worden toegestaan. Bij deze acceptatie dient er uiteraard wel van te worden uitgegaan dat deze bedrijvigheid dan ook aan de criteria moet voldoen die de Wet milieubeheer (Wm) hierbij oplegt, zodat niet van een onaanvaardbare hinder naar de omgeving sprake is. In de naaste omgeving van de binnensportaccommodatie bevinden zich activiteiten die vallen onder de categorieën horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen, opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken. In de naaste omgeving van de binnensportaccommodatie bevindt zich geen bedrijvigheid die de planinvulling zou kunnen beïnvloeden.


Indirecte hinder
Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat hierin binnen de plangrenzen is voorzien, voornamelijk door het realiseren van een parkeervoorziening. Deze parkeervoorziening zal bereikbaar zijn vanaf de Dennenstraat. Daarmee zal de parkeerdruk op de omliggende woonstraten niet of nauwelijks toenemen ten gevolge van dit plan. Ook kan nog opgemerkt worden dat gezien de omliggende wegen en straten het verkeer van en naar het plangebied weinig tot geen aanvullende overlast zal geven ten opzichte van de huidige invulling.


Conclusie
Het bestemmingsplan Nijmegen West - 2 (Rosa de Limastraat, Talent Centraal) kan vanuit Milieu Algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.

3.4.2 Bodem

Aangezien er binnen het plangebied enkele veranderingen in functie of bouw plaats (sporthal etc.) gaan vinden, is bodemonderzoek nodig. In het Bodeminformatiesysteem van de gemeente Nijmegen blijkt dat de planlocatie tot 1960 in gebruik is geweest voor agrarische doeleinden. In 1960 waren er sportvelden. Ter plaatse van het clubgebouw is in 1989 een ondergrondse olietank gereinigd en afgevuld met zand.

Gezien het voormalig gebruik van het terrein worden hier geen ernstige bodem- verontreinigingen verwacht. Voor het realiseren van de geplande ontwikkelingen is officieel een bodemonderzoek noodzakelijk. Het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens NEN-5740/ NEN-5707. Tijdens het onderzoek dient men alert te zijn op asbest, verhardingen. Het hergebruiken en opbrengen van grond op de planlocatie is gebonden aan regels. Het Besluit bodemkwaliteit is hier van toepassing. Ook geldt de Bodemkwaliteitskaart/ Bodembeheerplan (actief bodembeheer) voor de gemeente Nijmegen. Voor het gebruik en eventueel hergebruik van steenachtige bouwstoffen is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

De initiatiefnemer moet dit onderzoek uit laten voeren. Het onderzoek mag ook plaatsvinden voordat de bouwvergunning wordt aangevraagd omdat de locatie historisch niet verdacht is. Uit het bodemonderzoek zal blijken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de gewenste ontwikkelingen of dat er een bodemsanering nodig is. Is het laatste het geval dan dient de initiatiefnemer een saneringsplan of BUS-melding (Besluit uniforme saneringen) in te dienen. Hierin moeten ook de kosten van een eventuele sanering worden meegenomen in de exploitatieopzet.

3.4.3 Geluid

Het gaat hier niet om een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Daarom hoeft er geen akoestisch onderzoek te worden verricht. Er zijn geen verdere procedures nodig. Uiteraard moet in een later stadium, in het kader van de omgevingsvergunning, voor de ruimtes worden voldaan aan de minimale eisen van het Bouwbesluit.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

  • het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;
  • het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen. De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

Luchtkwaliteit Norm Ingangsdatum Grenswaarde NO2 40 ug/m3 1 januari 2015 Jaargemiddelde grenswaarde PM10 40 ug/m3 1 januari 2011 Daggemiddelde grenswaarde PM10 max. 35 dagen/jaar > 50 ug/m3 1 januari 2011

Bij de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling van Talent Centraal Nijmegen moet met deze normering rekening worden gehouden. Plannen worden getoetst aan de regelgeving voor luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit maximaal 3 %, of:

- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of:

- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert. De verbetering en verslechtering zullen beiden moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of:

- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL, of:

- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg (resulterend in 7500 mvt/etm), minder dan 3% bijdraagt.

Het huidige plan betreft de bouw van binnensportaccommodatie Talent Centraal Nijmegen. De verkeersaantrekkende werking van het plan is ingeschat op 875 ritten mtv/etm. Gezien dit aantal zal het plan NIBM zijn en hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

Ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.

De landelijke GGD heeft in de “GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid” het volgende geadviseerd ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs snelwegen en drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

- liever niet binnen 300 meter van een snelweg;

- op minder dan 100 meter van een snelweg wordt sterk afgeraden;

- niet bouwen direct langs een drukke weg, dus niet in 1e lijnsbebouwing (aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg).

Een sporthal wordt niet tot gevoelige bestemmingen gerekend, die bovenstaand beschermingsniveau nodig zou hebben. De GGD-richtlijn verzet zich niet tegen de vestiging van de sporthal.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en;
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.

De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's: 1. Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven; 2. Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a) De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van een Beviinrichting.

Ad b) Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen geeft voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's. Voor vervoer over het spoor wordt hiervoor echter uitgegaan van het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting eind 2013 van kracht worden.

In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig: - De Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch; - De Graafseweg/Neerbosscheweg; - Het Maas-Waalkanaal.

Er zijn geen hogedrukaardgasleidingen in en in de naaste omgeving van het plangebied aanwezig.

Verantwoording Plaatsgebonden Risico (PR)

A. Inrichtingen Het plangebied ligt op 1750 meter van het bedrijf TWO Chemical Logistics B.V., en daarmee binnen het invloedsgebied (4250 meter) van deze inrichting. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour bevindt zich echter op slechts enkele tientallen meters vanuit de bedrijfsbegrenzingen. Daarmee heeft de PR-contour geen invloed op de planvorming.

B. Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor alle routes gevaarlijke stoffen, inclusief de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch, kan opgemerkt worden dat geen risicocontour 10-6 aanwezig is. Aan het plaatsgebonden risico zal daarom voor deze vervoersaders geen nadere aandacht worden besteed.

Conclusie Plaatsgebonden Risico (PR)

Over het plangebied ligt geen PR 10-6 contour. Vanuit het PR is er dan ook geen beperking voor de planontwikkeling.

Verantwoording Groepsrisico (GR)

A. Inrichtingen Het plangebied ligt op 1750 meter van het bedrijf TWO Chemical Logistics B.V., en daarmee binnen het invloedsgebied (4250 meter) van deze inrichting, echter buiten de PR 10-8 contour in zone 3. Gezien de afstand van 1750 meter vanaf de inrichting zal deze invloed slechts van zeer beperkte aard zijn. In onderstaande kader wordt dan ook volstaan met de standaard verantwoording voor het groepsrisico zoals deze ook is opgenomen in de Beleidsvisie Externe Veiligheid Nijmegen (concept juni 2013).

Verantwoording groepsrisico voor toxisch scenario.

Inleiding verantwoording Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken niet tot het plangebied.

Ontwikkeling groepsrisico Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen.

B. Vervoer van gevaarlijke stoffen

Algemeen In de omgeving van het plangebied liggen de volgende vervoersassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan: a. De Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch; b. De Graafseweg naar Neerbosscheweg (alleen rechtsaf richting Winkelsteeg); c. Het Maas-Waalkanaal.

Ad. A. De Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch Op ruim 250 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Naar de veiligheidsrisico's ten gevolge van dit transport is als hiervoor al aangestipt, in 2008 een onderzoek uitgevoerd wat zijn neerslag heeft gevonden in het rapport “Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)”. Uit dit rapport blijkt dat binnen zone 1 en 2 (tot 200 meter van de route c.q. het tracé) de oriënterende waarde groepsrisico wordt overschreden. Het plan ligt echter in zone 3 (200 tot 1500 meter) van de spoorlijn. Dit plan veroorzaakt een (zeer beperkte) verdichting binnen het invloedsgebied van het aantal aanwezigen/verblijvenden. Gezien de afstand tot de spoorlijn zal deze invloed niet relevant zijn. Hoewel de oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse niet wordt overschreden maar het plan wel zorgt voor een (zeer beperkte) toename van het groepsrisico dient toch een verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden. In het kader “verantwoording toxisch scenario” onder A is de afweging met betrekking tot het groepsrisico van de Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch opgenomen.

Conclusie Het plangebied bevindt zich ruim buiten de 200 meter zone vanaf het spoor. Buiten deze zone zal een toevoeging van personen niet leiden tot een meetbare toename van het groepsrisico.

Ad. B. De Graafseweg/Neerbosscheweg en Neerbosscheweg/Energieweg Op ongeveer 35 meter van het plangebied ligt de kruising Graafseweg/Neerbosscheweg, en op ongeveer 625 meter van het plangebied de kruising Neerbosscheweg/Energieweg. Over beide routes is vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan. Het betreft hier gemeentelijke routes gevaarlijke stoffen. Naar de veiligheidsrisico's ten gevolge van ondermeer dit transport is al aangestipt, het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's. Uit dit rapport blijkt dat: binnen het afwegingsgebied (tot 1500 meter van de wegen) de oriënterende waarde groepsrisico niet wordt overschreden. Het plan ligt binnen zone 2 (30 tot 200 meter) van de Graafseweg/Neerbosscheweg en in zone 3 van de Neerbosscheweg/Energieweg, beide routes gevaarlijke stoffen. Dit bestemmingsplan veroorzaakt een (beperkte) verdichting van het binnen het invloedsgebied aantal aanwezigen/ verblijvenden. Gezien de afstand tot deze routes gevaarlijke stoffen (35 meter en 625 meter) zal de invloed van deze wegen slechts van beperkte aard zijn. Hoewel de oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse niet wordt overschreden, dient, omdat het plan zorgt voor een (beperkte) toename van het groepsrisico, een verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden.

Onderstaand is de afweging met betrekking tot het groepsrisico Graafseweg/Neerbosscheweg en Neerbosscheweg/Energieweg opgenomen.

Inleiding Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich binnen het invloedsgebied van een tweetal gemeentelijke wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen en het daaraan gepaard gaande externe veiligheidsrisico zijn relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). De wegen worden gebruikt ter bevoorrading van langs deze wegen gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter.

Het groepsrisico Het groepsrisico van de wegen ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde. Omdat de ontwikkeling op meer dan 30 meter van de onderscheiden wegen ligt, reikt het invloedsgebied van een plasbrand (maatgevend scenario) niet tot het plangebied. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal dus nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus niet of nauwelijks toenemen. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat het plangebied voor beide wegen buiten het invloedsgebied van een plasbrand ligt (en het vervoer voornamelijk brandbare vloeistoffen betreft). Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Gezien het beperkt risico van deze wegen zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.

Conclusie Externe veiligheid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Graafseweg/ Neerbosscheweg en Neerbosscheweg/Energieweg weg is rekening houdend met het bovenstaande, geen obstakel voor het realiseren van het plan.

Ad. C. Het Maas-Waalkanaal Op ongeveer 850 meter van het plangebied ligt het Maas-Waalkanaal. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat het Maas-Waalkanaal is gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). Het risicoplafond is voor het Maas-Waalkanaal vastgelegd op 2.710 schepen brandbaar gas/jaar. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1.500 meter. Groepsrisicoberekening- en verantwoording is niet nodig indien de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied lager is dan 1.500 pers./ha. dubbelzijdig of 2.250 pers./ha. enkelzijdig. Hieraan voldoet het Maas-Waalkanaal, zodat een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde is.

Conclusie Externe veiligheid is geen obstakel voor de realisering van de planvorming ter plaatse van de sportvelden aan de Dennenstraat.

3.4.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.

Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen; bij verdere uitwerking dient met de bereikbaarheid rekening gehouden te worden.

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de Nijmeegse Bouwverordening (met van kracht worden van het Bouwbesluit 2012 wordt e.e.a. in het Bouwbesluit geborgd) en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.4.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidagenda 2011-2015. Kernbegrippen hierbij zijn compensatie en adaptatie:

- Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken, duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden.

- Adaptatie is het aanpassen aan het extremere weersomstandigheden als gevolg van een stijgende temperatuur. Voorbeelden hiervan zijn: het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving is het microklimaat extremer en kan tot hinder leiden.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen de bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp met voldoende groene structuren zoals grotere bomen, toepassen van heesters in groenstructuren of groene daken helpen oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Ook kunnen verantwoord materiaalgebruik, beperking van de energievraag en een verstandige positionering van functies bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Voor de utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel is dat dit leidt tot lagere exploitatie- lasten en een gezondere, comfortabelere leefomgeving. Om de mogelijkheden per gebouw in beeld te brengen kan een energiescan worden uitgevoerd. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van de gebouwen aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het plangebied is op zich geschikt voor Koude-Warmte opslag, eventueel in combinatie met zonnecollectoren. Wel moet in het oog gehouden worden dat op relatief korte afstand zich een grondwaterverontreiniging met nikkel bevindt. (de contour is ingeschat). Deze is afkomstig van een bovenliggend nabijgelegen perceel. Het is nu nog niet duidelijk of sprake zal zijn van onacceptabele verplaatsing van het verontreinigde grondwater. Daarom wordt aanbevolen om hydrologische berekeningen uit te voeren als men Koude Warmte Opslag wil toepassen.

Conclusie De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sportlocatie. Het is een ontwikkeling die zonder dat groen wordt toegevoegd, negatief kan werken op de leefomgeving. Dit omdat er dan meer verstening bijkomt èn meer verharding vanwege de aanleg van parkeerplaatsen. Aanleg van aaneengesloten groen met bomen die een redelijke kroon ontwikkelen, werkt temperend op hitte. Indien voldoende kwalitatief groen wordt meegenomen in het ontwerp zoals aaneengesloten groenstroken met voldoende ruimte voor grotere bomen, zal de leefomgeving voorbereid zijn op klimaatverandering en zodoende meer regenwater op kunnen vangen en minder koeling nodig hebben.

3.5 Water

De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)

Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Heseveld. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 & Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) ” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Oppervlaktewater Binnen het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

- een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;

- maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);

- een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

Riolering/ hemelwater

Riolering De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Rosa de Limastraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. De afvoer van afvalwater moet aangesloten op het gemengde stelsel aan de Rosa de Limastraat.

Hemelwater Vanuit het bouwbesluit geldt de eis dat schoon hemelwater niet op het gemend stelsel mag worden aangesloten. Om te bevorderen dat duurzaam wordt omgegaan met water mag 'schoon' hemelwater niet aangesloten worden op het bestaande gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij verwerking van hemelwater is de beleidsnota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' van toepassing.

Tevens dient waar mogelijk, conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor berging van het hemelwater van 11267 m2 nieuw verhard oppervlak is er 4798 m2 groenbestemming voor de aanleg van wadi's of zaksloten. Het totaal aantal kuub te bergen hemelwater bedraagt 112,67 m3 (gemeentelijke norm). Bij toepassing van halfverhardingen en groendaken is er een reductie in de minimale bergingscapaciteit. Hiermee is er voldoende ruimte beschikbaar om hemelwater binnen het plangebied te bergen. Conclusie is dat het plan geen negatieve effecten heeft op het rioleringsstelsel of (indirect) oppervlaktewatersysteem.

Uiteindelijk zijn een waterhuishoudkundigplan en uitvoeringsontwerp noodzakelijk bij indienen van de omgevingsvergunning en kan er tevens nader ingezoomd worden op grondwatereffecten.

3.6 Natuur & Landschap

Natura 2000 Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Conclusie: De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de Natura 2000 gebieden gezien de afstand en de kleinschalige ingreep.

Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'

- Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.

Bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet is de provincie Gelderland.

Conclusie: Voor dit bestemmingsplan is een quickscan 'toetsing beschermde natuurwaarden project Dennenstraat Quickvelden' voor mogelijke effecten op de natuurbeschermingswet uitgevoerd. In een straal van drie kilometer liggen geen gebieden van de EHS of Natura 2000. Gezien het karakter en omvang van de ingreep worden effecten op Natura 2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur niet verwacht.

Flora en faunawet Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.

Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de regel dat het kappen van bomen alleen mag plaatsvinden buiten het broedseizoen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.

Conclusie: Voor dit bestemmingsplan is een quickscan 'toetsing beschermde natuurwaarden project Dennenstraat Quickvelden' ten behoeve van mogelijke effecten op de Flora- en faunawet uitgevoerd.

Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Aanbevelingen en mitigerende maatregelen uit de quick-scan moeten worden nagestreefd om overtreden op de flora en fauna wetgeving te voorkomen.

Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Conclusie: In dit bestemmingsplan wordt de hoofdgroenstructuur in stand gehouden. Het gaat hierbij om de groenstrook langs de Neerbosscheweg.

Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

• Optimale inzet van middelen.

• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.

• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.

• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

Conclusie: In dit bestemmingsplan gaat het om de primaire hoofdbomenstructuur van de Rosa de Lima straat. Het is een bestaande enkelzijdige bomenstructuur. Het versterken van deze structuur naar een dubbelzijdige structuur is aan de Rosa de Limastraat gewenst.

3.7 Archeologie en Cultuurhistorie

3.7.1 Cultuurhistorie

Algemeen Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen op het terrein niet voor en er lopen ook geen procedures om te komen tot aanwijzing van dergelijke monumenten. Voor het gebied waarin het sportveld aan de Rosa de Limastraat gelegen is zijn geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht of gemeentelijk beschermd Stadsbeeld in voorbereiding. Aan de overzijde van de Rosa de Limastraat ligt het terrein van de Rosastichting dat samen met het gebouw Dennenstraat 97 als beschermd gemeentelijk monument is opgenomen. Meer westelijk langs de Dennenstraat komen ook een aantal Rijks- en Gemeentelijke monumenten voor.

Gemeentelijk beleid Het gedachtegoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Gevolgen voor de cultuurhistorische waarden In het bestemmingsplangebied komen geen beschermde monumenten voor en het gebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Gebiedstype 3 zijn gebieden met een rijke cultuurhistorische gelaagdheid.
In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Aan waardevolle elementen worden planregels en passende functies gekoppeld, zodat de karakteristieken als uitgangspunt genomen kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen en veranderingen. Kenmerken van de bebouwing, zoals hoofdvorm en omvang, worden beschouwd als onderdeel van de identiteit van een plek. In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.

Cultuurhistorische analyse De omschrijving van het plangebied als gebiedstype 3 heeft te maken van de verschillende cultuurhistorische lagen van het dorp Hees.
Gorissen dateert de ontginningsperiode van het dorp in de Salisch-Staufische periode. De eerste Salische keizer Koenraad II trad in 1027 aan en de laatste Staufische keizer Hendrik IV stierf in 1254.
Die periode van ruim 200 jaar begon onder de Salische keizers met afnemend keizerlijk gezag. Pas onder de laatste Staufische keizers was weer sprake van een sterker centraal gezag en dat zorgde voor economische groei.
Voor Nijmegen wordt de periode gemarkeerd door verwoesting van de Valkhofburcht in 1047 door de graaf van Vlaanderen en herbouw ervan door keizer Frederik Barbarossa in 1155. Het lijkt daarom aannemelijk dat de vroegste ontginningen hoofdzakelijk vanaf het midden van de 12e eeuw hebben plaatsgevonden. De kerk aan de Schependomlaan zal in zijn oudste vormen teruggaan tot die periode. Helaas is het oudste deel van die kerk, het schip, in de Tweede wereldoorlog verwoest.
In 1300 heeft de graaf van Gelre het gebied ten zuidwesten voor ontginning uitgegeven. De structuur van deze latere ontginning is eeuwenlang bewaard gebleven in de verkavelingsstructuur van het agrarische gebied. De Dennenstraat valt binnen deze ontginning en daarmee ook het plangebied. In de 18e eeuw ontstond lintbebouwing langs bestaande wegen. Ten zuidwesten van de Dennenstraat werd toen een Rooms-Katholieke kerk gebouwd. In de 19e eeuw nam de bebouwing verder toe, de kerk werd vernieuwd en er ontstonden verschillende kloosters en scholen.
Ten westen daarvan ontstond in de tweede helft van de 20ste eeuw de Neerbosscheweg met de nieuwe stadswijk Neerbosch. Daarbij bleef de richting van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur bewaard; straten en de bebouwing nog steeds gevat binnen het ontginningspatroon dat in 1300 vastgelegd is. Het terrein van het plangebied van dit bestemmingsplan, werd bestemd voor sportvelden ten voor de nieuwe stadswijk..

Gevolgen voor de cultuurhistorische waarden De bestemming sportvelden wordt in het huidige tijdsgewricht niet alleen gediend met groene velden maar ook met indoor activiteiten. De voorgestelde bestemmingswijziging is zo een logische ontwikkeling binnen de historische stedenbouwkundige structuur. Vanuit deze discipline bestaan er dan ook geen bezwaren tegen de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan.

3.7.2 Archeologie

Inleiding Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

Plangebied Het plangebied ligt in een zone met een nader te onderzoeken archeologisch belang (waarde 1). Uit het plangebied zijn tot op heden geen vondsten bekend. Net ten noorden van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd dat de lage archeologische verwachting voor het gebied heeft bevestigd. Het is daarom niet noodzakelijk dat in het plangebied nog nader archeologisch onderzoek plaatsvindt.

Voorwaarden

Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Conclusie De herziening van het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een sporthal op sportpark De Dennen. Het is geen grootschalige ontwikkeling en er wordt niet afgeweken van het beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardregels en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Groen", "Sport" en "Verkeer". Binnen de bestemming "Sport" zijn de aanduidingen bouwvlak, max. bebouwingspercentage en max. volume (m3) opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een project zoals genoemd in art. 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zodat de Grondexploitatiewet (art.6.12 ev Wro) van toepassing. Voor de realisatie van een dergelijk project moet door de Raad een exploitatieplan worden vastgesteld tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins is verzekerd. Via de grondprijs en gemeentelijke bijdragen is het kostenverhaal anderszins verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er moet worden aangetoond dat de ontwikkeling maatschappelijk uitvoerbaar is, dus dat er voldoende (maatschappelijk) draagvlak voor is en dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze aspecten worden beoordeeld in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het (vaststellings)besluit. Tegen dit ontwerp-bestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

Er spelen geen rijks- dan wel provinciale belangen. Het Waterschap is akkoord met het plan. Nader vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft dan ook niet plaatsgevonden.