direct naar inhoud van 2.4 Milieu
Plan: Nijmegen Zuid - 5 (Couwenbergstraat 34-36)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP1005-ON01

2.4 Milieu

2.4.1 Algemeen / bedrijvigheid

Indirecte hinder
De verkeersaantrekkende werking van de praktijk zal niet tot waarneembare extra indirecte hinder leiden. Bovendien is er in het openbaar gebied in ruime mate in parkeerruimte voorzien.

De gewenste ontwikkeling zal niet of nauwelijks tot extra milieubelasting leiden.

Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het bouwplan bevinden zich geen bestemmingen die de uitbreiding van de praktijkruimte kunnen beïnvloeden. Ook zal dit plan niet leiden tot de beïnvloeding van activiteiten die al in de naaste omgeving worden uitgevoerd.

Daar de uitbreiding niet direct aanpandig is gelegen met de boven het voorste deel van de huisartsenpraktijk gelegen woningen zijn van de uitbreiding geen negatieve effecten naar deze woningen toe te verwachten.

2.4.2 Geluid

De bestemming Gemengde doeleinden-1 is in de plint van het gebouwencomplex opgevuld met niet geluidsgevoelige invullingen in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) als kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast zijn volgens de Wgh de omliggende wegen niet gezoneerd.

2.4.3 Lucht

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

  • a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

  norm   ingangsdatum  
grenswaarde NO2   40 ug/m3   1-1-2010
* (1 januari 2015)  
jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1-1-2005
* (1 januari 2011)  
daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ug/m3  
1-1-2005
* (1 januari 2011)  

* Door het van kracht worden per 1 augustus 2009 van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) en de gedeeltelijke buitenwerkingstelling (derogatie) van grenswaarden zijn deze ingangsdata onlangs gewijzigd.

Bij de uitbreiding van de huisartsenpraktijk moet aan de bovenstaande regelgeving en aan de luchtkwaliteitsnormen worden voldaan. De verkeersaantrekkende werking van het plan is zodanig beperkt, dat sprake is van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Aangezien een huisartsenpraktijk niet als gevoelige bestemming is aangemerkt is dit besluit niet van toepassing op de uitbreiding van de huisartsenpraktijk.

2.4.4 Bodem

Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de financiële uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan beoordeeld.

Bodemkwaliteit

Op de locatie en omgeving is in 1999 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is echter niet recent genoeg (ouder dan 5 jaar). In dit bodemonderzoek zijn ter plaaste van de bestemmingsplanherziening geen ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen. Sindsdien zijn er ook geen mogelijk bodembedreigende activiteiten op de locatie uitgevoerd. Er bestaan dan ook geen redenen om de bodemkwaliteit in twijfel te trekken.

Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor de gewenste ontwikkeling dient voor de aanvraag omgevingsvergunning wel een recent bodemonderzoek, conform de onderzoeksnorm NEN 5740 en NEN5707, aangeleverd te worden.

2.4.5 Externe veiligheid

In de directe nabijheid van de locatie Couwenbergstraat 34-36 liggen geen wegen en straten waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Voorts zijn er geen hogedruk aardgasleidingen in de naaste omgeving aanwezig. Ook zijn er geen inrichtingen in de naaste omgeving aanwezig met een veiligheidscontour.

2.4.6 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het Actieplan Klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.

Het uitbreiden van het voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek tot een energiescan, waarbij zowel warmtevraag als koelingbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden, kan de bijdrage van dit project aan deze doelstelling in beeld brengen.

Verdere adaptatie aan veranderde klimaatomstandigheden moet blijken uit de paragrafen Waterhuishouding en Groen.