direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Amersfoortseweg 51a en 51b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0214-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Amersfoortseweg 51a en 51b in Nijkerkerveen is een landbouwmechanisatiebedrijf aanwezig. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf bestaan, naast het onderhoud van landbouwwerktuigen, van oudsher ook uit de verkoop en de demontage van landbouwwerktuigen. In het vigerende bestemmingsplan zijn die laatste twee onderdelen van de bedrijfsvoering echter nooit als toegelaten bedrijfsactiviteiten aangemerkt.

Het bedrijf heeft het voornemen om een deel van de bedrijfsbebouwing te slopen en in plaats daarvan het huidige bedrijfsgebouw aan de achterzijde uit te breiden. Hierdoor is het mogelijk de manoeuvreerruimte op het bedrijfsperceel te verbeteren. Dit bouwplan past in het vigerende bestemmingsplan. Hierachter zal de ruimte voor buitenopslag worden verruimd op gronden die nu een agrarische bestemming hebben.

Het bedrijf heeft van oudsher twee bedrijfswoningen. De bedrijfswoning op Amersfoortseweg 51b wordt niet meer als zodanig gebruikt en dient een normale woonbestemming (burger-woning) te krijgen.

Afbeelding 1: Ligging plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0001.png"

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de buitenopslag mogelijk en verandert de bestemming van de bedrijfswoning op nummer 51b in een 'burger'woning. Daarnaast wordt de verkoop en de demontage van landbouwwerktuigen aan de toegestane bedrijfsactiviteiten toegevoegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Amersfoortseweg 51a en 51 b ligt tussen Nijkerkerveen in het gebied en Nijkerk in het gebied tussen de Amersfoortseweg en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Het perceel Amersfoortseweg 51a en 51b ligt landinwaarts ten westen van die weg aan een doodlopende zijtak.

1.3 Geldend bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en veegplannen

Voor het perceel geldt het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 dat op 30 mei 2017 door de gemeenteraad van Nijkerk is vastgesteld. Daarna zijn twee veegplannen vastgesteld, het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 (vastgesteld, 27 mei 2019) en het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 2 (vastgesteld, 30 mei 2022). Dit zijn beide gedeeltelijke herzieningen van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2017.

De Amersfoortseweg 51a en 51b hebben de bestemmingen "Bedrijf – Landelijk" en "Agrarische met waarden – Landschappelijke waarden". Binnen de bestemming "Bedrijf – Landelijk" zijn een landbouwmechanisatiebedrijf en twee bedrijfswoningen toegestaan. De bestemming "Bedrijf - Landelijk" bestaat uit twee bestemmingsvlakken die door middel van een 'relatie' onderling zijn verbonden. Tussen die vlakken en ter plaatse van de beoogde uitbreiding hebben de gronden de bestemming "Agrarische met waarden – Landschappelijke waarden". Deze gronden zijn echter in gebruik als weg, als manoeuvreerruimte en gedeeltelijk als voortuin van de bedrijfswoning aan de Amersfoortseweg 51b.

Afbeelding 2: Fragment bestemmingsplan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0002.png"

Verder is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'overige zone - slagenlandschap' van toepassing. Deze aanduiding dient om een aantal landschappelijke kenmerken te beschermen. Dit zijn kenmerken die voorkomen in het open weidegebied.

Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie". In de bestemming "Waarde - Archeologie" is voor de noordzijde van het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 4' en voor de zuidzijde, de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 8' aangegeven. De ondergrens voor archeologisch onderzoek is respectievelijk 250 m² en 10.000 m² bij een verstoringsdiepte van minimaal 0,3 meter.

1.3.2 Bestemmingsplan Parapluherziening (on)zelfstandige woonruimte en voorgevelrooilijn

Het bestemmingsplan Parapluherziening (on)zelfstandige woonruimte en voorgevelrooilijn is vastgesteld op 24 september 2020. Deze parapluherziening bevat regels over het splitsen van woningen in twee of meerdere zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden (kamerbewoning) en een uniforme definitie van het begrip 'voorgevelrooilijn' en een aantal daarmee samenhangende begrippen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het gebied gegeven. Hoofdstuk 4 gaat in op het uitgevoerde onderzoek en de randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en vooroverleg zijn samengevat.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.

Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het Rijk regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.

Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Planspecifiek
Vanuit de vier prioriteiten is een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel het belangrijkste uitgangspunt. Het bedrijf draagt door demontage van landbouwwerktuigen en het hergebruik van herbruikbare onderdelen bij aan een circulaire economie. Geen van de 21 nationale belangen heeft specifiek betrekking op de beperkte uitbreiding van het bedrijfsperceel, het toestaan van bestaande bedrijfsactiviteiten en/of de omzetting van een bedrijfswoning in een burgerwoning. De planontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzondering van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.

2.1.3 Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld, die op 1 maart 2019 in werking is getreden. De Omgevingsvisie beschrijft het beleid, maar heeft geen rechtstreekse doorwerking in bestemmingsplannen. In de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2) zijn regels, waarin de ambities en doelen van deze Omgevingsvisie die doorwerking hebben, geformuleerd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
  • Een landbouwmechanisatiebedrijf is een onderneming die zowel gelet op de aard van de activiteiten als de benodigde perceelsoppervlakte thuishoort in het buitengebied. Voor het duurzaam economisch functioneren van het bedrijf is de herinrichting van het perceel noodzakelijk. Daarmee past de planontwikkeling binnen het beleid van de provincie om optimale vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven mogelijk te maken. De planontwikkeling is daardoor niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Op 1 februari 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland voor het laatst gewijzigd vastgesteld.

In de omgevingsverordening is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN of het GO.

Op grond van artikel 2.12 maakt een bestemmingsplan in het buitengebied geen uitbreiding van solitaire bedrijvigheid mogelijk, die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m², waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m² niet mogelijk. In dit geval vindt een geringe uitbreiding van 36 m² van de bestaande bedrijfsbebouwing plaats. Per saldo neemt de oppervlak van de bestemming "Bedrijf – Landelijk" af, omdat de tweede bedrijfswoning de bestemming "Wonen" krijgt. Door middel van de uitvoering een landschappelijk inpassingsplan wordt het bedrijfsperceel op een zorgvuldige wijze landschappelijk ingepast. De planontwikkeling past daarmee binnen artikel 2.12 van de verordening.

Voor het overige bevat de omgevingsverordening geen onderwerpen die relevant zijn voor de onderhavige ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie 2040

Op 24 november 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2040 vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie is de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 vervallen. In de omgevingsvisie zijn de ontwikkelingsmogelijkheden in de fysieke leefomgeving uitgewerkt. De visie omvat het hele grondgebied van de gemeente en heeft een doorkijk tot 2040. Deze omgevingsvisie is een samenhangende visie met strategische hoofdkeuzes van beleid voor de volgende zes thema's: duurzame ontwikkeling, wonen, werken, mobiliteit, voorzieningen en het landelijk gebied.

De keuzes in de omgevingsvisie zijn gewogen met behulp van een drietal kernwaarden:

  • 1. balans (duurzame ontwikkeling),
  • 2. ontwikkelingen passend bij de maat en schaal van de gemeente' (kwaliteit voor kwantiteit),
  • 3. verbinden.

Afbeelding 3: Fragment Visiekaart Omgevingsvisie 2040.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0003.png"

Het landelijk gebied kenmerkt zich ook door een grote bedrijvigheid; bedrijven met een binding aan het landelijk gebied en bedrijven die zich geleidelijk hebben ontwikkeld maar geen binding hebben. Voor wat betreft het landelijk gebied streeft het gemeentebestuur naar een vitaal platteland en steunt het de veranderingen in het voedselsysteem waarbinnen de agrarische sector gezond, circulair is en in verbinding staat met ketenpartners en maatschappij. Het gemeentebestuur blijft de sector onverminderd steunen en waar nodig faciliteren om deze vraagstukken en uitdagingen het hoofd te bieden, onder ander door deel te blijven nemen aan het 'Landbouwnetwerk Regio Foodvalley'. De gemeente werkt daartoe met de landbouwsector en de overige overheden in de regio samen om te komen tot een Landbouwperspectief voor de Regio Foodvalley. Het doel is om een ruimtelijk wensbeeld voor de primaire sector op te stellen bij een gezond voedselsysteem in een aantrekkelijke omgeving en afspraken te maken wat er nodig is om dat met elkaar te realiseren.

Op de visiekaart van de omgevingsvisie ligt de in een gebied met de aanduiding 'groen/blauwe zone'. Het gemeentebestuur streeft ernaar om de groen/blauwe structuren in de kernen te versterken door deze structuren onderling met elkaar te verbinden en door deze door te trekken naar het landelijk gebied, zodat er een gemeentelijke hoofdstructuur ontstaat: een netwerk dat de grote groene gebieden en waterstructuren onderling met elkaar verbindt. Door middel van de uitvoering een landschappelijk inpassingsplan wordt het bedrijfsperceel op een zorgvuldige wijze in die groen/blauwe structuur landschappelijk ingepast.

2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk 2018

Op 31 januari 2019 is het Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk 2018 (LOP) vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk. Het plangebied behoort tot het slagenlandschap (uitgeturfd op zand).

Voor de verschillende landschapstypen zijn vanuit de landschappelijke kenmerken specifieke ontwerprichtlijnen opgenomen in het LOP. De richtlijnen zijn gericht op het tegengaan van identiteitsverlies en het behoud van landschappelijke structuren. Van de slagenlandschappen zuidelijk van de kern Nijkerk wordt aangenomen dat ze als veengebied zijn ontgonnen. Er komt veel bebouwing en begroeiing voor. Boomsingels langs sloten en lijnvormige houtwallen structureren het landschap.

Voor het slagenlandschap zijn specifieke ontwerprichtlijnen opgenomen in het LOP. Vanuit de landschappelijke kenmerken worden richtlijnen voor inrichting van het landschap opgesteld. De richtlijnen zijn gericht op het tegengaan van identiteitsverlies en het behoud van landschappelijke identiteit en het versterken van structuren:

  • behoud en versterken van de boomsingels langs sloten;
  • behoud van de relatief smalle kavelbreedte;
  • beken in de dalvormige laagten herkenbaar maken;
  • behoud en versterking van de kleinschaligheid door landschappelijke elementen op erf- en perceelsgrenzen en aansluiten op al bestaande groenstructuren:
  • boomsingels;
  • smalle bospercelen en hakhout;
  • rijen knotbomen,
  • behoud en versterking van laanbeplanting langs wegen;
  • aandacht voor bermen, zoom- en slootvegetaties;
  • inrichting van kleinschalige biotopen (kleine plas-dras gebieden, inheemse bessenstruiken en wilde fruitbomen voor bijen en vogels, natuurvriendelijke oevers langs sloten, bloem- en kruidenrijke perceelsranden door extensief beheer).

In het landschappelijke inpassingsplan is het LOP als uitgangspunt gehanteerd om het slagenlandschap te versterken. Boomsingels zullen versterkt en aangeplant worden in de omgeving van de kavel om zo boomsingels die in de loop der jaren verloren zijn gegaan weer terug te laten komen. Door gebruik te maken van inheemse beplanting die passen binnen het slagenlandschap en het toepassen van diverse kenmerken van het slagenlandschap, wordt eveneens een meerwaarde verwacht voor de aanwezige natuur in de omgeving.

Conclusie
Voorliggend plan is in overeenstemming met het LOP.

2.3.3 Welstandsnota 2014

Met ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking getreden. In de welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.

Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:

  • welstandsvrij: voor deze gebieden geldt geen beoordeling (meer) door de commissie Ruimtelijke kwaliteit;
  • beperkt welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving (de stedenbouwkundige benadering);
  • regulier welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, maar ook als zelfstandig object (de architectonische benadering);
  • bijzonder welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, als zelfstandig object en voor wat betreft de details van het gebouw (de esthetische benadering);
  • beeldkwaliteitplan: voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, wordt een stedenbouwkundig plan gemaakt, waarin de nieuwe structuur wordt vastgelegd. Daarnaast is een beeldkwaliteitplan nodig, liefst in combinatie met supervisie. In zo'n beeldkwaliteitplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan.

Afbeelding 4: Fragment welstandskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0004.png"

De welstandskaart geeft een overzicht waar welk welstandsregime van toepassing is. In afbeelding 5 is een fragment van de welstandskaart weergegeven.

Voor de planlocatie geldt op basis van de Welstandsnota 2014 een beperkt welstandsregime. Dit regime is in 2021 nader uitgewerkt gegeven in het Beeldkwaliteitsplan Bebouwing Buitengebied (zie paragraaf 2.3.4).

2.3.4 Beeldkwaliteitsplan Bebouwing Buitengebied

Het Beeldkwaliteitsplan Bebouwing Buitengebied is door de gemeenteraad op 23 september 2021 vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. In dit beeldkwaliteitsplan met kaarten, referentiebeelden en een toelichting waarin spelregels staan voor (ver)bouwplannen aan of bij bestaande panden in het buitengebied, bij sloop en nieuwbouw op bestaande agrarische kavels en voor het ontwerp van nieuwe woningen op nieuwe of bestaande erven, zodat de bebouwing, net als de erfinrichting, aansluiting vindt bij het landschap. Het beeldkwaliteitsplan is daarmee een kaderstellend en faciliterend document. Samen met het Landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 2.3.2) en het bestemmingsplan voor het buitengebied (zie paragraaf 1.3.1) vormt dit plan het kader voor bouwplannen in het buitengebied.

Net als voor de landschappelijke inpassing van de erven en de situering van de gebouwen op het erf geldt dat de landschappelijke karakteristieken en erven in de directe omgeving bepalend zijn. Zowel de situering als de beplanting verschilt per landschap fors. Voor de bebouwing geldt dat de verschillen per landschap minder herkenbaar zijn, maar nog steeds wel deels aanwezig.

Voor het onderhavige plangebied aan de Amersfoortseweg zijn derhalve de ontwerprichtlijnen voor het slagenlandschap van belang.

Voor de erven in het slagenlandschap geldt dat de erven compact van opzet moeten zijn. Daarnaast geldende volgende ontwerprichtlijnen:

  • bouwblokken houden de richting aan van de bestaande kavelstructuur;
  • bouwblokken zijn regelmatig van vorm en zijn veelal smaller en dieper dan breed;
  • de erven hebben één inrit met veelal laanbeplanting;
  • aan de voorzijde hebben de erven een tuinachtige sfeer;
  • zij- en achterkanten zijn informeel en landschappelijk ingericht;
  • schuttingen en muren als erfbegrenzing zijn in beginsel niet toegestaan, met hekwerken wordt terughoudend omgegaan; met het oog op de biodiversiteit gaat uitdrukkelijk de voorkeur uit naar groene erfafscheidingen.

Deze uitgangspunten zijn met name van belang voor de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw. Die uitbreiding is al mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. De plannen voor de uitbreiding van de bedrijfshal zullen aan het beeldkwaliteitsplan worden getoetst in het kader van de omgevingsvergunningprocedure.

2.3.5 Archeologische beleidskaart

In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.

In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.

De uitbreiding van het bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van 276 m². Deze is gedeeltelijk (< 250 m²) geprojecteerd in een zone waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen van 250 m² en dieper dan 30 centimeter. Omdat deze ondergrens door het bouwplan niet wordt overschreden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Geschiedenis

Het plangebied ligt ten westen van de Amersfoortseweg ten noorden van Holkerveen in een slagenlandschap. Dit slagenlandschap wordt sinds 1863 doorsneden door de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. In de loop der tijd zijn de voor dit landschap kenmerkende boomsingels verdwenen.

Het plangebied was toen in agrarisch gebruik. Vanaf het einde van de 19e eeuw is een pad op de topografische kaart zichtbaar naar het onderhavige plangebied aan de Amersfoortseweg 51a en 51b. Op de topografische kaart uit 1952 is ter plaatse voor het eerst bebouwing aangegeven. In 1973 heeft het landbouwmechanisatiebedrijf zich ter plaatse gevestigd. Het bedrijf is sindsdien geleidelijk uitgebreid.

Afbeelding 5: Historische topografie (bron: www.topotijdreis.nl).
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0005.png"

3.2 Bestaande situatie

Het landbouwmechanisatiebedrijf maakt onderdeel uit van een kleine enclave in het open gebied tussen het bebouwingslint langs de Amersfoortseweg en de spoorlijn Amersfoort - Zwolle en Nijkerkerveen. Die enclave is bereikbaar via een zijweg die doodloopt op groot verhard terreindeel van het bedrijfsperceel van het landbouwmechanisatiebedrijf. Aan weerszijden van dit verharde terreindeel staan de beide huidige bedrijfswoningen. Achter de westelijke bedrijfswoning staat de bedrijfsbebouwing van het bedrijf. Het terrein daarachter wordt gebruikt voor opslag van materieel en materiaal. Omdat die bedrijfsbebouwing aan de voorzijde breder is, is er beperkt manoeuvreerruimte aanwezig om dat opslagterrein te bereiken.

Afbeelding 6: Bestaande situatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0006.png"

De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf bestaan, naast het onderhoud van landbouwwerktuigen, van oudsher ook uit de verkoop en de demontage van landbouwwerktuigen. In het vigerende bestemmingsplan zijn die laatste twee onderdelen van de bedrijfsvoering echter nooit als toegelaten bedrijfsactiviteiten aangemerkt.

De oostelijke bedrijfswoning wordt niet meer als bedrijfswoning gebruikt en is in gebruik als 'burger'woning.

3.3 Toekomstige situatie

Het bedrijf heeft het voornemen om een deel van de bedrijfsbebouwing te slopen en in plaats daarvan het huidige bedrijfsgebouw aan de noordzijde van het huidige bedrijfsgebouw uit te breiden. Hierdoor is het mogelijk de manoeuvreerruimte op het bedrijfsperceel te verbeteren. Dit bouwplan past in het vigerende bestemmingsplan. Uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande bedrijfshal gaat ten koste van de noodzakelijke ruimte voor buitenopslag van materiaal en materieel. In verband daarmee zal aan achterzijde van het perceel de ruimte voor buitenopslag worden verruimd op gronden die nu een agrarische bestemming hebben.

De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf bestaan, naast het onderhoud van landbouwwerktuigen, van oudsher ook uit de verkoop en de demontage van landbouwwerktuigen. Deze laatste twee onderdelen van de bedrijfsactiviteiten zijn in het vigerende bestemmingsplan nooit als toegelaten bedrijfsactiviteiten aangemerkt. In deze bestemmingsplanherziening worden beide bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Door middel van landschapseigen beplanting langs de perceelsgrens zal het perceel op een zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast. Daarbij wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die hiervoor in het LOP (zie paragraaf 2.3.2) zijn geformuleerd.

Afbeelding 7: Toekomstige situatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0007.png"

Het bedrijf heeft van oudsher twee bedrijfswoningen. De bedrijfswoning op Amersfoortseweg 51b wordt niet meer als zodanig gebruikt en krijgt een normale woonbestemming (burger-woning) te krijgen.

Een deel van de voortuin van die woning, de weg en de manoeuvreerruimte in het verlengde daarvan hebben een agrarische bestemming. De voortuin en de manoeuvreerruimte krijgen de bestemming "Wonen"; de weg krijgt de bestemming "Verkeer".

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

4.1.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit waterschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.

Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen.

4.1.2 Waterrelevant beleid

Bij het tot stand komen van een ruimtelijke ontwikkeling wordt het waterschap betrokken voor advisering ten aanzien van de waterhuishouding. Voor bestemmingsplannen is dit wettelijk vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening en resulteert het overleg met het waterschap in een wateradvies. Dit wateradvies wordt schriftelijk weergegeven in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Het plangebied aan de Amersfoortseweg ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. In het kader van het uitvoeren van een watertoets ten aanzien van stedelijke uitbreiding heeft het waterschap de Uitgangspuntennotitie (Beleidskaders bij stedelijke uitbreiding). opgesteld Daarnaast zijn de volgende beleidsstukken van belang:

  • de Keur en Algemene regels van Waterschap Vallei en Veluwe 2013;
  • de beleidsregels behorende bij de Keur;
  • de legger Gelderse Vallei.

4.1.3 Proces

Op 22 februari 2023 is de digitale watertoets1 doorlopen. Omdat er een C-watergangen langs de zuidwestelijke perceelsgrens ligt, is de 'normale' procedure van toepassing. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat zo veel mogelijk hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet of niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) worden voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. De gemeente hanteert voor nieuwbouw een ontwateringsnorm van 90 cm (gemeten tussen de GHG en de onderkant van de vloer). Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

Conclusie
Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets heeft het Waterschap op DATUM gereageerd. Langs de zuidwestelijke plangrens ligt een C-watergang. Hierin vinden geen ingrepen plaatst. Voor het overige worden door de planontwikkeling geen waterbelangen geraakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Afbeelding 8: Omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 meter  
5.2   700 meter   500 meter  

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Het landbouwmechanisatiebedrijf is te kenschetsen als:

  • groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren (SBI-code 4662)
  • reparatie en onderhoud van machines voor een specifieke bedrijfstak (SBI-code 33123)
  • vervaardiging van machines en werktuigen voor de land- en bosbouw (SBI-code 2830).

De hoogst toegelaten milieucategorie is 3.2. Derhalve geldt een richtafstand van 50 meter. De mogelijkheden om bedrijfsactiviteiten uit te oefenen worden aan de westkant van het perceel verruimd, terwijl aan de oostzijde bedrijfsbestemming wordt veranderd in een woonbestemming. Voor de woningen van derden rondom het perceel betekent dit dat de afstand tot de bedrijfsactiviteiten niet wordt verkleind. Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er voor die woningen geen belemmeringen als gevolg van de planontwikkeling.

Alleen voor de voormalige bedrijfswoning aan de Amersfoortseweg 51b treedt een verandering op. Dit is immers nu een bedrijfswoning van het landbouwmechanisatiebedrijf. Omdat de bestemming van deze woning verandert in een woonbestemming wordt dit een woning van derden. De afstand tussen de bestemmingsgrens van de bestemming "Bedrijf - Landelijk" en deze woning bedraagt 25 meter en is derhalve kleiner dan de richtafstand van 50 meter. In het uitgevoerde milieuzoneringsonderzoek2 wordt geconstateerd dat door de indeling van het perceel van het landbouwmechanisatiebedrijf aan de Amersfoortseweg 51a, waar de te handhaven bedrijfswoning voorop het perceel staat, de afstand tussen de bedrijfsactiviteiten van dat landbouwmechanisatiebedrijf en de te transformeren woning aan de Amersfoortseweg 51b circa 75 meter bedraagt. Gezien de gebouwen en het feit dat de activiteiten op nr. 51a zonder aanpassing van het bestemmingsplan niet uitgebreid mogen worden, is het op basis van de werkelijke afstand tot aan de bedrijfsactiviteiten geen hinder te verwachten bij de Amersfoortse weg 51b.

Bedrijven en milieuzonering levert derhalve geen belemmeringen op voor de transformatie van de bedrijfswoning naar ene 'burger'woning.

Conclusie
Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen (de huidige bedrijfswoning aan de Amersfoortseweg 51b) gelegen in de zone van bestaande wegen op basis van artikel 76, lid 3 Wgh niet getoetst te worden. De bestaande woonfunctie wordt (op dezelfde plaats) voortgezet ook al is dat niet meer in het kader van de bedrijfsvoering maar in het kader van burgerbewoning. Derhalve hoeft voor de bestaande woning in het kader van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd omdat er geen nieuwe woonfunctie wordt toegekend.

Conclusie
Uit het oogpunt van de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.2.3 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk. Voor de uitbreiding van de bedrijfshal dient in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning wel te worden aangetoond dat de milieukundige bodemgesteldheid geen belemmeringen met zich mee brengt voor de realisatie van die hal.

Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied zowel sprake is van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor als dat er aan de achterzijde van het perceel een hogedruk gasleiding ligt.

Afbeelding 9: Fragment risicokaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0214-0002_0008.png"

De gemeente Nijkerk heeft in het kader van de planontwikkeling de volgende 4 risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen laten beoordelen. Uit die beoordeling blijkt ten aanzien van:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen via de (snel)weg A28 op meer dan 1 km afstand: akkoord;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn Amersfoort-Zwolle op circa 150 meter: akkoord;
  • de aardgastransportleiding, parallel aan de spoorlijn op ca 150 meter: deel van het oude gebouw en het nieuwe gebouw in zijn geheel ligt in de 1%-letaal zone. Dat wil zeggen dat het bij een explosie in theorie zo is dat er een kans van 1% zou zijn op overlijden bij continue aanwezigheid. Echter het aantal mensen dat hier in het mechanisatiebedrijf aanwezig is, is (relatief) zeer gering en ook hun verblijftijd is zeer kort (in vergelijking tot bijvoorbeeld woningen): Al met al een acceptabel zeer klein risico en dus akkoord;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen van en naar bevi- en brzo-bedrijven (opslag, be- en verwerking), lpg tankstations en propaantanks op meer dan 500 meter: akkoord.

Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van dit adviesverzoek.

Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de planontwikkeling aan de Amersfoortseweg 51a en 51b.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

De bedrijfsactiviteiten worden niet uitgebreid. Ook het aantal woningen blijft gelijk. Er treedt geen verslechtering op van de luchtkwaliteit.

Uit de atlas voor de leefomgeving (peiljaar 2020, bron: www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (13,5 microgram per m³) en fijn stof (16,4 microgram per m³) zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m³ bevinden. De concentratie zeer fijn stof (8,9 microgram per m³) bevindt zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 20 microgram per m³. In het plangebied worden de grenswaarden derhalve niet overschreden.

Conclusie
Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de woningen in het plangebied.

4.3 Ecologie

De natuur in Nederland wordt door de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. In de Wnb blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NatuurNetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap. Onder de Wet natuurbescherming vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen N2000-gebied is Arkemheen op 3,1 km van het plangebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelig gebied Veluwe ligt op 11,0 km van het plangebied. Externe effecten zijn gelet op deze afstanden niet aannemelijk met betrekking tot geluid, licht of trillingen.

Een toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen in daarvoor gevoelige Natura2000-gebieden. Derhalve is een stikstofonderzoek3 uitgevoerd. Er is uitsluitend een berekening voor de aanlegfase uitgevoerd omdat de bedrijfsactiviteiten niet veranderen. Uit de berekeningen blijkt dat in de aanlegfase de depositiewaarde niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve vormt stikstofdepositie geen belemmering voor de planontwikkeling.

Binnen de provincie Gelderland worden de NNN (Natuurnetwerk Nederland) GNN genoemd (Gelders Natuurnetwerk). Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een GNN-gebied. Het meest nabijgelegen GNN-gebied ligt op ongeveer 1,4 kilometer meter afstand van het plangebied, de meest nabijgelegen groene ontwikkelingszone (GO) ligt op ruim meter. Externe effecten met betrekking tot NNN-gebieden worden niet getoetst binnen de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming
Uit advies van de gemeente Nijkerk blijkt dat het plangebied reeds volledig in gebruik is als bedrijfslocatie en dat nader onderzoek in het kader van de soortenbescherming niet noodzakelijk is.

Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wnb. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie

Uit het oogpunt van Wet natuurbescherming zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.4 Verkeer en parkeren

Aan de ontsluiting van het perceel via de doodlopende zijweg verandert niet. Door de aanpassing van het bedrijfsperceel en de bedrijfsbebouwing worden de bedrijfsactiviteiten niet uitgebreid. Ook door de transformatie van de bedrijfswoning op het perceel Amersfoortseweg 51b treedt er geen verandering op in de verkeersaantrekkende werking.

In de Nota Parkeernormen Nijkerk 2021, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 16 december 2021 is voor verschillende functies een parkeernorm vastgelegd. Hiermee kan worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen per functie nodig zijn om te voldoen aan de parkeervraag. Er zijn verschillende gebieden gedefinieerd met elk aparte parkeernormen. Het plangebied behoort tot het gebied: Buitengebied. Voor arbeidsextensieve bedrijvigheid geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. Het BVO neemt met 36 m² toe. Derhalve is 0,5 extra parkeerplaats noodzakelijk. Door de efficiëntere indeling van het perceel neemt niet alleen de manoeuvreerruimte op het perceel toe, maar ook de ruimte om te parkeren. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt òf er nu sprake is van een 'burger'woning of van een bedrijfswoning een parkeernorm van 2,5 parkeerplaats per woning. Ten behoeve van de transformatie van de bedrijfswoning aan de Amersfoortseweg 51b zijn derhalve geen extra parkeervoorzieningen noodzakelijk.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Conform de Archeologische Beleidskaart ligt de locatie waar de bedrijfsbebouwing wordt uitgebreid, gedeeltelijk in een gebied waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen van 250 m² en dieper dan 30 centimeter. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van 276 m² en is slechts gedeeltelijk (< 250 m²) geprojecteerd in die zone. Omdat die ondergrens niet wordt overschreden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie  
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

4.5.2 Monumenten

Op de percelen Amersfoortseweg 51a en 51b zijn geen monumenten aanwezig.

4.6 Niet gesprongen explosieven

Voor de planontwikkeling van aan de Amersfoortseweg 51a en 51b is het -gelet op de nabijheid van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle- van belang te weten of er risico's zijn met betrekking tot conventionele explosieven. Daarom is advies4 gevraagd om te kunnen beoordelen of het plangebied aan de Amersfoortseweg 51a en 51b tot een risicogebied behoort.

Uit vooronderzoeken uitgevoerd langs het spoor in opdracht van ProRail van 2012 en van 2019 blijkt dat het gehele plangebied buiten verdacht gebied ligt. Vervolgens is de feitenkaart geraadpleegd. De feitenkaart is de basis waarop onder andere de belastingkaart wordt opgesteld. Op de feitenkaart staat veel relevante informatie aangegeven die uit verschillende archieven is verzameld. Uit de belastingkaart blijkt eveneens dat het plangebied niet binnen verdacht gebied valt (binnen de spoorzone). Op de feitenkaart zijn ook geen gevechtshandelingen te zien die een belemmering vormen voor het plangebied.

Conclusie
De planlocatie valt niet binnen verdacht gebied van conventionele explosieven (CE). Er is geen aanvullend onderzoek naar explosieven uit de Tweede Wereldoorlog nodig.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. Voor wat betreft de terminologie en de opbouw van dit plan is op de wet aangesloten. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd dat de voorschriften nu regels heten en dat vrijstellingen nu afwijking worden genoemd. Daarnaast zijn de algemene gebruiksbepalingen en de zogenaamde toverformule niet meer noodzakelijk, omdat in de wet is bepaald dat gronden niet in strijd met hun bestemming mogen worden gebruikt.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er voor gekozen de planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te sluiten (met inachtneming van de Wro) bij recente bestemmingsplannen van de gemeente Nijkerk. Het onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de meest recente versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012-v1.3.1).

5.2 Bestemmingsplan

Het Bestemmingsplan Herziening Amersfoortseweg 51a en 51b is een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en van de daarna vastgestelde veegplannen

Het digitale bestemmingsplan Amersfoortseweg 51a en 51b te Nijkerk is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0267.BP214-0002) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. De verbeelding omvat één kaartblad (genummerd 0267-61-P01). Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

5.3 Plansystematiek

Voor het plangebied is gekozen voor een plansystematiek die aansluit op de systematiek die ook voor het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 is toegepast. In de regels zijn bouw- en gebruiksregels opgenomen die de bebouwings-, gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van het plangebied inkaderen. In het plan is zodoende niet meer geregeld dan noodzakelijk is voor het functioneren van het gebied.

5.4 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2).

Bestemmingsregels
De Bestemmingsregels bevatten drie enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen: "Bedrijf - Landelijk" (artikel 3), "Verkeer (artikel 4)"en "Wonen" (artikel 5) en de dubbelbestemmingen "Leiding - Gas" (artikel 6) en "Waarde - Archeologie" (artikel 7).

De bestemmingen zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en de bestemmingsplannen Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 en 2.

De bestemming "Bedrijf - Landelijk" is grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Omdat deze bestemming in het vigerende bestemmingplan betrekking heeft op een aantal landelijke bedrijven en deze herziening slechts op één bedrijf is de redactie enigszins aangepast. Ten opzichte van de vigerende regelingen is het toegelaten bedrijfsoppervlak met 36 m² verhoogd. Daarnaast is door middel van een voorwaardelijke verplichting bepaald, dat het landschappelijk inpassingsplan binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de verplaatsing van de bedrijfshal dient te zijn gerealiseerd en instandgehouden.

Een deel van de doodlopende zijweg van de Amersfoortseweg heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden". Overeenkomstig het feitelijk gebruik krijgt dit weggedeelte de bestemming "Verkeer".

De relevante delen uit de bestemming "Wonen" zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden in het plangebied is daarom in verband met de te beschermen archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.

Algemene regels
De algemene regels zijn, voor zover ze relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 en 2.

Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 15). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 16).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond te worden.

Voor het plangebied is een anterieure overeenkomst opgesteld met de initiatiefnemer, waarin tevens een planschadeverhaal is opgenomen. Derhalve zal geen exploitatieplan worden vervaardigd.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft zijn directe buren over zijn bouwplan geïnformeerd. Zij hebben aangegeven dat zij op zich geen bezwaar hebben tegen de beoogde plannen.

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Op basis van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Naar aanleiding van de reactie van de Gasunie is de redactie van de dubbelbestemming "Leiding - Gas" aangepast.

Het ontwerpbestemmingsplan Herziening Amersfoortseweg 51a en 51b is gedurende 6 weken met ingang van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Van het ter inzage leggen is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in 'De Stad Nijkerk', evenals op de gemeentelijke website http://www.nijkerk.eu/ en op de landelijke website http://officielebekendmakingen.nl. Tijdens de tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.