Plan: | Herziening Dijkje 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0199-0002 |
De eigenaar van het plantencentrum aan het Dijkje 5 in Nijkerkerveen heeft in 2014 een principeverzoek ingediend om op zijn bedrijfsperceel een bedrijfswoning te mogen bouwen. Die bedrijfswoning is onder meer noodzakelijk omdat steeds meer planten in potten in plaats van in de volle grond worden gekweekt. Dit vergt een veel intensiever toezicht dan nu mogelijk is. Het kweken in potten is risicovoller en kapitaalsintensiever dan kweken in de volle grond. Zorgvuldige beregening en adequaat ingrijpen bij snel wisselende weersomstandigheden, als plotseling opkomende harde wind en (nacht)vorst, vereisen een nauwgezet toezicht op de kwekerij. Daarnaast is beter toezicht ter voorkoming van diefstal gewenst.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een principebesluit genomen om planologische medewerking te verlenen aan de realisatie van een bedrijfswoning. Op grond van het geldende bestemmingsplan is de bouw van een bedrijfswoning echter niet toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van die bedrijfswoning wel mogelijk.
Afbeelding 1: Ligging plangebied.
Het Dijkje ligt ten westen van Nijkerkerveen in het gebied tussen de Amersfoortseweg, het natuur- en recreatiegebied 't Overbosch de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de woningbouw van Holkerveen. Het perceel Dijkje 5 ligt ten westen van die weg en wordt aan de zuidzijde begrensd door de Hooglandseweg, waarlangs de Laak ligt.
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 dat op 30 mei 2017 door de gemeenteraad van Nijkerk is vastgesteld. Daarna zijn twee veegplannen vastgesteld, het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 (vastgesteld, 27 mei 2019) en het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 2 (vastgesteld, 30 mei 2022). Dit zijn beide gedeeltelijke herzieningen van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2017.
Het perceel Dijkje 5 heeft in dat veegplan de bestemming "Agrarisch – Kwekerij". Binnen die bestemming is voor uw perceel aangegeven dat geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd.
Afbeelding 2: Fragment bestemmingsplan.
Verder zijn op de verbeelding de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groene buffer', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - slagenlandschap' van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene buffer' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud en vernieuwing van natuur- en landschapswaarden, met oog voor de cultuurhistorische en monumentale kwaliteiten conform het Beleidsplan Ontwikkeling Groene Buffer Nijkerk-Amersfoort-Hoevelaken, met inbegrip van nadien vastgestelde wijzigingen daarvan. Omdat het perceel primair al voor een kwekerij is bestemd, heeft deze aanduiding geen invloed op de mogelijkheid om een bedrijfswoning te bouwen. Globaal gesproken het westelijk deel van het perceel heeft de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. Deze aanduiding is niet op de verbeelding aangegeven op de locatie waar de bedrijfswoning zal worden gebouwd. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan de realisering van de Groene Ontwikkelingszone in de weg staan. De aanduiding 'overige zone - slagenlandschap' dient om een aantal landschappelijke kenmerken te beschermen. Dit zijn kenmerken die voorkomen in het open weidegebied en zijn evenmin van invloed op de bouw van de bedrijfswoning.
Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie". In de bestemming "Waarde - Archeologie" is voor de zuidwestzijde van het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 4' en voor de noordoostzijde, waar de bedrijfswoning zal worden gerealiseerd, de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 8' aangegeven. De ondergrens voor archeologisch onderzoek is respectievelijk 250 m² en10.000 m² bij een verstoringsdiepte van minimaal 0,3 meter. Omdat die ondergrens niet wordt overschreden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het bestemmingsplan Parapluherziening (on)zelfstandige woonruimte en voorgevelrooilijn is vastgesteld op 24 september 2020. Deze parapluherziening bevat regels over het splitsen van woningen in twee of meerdere zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden (kamerbewoning) en een uniforme definitie van het begrip 'voorgevelrooilijn' en een aantal daarmee samenhangende begrippen.
De eigenaar van het perceel heeft in 2014 een principeverzoek ingediend om een bedrijfswoning op zijn perceel te mogen bouwen. Na advies van de Stichting Advies Agrarische Bouwplannen hebben burgemeester en wethouders aangegeven in principe mee te werken aan deze planontwikkeling.
Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het gebied gegeven. Hoofdstuk 4 gaat in op het uitgevoerde onderzoek en de randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en vooroverleg zijn samengevat.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het Rijk regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Planspecifiek
Vanuit de vier prioriteiten is een duurzame ontwikkeling (met name energievoorziening en natuurinclusief bouwen) het belangrijkste uitgangspunt. De nieuwe woning in het plangebied zal aan de hedendaagse duurzaamheidseisen voldoen. Geen van de 21 nationale belangen heeft specifiek betrekking op de bouw van een bedrijfswoning bij een reeds bestaand bedrijf. De planontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzondering van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.
De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld, die op 1 maart 2019 in werking is getreden. De Omgevingsvisie beschrijft het beleid, maar heeft geen rechtstreekse doorwerking in bestemmingsplannen. In de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.2) zijn regels, waarin de ambities en doelen van deze Omgevingsvisie die doorwerking hebben, geformuleerd.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
gebruiksruimte voor bedrijven mogelijk te maken. De bouw van de bedrijfswoning is daardoor niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Op 1 februari 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland voor het laatst gewijzigd vastgesteld.
In de omgevingsverordening is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN. De zuidwestzijde van het perceel maakt wel onderdeel uit van de GO. De bedrijfswoning wordt echter aan de noordoostzijde van het perceel, buiten de GO, gebouwd.
Voor het overige bevat de omgevingsverordening geen onderwerpen die relevant zijn voor de onderhavige ontwikkeling.
Op 24 november 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2040 vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie is de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 vervallen. In de omgevingsvisie zijn de ontwikkelingsmogelijkheden in de fysieke leefomgeving uitgewerkt. De visie omvat het hele grondgebied van de gemeente en heeft een doorkijk tot 2040. Deze omgevingsvisie is een samenhangende visie met strategische hoofdkeuzes van beleid voor de volgende zes thema's: duurzame ontwikkeling, wonen, werken, mobiliteit, voorzieningen en het landelijk gebied.
De keuzes in de omgevingsvisie zijn gewogen met behulp van een drietal kernwaarden:
Afbeelding 3: Fragment Visiekaart Omgevingsvisie 2040.
Het landelijk gebied kenmerkt zich ook door een grote bedrijvigheid; bedrijven met een binding aan het landelijk gebied en bedrijven die zich geleidelijk hebben ontwikkeld maar geen binding hebben. Nieuwvestiging en uitbreiding wordt alleen onder bijzondere omstandigheden toegestaan, waarbij de Regionale menukaart Foodvalley samen met het Regionale beleid voor functieverandering het beleidskader vormt. Voor wat betreft het landelijk gebied streeft het gemeentebestuur naar een vitaal platteland en steunt het de veranderingen in het voedselsysteem waarbinnen de agrarische sector gezond, circulair is en in verbinding staat met ketenpartners en maatschappij. Het gemeentebestuur blijft de sector onverminderd steunen en waar nodig faciliteren om deze vraagstukken en uitdagingen het hoofd te bieden, onder ander door deel te blijven nemen aan het 'Landbouwnetwerk Regio Foodvalley'. De gemeente werkt daartoe met de landbouwsector en de overige overheden in de regio samen om te komen tot een Landbouwperspectief voor de Regio Foodvalley. Het doel is om een ruimtelijk wensbeeld voor de primaire sector op te stellen bij een gezond voedselsysteem in een aantrekkelijke omgeving en afspraken te maken wat er nodig is om dat met elkaar te realiseren.
Op de visiekaart van de omgevingsvisie ligt de in een gebied met de aanduiding 'groen/blauwe zone'. Het gemeentebestuur streeft ernaar om de groen/blauwe structuren in de kernen te versterken door deze structuren onderling met elkaar te verbinden en door deze door te trekken naar het landelijk gebied, zodat er een gemeentelijke hoofdstructuur ontstaat: een netwerk dat de grote groene gebieden en waterstructuren onderling met elkaar verbindt. Omdat de gronden waar de bedrijfswoning is geprojecteerd al tot de kwekerij behoren, zijn dit niet de gronden waar dit netwerk zal worden gerealiseerd (zie ook afbeelding 4).
Afbeelding 4: Groen/blauwe zone Holkerveen/Overbos.
Op 31 januari 2019 is het Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk 2018 (LOP) vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk. Het plangebied behoort tot de Jonge veen- /turfontginningen.
Voor de verschillende landschapstypen zijn vanuit de landschappelijke kenmerken specifieke ontwerprichtlijnen opgenomen in het LOP. De richtlijnen zijn gericht op het tegengaan van identiteitsverlies en het behoud van landschappelijke structuren.
Het moeilijk toegankelijke Grauwe Veen op de grens tussen Utrecht en Gelderland in de omgeving van Nijkerkerveen is lang woeste grond gebleven. De ontginning begon met turfwinning en was niet systematisch maar vond plaats op individuele wijze door boeren voor eigen gebruik. Het gebied werd pas echt ontgonnen in de achttiende eeuw. De verkaveling is niet al te regelmatig en bestaat uit smalle stroken grond. In het gebied is een voor Nijkerkerveen typerend bebouwingspatroon ontstaan met een grote hoeveelheid en diversiteit aan huisjes en boerderijen op een strook.
Het landschap is kleinschalig en 'druk' met kleine percelen die oorspronkelijk van elkaar gescheiden waren door eikenhakhout, elzen en wilgen. In vrijwel alle gebieden van het type slagenlandschap zijn sloten gedempt om de landbouwstroken te verbreden. Hierdoor zijn geleidelijk belangrijke begeleidende landschapselementen als elzensingels, houtwallen en laanbeplantingen verdwenen. Op veel erven wordt vaak geen inheemse beplanting toegepast. Ook het bebouwingsbeeld is tamelijk diffuus. Het karakter van het slagenlandschap en de herkenbaarheid komt hierdoor onder druk te staan. De dynamiek en diversiteit van het gebied vraagt daarom om een sterk landschappelijk raamwerk.
Voor de Jonge veen- /turfontginningen zijn specifieke ontwerprichtlijnen opgenomen in het LOP. Vanuit de landschappelijke kenmerken worden richtlijnen voor inrichting van het landschap opgesteld. De richtlijnen zijn gericht op het tegengaan van identiteitsverlies en het behoud van landschappelijke identiteit en het versterken van structuren:
Voor het slagenlandschap wordt een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de erfinrichting en de oriëntatie en met betrekking tot de erfbeplanting. Als uitgangspunt voor die aanbevelingen is echter een erf gekozen dat met de voorzijde naar een weg ligt. Omdat in dit geval het perceel aan twee zijden volledig wordt omsloten, is een groot deel van aanbevelingen minder of niet relevant voor de bouw van een bedrijfswoning op een bestaand bedrijfsperceel. Ten aanzien van de bedrijfswoning wordt wel rekening met de aanbevelingen gehouden dat erven een tuinachtige representatieve sfeer aan de voorkant (naar de weg gericht) moeten hebben en dat de zij- en achterkanten informeel en landschappelijk zijn ingericht. Er zullen geen schuttingen en muren als erfbegrenzing worden toegepast. Door deze erfinrichting wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het LOP.
Conclusie
Voorliggend plan is in overeenstemming met het LOP.
Met ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking getreden. In de welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:
Afbeelding 5: Fragment welstandskaart.
De welstandskaart geeft een overzicht waar welk welstandsregime van toepassing is. In afbeelding 5 is een fragment van de welstandskaart weergegeven.
Voor de planlocatie geldt op basis van de Welstandsnota 2014 een beperkt welstandsregime. Dit regime is in 2021 nader uitgewerkt gegeven in het Beeldkwaliteitsplan Bebouwing Buitengebied (zie paragraaf 2.3.4).
Het Beeldkwaliteitsplan Bebouwing Buitengebied is door de gemeenteraad op 23 september 2021 vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. In dit beeldkwaliteitsplan met kaarten, referentiebeelden en een toelichting waarin spelregels staan voor (ver)bouwplannen aan of bij bestaande panden in het buitengebied, bij sloop en nieuwbouw op bestaande agrarische kavels en voor het ontwerp van nieuwe woningen op nieuwe of bestaande erven, zodat de bebouwing, net als de erfinrichting, aansluiting vindt bij het landschap. Het beeldkwaliteitsplan is daarmee een kaderstellend en faciliterend document. Samen met het Landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 2.3.2) en het bestemmingsplan voor het buitengebied (zie paragraaf 1.3.1) vormt dit plan het kader voor bouwplannen in het buitengebied.
Net als voor de landschappelijke inpassing van de erven en de situering van de gebouwen op het erf geldt dat de landschappelijke karakteristieken en erven in de directe omgeving bepalend zijn. Zowel de situering als de beplanting verschilt per landschap fors. Voor de bebouwing geldt dat de verschillen per landschap minder herkenbaar zijn, maar nog steeds wel deels aanwezig.
Voor het onderhavige plangebied aan het Dijkje zijn derhalve de ontwerprichtlijnen voor het slagenlandschap van belang.
Voor de erven in het slagenlandschap geldt dat de erven compact van opzet moeten zijn. Daarnaast geldende volgende ontwerprichtlijnen:
Voor nieuwe woningen gelden de volgende uitgangspunten:
Voor het ontwerp van de nieuwe woning zal het beeldkwaliteitsplan als inspiratiebron worden gebruikt. Net als bij het Landschapsontwikkelingsplan geldt echter dat een aantal uitgangspunten als gevolg van het feit dat het perceel aan twee zijden wordt omgeven door wegen in praktisch opzicht niet uitvoerbaar is. Voor de bebouwing worden traditionele materialen gebruikt in een kleurstelling die past in het aangegeven palet. Hierdoor zal de materialisering van de nieuwbouw voldoen aan de richtlijnen zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.
In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
Gelet op de ter plaatse geldende archeologische waarden is in het plangebied archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen van 250 m² en dieper dan 30 centimeter aan de zuidwestzijde van het perceel respectievelijk 10.000 m² en dieper dan 30 centimeter aan de noordoostzijde van het perceel. Op de locatie waar de bedrijfswoning is geprojecteerd, geldt de ondergrens van 10.000 m². Omdat deze ondergrens door het bouwplan niet wordt overschreden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 23 augustus 2011 de Beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Nijkerk vastgesteld. Deze beleidsregels zijn opgesteld voor het toekennen van hogere waarden. Daarbij zijn de volgende aspecten opgenomen die van belang zijn voor de realisatie van nieuwe woonbestemmingen:
Er zijn geen ten hoogst toelaatbare geluidbelastingen opgenomen die strenger zijn dan de Wet geluidhinder.
De gemeente Nijkerk is van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbare geluidhinder indien voldaan wordt aan de volgende drie punten:
Uit het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.2.2) dat is uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan blijkt dat voor de realisatie van de woningen in het plangebied hogere waarden verleend moeten worden en dat daarbij wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Het Dijkje maakt onderdeel uit van de buurtschap Holkerveen aan de westkant van de Amersfoortseweg. Deze buurt wordt echter wel vaak tot Nijkerkerveen gerekend. Nijkerkerveen ligt tussen Nijkerk en Amersfoort. Nijkerkerveen werd het dorp de Vodbuurt of 't Veen genoemd maar vanaf ongeveer 1900 is de officiële naam Nijkerkerveen. De buurtschap Holkerveen is pas in de 19e eeuw ontstaan, in de tot dan toe lege uitgestrektheid van het veengebied. De eerste bewoners hadden een lange strook grond haaks op de Laak. Hierdoor is de nog altijd herkenbare verkaveling van het zogeheten slagenlandschap ontstaan. De Laak ligt langs de zuidkant van de Hooglandseweg en voert het water af richting het Randmeer.
Afbeelding 6: Historische topografie (bron: www.topotijdreis.nl).
De singelbeplanting in de kavelrichting zorgt voor lange vergezichten in de ene richting en een meer coulisseachtig beeld in de andere richting. Nadat het veen door de turfstekerij was verdwenen, bestaat de oppervlakte nu uit fijne humeuze zanden, zeer geschikt voor tuinbouw. Ook zijn gronden omgevormd tot weilanden. Op deze gronden waren veelal kleine gemengde agrarische bedrijven aanwezig.
In de afgelopen decennia is met name rondom de Domstraat de bebouwing aanzienlijk geïntensiveerd. Langs het Dijkje zijn veel van de oorspronkelijke woningen de afgelopen jaren vernieuwd.
Het plantcentrum dat gevestigd was aan de Laakweg, is sinds 2000 aan het Dijkje 5 gevestigd. Sindsdien is het bedrijf gefaseerd uitgebreid tot de huidige situatie.
Holkerveen ligt tegenwoordig ingesloten tussen de oprukkende bebouwing van Amersfoort en de A28, de bedrijvigheid in het noorden vanuit Nijkerk en de spoorlijn Amersfoort - Zwolle en het bebouwingslint langs de Amersfoortseweg en Nijkerkerveen.
Langs de oostzijde van het Dijkje zijn woningen aanwezig. Aan de Hooglandseweg, ten westen van het plantcentrum is een hondenschool aanwezig.
Afbeelding 7: Bestaande situatie.
Het plantcentrum is gevestigd aan het Dijkje 5 te Nijkerkerveen. Centraal op het perceel van 21.270 m² staan ook een bedrijfshal met kantoor en een kas. Het overgrote deel van het terrein wordt gebruikt voor de teelt en opslag van bomen, struiken en planten, die bedoeld zijn voor de verkoop aan zakelijke en particuliere klanten. Daarnaast wordt een nevenassortiment zoals meststoffen, tuinaarde en dergelijke aangeboden. Het plantcentrum is een volwaardig bedrijf, dat inkomen genereert voor de beide vennoten en hun gezin alsmede 3 personeelsleden.
Steeds meer planten worden in potten in plaats van in de volle grond worden gekweekt. Dit vergt een veel intensiever toezicht dan nu mogelijk is. Het kweken in potten is risicovoller en kapitaalsintensiever dan kweken in de volle grond. Zorgvuldige beregening en adequaat ingrijpen bij snel wisselende weersomstandigheden, als plotseling opkomende harde wind en (nacht)vorst, vereisen een nauwgezet toezicht op de kwekerij. Daarnaast is beter toezicht ter voorkoming van diefstal gewenst. Ten slotte is een bedrijfswoning gewenst omdat de aan- en afvoer van goederen steeds vaker buiten de normale bedrijfsuren plaatsvindt. Dit is het gevolg van veranderde logistieke processen en werkwijzen bij leveranciers, vervoerders en afnemers. Indien de ondernemers op het bedrijfsperceel woonachtig zijn kan op efficiënte wijze op deze veranderingen in aan- en afvoer worden ingespeeld. De ondernemer heeft een bedrijfsplan vervaardigd waarin de noodzaak voor een bedrijfswoning uitgebreider wordt onderbouwd.
Afbeelding 8: Toekomstige situatie.
De bedrijfswoning zal aan de noordzijde van het perceel worden gerealiseerd op gronden die nu in gebruik zijn als plantvak. Voor de woning zal een nieuwe uitrit naar het Dijkje worden gemaakt. Door middel van landschapseigen beplanting langs de perceelsgrens aan de noordzijde zal de bedrijfswoning op een zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast. Daarbij wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die hiervoor in het LOP (zie paragraaf 2.3.2) zijn geformuleerd.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit waterschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen.
Bij het tot stand komen van een ruimtelijke ontwikkeling wordt het waterschap betrokken voor advisering ten aanzien van de waterhuishouding. Voor bestemmingsplannen is dit wettelijk vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening en resulteert het overleg met het waterschap in een wateradvies. Dit wateradvies wordt schriftelijk weergegeven in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Het plangebied aan het Dijkje ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. In het kader van het uitvoeren van een watertoets ten aanzien van stedelijke uitbreiding heeft het waterschap de Uitgangspuntennotitie (Beleidskaders bij stedelijke uitbreiding). opgesteld Daarnaast zijn de volgende beleidsstukken van belang:
Op 23 januari 2023 is de digitale watertoets1 doorlopen. Omdat er A-watergangen langs de perceelsgrens liggen, is de 'normale' procedure van toepassing. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat zo veel mogelijk hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet of niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) worden voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. De gemeente hanteert voor nieuwbouw een ontwateringsnorm van 90 cm (gemeten tussen de GHG en de onderkant van de vloer). Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Conclusie
Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets heeft het Waterschap op 23 februari 2023 gereageerd. Langs de westelijke en noordelijke plangrens ligt een A-watergang. Deze A-watergang is in beheer van het waterschap. Hierin vinden geen ingrepen plaats. De geprojecteerde bomen mogen buiten de onderhoudsstrook van 1 meter zonder vergunning worden geplant. Als deze bomen binnen deze zone (van de onderhoudsstrook) worden geplaatst, is een vergunning nodig. De B-watergang aan de oostelijke plangrens zal worden overkluisd. Hiervoor zal te zijner tijd een watervergunning worden aangevraagd. Voor het overige worden door de planontwikkeling geen waterbelangen geraakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Afbeelding 9: Omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Aan de Hooglandseweg 13 is een hondenschool (SBI-2008: 94991) gevestigd. De bedrijfsactiviteiten hiervan vallen onder milieucategorie 3.1 en hebben een richtafstand van 50 meter. De woning zal op minimaal 60 meter van de hondenschool worden gerealiseerd. In de omgeving van het plangebied zijn voor het overige geen bedrijven en/of voorzieningen aanwezig, waarvan de richtafstanden tot het plangebied reiken. Bedrijven en milieuzonering levert derhalve geen belemmeringen op voor de realisatie van de bedrijfswoning.
Conclusie
De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf hebben uit het oogpunt van milieuzonering geen invloed op het woon- en leefklimaat van de bewoners van de bedrijfswoning aan het Dijkje 5.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Woningbouw is een geluidgevoelige functie. Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek in verband met wegverkeerslawaai te verrichten naar (nieuwe) woningen die in een geluidszone zijn geprojecteerd. De breedte van de geluidszone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). De wegen rondom het plangebied behoren in de zin van de Wet geluidhinder tot het buitenstedelijk gebied en hebben een geluidzone van 250 meter. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van het Dijkje. De woning is buiten de geluidzone van 400 meter van de A28 geprojecteerd.
Daarnaast zijn in de Wet geluidhinder de geluidzones voor spoorwegen bepaald op basis van de landelijk vastgestelde geluidproductieplafonds (GPP's). Op basis van het landelijke geluidregister zijn de geluidproductieplafonds vastgesteld. Het referentiepunt ter hoogte van het Dijkje 5 heeft een geluidproductieplafond 65,2 dB. Op basis van artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder is daarmee ter plaatse een wettelijke geluidszone van 300 meter breedte van toepassing. De bedrijfswoning ligt binnen die zone.
Derhalve is akoestisch onderzoek2 uitgevoerd.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat de geluidbelasting op de gevel niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, danwel een door burgemeester en wethouders vast te stellen hogere grenswaarde. De maximale ontheffing is Lden=53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Voor het akoestisch onderzoek met betrekking is gebruik gemaakt van verkeersgegevens van de gemeente Nijkerk. Er is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woning vanwege het Dijkje Lden=40 dB of lager (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. Dit voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB.
Spoorwegverkeerslawaai
Voor spoorwegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB en bedraagt de maximale ontheffing 68 dB. De gegevens van de spoorbaan zijn verkregen uit het emissieregister spoor.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de verdieping van de westgevel Lden=56 dB vanwege de spoorbaan (conform GPP) bedraagt. Op de begane grond en de andere gevels wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor raillawaai van Lden= 55 dB.
De woning beschikt over meerdere geluidluwe gevels en een geluidluwe buitenruimte en is daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid (zie paragraaf 2.3.6) inpasbaar. Het treffen van overdrachtsmaatregelen voor 1 dB is niet realistisch en doelmatig.
De gemeente wordt gevraagd een hogere grenswaarde vast te stellen van Lden=56 dB op de verdieping van de westgevel vanwege het spoor. De karakteristieke geluidwering van de gevels voor een binnenniveau van 33 dB bedraagt GA;k= 22-23 dB op de oostgevel. De overige gevels moeten voldoen aan de minimum eis uit het Bouwbesluit van GA;k=20 dB. Deze geluidwering is in een nieuwbouwsituatie eenvoudig te realiseren.
Conclusie
Indien voor de westgevel op de verdieping een hogere waarde van Lden=56 dB wordt verleend, zijn er uit het oogpunt van de Wet geluidhinder geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Derhalve is milieukundig bodemonderzoek3 uitgevoerd.
In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden zoals vastgesteld in de Wet bodembescherming. Wel is een verhoging van AMPA aangetoond. AMPA is een afbraakproduct van glyfosaat. Glyfosaat is niet aangetoond.
In het grondwater is alleen een licht verhoogd gehalte barium aangetoond. Dit heeft echter een natuurlijke oorsprong (niet veroorzaakt door menselijk handelen).
Conclusie
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
Afbeelding 10: Fragment risicokaart.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied zowel sprake is van transport van gevaarlijke stoffen over de weg (A28) en het spoor als dat er aan de achterzijde van het perceel een hogedruk gasleiding ligt. Bovendien is er bij het recreatieterrein het Overbosch op 550 meter afstand een propaantank aanwezig. Nog verderop ligt langs de A28 een benzineservicestation op 1.050 meter, met een ondergrondse LPG-tank aanwezig.
De gemeente Nijkerk heeft in het kader van de planontwikkeling een integrale milieuanalyse laten vervaardigen. Daarin is in die analyse -naast de nu gekozen locatie voor de bedrijfswoning- als alternatieve locatie voor de bedrijfswoning, het perceelsgedeelte naast Hooglandseweg 13 als optie onderzocht. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28 bleken er in dat geval op een afstand van circa 350 meter geen belemmeringen uit het oogpunt van externe veiligheid te zijn. Ook op de nu gekozen locatie zijn er geen belemmeringen. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle levert geen belemmeringen op. hoofdaardgastransportleiding over het perceel doorsnijdt het perceel aan de zuidwestzijde. Voor wat betreft het groepsrisico is dit geen probleem, omdat er maar enkele mensen in de te bouwen woning verblijven. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) ligt op de leiding zelf en geeft geen belemmeringen. Er dient wel moet een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden van de leiding worden gerespecteerd. De minimale afstand vanaf de buitenzijde van die bebouwingsvrije zone tot aan de bedrijfswoning bedraagt ruim 29 meter en levert derhalve geen beperkingen op voor de planontwikkeling.
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van 150 meter van het benzineservicestation en ook buiten de PR 10-6-contour van het LPG vulpunt van 45 meter. Het plangebied aan het Dijkje ligt ook buiten de contouren van de propaantank.
Op basis van het vorenstaande wordt in de integrale milieuanalyse geconcludeerd dat er voor wat het aspect externe veiligheid betreft, geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van een bedrijfswoning op het Dijkje 5.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.
Omdat in het plangebied het aantal woningen met één toeneemt, kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Uit de atlas voor de leefomgeving (peiljaar 2020, bron: www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (14,4 microgram per m³) en fijn stof (16,2 microgram per m³) zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m³ bevinden. De concentratie zeer fijn stof (9,0 microgram per m³) bevindt zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 20 microgram per m³. In het plangebied worden de grenswaarden derhalve niet overschreden.
Conclusie
Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de woningen in het plangebied.
Per 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). De natuur in Nederland wordt door de Wnb beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. In de Wnb blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NatuurNetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap. Onder de Wet natuurbescherming vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen N2000-gebied is Arkemheen op 3,7 km van het plangebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelig gebied Veluwe ligt op 12,0 km van het plangebied. Externe effecten zijn gelet op deze afstanden niet aannemelijk met betrekking tot geluid, licht of trillingen.
Een toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen in daarvoor gevoelige Natura2000-gebieden. Derhalve is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Met de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering was een Aeriusberekening niet meer noodzakelijk bij bouw-, en sloopwerkzaamheden vanwege de tijdelijke aard. De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak heeft echter op 2 november 2022 geoordeeld dat de bouwvrijstelling stikstof niet voldoet aan het Europese natuurbescher-mingsrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan daardoor niet anders dan constateren dat die bouwvrijstelling niet gebruikt mag worden bij bouwprojecten. Voor de aanlegfase is een berekening4 gemaakt, waarbij overeenkomstig de handreiking 'woningbouw en AERIUS' (Rijksoverheid januari 2020) is uitgegaan van een emissie (mobiele werktuigen en transport) van 3 kg NOx per woning. Voor de gebruiksfase is er, omdat de woningen gasloos worden, uitgegaan dat de woning zelf geen emissie veroorzaakt. Voor verkeer tijdens de gebruiksfase5 is uitgegaan van 8,6 autobewegingen per woning per etmaal. Deze vervoersbewegingen zullen aan de Hooglandseweg opgaan in het heersende verkeersbeeld. Uit de berekeningen blijkt dat zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase de depositiewaarde niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve vormt stikstofdepositie geen belemmering voor de planontwikkeling.
Binnen de provincie Gelderland worden de NNN (Natuurnetwerk Nederland) GNN genoemd (Gelders Natuurnetwerk). Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een GNN-gebied. Het meest nabijgelegen GNN-gebied ligt op 300 meter afstand van het plangebied, de meest nabijgelegen groene ontwikkelingszone (GO) ligt op 26 meter. Externe effecten met betrekking tot NNN-gebieden worden niet getoetst binnen de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Het perceelsgedeelte waar de bedrijfswoning wordt gerealiseerd, is deels verhard en deels in gebruik als plantvak van de kwekerij. Op basis daarvan is het niet aannemelijk dat er beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied. Uit de integrale milieuanalyse die door de gemeente Nijkerk is uitgevoerd, blijkt dat er geen ecologische quickscan noodzakelijk is, indien er geen groen verwijderd wordt langs de rand van het perceel en er geen sloten worden gedempt.
Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wnb. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Uit het oogpunt van Wet natuurbescherming zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Het perceel wordt door middel van een extra inrit ontsloten vanaf het Dijkje. Er wordt een bedrijfswoning toegevoegd, maar omdat de toekomstige bewoner niet meer voor woon-werkverkeer naar zijn bedrijf hoeft te rijden, zal het verkeersaanbod ongeveer gelijk blijven.
In de Nota Parkeernormen Nijkerk 2021, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 16 december 2021 is voor verschillende functies een parkeernorm vastgelegd. Hiermee kan worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen per functie nodig zijn om te voldoen aan de parkeervraag. Er zijn verschillende gebieden gedefinieerd met elk aparte parkeernormen. Het plangebied behoort tot het gebied: Buitengebied. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaats per woning. Op eigen terrein is ruim voldoende capaciteit om aan de parkeernormering te voldoen.
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Conform de Archeologische Beleidskaart heeft het plangebied waar de bedrijfswoning wordt gebouwd een lage verwachtingswaarde. De ondergrens voor archeologisch onderzoek is 10.000 m² en 0,3 meter. Omdat die ondergrens niet wordt overschreden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Op het perceel Dijkje 5 zijn geen monumenten aanwezig.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. Voor wat betreft de terminologie en de opbouw van dit plan is op de wet aangesloten. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd dat de voorschriften nu regels heten en dat vrijstellingen nu afwijking worden genoemd. Daarnaast zijn de algemene gebruiksbepalingen en de zogenaamde toverformule niet meer noodzakelijk, omdat in de wet is bepaald dat gronden niet in strijd met hun bestemming mogen worden gebruikt.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er voor gekozen de planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te sluiten (met inachtneming van de Wro) bij recente bestemmingsplannen van de gemeente Nijkerk. Het onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de meest recente versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012-v1.3.1).
Het Bestemmingsplan Herziening Dijkje 5 is een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en van de daarna vastgestelde veegplannen
Het digitale bestemmingsplan Dijkje 5 te Nijkerk is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0267.BP0199-0002) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. De verbeelding omvat één kaartblad (genummerd 0267-56-P01). Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
Voor het plangebied is gekozen voor een plansystematiek die aansluit op de systematiek die ook voor het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 is toegepast. In de regels zijn bouw- en gebruiksregels opgenomen die de bebouwings-, gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van het plangebied inkaderen. In het plan is zodoende niet meer geregeld dan noodzakelijk is voor het functioneren van het gebied.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2).
Bestemmingsregels
De Bestemmingsregels bevatten één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen: "Agrarisch - Kwekerij" (artikel 3) en de dubbelbestemmingen "Leiding - Gas" en "Waarde - Archeologie" (artikel 5).
De bestemmingen zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en de bestemmingsplannen Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 en 2.
De bestemming "Agrarisch - Kwekerij" is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Ten opzichte van de vigerende regelingen is op de verbeelding is alleen een aanduiding 'bedrijfswoning' toegevoegd. De bedrijfswoning dient binnen dat aanduidingsvlak te worden gerealiseerd.
De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden in het plangebied is daarom in verband met de te beschermen archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
Algemene regels
De algemene regels zijn, voor zover ze relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 en het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1 en 2.
Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 13). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 14).
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond te worden.
Voor het plangebied is een anterieure overeenkomst opgesteld met de initiatiefnemer, waarin tevens een planschadeverhaal is opgenomen. Derhalve zal geen exploitatieplan worden vervaardigd.
De initiatiefnemer heeft zijn directe buren over zijn bouwplan geïnformeerd. Zij hebben aangegeven dat zij op zich geen bezwaar hebben tegen de beoogde plannen.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Op basis van dit artikel is overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan Herziening Dijkje 5 is vanaf 6 april 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Van het ter inzage leggen is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in 'De Stad Nijkerk', evenals op de gemeentelijke website http://www.nijkerk.eu/ en op de landelijke website https://officielebekendmakingen.nl. Tijdens die periode is één zienswijzen ingediend door de Gasunie. De Gasunie heeft een aantal suggesties aangedragen die betrekking hebben op aanpassingen van de standaardregels die de gemeente Nijkerk hanteert voor gasleidingen. Deze suggesties zijn overgenomen in de planregels. De zienswijze is vervolgens door de Gasunie ingetrokken.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.