Plan: | Buitengebied, Veenwal 36a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0118-0001 |
Voor het perceel aan Veenwal 36a te Hoevelaken is een verzoek ingediend voor functieverandering. De geldende bedrijfsbestemming op het perceel Veenwal 36a wordt omgezet in een woonbestemming. Voorheen was hier een hoveniersbedrijf gevestigd. De initiatiefnemer wil de bestaande bedrijfsbebouwing slopen om daarmee in aanmerking te komen voor het bouwen van één woning met een maximale inhoud van 600 m3.
Aan de functieverandering van het betreffende perceel ten behoeve van wonen kan, op basis van het geldende bestemmingsplan, niet bij recht medewerking worden verleend. Voor het perceel is daarom het opnemen van een woonbestemming gewenst. Voor deze aanpassing is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2009' noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
De gemeente Nijkerk heeft door middel van een principeuitspraak van 30 augustus 2011 besloten in principe te willen meewerken aan het plan.
Het plangebied ligt aan Veenwal 36a te Hoevelaken. Hoevelaken betreft de meest zuidelijke kern van de gemeente Nijkerk. Hoevelaken is een kern met circa 9.000 inwoners. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Overzichtskaart plangebied (rood omlijnd), Google Earth
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Nijkerk ten noordoosten van de kern Hoevelaken. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.
Ligging perceel (rood omlijnd)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’ van toepassing, zoals vastgesteld op 26 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 10 augustus 2011.
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf' met de nadere bestemming 'Hoveniersbedrijf' en de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke waarden'.
Uitsnede plankaart bestemmingplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’, (plangebied: rode omlijning)
Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden vanuit water, milieuaspecten, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en kabels en leidingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische toelichting gegeven op de regeling van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.
Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.
Het plangebied ligt binnen de kaarten Regio FoodValley, Intrekgebieden, Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij, Glastuinbouw in overige gebieden.
Regio FoodValley
Binnen het gebied 'FoodValley' streven de provincie en haar partners onder andere naar afstemming van de ontwikkelingen op de woningmarkt. De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Van belang daarbij is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken.
Intrekgebieden
De provincie Gelderland streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.
Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij
In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde:
Glastuinbouw in overige gebieden
Voor de glastuinbouw in overige gebieden biedt de provincie mogelijkheden voor eenmalige uitbreiding tot 20%.
Het plangebied ligt niet binnen relevante aanduidingen. Daarmee voldoet het plan aan de beleidskader en regels die in de omgevingsvisie - en verordening Gelderland worden gegeven.
Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.
De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Flier en Arkerpoort wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Oosterveen'. Op de integrale toekomstvisiekaart staat voor het plangebied aangegeven: 'Beleefbaar open landschap veenontginningen'. Verspreid over het buitengebied, maar geconcentreerd langs de uitvals- en hoofdverbindingswegen treft men in het buitengebied burgerwoningen aan. In principe worden geen nieuwe woningen gerealiseerd in het buitengebied, tenzij dit structureel bijdraagt aan de instandhouding, kwaliteitsverbetering en een duurzaam beheer van het buitengebied. Onderhavig plan voorziet in functieverandering van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Ook is voorzien in een erfinrichtingsplan. Het erfinrichtingsplan gaat uit van het behoud van de bestaande landschappelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling van het woonerf door compacte situering van hoofd- en bijgebouwen.
Op basis hiervan is te concluderen dat onderhavig plan aansluit bij de beleidsambities uit de gemeentelijke structuurvisie.
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. Het Landschapsontwikkelingsplan is als basis voor de erfinrichting gehanteerd (zie paragraaf 3.2).
Het regionale functieveranderingsbeleid biedt de mogelijkheid voor functieverandering van voormalig agrarische bedrijven naar de functie wonen (onder nadere voorwaarden). Dit beleid is ook opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009. Medewerking kan alleen worden verleend met een procedure van een bestemmingsplanherziening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Voorliggend plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2009' bestemming 'Bedrijf' met de nadere bestemming 'Hoveniersbedrijf' en de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke waarden'. Op het perceel is een bedrijfsgebouw aanwezig met een omvang van 1.030 m2. Ten aanzien van functieverandering stelt de gemeente de volgende voorwaarden voor dit plan:
De genoemde uitgangspunten worden in paragraaf 3.2 nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op hoe er rekening is gehouden met de milieucirkels.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling betreft de functieverandering van de bedrijfsbestemming op het perceel aan Veenwal 36a naar een woonbestemming. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning door het slopen van de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel.
De nieuwe functie wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving door de aanleg van natuur- en landschapselementen. De functiewijziging voldoet aan alle eisen die gesteld worden vanuit het functieveranderingsbeleid. Hierdoor is de voorliggende ontwikkeling passend binnen het provinciale en gemeentelijke beleid.
Het plangebied is gelegen aan Veenwal 36a te Hoevelaken. De locatie omvat agrarische gronden en een bedrijfslocatie ten behoeve van een hoveniersbedrijf. Op het perceel is een bedrijfsgebouw aanwezig met een oppervlakte van 1.030 m2. Het bedrijfsgebouw is niet meer in gebruik ten behoeve van een (hoveniers)bedrijf. De voorzijde van het bedrijfsgebouw is georiënteerd op de Veenwal. Het bedrijfsgebouw heeft een eigen verharde oprit. De agrarische gronden van het erf zijn via een onverhard pad bereikbaar.
Foto plangebied, GoogleStreetview
In de nieuwe situatie wordt aan Veenwal 36a de huidige bedrijfsbebouwing gesloopt en daarvoor in plaats een woning terug gebouwd met een inhoud van 600 m3 met een bijgebouw van maximaal 70 m2. Ontsluiting van het woonperceel blijft lopen via de bestaande in-/uitrit naar de Veenwal. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
De Veenwal is een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint met hoge landschappelijke kwaliteiten. Bij ruimtelijke ingrepen wordt gestreefd om het karakter van de Veenwal, waar mogelijk, te herstellen. De volgende randvoorwaarden worden in acht genomen:
Het perceel wordt op een landschappelijk verantwoorde wijze in de omgeving ingepast. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld, zie onderstaande afbeelding (en in bijlage 1). In het erfinrichtingsplan is de erfrinrichting geschetst en zijn concrete voorstellen gedaan voor nieuwe beplanting. Op basis van het erfinrichtingsplan bedraagt de oppervlakte van het nieuwe erf 1.500 m2.
Erf inrichtingsplan, bron: Son, buro voor tuin- & landschapsontwerpen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Situatie plangebied
Voor de voorliggende ontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen, zie bijlage 2. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Waterschap Vallei en Veluwe adviseert positief over het ruimtelijke plan.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Situatie plangebied
Het plan betreft de verwezenlijking van een milieugevoelige bestemming aan de Veenwal 36a te Hoevelaken. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan is op 7 november 2016 door Spa WNP Ingenieurs het rapport 'Milieuzonering Veenwal 36a in Hoevelaken' uitgebracht, zie bijlage 3. Uit de uitgevoerde milieuzonering kan worden geconcludeerd dat de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder veroorzaken voor de nieuwe woning binnen dit plan.
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het industriegebied van Hoevelaken. Aan de Oosterinslag richting de Veenwal mogen zich bedrijven vestigen tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 m. Daarnaast is aan Hofweg 3 een kleinschalig veehouderijbedrijf gevestigd. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 50 m. De nieuwe woning voldoet aan de gestelde richtafstanden.
Conclusie
Het aspect milieuhinder levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Gelet op woningbouw die dit bestemmingsplan toelaat, is voor het plangebied is in september 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren nieuwe woning op het perceel aan de Veenwal 36a in Hoevelaken. Het geluidsonderzoek is opgenomen in bijlage 4. In het onderzoek is de geluidsbelasting op de nieuwe woning als gevolg van het wegverkeer berekend. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en bevindt zich binnen de geluidzone van de Veenwal, Penningweg en Oosterinslag.
Conclusie
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de gecorrigeerde gevelbelasting voor elke weg lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde en dus wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De ongecorrigeerde totale geluidbelasting ligt niet hoger dan 53 dB. Hierdoor wordt eveneens voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Aanvullende akoestische maatregelen aan de woning zijn niet noodzakelijk. Hierbij is uitgegaan van een gevelopbouw van metselwerk met maximaal 30% van het oppervlak dubbel glas en een deugdelijke kierdichting. Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Situatie plangebied
In de periode juni - oktober 2016 is door PJ Milieu bv een historisch vooronderzoek (conform NEN 5725) uitgevoerd, gevolgd door een verkennend asbest in grondonderzoek (conform NEN 5707) rondom de schuur op de Veenwal 36a te Hoevelaken, zie bijlage 5. Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging met asbest. In een strook van 3 x 35 m langs de schuur is op twee punten asbest boven de interventiewaarde aangetroffen. Bij werkzaamheden aan de grond ter plaatse van de sterk verhoogden gehalten is sprake van een saneringssituatie, omdat gewerkt wordt aan/met sterk verontreinigd grond. Werken aan verontreinigde grond dan wel de afvoer van de grond kan plaatsvinden onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen). Volstaan kan worden met een melding aan het bevoegd gezag.
Conclusie
De bodemkwaliteit levert geen belemmering op de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. In de Wabo-vergunning bouwen worden voorwaarden opgenomen dat pas met bouwen kan worden gestart nadat gesaneerd is.
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen in werking getreden. Dit besluit richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten.
Op 13-02-2009 is het gewijzigde Bevi in werking getreden. Deze wijzigingen betreffen een uitbreiding van de lijst met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen. Ook is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in het Bevi doorgevoerd.
De risicobenadering kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Er zijn normen opgesteld voor het plaatsgebonden risico (PR, locatiegericht) en groepsrisico (GR, gericht op grootte van een slachtoffergroep).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans dat een persoon die continu en onbeschermd op die plaats aanwezig is, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met die activiteit. De 10-6 contour geldt hiervoor als risicomaat.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een Fn-curve en vergeleken met de oriëntatiewaarde.
Transport gevaarlijke stoffen over wegen
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS).
De cRNVGS is een uitwerking van de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bepaalt dat ruimtelijke plannen getoetst moeten worden aan de norm voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
In november 2013 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vastgesteld maar nog niet in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire. Vooruitlopend op de inwerkingtreding is uitgegaan van deze nieuwe wetgeving.
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Situatie plangebied
Onderstaande afbeelding geeft de digitale risicokaart van het plangebied en omgeving weer (blauwe cirkel: plangebied).
Uitsnede Risicokaart
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden in de omgeving van het bestemmingsgebied buisleidingen liggen, waarvan de risicocontouren echter niet tot binnen het bestemmingsgebied reiken. Het betreft een aardgasleiding NEN 3650-leiding van de Gasunie die op een afstand van circa 400 ligt van het plangebied. De buisleiding vormt geen risico voor het plangebied.
Conclusie
Op de risicokaart zijn geen belemmeringen in het kader van de externe veiligheid in het plangebied of directe omgeving gelegen. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2016' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is gemakshalve uitgegaan van het toevoegen van 1 woning met in totaal 7 voertuigbewegingen.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
NBIM Rekentool 2016
Situatie plangebied
Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Situatie plangebied
Voor de voorliggende ontwikkeling is op 14 maart 2016 door RI Buitenbouw B.V. een Quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Veenwal 36a te Hoevelaken, zie bijlage 6 en een veldonderzoek zie bijlage 7. Voorheen werd de gebieds- en soortenbescherming geregeld via de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet. In het rapport van RI Buitenbouw B.V. is getoetst aan deze wetgeving.
De Quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van de onderzoekslocatie. Het onderzoek heeft tot doel te onderzoeken of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plan niet resulteert in het opheffen van een vaste rust en verblijfplaats en geen wezenlijke invloed heeft op de gunstige instandhouding van de beschermde soorten.
Conclusie
Het aspect ecologie levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
Door de functiewijziging wordt de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig vergroot. Op het eigen terrein wordt voorzien in parkeren op eigen erf.
De gemeenteraad heeft op 17 februari 2011 de Archeologische beleidskaart vastgesteld. Hierin wordt het perceel aan Veenwal 36a aangewezen als gebied met een hoge archeologische waarde wegen de ligging op een dekzandrug/ dekzandkoppen. Bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en groter dan 250 m2 dient archeologisch onderzoek te worden verricht.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning met een oppervlakte van maximaal 1.500 m2 en de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing van circa 1.030 m2. Gelet op deze omvang heeft Archeodienst b.v. op 2 juni 2016 bureauonderzoek gecombineerd met een inventariserend veldonderzoek opgeleverd, zie bijlage 8.
Situatie plangebied
Vanuit archeologisch oogpunt bestaat er geen belemmering de aangevraagde werkzaamheden uit te voeren. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Ondanks de geringe trefkans kunnen toevalsvondsten worden gedaan. Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij het bevoegd gezag, op grond van artikel 5.10 Erfgoedwet.
Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Situatie plangebied
Het plangebied bevindt zich in het veenontginningslandschap van Hoevelaken. Langs de ontginningsassen bevinden zich de huizen (lintbebouwing) en ook langs de insteekwegen langs de kavels zijn boerderijen te vinden. Er is sprake van een agrarisch woonlandschap.Daarnaast zijn binnen de begrenzing van het plangebied geen panden aanwezig die aangewezen zijn als rijks- of gemeentelijke monument.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmering op voor onderhavig bestemmingsplan.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied.
De opzet van de bestemming(en) is in hoofdlijnen dezelfde als in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2016.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
Inleidende regels
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf wordt een korte toelichting op deze regels gegeven.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.
In de standaardwijze van meten is ook het begrip 'de inhoud van een bouwwerk' opgenomen. Dit begrip houdt in dat de inhoud van het bouwwerk wordt gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de buitenzijde van het dak, inclusief dakkapellen. De kelder wordt niet meegerekend bij de inhoud van het bouwwerk.
Bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden
Op grond van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt een deel van het plangebied bestemd tot agrarisch gebied met landschapswaarden. De landschappelijke waarden zijn daarbij vastgelegd in de aanduiding 'overige zone - veenontginningslandschap', conform de systematiek van het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2016.
Bestemming Wonen
Er is een bestemming 'Wonen' opgenomen met een maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal woonheden: 1'. In de regels is daarbij gesteld dat de bouw van een nieuwe woning met een maximale inhoud van 600 m³ is toegestaan. Hierbij mag een bijgebouw van maximaal 70 m³ worden gebouwd. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de inrichting van het erf overeenkomstig het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2.
Bestemming Waarde - Archeologie
Voor het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van een functieaanduiding aangegeven vanaf welke oppervlakten en dieptes bij bodemingrepen een archeologisch onderzoek benodigd is.
Het bestemmingsplan bevat een aantal algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. Enkele algemene regels zijn hierna kort ter verduidelijking en verklaring besproken.
Anti-dubbeltelregel
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, niet opnieuw wordt toegepast.
Algemene gebruiksregels
In het bestemmingsplan zijn tevens algemene gebruiksregels opgenomen. Op basis van deze regels is weergegeven wat stijdig gebruik met het bestemmingsplan is, zoals bijvoorbeeld het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
Algemene afwijkingsregels
In het bestemmingsplan zijn tevens algemene afwijkingsregels opgenomen. Op basis van deze regels is toegestaan om de genoemde goot en bouwhoogten in het plan te vergroten met 10%. Daarnaast mag de inhoudsmaat van woningen en bedrijfswoningen met 10% worden vergroten ten behoeve van het isoleren van woningen.
Algemene aanduidingsregels
Er zijn tevens regels opgenomen die betrekking hebben op de gebieden waar de aanduidingen 'overige zone - heideontginningslandschap' en 'milieuzone - hydrologische beschermingszone' liggen.
Algemene wijzigingsregels
Op basis van deze regels is de bevoegdheid van planwijziging door het college van Burgemeester en wethouders voorgeschreven.
Overige regels
Binnen dit artikel zijn nadere regels gegeven voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'overige zone - karakteristieke verkaveling'.
Overgangs- en slotregels
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met enkele overgangs- en slotregels. De regels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels). De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
De initiatiefnemer en de gemeente Nijkerk gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.
Conform de Wet ruimtelijke ordening ligt het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Ingediende zienswijzen op het ontwerp worden door de gemeente beoordeeld en zo nodig meegenomen in het door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan.