direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Nieuwe Voorthuizerweg 9b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0113-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan de Nieuwe Voorthuizerweg 9b te Nijkerk is een verzoek ingediend voor functieverandering van het agrarisch bouwvlak naar wonen. De initiatiefnemer heeft hier een agrarisch bedrijf, en wil alle huidige gebouwen slopen om daarmee in aanmerking te komen voor een vrijstaande woning met bijgebouw.

Voor het perceel is daarom het opnemen van een woonbestemming gewenst. Voor deze aanpassing van de bestemmingen is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2009' noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt tussen de kernen Nijkerk en Voorthuizen. Het gebied omvat het huidige erf en bouwvlak met de huidige bebouwing. Ook het stuk grond met agrarische bestemming, direct gelegen aan de Nieuwe Voorthuizerweg aan en naast de Nieuwe Voorthuizerweg 9a, valt binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’ van toepassing, zoals vastgesteld op 26 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 10 augustus 2011.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarde', met daarbij een bouwvlak. Tevens ligt op de percelen een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen - 2'. Het perceel kent ook de aanduiding 'houtwallenlandschap / half open landschap' en 'hydrologische beschermingszone'. Verder geldt er een functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0002.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden vanuit water, milieuaspecten, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en kabels en leidingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische toelichting gegeven op de regeling van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.

Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.

Het plangebied ligt binnen de kaarten Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Erfgoed, Luchtvaart niet binnen relevante aanduidingen.

Binnen het thema Water en Natuur is er sprake van 'beschermingszone natte landnatuur'. Met het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen of functies mogelijk gemaakt die een nadelig effect kunnen hebben op de instandhouding en kwaliteit van de natte landnatuur.

Daarmee voldoet het plan aan de beleidskaders en regels die in de omgevingsvisie - en verordening Gelderland worden gegeven.

2.2 Regionaal beleid

Bouwen aan het landschap op de tussenschaal 2013

In dit beleidsdocument (Bijlage 1) worden bouwstenen aangereikt ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit voor de Gelderse Vallei. Daarin wordt ingezet op het behouden en versterken van de eigenheid en herkenbaarheid van de landschappen.

Er wordt nadruk gelegd op de kracht van bouwinitiatieven 'van onderop', minder planmatig en meer op organische wijze. Het idee is dat, meer dan tot nu toe, de individuele initiatiefnemer gelijktijdig met het realiseren van de eigen plannen, helpt om het landschap te verbeteren. Op deze wijze bouwen aan het landschap van onderop leidt tot verbetering van de eigen leefomgeving (tussenschaal), een schaalniveau die praktisch hanteerbaar is.

De bouwstenen die worden genoemd geven richtlijnen en een toekomstperspectief voor verschillende ontwikkelingen in een bepaald landschap. Gemeente en initiatiefnemer kunnen met de bouwstenen samen eenvoudig bepalen welke ingrepen bijdraagt aan de beoogde landschapsverbetering. Daarbij hebben gemeenten een stimulerende en faciliterende rol, en gaan in een vroeg stadium het gesprek aan om samen te kijken welke bijdrage mogelijk is. Ook beoordelen zij de bouwplannen aan de hand van de bouwstenen.

De aanpak in het kort:

• Bouwen aan het landschap door het verbeteren van het landschap van onderop

• Particuliere initiatieven zijn uitgangspunt

• De landschappelijke bijdrage past qua maat en schaal bij het initiatief

• Door coalitievorming in de omgeving maak je meer meters

• Voor elk van de landschapstypen een eigen perspectief, met richtlijnen en handvaten

• De bouwstenen zijn praktisch toepasbaar; voor initiatiefnemers en gemeenten

• De gemeente inspireert en faciliteert het bouwen aan het landschap, onder andere

door vroegtijdig in gesprek te komen met de initiatiefnemer.

De locatie ligt in het ontginningslandschap. Dit zijn relatief jonge ontginningen van woeste gronden met rechtlijnige vaak grootschalige verkaveling, waar de erven als groene eilanden in een open landschap liggen. Het is de ambitie om de streekeigenheid van het gebied te versterken. Daarbij wordt ernaar gestreefd grootschaligheid en de rationele, orthogonale kavelstructuur sterker beleefbaar te maken. Er wordt ingezet op het verstevigen van het raamwerk van de beplante randen van de ontginningseenheid. Bosjes en huiskavels liggen daarbij als groene eilanden in het landschap.

De nadruk in het landschappelijke inrichtingsplan (Plankaart erftransformatie) ligt daarom op het behouden van de structuren kenmerkend voor het heideontginningslandschap; openheid behouden, aanzetten van lanen, erf- en kavelbeplanting rond de wegen en de erven.

Om te komen tot streekeigen architectuur is het Hallehuis vertrekpunt. Eenvoudig van vorm, één volume, één laag met hoge kap. Een eigentijdse invulling van de traditionele hoofdvorm is daarbij mogelijk.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Flier en Arkerpoort wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0003.png"

Het plangebied is gelegen in het heideontginningenlandschap. Op de integrale toekomstvisiekaart staat voor het plangebied aangegeven: 'beleefbaar en recreatief heideontginningenlandschap met mogelijkheid tot actief beleid functieverandering / verbreding boerderijen'.

In het voorliggende plan wordt de planologische mogelijkheid van agrarische bedrijvigheid veranderd in wonen. Hierbij is er sprake van actief beleid ten behoeve van functieverandering (naar wonen). Tevens is aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Op basis hiervan is te concluderen dat onderhavig plan aansluit bij de beleidsambities uit de gemeentelijke structuurvisie.

Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)

Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".

Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:

  • 1. Versterken van de drie aanwezige landschapstypen in Nijkerk.
  • 2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed.
  • 3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk.
  • 4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.

Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. Het Landschapsontwikkelingsplan is als basis voor de landschappelijke inpassing gehanteerd (zie paragraaf 3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan).

Functieveranderingsbeleid - toetsing aan gemeentelijke voorwaarden

Het regionale functieveranderingsbeleid biedt de mogelijkheid voor functieverandering van voormalig agrarische bedrijven naar de functie wonen (onder nadere voorwaarden).

Voorliggend plan tot het realiseren van een woning na sloop van minimaal 1.000 m2 aanwezige bebouwing, voldoet aan de uitgangspunten van het (regionale) beleid voor functieverandering, aangezien in ieder geval 1.000 m2 aan agrarische opstallen zal worden gesloopt.

Dit beleid is ook opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009. Medewerking kan alleen worden verleend met een procedure van een bestemmingsplanherziening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.


Vanuit de gemeente zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd voor dit plan:

  • Alle bestaande, niet karakteristieke opstallen worden gesloopt. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd.
  • Nieuw te bouwen woning heeft een maximale inhoud van 600m3 en een bijgebouw van maximaal 70m2.
  • De woning wordt ontsloten via de bestaande oprit.
  • Er moet rekening worden gehouden met milieucirkels van aangrenzende bedrijven.
  • De woning en het bestemmingsvlak worden gesitueerd binnen het huidige bouwperceel.

De genoemde uitgangspunten zijn verwoord in een landschappelijke inpassingsplan. Deze wordt in 3.2 nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op hoe er rekening is gehouden met de milieucirkels.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling betreft de planologische omschakeling van het agrarische bouwvlak met twee woningen aan de Nieuwe Voorthuizerweg 9b te Nijkerk, naar een bestemming wonen met maximaal 3 wooneenheden.

De nieuwe functie wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving door de aanleg van natuur- en landschapselementen. De functiewijziging voldoet aan alle eisen die gesteld worden vanuit het functieveranderingsbeleid. Hierdoor is de voorliggende ontwikkeling passend binnen het provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Op het perceel aan de Nieuwe Voorthuizerweg 9b te Nijkerk is een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensieve veehouderij aanwezig. De voorzijde van het hoofdgebouw ('A' op de tweede kaart hieronder) is georiënteerd op de Nieuwe Voorthuizerweg en de gebouwen staan daar haaks op of parallel aan de nokrichting. Het achterste deel van het erf volgt het pad dat naar de Schoenlapperweg loopt. Daarmee wijkt het erf af van andere erven in de omgeving die vaak een meer formele opstelling hebben, gelijk aan het rationele en rechtlijnige landschap.

Ten plaatse van 'C' staat een tweede bedrijfswoning, met een apart erf. Deze woning heeft een eigen oprit, en vormt een zelfstandige eenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0004.jpg"

Ligging van het perceel Nieuwe Voorthuizerweg 9b

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0005.png"

Erf en bebouwing (luchtfoto 2014)

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

Door de sloop van de agrarische opstallen wordt het erf een stuk compacter. De nieuwe woning (maximaal 600 m2) met bijgebouw (maximaal 70m2) krijgt een eigen plek aan de zuidzijde van het erf, aan het achterhuis van de boerderij. Hierdoor ontstaat ook meer ruimte tussen het erf en de westelijk gelegen woning.

Voor Gelders Genootschap is een Advies erfinrichting uitgebracht (zie Bijlage 2). Daarin zijn uitgangspunten en randvoorwaarden opgenomen voor het ruimtelijk ontwerp voor het erf en de bebouwing. De uitgangspunten betreffen de volgende, waarbij wordt verwezen naar onderstaande schets.

A = De boerderij blijft in zijn geheel behouden en is qua hiërarchie de hoofdwoning op het erf. Het achterhuis dient als bijgebouw van de boerderij.

B = Het oude zwart houten schuurtje blijft behouden en draagt bij aan de karakteristieke uitstraling van het erf. Ook de waardevolle bomen maken daar deel van uit.

C = De tweede bedrijfswoning uit de jaren 80, maakt geen deel uit van het nieuwe erf. Het wordt een zelfstandige eenheid met eigen oprit en bijgebouw.

D = De nieuwe woning komt ongeveer ter plaatse van de oude kippenschuur en is met de zijgevel georiënteerd op het zuiden. De woning heeft een traditionele hoofdvorm van één bouwlaag met een flinke kap. De woning is qua uitstraling ondergeschikt aan de boerderij. De woning is gesloten aan de erfzijde en kan zich openen naar het landschap.

E = Het bijgebouw staat ook aan het erf en maakt onderdeel uit van het concept.

F = Het erf wordt een stuk kleiner doordat de sleufsilo's en schuren worden gesaneerd. De nieuwe gebouwen komen samen met de boerderij aan een gezamenlijk open erf. Verhard alleen het hoogstnodige en gebruik hiervoor bij voorkeur de bestaande verharding of karakteristieke materialen zoals gebakken klinkers. De bestaande ontsluiting vanaf de Nieuwe Voorthuizerweg blijft de hoofdontsluiting.

G = De sleufsilo's worden gesaneerd en krijgen weer een agrarische bestemming zoals weide of akker.

H = Het bestaande groen op het erf wordt waar nodig uitgedund en aangevuld maar als structuur wel behouden. De groene uitstraling van het erf is een belangrijke waarde in het ontginningslandschap. De overgang tuin naar landschap wordt eenvoudig vormgegeven met streekeigen beplanting zoals een haag of struiken.

I = De ruimte tussen de westelijke buren en de boerderij wordt groen ingevuld met bijvoorbeeld een hoogstamboomgaard of als weide. Daarmee ontstaat er ruimte tussen 9b en de westelijke buurwoning en een mooi doorkijkje naar het achterliggende landschap.

J = Het pad blijft behouden als informeel en onverhard kavelpad tussen de twee straten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0006.png"

Schets erfinrichting

In onderstaand inrichtingsplan erftransformatie is de schets voor de erfinrichting verder uitgewerkt en zijn concrete voorstellen gedaan voor nieuwe beplanting. Een uitgebreidere toelichting is te vinden in Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan erftransformatie en Bijlage 4 Plankaart erftransformatie.

Dit inrichtingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op het landschapsbeleid van de gemeente Nijkerk. Dit resulteert in een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde inrichting. Hierbij is niet alleen gelet op de inrichting van het erf, maar ook om de mogelijkheden het landschap in de directe omgeving te versterken. In onderstaande afbeelding van het inrichtingsplan worden de verschillende soorten beplantingen en structuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0007.png"

Landschapsbeheer Gelderland - Inrichtingsplan erftransformatie

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

Voor de voorliggende ontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.


4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.


Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen (agrarische) bedrijven. Hierdoor is het uit te sluiten dat de nieuwe woning hinder zal ondervinden van (agrarische) bedrijven in de directe omgeving. Het aspect milieuhinder levert daarom geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Voor het plangebied is in 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren nieuwe woning op het perceel aan de Voorhuizerweg 9b in Nijkerk. Het geluidsonderzoek is opgenomen in Akoestisch onderzoek.

Het plan valt binnen de 250 meter brede geluidzones van de Nieuwe Voorthuizerweg en de Schoenlapperweg.De maatgevende etmaalintensiteit op de Nieuwe Voorthuizerweg bedraagt dan 2156 mvt/etmaal en op de Schoenlapperweg 1147 mvt/etmaal. Als representatieve snelheid geldt 80km/uur, en het wegdek bestaat uit standaard DAB.

De geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt 42 dB, inclusief aftrek ex. art. 110g Wet geluidhinder van 2 dB. Daarmee is de geluidsbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde. Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Bodem

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied

In november 2015 is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7). Hierin wordt geconcludeerd dat ter plaatse de voormalige bovengrondse tank aan de voorzijde van de boerderij, een sterke verhoging in grond aangetroffen is aan minerale olie. Het betreft een PAK/carbolineumachtig product dat is te relateren aan de aangetroffen bijmenging met hout. Middels de omliggende boringen is de verontreiniging voldoende in kaart gebracht. Het betreft een kleinschalige verontreiniging. Er is geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.

Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de sloop van de gebouwen het aanwezige asbest op het maaiveld te verwijderen. Asbestdaken dienen conform de geldende regelgeving te worden verwijderd. Ter plaatse van de hooischuur/werktuigenberging is geen asbest onderzoek uitgevoerd als gevolg van de aanwezige klinkerverharding. Aangenomen wordt dat door de aanwezige verharding geen verontreiniging met asbest in de bodem is terecht gekomen.

Er zijn geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning (bouw) en de voorgenomen functiewijziging.

4.2.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Situatie plangebied

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor, buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0113-0001_0008.png"

Uitsnede Risicokaart

4.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio.s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio.s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die „niet in betekenende mate. (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoe-ven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project „niet in betekende mate. bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Situatie plangebied

Voor de voorliggende ontwikkeling is een Bijlage 6 Flora- en Fauna onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is naar voren gekomen dat:

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermde gebieden. Op grond van de planschaal en de bestemming van het terrein is een effect op beschermde gebieden in de omgeving uit te sluiten.


Soortenbescherming

Tijdens het veldbezoek is het plangebied doorzocht op het voorkomen van vaste rust-en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. Binnen het plangebied is een rij eiken aanwezig die mogelijk enkele kleinere holten en loszittende stukken bast bezitten. Het voorkomen van boombewonende vleermuizen in het plangebied kan niet worden uitgesloten.

Voor soorten die vallen onder tabel 2 en 3 van de Flora-en faunawet geldt dat bij aantasting van vaste rust-en verblijfplaatsen een ontheffing moet worden aangevraagd. In het plangebied is een rustplaats van de steenuil vastgesteld. Het plangebied maakt onderdeel uit van een territorium van de steenuil. De voorgenomen sloop van de opstallen leidt tot een verstoring van het territorium van de steenuil. Dit is een overtreding van de Flora-en faunawet, waarvoor een ontheffing artikel 11 aangevraagd moet worden. Ter compensatie moeten er twee "marterproof" steenuilenkasten op het erf worden geplaatst. Deze compenserende maatregelen zijn intussen gerealiseerd. Daarnaast is er volgens gegevens van stichting IVN aangetoond dat steenuilen in de betreffende schuur, niet nestelen. De constructie van deze schuur blijkt daarvoor ongeschikt.

Omdat de steenuil al vanaf december op zoek gaat naar een plek voor een nest, dient er in de maanden december tot en met mei niet gesloopt te worden.

Ook kunnen bij de start van de werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels worden verstoord en/of nesten worden aangetast. Dit is een overtreding van de Flora-en faunawet. Hiervoor kan geen ontheffing worden aangevraagd. De start van de werkzaamheden moet daarom plaatsvinden buiten het broedseizoen, dat grofweg loopt van 15 maart tot 15 juli.

Tevens worden er een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan, te weten:

  • Het planten van inheemse, besdragende bomen en struiken voor vogels en vleermuizen;
  • Het creëren van hoekjes met ruigten of andere schuilmogelijkheden voor kleine zoogdieren. Hiermee wordt ook het aanbod aan prooidieren voor de steenuil vergroot.

Conclusie

Omdat het plangebied niet in of nabij beschermde gebieden ligt, is een effect op beschermde gebieden uit te sluiten. Voor wat betreft de waargenomen sporen van een steenuil in een van de schuren, geldt dat daarvoor ondertussen compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van uilenkasten voor steenuilen.

Daarnaast is heeft hierover overleg plaatsgevonden met de plaatselijke afdeling van IVN. Daaruit blijkt dat steenuilen zich niet nestelen in dergelijke schuren. Waar rekening mee dient te worden gehouden is dat de start van werkzaamheden niet in de periode van grofweg 15 maart tot 15 juli plaats vindt. Ter bescherming van de steenuil mag er tevens niet gesloopt worden in de maanden december tot en met mei. Hiermee wordt rekening gehouden.

4.4 Verkeer en parkeren

Door de functiewijziging wordt de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig vergroot. Op het eigen terrein wordt voorzien in parkeren op eigen erf.

4.5 Cultuurhistorie

De beleidsnota cultuurhistorie van de gemeente Nijkerk heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren. Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied.

Het erf ligt in het jonge heideontginningslandschap. Een landschap dat relatief kort geleden is ontgonnen. De ontginning kent een planmatige aanpak waardoor een rechtlijnig landschap is ontstaan met rechte wegen en percelen. Het landschap wordt gekenmerkt door rechte wegen met laanbeplanting, hier en daar een bosje en de erven als groene eilanden in een vrij open landschap. Ten wensten van het erf ligt het buurschap Kruishaar een kleinschalige oude Kampenontginning. In het oosten ligt de Appelsche hei en restant van de oorspronkelijke heidelandschap. Veel van de karakteristieke beplanting is door de verder schaalvergroting verdwenen.

De nadruk ligt in dit landschappelijke inrichtingsplan daarom op het behouden van de structuren kenmerkend voor het heideontginningslandschap; openheid behouden, aanzetten van lanen, erf- en kavelbeplanting rond de wegen en de erven.

Bestaande waardevolle elementen zijn:

  • Heideontginningslandschap met rechtlijnige verkaveling en groene erven.
  • Groene uitstraling van het erf met waardevolle bomen.
  • Veel bebouwing op het erf in informele opstelling.
  • Karakteristieke boerderij met oude schuur vormt een mooi ensemble met de bomen.
  • Pad met cultuurhistorische waarde tussen Schoenlapperweg en Nieuwe Voorthuizerweg.

Voor de nieuw in te passen landschaps elementen is per categorie een korte toelichting gegeven in Landschappelijk inrichtingsplan erftransformatie.

4.5.1 Archeologie

Het plangebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en groter dan 250m² dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Aangezien de geplande nieuwbouw op de plek van de huidige bebouwing plaatsvindt en de bovengenoemde drempel waarden niet gehaald worden, is geen archeologisch onderzoek voor het voorliggende initiatief noodzakelijk.

4.5.2 Monumenten

Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

Conclusie

Met het landschappelijk inrichtingsplan worden bestaande cultuurhistorische eigenschappen van het plangebied gewaarborgd door behoud van bestaande karakteristieke bebouwing aan de wegzijde. Daarnaast worden verschillende groene elementen gerealisered die de ruimtelijke kwaliteit laten toenemen.

4.6 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig die voor een belemmering kunnen zorgen.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied.

De opzet van de bestemming(en) is in hoofdlijnen dezelfde als in het ontwerp bestemmingsplan buitengebied 2016.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo.

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • 1. Inleidende regels
    In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

  • 2. Bestemmingsregels
    Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.

  • 3. Algemene regels
    Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf wordt een korte toelichting op deze regels gegeven.

Begrippen

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.

In de standaardwijze van meten is ook het begrip 'de inhoud van een bouwwerk' opgenomen. Dit begrip houdt in dat de inhoud van het bouwwerk wordt gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de buitenzijde van het dak, inclusief dakkapellen. De kelder wordt niet meegerekend bij de inhoud van het bouwwerk.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden  
Op grond van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt een deel van het plangebied bestemd tot agrarisch gebied met landschapswaarden. De landschappelijke waarden zijn daarbij vastgelegd in de aanduiding 'overige zone - heideontginningslandschap', conform de systematiek van het ontwerpbestemmingsplan buitengebied 2016.

Bestemming  Wonen

Er is een bestemming 'Wonen' opgenomen met een maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal woonheden: 3'. In de regels is daarbij gesteld dat de bouw van een nieuwe woning met een maximale inhoud van 600m³ is toegestaan. Hierbij mag een bijgebouw van maximaal 70m³ worden gebouwd.

Bestemming Waarde - Archeologie

Voor het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven vanaf welke oppervlakten en dieptes bij bodemingrepen een archeologisch onderzoek benodigd is.

Specifieke gebruiksregels: Voorwaardelijke verplichting

Voor de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' en 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor beide bestemmingen betekent dit dat binnen 2 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen, de gronden dienen te zijn ingericht overeenkomstig het inrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 1. Specifiek voor de bestemming 'Wonen' geldt dat binnen een half jaar nadat deze omgevingsvergunning is verleend, 1.572 m² bestaande niet - karakteristieke voormalige agrarische bouwwerken dienen te zijn gesloopt.

5.3 Algemene regels

Het bestemmingsplan bevat een aantal algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. Enkele algemene regels zijn hierna kort ter verduidelijking en verklaring besproken.

Anti-dubbeltelregel

Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, niet opnieuw wordt toegepast.

Algemene gebruiksregels

In het bestemmingsplan zijn tevens algemene gebruiksregels opgenomen. Op basis van deze regels is weergegeven wat stijdig gebruik met het bestemmingsplan is, zoals bijvoorbeeld het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.

Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan zijn tevens algemene afwijkingsregels opgenomen. Op basis van deze regels is toegestaan om de genoemde goot en bouwhoogten in het plan te vergroten met 10%. Daarnaast mag de inhoudsmaat van woningen en bedrijfswoningen met 10% worden vergroten ten behoeve van het isoleren van woningen.

Algemene aanduidingsregels

Er zijn tevens regels opgenomen die betrekking hebben op de gebieden waar de aanduidingen 'overige zone - heideontginningslandschap' en 'milieuzone - hydrologische beschermingszone' liggen.

Algemene wijzigingsregels

Op basis van deze regels is de bevoegdheid van planwijziging door het college van Burgemeester en wethouders voorgeschreven.

Overige regels

Binnen dit artikel zijn nadere regels gegeven voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'overige zone - karakteristieke verkaveling'.

Overgangs- en slotregels

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met enkele overgangs- en slotregels. De regels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels). De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de kosten van grondexploitatie anderszins zijn verzekerd.

In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker in de bovengenoemde anterieure overeenkomst een bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele schade door aanvrager wordt betaald. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan wordt met ingang van 21 juli tot 31 juli (zes weken) ter inzage gelegd.