hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In het plangebied
was tot enige tijd geleden het transportbedrijf Van Kommer aanwezig.
Inmiddels is het transportbedrijf echter verplaatst naar een
bedrijventerrein buiten de gemeente Nijkerk. De bebouwing op het
terrein staat momenteel leeg. Rondom het plangebied zijn reeds
verschillende woonpercelen aanwezig.
2.2 Toekomstige situatie
In
het kader van de herontwikkeling van het terrein is, in samenspraak met
de gemeente, onderzoek gedaan naar de (herontwikkelings)mogelijkheden
van het perceel. Een herontwikkeling naar woningbouw is als een
wenselijke en realistische ontwikkeling naar voren gekomen. Uit een
haalbaarheidsonderzoek is gebleken dat een ontwikkeling
met achtien woningen financieel haalbaar is. Zowel de gemeente
Nijkerk als de provincie Gelderland kunnen instemmen met een
herontwikkeling van achtien woningen. Bij de ontwikkeling van
een passend woningbouwplan is aansluiting gezocht op de ruimtelijke
structuren in de vorm van de bestaande bebouwing langs de Schoolstraat
en de oorspronkelijke verkavelingsrichtingen van het landschap. Voorts
is gestuurd op een architectonische en stedenbouwkundige invulling die
past in de landelijke omgeving. De volgende afbeelding toont een
aantal schetsen van de mogelijke toekomstige situatie.
Schetsen mogelijke toekomstige situatie
Een
herontwikkeling van het gebied naar woningbouw levert een ruimtelijke
en functionele impuls op voor de omgeving. Het grote aantal
transportbewegingen dat samenhangt met de bedrijfsactiviteiten
hebben in de loop der jaren namelijk geleid tot een toenemende overlast
voor de inwoners van Nijkerkerveen.
Beeldkwaliteit
Het
concept van de woningtypologie is ontleend aan de historische bebouwing
en de ontstaansgeschiedenis van Nijkerkerveen. Voor de beeldkwaliteit
is gezocht naar het beeld van het verleden dat is geplaatst in een
eigentijdse context. Dit thema is mede ontleend aan de inhoud van de
conceptvisie Nijkerkerveen.
Conceptvisie Toekomstontwikkeling Nijkerkerveen:
Nijkerkerveen
is een kern in de gemeente Nijkerk. Het ligt tussen Nijkerk en
Hoevelaken. Het dorp is ontstaan rondom veenontginningen. Elk
veengebied in Nederland is arm geweest. Het dorp Nijkerkerveen is
hierop geen uitzondering. Nijkerkerveen ontstaat rondom een
Christelijke school gelegen aan de driesprong bij de Schoolstraat. Het
dorp was lange tijd afhankelijk van Nijkerk. In 1920 verschijnt er een
bakker in het dorp, andere winkels waren er nog niet. Er komt een einde
aan de armoede als er op particulier initiatief wordt gebouwd voor de
minder draagkrachtigen. Het zogeheten Rode Dorp wordt door
dagloners aangelegd. Belangrijk persoon bij deze ontwikkeling is
Dominee Koolhaas die naast veel vredelievend werk ook de bouwvereniging
opricht. Het Rode Dorp ligt in de buurtschap Holkerveen aan de westkant
van wat nu de Amersfoorsteweg is. Deze buurt wordt echter wel vaak tot
Nijkerkerveen gerekend. Nijkerkerveen heeft nog jaren de naam van een
arm dorp gehad. De armoede was letterlijk in het dorp af te lezen aan
de zandwegen die bij slecht weer veranderen in modderpoelen. Vanuit
Nijkerk werd in 1830 de Zuiderzeestraat aangelegd van kinderkopjes (de
huidige Amersfoortseweg). Deze weg liep vanuit Nijkerk naar het zuiden.
Ook de bebouwing maakte een armzalige indruk. Tot in 1874 stonden er
nog plaggehutten in het dorp. Bijna alle inwoners leefden onder
primitieve omstandigheden.
De
identiteit van het dorp is ook sterk. Dat komt omdat er in het dorp een
gezonde spanning heerst tussen de voor- en de achterkant. De voorkant
staat voor wat je ziet: de beschaving, een mooi dorpsbeeld, mensen die
je hartelijk groeten op straat, en voor stabiliteit. De achterkant
staat voor beweging, voor de niet georganiseerde ruimte waar nog van
alles kan en mag gebeuren. En voor de experimenteerruimte waarin je
uitprobeert hoe ver je gaan kunt. In gezonde dorpen met een sterke
identiteit houden de voor- en achterkant elkaar "dynamisch in
evenwicht". Teveel voorkant leidt tot starheid en zelfs museumdorpen,
teveel achterkant leidt tot verrommeling en verwaarlozing.
Het
beeld is een afgeleide van de historische plaggenhut; sterk
geabstraheerd en teruggebracht naar de kern. Het dak bestaande uit
plaggen, de constructie van hout, de topgevels in baksteen en de aarden
wal langszij.
Deze
vier ingrediënten worden op een gevarieerde manier gebruikt om de
verschillende woning-typologieën te duiden. De originele
materialen worden op verschillende manieren vertaald in de woningen.
Het uitgangspunt is echter geweest:
- Gevel: aards materiaal als baksteen gecombineerd met natuurlijk materiaal hout;
- Dak: natuurlijk riet of riet gecombineerd met gebakken pannen.
Beeldbepalende kenmerken zijn:
- een lage goot
(of de indruk van een lage goot door houtconstructies bij de
middenwoningen doorlopende muren van kopgevels van de vrijstaande
woningen);
- een duidelijk aanwezige houtconstructie, zowel als doorlopende houten balken en kolommen als gevelmateriaal;
- grove baksteen in aardse tot lichtrode tinten;
- geheel of deels rieten dak;
- eenvoudig vormgegeven raamopeningen met sobere detaillering en profilering;
- vormgevings-ingrediënten
die een landelijke gevoel opwekken ( zoals staldeuren en ramen met
luiken ) worden op een moderne en beeldbepalende manier verwerkt.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012
vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende
beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota
Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor
de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten,
veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en
toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten
gedateerd.
De
visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal,
tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende
mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een
rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp
nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van
provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale
verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of
landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel
in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland
heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent
vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder
andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke
regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports
Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports
met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De
groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden
gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale
ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming
van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De
woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de
kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en
herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en
beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt
eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke
cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en
faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal
moeten toenemen.
Om
een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een
ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent
voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het plangebied
betreft landelijk gebied, waarin een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling
wordt voorzien. Derhalve is het plan getoetst aan de ladder voor
duurzame verstedelijking:
- Voor de
beoordeling of er mogelijkheden zijn voor woningbouw in het plangebied
heeft op provinciaal niveau overleg plaatsgevonden. Uit dit
overleg is gebleken dat de provincie Gelderland in kan stemmen met
de realisatie van achtien woningen in het plangebied. De vraag
naar woningen in het plangebied is daarmee aanwezig.
- Het plangebied
ligt buiten het bestaande stedelijk gebied, maar betreft wel een
bestaand bebouwd terrein. Vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt is
het wenselijk om deze locatie te herontwikkelen naar woningbouw. Het
opvangen van de vraag binnen bestaand stedelijk gebied is daarmee niet
wenselijk.
- Het plangebied
ligt direct aan de Schoolstraat en is daarmee goed ontsloten. Daarnaast
is bij de ontwikkeling van een passend woningbouwplan aansluiting
gezocht op de ruimtelijke structuren in de vorm van de bestaande
bebouwing langs de Schoolstraat en de oorspronkelijke
verkavelingsrichtingen van het landschap.
Gezien het
bovenstaande voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van de ladder
voor duurzame verstedelijking. Derhalve vormt dit onderdeel van
het rijksbeleid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook
overig rijksbeleid is niet in het geding.
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De
Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies
uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen
van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport
WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf
neemt.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Het doel van de Waterwet
is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door
middel van één watervergunning regelt de wet het beheer
van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van
Europese richtlijnen. Via de Waterwet gelden verschillende algemene
regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er
de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het
Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de
periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van
gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015
genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties
veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op
9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door
Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse
omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de
ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid,
bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief
de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het
streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen
op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de
omgevingsvisie via cocreatie tot stand
gekomen.
De
provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen
bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze
zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit
de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities
opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van
de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat
stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
- sterke steden,
van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich
samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de
meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal
platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners
zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met
een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en
landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In
de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor
nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk
gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in
het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk
gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van
kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het
uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke
gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
- Voorziet de
voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele
lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met
beleidskaders en -programma's?
- Kan de
aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied
worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden
binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a.
stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van
gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend
ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk
gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke
geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het
stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter
plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
Omdat de
voorgenomen ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft,
is de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking van belang
voor de ontwikkeling. In
toelichting paragraaf 3.1 is
reeds ingegaan op de rijksladder voor duurzame verstedelijking. Deze
ladder komt grotendeels overeen met de Gelderse ladder voor duurzame
verstedelijking. Uit toetsing aan de rijksladder blijkt dat de vraag
naar woningen in het plangebied aanwezig is en dat het niet wenselijk
is deze vraag binnen (of direct aansluitend op) het bestaande
stedelijke gebied op te lossen. Gezien de huidige inrichting van het
plangebied is het wenselijk juist deze locatie te herontwikkelen naar
woningbouw. In overeenstemming met de Gelderse ladder is het plangebied
goed ontsloten en is rekening gehouden met de geldende
gebiedskwaliteiten.
Omgevingsverordening Gelderland
Op
24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld
door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De
omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels
in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale
grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De
onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en
waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid,
glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap,
energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het
oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal
waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke
stoffen en luchtvaart.
Planspecifiek
In
artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een
bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen
slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door
Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma
successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve
opgave wonen voor de betreffende regio. In het vervolg van deze
paragraaf, onder het kopje Woonvisie Gelderland, wordt hier nader op
ingegaan.
Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen
op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie
de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze woonvisie bestaat
uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit)
omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met
kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld ‘Anders wonen in de
regio’, is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie
op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de
ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het
Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin
een streekplanuitwerking.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie
Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning op de
juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen
het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is.
Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd
wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners
van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen.
Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan
doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in
de kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het
algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie
Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie
Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het
plangebied valt onder de regio de Vallei. Voor regio de Vallei gelden
de volgende belangrijke beleidsopgaven:
- de bouwproductie op korte termijn verhogen;
- met het oog op
de starters beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend
meer woningen in het goedkope segment bouwen;
- veel levensloopbestendige of direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
- locaties in of nabij voorzieningencentra bij voorkeur bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
- grootschalige
functieveranderingslocaties (transformatie van werken naar wonen) en
andere vrijkomende locaties nabij stedelijke centra zo veel mogelijk
benutten of verdichten om het aanbod aan centrum(stedelijk) wonen te
vergroten;
- meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het
kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010
tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in
Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio de Vallei is dit nader
uitgewerkt in een referentiekader. Het referentiekader geeft het beeld
van de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, voordat
er sprake was van een recessie in de woningmarkt. Deze ontwikkeling zal
naar verwachting het beeld wijzigen richting meer vraag naar
huurwoningen en het betaalbare segment, en minder vraag naar de
duurdere segmenten.
Monitoring beleid Regio de Vallei
Uit de meest
recente monitoring van het woonbeleid (2012) blijkt dat de groei van de
woningvoorraad in de regio lager is dan de gemiddelde jaarlijkse
opgave. Gelet op de recessie en de crisis op de woningmarkt is het
achterblijven verklaarbaar en verdedigbaar. De resultaten op het gebied
van de verhouding huur- en betaalbare woningen zijn in 2012 ronduit
goed. Dat wil zeggen dat meer huur- en betaalbare woningen zijn
gerealiseerd dan afgesproken. Mede vanwege de recessie is de vraag naar
deze woningen momenteel extra hoog. Het aandeel nultredenwoningen in de
netto groei van de woningvoorraad is in 2011 sterk gestegen ten
opzichte van 2010.
Planspecifiek
Voorliggend
plan voorziet in de toevoeging van achtien grondgebonden woningen nabij
de kern Nijkerkerveen. De ontwikkeling sluit aan bij de gedachte om
functieveranderingslocaties nabij centra zo veel mogelijk te benutten
voor woningbouw. Daarnaast draagt de ontwikkeling
bij aan het realiseren van betaalbare woningen.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op
30 juni 2011 is de structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld
door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze structuurvisie van de
gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk
heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik
gericht op 2030.
In
de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte
trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt,
economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie
geformuleerd voor de gemeente.
In
2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de
Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak
van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid
met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe,
onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van
Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het
omliggende landschap.
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
- Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
- Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuid- en oostkant van Nijkerk;
- Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In
de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes
gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van
Nijkerk in de regio:
- Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
- Landbouw en Landschap gaan samen;
- Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
- Ontwikkeling
bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt
ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van
Arkervaart Oost.
- Aandachtsgebieden,
gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld
(de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
- Sleutelgebieden,
gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven
die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities
van de gemeente.
De volgende afbeelding toont een fragment van de integrale toekomstvisiekaart van de gemeente.
Toekomstvisie - Structuurvisie Nijkerk
Planspecifiek
Het plangebied
ligt nabij de kern Nijkerkerveen. Nijkerkerveen is een dorpskern waarin
een dorpse identiteit wordt nagestreefd. Voor het buitengebied, waarin
het plangebied daadwerkerlijk ligt, wordt een landelijke identiteit
nagestreefd. Bij de ontwikkeling van een passend woningbouwplan is met
deze identiteiten rekening gehouden.
Woonvisie Nijkerk 2012+
Op
27 september 2012 is de Woonvisie Nijkerk 2012+ 'Keuze voor kwaliteit'
vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. In de woonvisie
legt de gemeente Nijkerk haar langetermijnambitie op het gebied
van woningbouw vast. De kern van de ambitie is het tegemoetkomen aan de
woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet
heet Nijkerk vier beleidsambities:
- Bouwen voor de lokale en regionale behoefte -
de ambitie van de gemeente Nijkerk is om in de periode tot en met 2030,
3400 woningen te realiseren. Hiermee wil Nijkerk voorzien in de lokale
en regionale woningbehoefte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
de ambitie voor de langetermijn die gebaseerd is op de behoefte die
voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de behoefte op korte
termijn, die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de
woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit
te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar.
Het bouwen voor de lokale en regionale behoefte betekent dat er extra
aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en
middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de
woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en
arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen
met zorg voor senioren en mensen met een beperking.
- Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving
- niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de
bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat
een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de
kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren
richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de
bestaande wijken en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.
- Keuzevrijheid en zelfredzaamheid
- keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van
Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het
van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde
woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd
een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie
(woonmilieu).
- Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn
- deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging
brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente
bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De
woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming
waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de
woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter
aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de
jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in
Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de
doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te
stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie
verhuizingen tot gevolg heeft.
Planspecifiek
De
voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van achtien
grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling is passend binnen het
nieuwbouwprogramma van de gemeente Nijkerk. Bij de voorbereiding van
voorliggend plan heeft namelijk veelvuldig overleg plaatsgevonden over
aantallen woningen/dichtheid/uitstraling en afstemming met de
woningbouwproductie in de deelplannen rondom
Nijkerkerveen. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een
woningaanbod dat voldoet aan de lokale en regionale behoeften. Tevens
zorgt de herontwikkeling voor een verbetering van de woonomgeving
doordat niet duurzaam te hergebruiken bebouwing wordt
gesloopt en grote aantallen vrachtwagenverkeersbewegingen verdwijnen.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op
26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld.
Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is
geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP
heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
De
ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via
zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving.
Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en
het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende
jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen
worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet.
Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de
auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten
aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en
het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties
aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de
bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk
centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
Om
voorgaande ambitie waar te maken zijn voor verschillende vervoerswijzen
doelstellingen en ambities geformuleerd, welke weer in concrete opgaven
zijn vertaald.
Planspecifiek
Voor
de voorgenomen ontwikkeling is het met name van belang dat de
ontwikkeling geen afbreuk doet aan de bereikbaarheid van Nijkerkerveen
en dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd is voor de
bewoners. In
toelichting paragraaf 4.4 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Watertoets
Het aspect water
is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om
te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden
en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om bij het
opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het water
dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen
technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren,
adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige
aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de
verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij
waterschap Vallei & Veluwe. In dit kader worden dan ook alle
relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan.
Planspecifiek
Het waterschap Vallei & Veluwe schrijft voor dat bij een toename van 2500 m2
aan verharding er 8-10% aan oppervlaktewater gecompenseerd
dient te worden. In de huidige situatie is het plangebied voor het
overgrote deel verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling is er derhalve
geen toename, maar zelfs een afname van verharding. Extra
watercompensatie is niet nodig.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
In
het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te
worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde
milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave
Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst
opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende
activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof,
geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte
van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier
richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een
milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de
milieucategorie.
| milieucategorie |
richtafstand rustige woonwijk |
| 1 |
10 meter |
| 2 |
30 meter |
| 3.1 |
50 meter |
| 3.2 |
100 meter |
| 4.1 |
200 meter |
| 4.2 |
300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien
bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan
gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten
milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet
worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype
rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de
richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een
matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd
zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en
milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient
twee doelen:
- Het reeds in het
ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het tegelijk
daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun
activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het
bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor
zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving
niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van
milieuregelgeving uitkomst bieden.
Planspecifiek
Het
plangebied ligt in het landelijk gebied, een gebied met veel
bedrijvigheid. In de directe omgeving van het plangebied zijn de
volgende bedrijven aanwezig:
- Car Toyota Onderdelen (Schoolstraat 46);
- Van Rouwendaal Caravans & motoren groothandel (Naaldenkoperweg 11a).
Het
plangebied ligt binnen de richtafstanden voor geluid uit de
VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Derhalve is een akoestisch
onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1.
Uit dit onderzoek blijkt dat de realisatie van de woningen geen
belemmering zal vormen voor de activiteiten van de twee
bedrijven. Tevens zal ten gevolge van de activiteiten bij de
bedrijven, sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe
woningen.
Naast
de aanwezigheid van de twee bedrijven liggen nabij het plangebied ook
enkele veehouderijen. Nagegaan moet worden of de geur vanuit deze
veehouderijen van invloed is op het woon- en verblijfsklimaat ter
plaatse van het plangebied en of de te realiseren woningen een
belemmering vormen voor de veehouderijen. Derhalve is een
geuronderzoek uitgevoerd, zie bijlage
2. Uit
dit onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden
buiten de geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen.
Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een
acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Ook op basis van de
achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en
verblijfsklimaat. Omdat de te realiseren woningen buiten de geur- en
afstandscontouren van de omliggende veehouderijen zijn geprojecteerd,
is zeker geen sprake van een belemmering voor de veehouderijen.
Direct ten
noorden van het plangebied aan de Schoolstraat 40-42 ligt het perceel
Naaldenkoperweg 9. De eigenaar van dit perceel houdt, hobbymatig, de
volgende dieren:
- 2 zwanen;
- 16 sierganzen;
- 26 siereenden;
- 5 kalkoenen;
- 20 kippen;
- 3 hanen;
- 100 postduiven;
- 7 konijnen;
- 20 kanaries;
- 1 hond.
De dieren,
behalve de konijnen, de duiven en de hond, leven allemaal in de
buitenruimte aan de zijde van de Schoolstraat 42. Beoordeeld moet
worden of het hobbymatig houden van dieren op het perceel aan de
Naaldenkoperweg 9 een belemmering vormt voor de realisatie van woningen
op het perceel aan de Schoolstraat 40-42.
Om te beoordelen
of het hobbymatig houden van de genoemde dieren ter plaatse van de
nieuwe woningen voor milieuhinder zorgt, moet allereerst bekeken worden
of er sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1 van de Wet
milieubeheer. Volgens dit artikel is een inrichting ‘elke door de
mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te
worden verricht'. Bij hobbymatig houden van dieren gaat het om de term
bedrijfsmatig. Heeft het houden van de hobbydieren zo’n omvang,
dat je dit kunt vergelijken met een bedrijf? In casu is hier geen
sprake van. Een melding in het kader van het Activiteitenbesluit is dan
ook niet noodzakelijk.
Anderzijds is de
activiteit ook enigszins vergelijkbaar met een kinderboerderij. In de
VNG uitgave bedrijven en milieuzonering geldt voor een kinderboerderij
een richtafstand voor geur van 30 meter. Voor een zogenaamd 'gemengd
gebied' kan deze richtafstand teruggebracht worden tot 10 meter.
De afstand van de maatgevende woning tot de buitenruimte van de
hobbydieren is circa 9 meter
De wetgever maakt
in het Activiteitenbesluit voor kinderboerderijen een vergelijk met
kleinschalige veehouderijen. Dit zijn veehouderijen die zo weinig
dieren houden, dat ze voor de milieubelasting vergelijkbaar zijn met
kinderboerderijen. Hiervoor zijn de bepalingen van artikel 3.113 t/m
3.126 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing.
Een veehouderij is kleinschalig bij het houden van hoogstens:
- 10 schapen
- 5 paarden en pony's
- 10 geiten
- 25 kippen, eenden en parelhoenders
- 25 konijnen
- 10 overige landbouwhuisdieren
Voor een
veehouderij met de bovenstaande ‘veestapel’ geldt een
richtafstand van 10 meter (bij gemengd gebied). De afstand van 10 meter
geldt voor de aspecten geur en geluid. Gezien de dieren welke feitelijk
gehouden worden kan gesteld worden dat, in geurhinder, de dieren welke
gehouden worden minder overlast veroorzaken dat bij een kleinschalige
veehouderij of kinderboerderij. Daarmee kan gesteld worden dat een goed
woon- en leefklimaat te garanderen is en de richtafstand van 10 meter
naar beneden kan worden bijgesteld.
Omdat er geen
sprake is van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer
kunnen de nieuwe omwonenden geen aanspraak maken op het verplicht
moeten hebben van een milieuvergunning of het moeten voldoen aan het
Activiteitenbesluit. Indien er overlast wordt ondervonden door
omwonenden kan wel een verzoek gedaan worden aan gemeente Nijkerk om op
grond van de Algemene plaatselijke verordening (Artikel 2.4.20) nadere
voorwaarden te stellen.
4.2.2 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,
verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen,
kinderdagverblijven).
Het
beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van
vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet
geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai
en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op
geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen
ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt in het
kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelige bestemming.
Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
3. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:
- Schoolstraat bij
twee nieuwe woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De
maximale ontheffing wordt niet overschreden. Gezien de situatie en de
berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële
maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij deze twee nieuwe
woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze
woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Nijkerk hogere waarden
tot 53 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vaststellen en
vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt
aan alle voorwaarden die de gemeente Nijkerk stelt aan de verlening van
hogere waarden voor nieuwbouw.
- Naaldenkoperweg
en de Oosterveenstraat ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Deze wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
4.2.3 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas
worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt
te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan
in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming
van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ten
behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend en nader
bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek uitgevoerd, zie
bijlage
4. Tevens is ook een nader onderzoek asbest in grond uitgevoerd, zie bijlage
5. In navolgende tekst worden de resultaten van het onderzoek weergegeven.
Verkennend bodemonderzoek
In
de bovengrond is ter plaatse van één boring een sterk
verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. De verontreiniging is in
verticale richting reeds afgewerkt. In de bovengrond van de overige
(meng)monsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. In de
ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater
zijn licht verhoogde gehalten minerale olie en vinylchloride
aangetoond. Nader onderzoek naar de mate, omvang en oorzaak van de
aangetoonde verontreiniging met minerale olie (sterk verhoogd gehalte)
is noodzakelijk. Nader grondwateronderzoek is gezien het aantreffen van
slechts een licht verhoogd gehalte minerale olie niet noodzakelijk.
Nader bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek
Zoals
hiervoor grotendeels aangegeven zijn in de grond en het grondwater
sterk verhoogde gehalten minerale olie en vluchtige aromaten
aangetoond. Er is sprake van een viertal verontreinigingskernen welke
beschouwd dienen te worden als zijnde één geval van
bodemverontreiniging aangezien sprake is van ruimtelijke, technische en
organisatorische samenhang. Het geval is te relateren aan de voormalige
bedrijfsctiviteiten als transportbedrijf. De vastgestelde
verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging in
de zin van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit binnen het
plangebied vormt een belemmering voor de voorgenomen realisatie van
woningbouw op de locatie.
Nader asbest in grondonderzoek
In
de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is asbesthoudend
materiaal aangetroffen. Uit de berekeningen blijkt dat het berekend
gehalte asbest in grond in meerdere sleuven de interventiewaarde van
100 mg/kg d.s. overschrijdt. Ook blijkt nabij één sleuf
een spot met asbest aanwezig te zijn waarvan het gehalte asbest ruim
boven de 10.000 mg/kg d.s. ligt. De vastgestelde verontreiniging met
asbest in de bodem betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging
in de zin van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit vormt een
belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie naar een
woonbestemming.
Voorafgaand
aan de voorgenomen herinrichting van het terrein zullen de aanwezige
verontreinigingen verwijdert worden. Ten behoeve van deze sanering
wordt een saneringsplan opgesteld.
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande.
Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er
gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt
de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een
lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke
stoffen.
Het Besluit
externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling
externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in
werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te
verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe
veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat
beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
(Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de
nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen
wettelijke status.
Het voornemen van
het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer
van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit
moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de
vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke
ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter
vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven
zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten
worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)
opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet
vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen
(plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante
afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
De
risicokaart laat zien dat er geen risicovolle inrichtingen of
transportroutes gevaarlijke stoffen in de omgeving van het
plangebied aanwezig zijn. Het onderdeel externe veiligheid vormt
daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm
voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder
toetsing.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari
2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het
Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet
milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten
'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen
beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is
gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen,
ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige
bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300
meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale
wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen
dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding
van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om
bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle
vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
De voorgenomen
ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (<1.500 woningen),
aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect
luchtkwaliteit is daardoor, op grond van aritkel 4 van de Regeling NIBM
niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed
op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in
het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige
bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter,
met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie van I&M
en het RIVM) wel gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse van het
plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2013
van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze
afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het
plangebied voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
Fragment kaart Fijnstof 2013 - Atlas Leefomgeving
Fragment kaart Stikstofdioxide 2013 - Atlas Leefomgeving
4.3 Ecologie
Bij
elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming,
rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij
wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante
gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast
deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in
het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd, zie bijlage
6.
Tijdens de quickscan (veldbezoek in de winter) is vastgesteld dat de
taxushaag in het plangebied door de huismus wordt gebruikt als rust- en
verblijfplaats gedurende de winter. In de directe omgeving zijn
echter ruim voldoende alternatieve rust- en verblijfplaatsen voor
de huis mus aanwezig. Met het verwijderen van de taxushaag wordt de
Flora- en faunawet niet overtreden. Wel dienen ter voorkoming van
effecten de volgende maatregelen te worden genomen:
- taxushaag en
groen opslag verwijderen buiten het broedseizoen en in een verband met
de aanwezige winterverblijfplaatsen van de huismus niet tijdens een
zeer koude periode (rond vriespunt);
- terugplaatsen
dichte haag op locatie binnen plangebied om op de lange termijn het
plangebied voor de huismus als winterhabitat te versterken.
Daarnaast
wordt aanbevolen om nieuw groen aan te planten (in het bijzonder
haagbeplanting) om het plangebied in de toekomst weer geschikt te maken
als winterverblijf voor de huismus. Tevens moet rekening gehouden
worden met vogels tijdens het broedseizoen.
Voor
vleermuizen is het van belang alleen verlichting te gebruiken die niet
uitstraalt naar de omgeving. Tijdens de bouwwerkzaamheden en bij
inrichting van het terrein alleen verlichting aanbrengen waar nodig,
met naar beneden gerichte armaturen die niet uitstralen naar omliggend
landelijk gebied.
Het voorkomen van andere beschermde soorten op de onderzoekslocatie is uitgesloten.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel
van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe
ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het
plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal
parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij
ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeernormen en kencijfers
verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor
infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in
publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen
voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de
ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt
in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende
werking bedraagt.
Planspecifiek
Parkeren
De
gemeenteraad van Nijkerk heeft op 27 november 2014 de nieuwe Nota
parkeernormen vastgesteld. Deze nieuwe nota is de uitwerking van het
Parkeerbeleidsplan Nijkerk 2014-2020 en tevens een actualisatie van de
voorgaande Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk (2009). Het doel
van de nota is om voor de gemeente Nijkerk per gebied en per functie de
parkeernormen te actualiseren. Volgens de nieuwe nota moeten de normen
uit de volgende tabel gehanteerd worden.
| Functie |
Norm |
| Vrijstaande woning |
2,2 parkeerplaatsen per woning |
| Twee-onder-één-kapwoning |
1,9 parkeerplaatsen per woning |
| Rijtjeswoning |
1,7 parkeerplaatsen per woning |
Bij
de verdere uitwerking van het plan zullen conform de normen uit de
tabel voldoende parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd
moeten worden. Er wordt daarmee voldaan aan de gestelde parkeernormen.
Verkeer
In het plangebied
was tot enige tijd geleden een transportbedrijf aanwezig. Dit
bedrijf zorgde dagelijks voor een groot aantal
(vrachtwagen)verkeersbewegingen. Met de voorgenomen ontwikkelingen
zullen deze verkeersbewegingen verdwijnen. In plaats daarvan komen er
circa 130 (auto)verkeersbewegingen per dag. Ten opzichte van de huidige
situatie is dit een verbetering. Het aantal vrachtwagens dat over de
Schoolstraat en door de kern Nijkerkerveen rijdt zal afnemen.
4.5 Archeologie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van
deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van
werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht
bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient
terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening
in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke
waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen
worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Ter ondersteuning
van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische
monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en
verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De
archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op
17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. De
kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van de
gemeente Nijkerk.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
7. Uit
dit onderzoek volgt dat de bodem binnen de westelijke helft van het
plangebied dermate verstoord is dat archeologische waarden (sporen en
vondsten) niet meer worden verwacht of niet meer in situ zullen
voorkomen. Dit zal ook gelden voor de oostelijke helft van het
plangebied, waar de verwachting is dat vergelijkbare zo niet diepere
moderne bodemverstorende ingrepen hebben plaatsgevonden. Voor het
plangebied kan de middelhoge verwachting voor de perioden
laat-Paleolithicum t/m Neolithicum en Late-Middeleeuwen t/m Nieuwe
tijd en de lage verwachting vanaf de Brondstijd t/m de
Late-Middeleeuwen bijgesteld worden naar geen verwachting.
Op grond van de
verstoorde bodemopbouw tot in de C-horizont, voorbij het te verwachten
archeologische sporenniveau is ten aanzien van de geplande
bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)
geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel dient te allen tijde het
afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex
artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het
documenteren van toevalsvondsten te garanderen.
4.6 Cultuurhistorie
Door
recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds
1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf
verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een
beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en
vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder
te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten
historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden
meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde
als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
In
of in de omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke- en/of
rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet in een
gebied met cultuurhistorische waarden. Vanuit het aspect
cultuurhistorie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen
ontwikkeling.
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De planregels
geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven, bestemmingen. Ze geven
aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden
en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1, inleidende regels voor het hele plangebied;
- Hoofdstuk 2, bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3,
algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de
vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
- Hoofdstuk 4, overgangs- en slotbepalingen.
In het tweede
hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op
alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- Een
bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van
belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
- Bouwregels - de
bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen
dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de
bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
- Afwijkingsmogelijkheden
- de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van
bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester
en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe
aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag
worden gewijzigd.
- Gebruiksregels -
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder
strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen
van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op
voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn
toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
In
deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen, die in voorliggend
bestemmingsplan voorkomen, van een toelichting voorzien.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan het groengebied aan de voorzijde van de woningen.
Verkeer - verblijfsgebied
Deze
bestemming is, gezien het verblijfskarakter van het
gebied, toegekend aan de wegen en parkeervoorzieningen in het
plangebied.
Wonen
De
woonpercelen hebben in zijn geheel de bestemming Wonen gekregen. Binnen
deze bestemming is het mogelijk de achtien nieuwe grondgebonden
woningen te realiseren. Daarnaast heeft de bestaande woning in het
plangebied ook een woonbestemming gekregen. Het maximaal toegestane
aantal woningen binnen het plangebied is dus negentien. Omdat de
daadwerkelijk toekomstige inrichting van het plangebied nog kan
afwijken van het schetsplan is een flexibele regeling opgesteld. Binnen
het bouwvlak zijn, met uitzondering van de vrijstaande woningen
direct aan de Schoolstraat, vrijstaande, twee-aaneengebouwde en
aaneengebouwde woningen mogelijk. In de regels zijn daarnaast
aparte bepalingen opgenomen voor de toelaatbaarheid van bijgebouwen.
Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis
mogelijk.
Waarde - Archeologie
Deze
dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op
het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is
toegestaan wordt in de regels aangegeven. Aangegeven is in welke
gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn
de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verrekend is.
Planspecifiek
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan geborgd is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond
van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld
in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is
er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking,
tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt
indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt
met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
In deze
paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de
resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
6.2.2 Zienswijzeprocedure
In
deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de
zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie
hierop opgenomen.
- 1. Akoestisch onderzoek 2 bedrijven - Schoolstraat in Nijkerkerveen, SPAingenieurs, 20140366A.R02, 20 november 2014
- 2. Onderzoek
geurcontouren en geuronderbouwing - Schoolstraat 42 Nijkerkerveen, De
Roever Omgevingsadvies, 20150025/C01/RK, 19 januari 2015
- 3. Akoestisch
onderzoek wegverkeerslawaai Wet geluidhinder - Bouwplan Schoolstraat in
Nijkerkerveen, SPAingenieurs, 20140366A.R01, 29 oktober 2014
- 4. Verkennend en
nader bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek Schoolstraat
42 Nijkerkerveen, PJ Milieu BV, Kenmerk: 1429601A, 21 juli 2014
- 5. Nader asbest in grondonderzoek - Schoolstraat 42 Nijkerkerveen, PJ Milieu BV, Kenmerk: 1429605J, 18 december 2014
- 6. Beknopte quickscan
Flora- en faunawet Herontwikkeling locatie Schoolstraat 42 te
Nijkerkerveen, ATKB, rapportnummer: 20140787/brf01, 3 februari 2015
- 7. Archeologisch
bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Schoolstraat 40 en 42 te
Nijkerkerveen in de gemeente Nijkerk, Econsultancy bv, Rapportnummer:
14106176, 27 november 2014