hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De
gemeente Nijkerk is voornemens medewerking te verlenen aan de
herontwikkeling van basisschool de Maranathaschool aan de Grieglaan 4
in Nijkerk. Voor de Maranathaschool worden de komende jaren hoge
onderhoudskosten verwacht. Tevens heeft het bestaande gebouw heeft
geen duurzame toekomstwaarde. Daarom komt deze basisschool in
aanmerking voor vervangende nieuwbouw. De beoogde herontwikkeling
voorziet derhalve in de sloop en nieuwbouw van de basisschool. Om
deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken wordt voorliggend
bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied
van voorliggend bestemmingsplan ligt circa 1 kilometer ten zuiden van
de binnenstad van Nijkerk in de wijk Paasbos. De locatie ligt in de
hoek van de Brahmslaan en de Grieglaan. Deze twee straten vormen
de zuidelijke en westelijke begrenzing van het plangebied. De
noordelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door een
grasveld en de westelijke begrenzing door een groenzone/sloot. De
volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de begrenzing van het
plangebied.
Ligging plangebied
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het
plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan
'Nijkerk 1'. Dit bestemmingsplan is op 28 juni 2012 vastgesteld door de
raad van de gemeente Nijkerk. De volgende afbeelding toont een fragment
van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan Nijkerk 1
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
1.4 Leeswijzer
Voorliggende
toelichting van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Maranathaschool,
Nijkerk' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk
wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. In
hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale
en gemeentelijke beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 gaat in op de
haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op
de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat
hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van
het plan, waarbij onder andere de uitkomsten van de inspraak- en
overlegmomenten worden opgenomen.
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012
vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende
beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota
Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor
de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten,
veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en
toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten
gedateerd.
De
visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal,
tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende
mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een
rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp
nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van
provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale
verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of
landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel
in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland
heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent
vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder
andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke
regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports
Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports
met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De
groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden
gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale
ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming
van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De
woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de
kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en
herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en
beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt
eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke
cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en
faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal
moeten toenemen.
Om
een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een
ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent
voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Doordat
de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er
weinig raakvlakken met het Rijksbeleid. Derhalve is het plan enkel
getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan betreft
slechts in beperkte mate een nieuwe ontwikkeling doordat het gaat om de
sloop en nieuwbouw van een school. Deze ontwikkeling is noodzakelijk
omdat de huidige bebouwing verouderd is en daardoor de komende jaren
voor hoge onderhoudskosten zal zorgen. De nieuwe school zal nagenoeg op
dezelfde plek als de oude school worden gebouwd. Hergebruik van
bestaande bebouwing is niet mogelijk. Wel vindt de ontwikkeling plaats
binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling voldoet
daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Derhalve vormt dit onderdeel van het rijksbeleid geen belemmering voor
de beoogde ontwikkeling. Ook overig rijksbeleid is niet in het geding.
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De
Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies
uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen
van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport
WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf
neemt.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Het doel van de Waterwet
is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door
middel van één watervergunning regelt de wet het beheer
van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van
Europese richtlijnen. Via de Waterwet gelden verschillende algemene
regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er
de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het
Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de
periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van
gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015
genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties
veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
2.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op
9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door
Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse
omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de
ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid,
bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief
de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het
streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen
op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de
omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
De
provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen
bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze
zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit
de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities
opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van
de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat
stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
- sterke steden,
van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich
samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de
meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal
platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners
zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met
een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en
landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor
nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk
gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in
het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk
gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van
kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het
uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke
gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
- Voorziet de
voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele
lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met
beleidskaders en -programma's?
- Kan de
aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied
worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden
binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a.
stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van
gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend
ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk
gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke
geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het
stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter
plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
De
beoogde ontwikkeling betreft een stedelijk project. De binnenstedelijke
ligging van het plangebied is in lijn met het gestelde in de
omgevingsvisie. De Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking kan
als volgt worden beantwoord:
- De voorgenomen
ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een schoolgebouw. Deze
ontwikkeling is noodzakelijk omdat de huidige bebouwing verouderd is en
daardoor de komende jaren voor hoge onderhoudskosten zal zorgen.
- De aangetoonde
behoefte wordt binnenstedelijk (op dezelfde locatie) opgevangen.
Hergebruik van andere bebouwing is niet doelmatig en voldoet niet aan
het programma van eisen zoals dit geldt voor de school. Gelet hierop is
het wenselijk de bestaande bebouwing te slopen en een nieuw
schoolgebouw te realiseren.
- Het is mogelijk de behoefte op te vangen in het plangebied.
Gezien voorgaande beantwoording van de Gelderse ladder vormt de omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Omgevingsverordening Gelderland
Op
24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld
door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De
omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels
in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale
grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen
die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen
zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en
drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten
stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning,
bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in
watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
Planspecifiek
In
de omgevingsverordening worden geen regels gegeven met betrekking tot
de herontwikkeling van een basisschool. Overige regels uit de
omgevingsverordening zijn daarnaast ook niet van toepassing op het
plangebied en/of de voorgenomen ontwikkeling.
2.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op
30 juni 2011 is de structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld
door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze structuurvisie van de
gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk
heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik
gericht op 2030.
In
de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte
trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt,
economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie
geformuleerd voor de gemeente.
In
2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de
Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak
van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid
met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe,
onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van
Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het
omliggende landschap.
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
- Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
- Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuiden oostkant van Nijkerk;
- Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In
de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes
gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van
Nijkerk in de regio:
- Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
- Landbouw en Landschap gaan samen;
- Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
- Ontwikkeling
bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt
ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van
Arkervaart Oost.
- Aandachtsgebieden,
gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld
(de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
- Sleutelgebieden,
gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven
die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities
van de gemeente.
Op de volgende afbeelding is een fragment van de integrale toekomstvisiekaart van de gemeente opgenomen.
Toekomstvisie - Structuurvisie Nijkerk
Planspecifiek
Het
plangebied ligt in de kern Nijkerk. Eén van de opgaven voor
Nijkerk is het huidige niveau van voorzieningen (o.a. onderwijs) te
handhaven. De sloop en nieuwbouw van de basisschool draagt hier aan
bij.
Welstandsnota (2014)
Met
ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking
getreden. In de welstandsnota wordt vastgelegd hoe het
welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft
tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
Het
doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de
schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het
opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een
effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers
en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij
de welstandsbeoordeling een rol spelen.
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:
- Welstandsvrij: voor deze gebieden geldt geen beoordeling (meer) door de commissie Ruimtelijke kwaliteit;
- Beperkt
welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie
tot haar omgeving (de stedenbouwkundige benadering);
- Regulier
welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie
tot haar omgeving, maar ook als zelfstandig object (de architectonische
benadering);
- Bijzonder
welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie
tot haar omgeving, als zelfstandig object en voor wat betreft de
details van het gebouw (de esthetische benadering).
Planspecifiek
De welstandskaart
geeft een overzicht waar welk welstandsregime van toepassing is. Op de
volgende afbeelding is een fragment van de welstandskaart weergegeven.
Fragment kaart Welstandsnota
Het plangebied
ligt in een 'welstandsvrij' gebied. Het plangebied is echter wel
stedenbouwkundig en qua vormgeving getoetst. Uit deze toetsing blijkt
dat het ontwerp als passend wordt beschouwd in de omgeving.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op
26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld.
Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is
geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP
heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
De
ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via
zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving.
Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en
het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende
jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen
worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet.
Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de
auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten
aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en
het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties
aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de
bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk
centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
Planspecifiek
Voor
de beoogde ontwikkeling is met name de bereikbaarheid van de school van
belang. In de huidige situatie wordt het merendeel van de kinderen met
de fiets naar school gebracht. Waarschijnlijk zal dit in de toekomstige
situatie niet of nauwelijks wijzigen. Ook de parkeerbehoefte zal
ten opzichte van de huidige situatie niet of nauwelijks wijzigen.
hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
De
Maranathaschool is een christelijke basisschool met circa 200
leerlingen, verdeeld over 8 groepen. De school is onderdeel van de
Hervormde Scholengemeenschap Nijkerk. Het huidige schoolgebouw betreft
een eenlaags pand uit 1975 met een oppervlakte van 1363 m2.
In de school zijn onder andere tien lokalen, een speelzaal en een
gemeenschapsruimte aanwezig. Rondom de school is een plein voor de
bovenbouw en een plein voor de onderbouw aanwezig. De volgende
afbeelding toont een foto van de huidige school.
Aanzicht voorkant school
3.2 Toekomstige situatie
De
beoogde herontwikkeling voorziet in de sloop en nieuwbouw van de
Maranathaschool. De basis van het nieuwe schoolgebouw is een compacte
massa met een gebogen dak. Aan deze massa zitten twee 'kassen'. De
volgende afbeeldingen tonen plattegronden en aanzichten van de
toekomstige situatie. Het betreft impressies die de basis vormen voor
een definitieve en in detail uitgewerkt ontwerp voor de school zoals
dat in de loop van 2015 definitief zal worden.
Plattegronden toekomstige situatie
Aanzichten toekomstige situatie
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Watertoets
Het
aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door
verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast
voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om
bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het
water dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen
technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren,
adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige
aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de
verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij
waterschap Vallei & Veluwe. In dit kader worden dan ook alle
relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan.
Planspecifiek
Het
waterschap schrijft voor dat bij een toename aan 2500 m2 verharding er
8-10% aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. De
beoogde bebouwing zal gerealiseerd worden in plaats van bestaande
bebouwing. Het terrein is daarnaast al voor het overgrote deel verhard.
Er is derhalve geen noemenswaardige toename aan verharding. Extra
watercompensatie is niet nodig.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
In
het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te
worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde
milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave
Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst
opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende
activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof,
geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte
van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier
richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een
milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de
milieucategorie:
milieucategorie |
richtafstand rustige woonwijk |
1 |
10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien
bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan
gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten
milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet
worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype
rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de
richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een
matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd
zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en
milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient
twee doelen:
- Het reeds in het
ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het tegelijk
daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun
activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement.
Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de
omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van
milieuregelgeving uitkomst bieden.
Planspecifiek
Een
school wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als
een milieubelastende activiteit in milieucategorie 2. De aan te houden
richtafstand voor deze categorie is 30 meter. Binnen een afstand van 30
meter van de school zijn verschillende woningen aanwezig. Echter, het
gaat om een vervanging van een reeds bestaand schoolgebouw. Dat het
toekomstige schoolgebouw gedeeltelijk bestaat uit twee lagen doet niets
af aan het gebruik. Daarnaast blijft de bestemming in de nieuwe
situatie gelijk aan de oude situatie, namelijk maatschappelijk. Ten
opzichte van de huidige situatie is er
vanuit milieuzonering geen sprake van een verandering.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering
voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.2 Geluid
De mate waarin
het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet
geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten
worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden
de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,
verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen,
kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand
van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de
Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer
ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en
actieplannen.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1. Uit
dit onderzoek volgt dat er geen hogere grenswaarde procedure nodig is
en dat de geluidbelastingen op de gevels van het schoolgebouw beperkt
zijn. De geluibelasting leidt niet tot bezwaren voor het bouwplan. De
herontwikkeling van de school is wat betreft het aspect geluid
ruimtelijk aanvaardbaar.
4.2.3 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas
worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt
te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan
in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming
van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In
1999 is er ten behoeve van de uitbreiding van de huidige school een
bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt
dat de bodem niet verontreinigd is. In de bovenlaag is slechts een heel
licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Voorheen was het
plangebied in gebruik als grasland. Wel heeft er door het plangebied in
het verleden een weg omgeven met sloten gelopen.
Het
plan is om op nagenoeg dezelfde locatie een nieuwe school te gaan
bouwen. Er is dus sprake van een onverdachte locatie. Formeel zou dus
een historisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. Echter, gelet op het
bestaande gebruik en het gebruik in het verleden zal een dergelijk
historisch bodemonderzoek geen toegevoegde waarde hebben.
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande.
Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er
gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt
de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een
lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke
stoffen.
Het Besluit
externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling
externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in
werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te
verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe
veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat
beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
(Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de
nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen
wettelijke status.
Het voornemen van
het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer
van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit
moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de
vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke
ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter
vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven
zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten
worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)
opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet
vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen
(plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante
afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
Met betrekking tot de verschillende risicobronnen kan het volgende gesteld worden:
- risicovolle
(Bevi)inrichting - de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft
een lpg-tankstation op circa 900 meter van het plangebied. Gezien
de afstand vormt deze inrichtin geen belemmering.
- vervoer
gevaarlijke stoffen door buisleidingen - op een afstand van circa
350 meter van het plangebied loopt een hoofaadgastransportleiding.
Gezien de afstand vormt deze buisleiding geen belemmering.
- vervoer
gevaarlijke stoffen over weg - de A1 en de A28 liggen op meer dan 1
kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand vormen deze
wegen geen belemmering.
- vervoer
gevaarlijke stoffen over spoor - de spoorlijn Zwolle-Amersfoort ligt op
circa 350 meter van het plangebied. De spoorlijn vormt geen
belemmering.
Gezien voorgaande vormt het onderdeel externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
De Wet
luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel
5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent
luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende
stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en
milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes
als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus
het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de
grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere
stoffen niet voor.
Hoewel de
luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet
voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn
geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond
van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit
betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's
om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden
aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in
betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in
het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen
plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht
en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de
grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM)
bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel
getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet
leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze
grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof:
Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat
het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een
aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit
gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt
van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar
is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de
blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het
project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de
verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant
is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling
Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een
woning, school of sportterrein.
Gevoelige
bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en
zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra
bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50
meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen
toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de
grenswaarden bevinden.
Planspecifiek
De sloop en
nieuwbouw van een school kan, gezien de zeer beperkte omvang,
aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect
luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM
niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed
op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt een school
in het Besluit gevoelige bestemmingen gezien als een gevoelige
bestemming. Derhalve is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a.
ministerie I&M en RIVM), gekeken naar de luchtkwaliteit in en
rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de
achtergrondconcentraties over 2010 van fijnstof (PM10) en
stikstofdioxide (NO2) weegegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de
luchtkwaliteit ter plaatste 'redelijk' tot 'vrij matig' is en dat de
norm van 40µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide in de huidige situatie niet overschreden wordt.
Achtergrondconcentratie fijnstof
Achtergrondconcentratie stikstofdioxide
4.3 Ecologie
Bij elk
ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te
worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor
een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Voorafgaand
aan de sloop van de school moet in kaart worden gebracht welke gevolgen
de sloop mogelijk kan hebben op in en nabij het plangebied aanwezige
flora en fauna. Dit onderzoek zal in het voorjaar van 2015 worden
uitgevoerd, teneinde een compleet beeld te kunnen schetsen van de
aanwezige flora en fauna. Indien de uitkomsten van het onderzoek
beschikbaar zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan, zullen
deze op deze plaats worden ingevoegd.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van
deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van
werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht
bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient
terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening
in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke
waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen
worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Vanaf 1 januari
2012 is bij de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) vastgelegd dat
cultuurhistorie in brede zin moet worden meegewogen en niet alleen het
aspect archeologie.
Planspecifiek
Archeologie
Ter ondersteuning
van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische
monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en
verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De
archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op
17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. Op
de volgende afbeelding is een fragment van de archeologische
beleidskaart weergegeven.
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Nijkerk
Het plangebied
ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting. In
dergelijke gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij
plangebied groter dan 10.000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 30 cm. Omdat het plangebied veel kleiner is dan 10.000 m2 is een archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Voor zover bekend
bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden waarmee
rekening moet worden gehouden. Ook in de directe omgeving van het
plangebied zijn dergelijke waarden niet aanwezig.
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De
planregels geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven,
bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet
gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 - inleidende regels voor het hele plangebied;
- Hoofdstuk 2 - bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 -
algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de
vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
- Hoofdstuk 4 - overgangs- en slotbepalingen.
In
het tweede hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende
bestemmingen op alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan
uit:
- Een
bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van
belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
- Bouwregels - de
bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen
dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de
bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
- Afwijkingsmogelijkheden
- de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van
bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester
en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe
aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag
worden gewijzigd.
- Gebruiksregels -
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder
strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen
van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op
voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn
toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
Overeenkomstig
het geldende bestemmingsplan krijgt het gehele plangebied de bestemming
Maatschappelijk. Wat maatschappelijke voorzieningen zijn is nader
bepaald in artikel 1. Een school valt hier in ieder geval onder,
alsmede voorzieningen als kinderopvang.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verrekend is.
Planspecifiek
De nieuwbouw van
de Maranathaschool wordt gefinancierd uit het Integraal
Huisvestingsplan (IHP) van de Gemeente Nijkerk. De plankosten die
gemaakt moeten worden om de nieuwbouw planologisch mogelijk te maken
komen ook voor rekening van de gemeente. Derhalve is het niet
noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van
artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is
er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking,
tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt
indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt
met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
Met onderhavig
plan zijn geen belangen vanuit het waterschap en de provincie in
het geding. Formeel vooroverleg heeft derhalve niet plaatsgevonden.
6.2.2 Inloopbijeenkomst
Op
19 januari 2015 heeft een inloopbijeenkomst voor omwonenden
plaatsgevonden in de Maranathaschool. Op deze avond zijn impressies van
de voorgenomen nieuwbouw getoond. Het ontwerp is door vrijwel alle
aanwezigen als positief ervaren. In lijn met geplaatste opmerkingen zal
het ontwerp, voor zover mogelijk, verder worden uitgewerkt en
definitief gemaakt.
6.2.3 Zienswijzeprocedure
Van 5 februari
2015 tot en met 18 maart 2015 heeft het
ontwerpbestemmingsplan Maranathaschool, Nijkerk ter inzage
gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen
ingediend. Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens op 28 mei 2015,
ongewijzigd, door de raad van Nijkerk vastgesteld.
- 1. Akoestisch onderzoek Maranathaschool gevestigd aan de Grieglaan te Nijkerk, Ing. T.P.G. Meijer, 12 augustus 2014