direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Bunschoterweg 50
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0082-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel Bunschoterweg 50 te Nijkerk is een verzoek ingediend voor de uitbreiding van het bestaande agrarische bouwvlak. Op het perceel is een pluimveehouderij aanwezig. Om de continuïteit voor het bedrijf naar de toekomst te waarborgen is het noodzakelijk om het bedrijf uit te breiden met een nieuwe volièrestal en de bestaande stroloods te vergroten. Om te kunnen voldoen aan de eisen omtrent mestverwerking zal tevens de oostelijke volièrestal worden verlengd met een mestopslagloods, waarin een drooginstallatie voor pluimveemest geplaatst zal worden. Daarnaast zal de bestaande eierverzamelruimte aangepast moeten worden

Hiervoor is een herziening van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’ nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bunschoterweg 50 te Nijkerk, globaal ten westen van de kern Nijkerk. Het plangebied bevat het huidige erf inclusief huidige bebouwing en het nog onbebouwde gebied ter hoogte van de nieuwe stal en uitbreiding van de bestaande stal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0001.png"

Luchtfoto met ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’ van toepassing, zoals vastgesteld op 26 maart 2009 en onherroepelijk geworden op 10 augustus 2011.

Voor het bedrijf gelegen aan de Bunschoterweg geldt de bestemming Agrarisch - Landschappelijke waarden met de aanduiding 'intensieve veehouderij' en 'maximum aantal bedrijfswoningen 2'. De agrarische bebouwing is binnen het bouwblok gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0002.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Buitengebied Nijkerk 2009’

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt het voornemen getoetst aan de randvoorwaarden vanuit water, milieu, ecologie, verkeer en parkeren, cultuurhistorie en kabels en leidingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische toelichting gegeven op de regeling van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Provinciaal beleid

Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.


Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De voorschriften in de RVG zijn gebaseerd op de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Gelderland (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen.

De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en het nationaal landschap.

Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.

Het plangebied ligt in het Nationaal landschap en Waardevol landschap binnen nationaal landschap. Het plangebied ligt niet in de ecologische hoofdstructuur.

In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0003.png"

Ruimtelijke plannen.nl: kaart RVG EHS

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. Daarin is onder andere de EHS omgezet in Gelders Natuurnetwerk (was EHS Natuur) en Groene ontwikkelingszone. Het plangebied ligt in het Nationaal landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0004.png"

Kaart Omgevingsverordening Gelderland

Vanwege de ligging in een kwetsbaar landschap is voor de uitbreiding van het bedrijf een landschappelijk erfinrichtingsplan opgesteld, zie artikel 3.4.3). In dat plan is aangesloten op de karakteristieken van het omliggende landschap.

2.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Flier en Arkerpoort wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.

Landbouw en landschap moeten in balans zijn in nauwe samenwerking met de agrarische gemeenschap. Hierbij is het doel verrommeling tegengaan, toekomstgerichte ondernemers maatwerk te bieden en innovatie in de landbouw te stimuleren. In het buitengebied dienen landbouw, landschap, recreatie en natuur zoveel mogelijk verweven te worden.

Onderhavig plan speelt in op de visie van de gemeente, zoals opgenomen in de structuurvisie en is dan ook niet in strijd daarmee.

Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)

Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".

Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:

  • 1. Versterken van de drie aanwezige landschapstypen in Nijkerk.
  • 2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed.
  • 3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk.
  • 4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.

Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. Het Landschapsontwikkelingsplan is als basis voor de landschappelijke inpassing gehanteerd (zie paragraaf 3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan).

Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan buitengebied 2009

Een gedeelte van de beoogde locatie voor de nieuwbouw valt buiten het bouwperceel uit het geldende bestemmingsplan. In de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009 is de bevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders om het bouwperceel van vorm te wijzigen of te vergroten. Aan deze bevoegdheid is echter goedkeuring onthouden door Gedeputeerde Staten van Gelderland. De belangrijkste reden van onthouding van goedkeuring was dat er daarin onvoldoende rekening was gehouden met de kwaliteiten van de Ecologische Hoofdstructuur. Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zouden de kwaliteiten van de EHS aangetast kunnen worden.

Hiermee rekening houdend kan wel worden beoordeeld in hoeverre het verzoek voor het overige voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor vergroting van bouwvlakken. Hieronder zijn deze voorwaarden aangegeven en is aangeven in hoeverre het verzoek daar aan voldoet.

  • a. het bouwperceel dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;

    De wens om het bouwperceel te vergroten, deze regel geldt alleen in het geval er sprake is van verschuiving van het bouwperceel;
  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwperceel komen te liggen;

    Geen van de gebouwen uit het oorspronkelijke bouwperceel komt buiten het bouwperceel te liggen;
  • c. de oppervlakte van het bouwperceel, zonder aanduiding "intensieve veehouderij", mag door het wijzigen met ten hoogste 50% worden vergroot, onverminderd het bepaalde onder d;

    Het betreft een bouwperceel met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Deze regel is niet van toepassing;
  • d. in geval van een bouwperceel met op de plankaart de aanduiding "intensieve veehouderij", gelegen binnen het op de plankaart aangegeven "extensiveringsgebied", mag de oppervlakte van het bouwperceel door het wijzigen worden vergroot ten behoeve van het voldoen aan eisen met betrekking tot het dierenwelzijn, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;

    Het betreft een bedrijf met intensieve veehouderij en heeft de specifieke aanduiding. Het bedrijf ligt echter niet in extensiveringsgebied, maar in verwevingsgebied. Deze regel is dus niet van toepassing;
  • e. in geval van een bouwperceel met op de plankaart de aanduiding "intensieve veehouderij", gelegen buiten het op de plankaart aangegeven "extensiveringsgebied" mag de oppervlakte van het bouwperceel door het wijzigen worden vergroot met ten hoogste 30% van de bestaande oppervlakte van het bouwperceel, mits:
    • 1. de behoefte aan verschuiving of vergroting wordt aangetoond aan de hand van een deugdelijk ondernemingsplan, en
    • 2. de inpassing van de voor intensieve veehouderij ingerichte gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;

      Het huidige bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 10.000 m² en wordt met circa 3.000 m² vergroot. Daarmee wordt het bouwperceel met maximaal 30 % vergroot.

      Het ondernemingsplan is op 8 november 2013 ontvangen en akkoord bevonden. De landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd (zie artikel 3.4.3);
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag bovenop de vergroting met 30% de oppervlakte van het bouwperceel door het wijzigen worden vergroot ten behoeve van het voldoen aan eisen met betrekking tot het dierenwelzijn, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;

    Dit is niet van toepassing;
  • g. bestaande gebouwen in gebruik zijn ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf;

    Alle aanwezige gebouwen staan ten dienste aan het agrarische bedrijf;
  • h. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;

    In paragraaf Milieuaspecten is nader onderbouwd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • i. het wijzigen mag niet leiden tot een groter beslag van een bouwperceel op gronden met op de plankaart de aanduiding "kernrandzone".

    De vergroting van het agrarisch bouwperceel vindt niet plaats op de gronden met de aanduiding "kernrandzone".

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is op de Bunschoterweg 50 een pluimveehouderij aanwezig. In de huidige situatie is het agrarisch bouwperceel effectief ingedeeld met twee bedrijfswoningen, twee pluimveestallen, een machineloods en een eierverzamelruimte/inpakruimte. Het verzamelen van eieren door middel van een centrale eierband is op deze manier goed mogelijk.

Het bedrijf is gelegen op ca. 900 m ten westen van Nijkerk. In de omgeving van het bedrijf zijn diverse veehouderijen gelegen en een aantal burgerwoningen. De dichtstbijzijnde woning, welke geen veehouderij is, ligt op een afstand van ca. 86 meter van het maatgevende emissiepunt van het bedrijf. De kadastrale ligging van de inrichting is gemeente Nijkerk, sectie H, nr. 5484, 5485, 5651.

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

De initiatiefnemers willen door middel van de bedrijfsstrategie (=schaalvergroting) de continuïteit van het bedrijf waarborgen. Het doel is om een bedrijf te hebben dat aansluit op de behoeften van het heden en dat het vermogen heeft om voor de toekomstige generatie in behoeften te blijven voorzien. Door middel van schaalvergroting blijft de continuïteit van het bedrijf gewaarborgd en wordt perspectief gecreëerd voor de toekomst.

Initiatiefnemers willen de nieuwbouw doorzetten door de stal evenwijdig aan de bestaande stallen te plaatsen en gebruik te maken van de bestaande eierverzamelruimte/inpakruimte. Het is kostenefficiënter de investeringen in emissiereducerende technieken, energiebesparende technieken en mestbewerkingstechnieken samen te laten vallen met de investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen.

Voor het huisvesten van de gewenste hoeveelheid leghennen in combinatie met investeringen in het kader van een duurzamere bedrijfsvoering op het gebied van energie en mest is een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel noodzakelijk. In verband met brandveiligheidseisen zullen de bedrijfsgebouwen op voldoende afstand van elkaar worden geplaatst.

Naast de realisatie van de volièrestal is een vergroot eierlokaal noodzakelijk om de eieren te verzamelen, selecteren en op te slaan. Hiervoor wordt het bestaande eierlokaal aangesloten op de nieuwbouw. Onderdeel van het plan is een droogtunnel. Deze tunnel droogt de pluimveemest in.

Landschappelijke inpassing

Vanwege de ligging in kwetsbaar landschap is voor voorliggend initiatief een erfinrichtingsplan opgesteld. Daarbij is aangesloten op de karakteristieken van het omliggende landschap.

De voorliggende ontwikkeling ligt in het landschapstype laagveenontginningslandschap. Dit gebied strekt zich uit over het gehele zuid-westen van de gemeente. De locatie ligt op de grens van het polderlandschap en het (laag)veenontginningslandschap; de Bunschoterweg vormt de grens. De bedrijfslocatie ligt ten zuiden van de Bunschoterweg en valt daarmee in het (laag)veenontginningslandschap. Dit landschap wordt ook wel een slagenlandschap genoemd. Vanuit de hoger gelegen delen (dekzandruggen) zoals de Bunschoterweg werden langgerekte kavels het veengebied ingetrokken. Er ontstonden zo lange percelen met agrarische bebouwing op de kop van de kavels. Langs de vele afwateringssloten stonden aan weerszijden knotbomen, bedoelt voor onder andere hakhout. Hoewel veel van de beplanting is verdwenen wordt dit gebied gezien als een gaaf restant van de veenontginning waarin de landbouw nog steeds een belangrijke functie heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0082-0002_0006.png"

Erfinrichtingsplan

Het erfinrichtingsplan ziet toe op het versterken van twee landschappelijke elementen:

  • het landschappelijk versterken van de richting van de veenontginning. De huidige bedrijfsgebouwen zijn in de richting van de veenontginning gebouwd (haaks op de Bunschoterweg) en worden deels begeleid door opgaande beplanting. Dit wordt versterkt door de richting van de veenontginning extra te benadrukken door laagopgaande beplanting in de vorm van knotelzen aan beide zijden van het perceel. De aanplant van een nieuwe knotbomenrij (zwarte els) langs de sloot aan de oostzijde van het perceel versterkt de ontginningsrichting en breekt het zicht op de nieuwe pluimveestal vanaf de woning met nummer 46. De plantafstand zal regelmatig en kort zijn (6 meter) om op die manier een knotbomenrij te krijgen die het zicht op de nieuwbouw breekt maar niet geheel weg neemt. Aan de westkant van het perceel zal de bestaande beplanting worden versterkt door de inplant van knotelzen. Op deze manier ontstaan twee knotbomenrijen aan beide zijden van het perceel die de ontginningsrichting versterkt en het zicht op de bestaande bedrijfsgebouwen zal breken. Hierdoor zijn het niet meer de bestaande bedrijfsgebouwen waar je naar kijkt vanaf de Bunschoterweg maar wordt de aandacht meer gevestigd op het weidse veenontginningslandschap.
  • Ten tweede wordt bestaande voorerf versterkt door de aanplant van een hoogstamboomgaard bestaande uit appel- en perenbomen. Hierdoor wordt een stimulans geleverd aan de lokale flora en fauna door vruchthoudende bomen toe te voegen aan het erf. Deze bomen kunnen een fourageerplek en schuilgelegenheid worden voor tal van dieren. De boomgaard heeft bovendien in het voorjaar sierwaarde door de bloesem van de bomen, iets waar de omgeving maar ook de ondernemers zelf van kunnen profiteren. Bovendien wordt door de aanplant van deze hoogstamfruitbomen het zicht op de bestaande bedrijfsgebouwen vanaf de Bunschoterweg onderbroken.

De realisering van deze landschappelijke inpassing is als een zogenaamde Voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd. Deze houdt in dat binnen één jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw de beplanting moet zijn aangebracht.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.


Boordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.


Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.


Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.


Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.


Het beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)


De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.


Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.


Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.


Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.


Waterbeheer 21e eeuw (WB21).

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).


Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling van het bedrijf betreft een wijziging en oprichting voor in totaal niet meer dan 40.000 pluimvee en daarmee onder de drempelwaarden blijft (Besluit milieueffectrapportage, bijlage onderdeel B categorie D14). Echter, sinds de reparatie en modernisering van het Besluit milieueffectrapportage per 1 april 2011 zijn deze drempelwaardes niet hard meer. Gezien de omvang van de uitbreiding en de daarmee gepaarde te verwachten milieueffecten is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.

Het bevoegd gezag (gemeente Nijkerk) besluit op basis van deze notitie of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn en of een uitgebreide MER procedure gevoerd moet worden. De m.e.r.-beoordeling kent daarbij een nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER opgesteld hoeft te worden, tenzij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het project.

Conclusie

De conclusies van de betreffende rapportage zijn:

  • Het project kent geen specifieke milieurisico's en de effecten zijn beheersbaar
  • De milieueffecten zijn lokaal en beperkt

Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De mogelijke effecten zoals geconstateerd in deze notitie, kunnen door duidelijke regels en voorschriften in de vergunningen worden ingeperkt. Om bovenstaande redenen is het opstellen van een planMER niet nodig.

4.2.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied

Het agrarische perceel wordt aan de achterzijde uitgebreid. Voor het houden van pluimvee (sbi code 2008 0147) gelden voor de onderdelen stof en geluid een afstand van respectievelijk 30 en 50 m. Het aspect stof komt terug in paragraaf 4.2.7 Luchtkwaliteit. Het aspect geluid komt terug in paragraaf 4.2.4 Geluid. Het aspect geur kent voor dit type bedrijf een standaard richtafstand van 200 m. Het aspect geur wordt verder behandeld in paragraaf 4.2.3 Geur.

4.2.3 Geur

Wet geurhinder een veehouderij

Door uitbreiding van de veehouderij mogen geen van de omliggende percelen met geur overbelast worden. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen dieren met omrekeningsfactoren en zonder omrekeningsfactoren. Pluimveedieren hebben omrekeningsfactoren.


Voor dieren met omrekeningsfactoren dient een berekening gemaakt te worden met een (complex) rekenmodel, genaamd V-stacks vergunning. Dit rekenmodel berekent de geurbelasting zoals deze ervaren wordt op gevels van "voor geurgevoelige objecten". Het rekenmodel houdt daarbij rekening met de meest voorkomende windrichting, de ruwheid van het gebied, de uittreesnelheid en uitstroomrichting van de lucht, het stalsysteem, en nog enkele andere factoren.


Voor het uitbreiding de veehouderij is daarom een geurberekening uitgevoerd. De geurberekening is te vinden in de Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie uit het geuronderzoek is dat de gewenste bedrijfssituatie ruimschoots onder de maximale toegestane geurbelasting blijft. Tevens wordt voldaan aan de eis dat het bedrijf minimaal 50 m afstand moet aanhouden ten opzichte van een woning van een andere veehouderij (of een woning die tot 19 maart 2000 bij een veehouderij behoorde). Hiermee vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitbreiding van de veehouderij.

4.2.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Het voorliggend plan maakt geen geluidgevoelige functies mogelijk. Anderszijds biedt het plan geen mogelijkheden voor het realiseren van een (significante) geluid toename. De dichtsbijzijnde gevoelige functie ligt ruim (65 m) van het agrarische bedrijf af. Hiermee wordt ruimvoldoende voldaan aan de standaard richtafstand (50 m) voor geluid bij dit type bedrijf. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

De extra verkeersaantrekkende werking blijft beperkt en de ontsluiting is praktisch direct op de Bunschoterweg waardoor geen overschrijdingen van de normen uit de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer te verwachten zijn.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan

4.2.5 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied

Voor de vergroting van het bouwperceel is een Historisch bodemonderzoek opgesteld. Op basis van het het onderzoek is geconcludeerd dat de nieuwbouw locatie verdacht is voor mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van de volgende zaken:

  • Asbest: uit de gegevens van de provincie Gelderland blijkt dat de onderzoekslocatie als asbestverdacht beschouwd wordt.
  • Dieseltank: uit de gegevens van de gemeente Nijkerk en van de website van Bodemloket blijkt dat er sprake is van een dieseltank. Onduidelijk of deze nog aanwezig is en of er te maken is met een boven- of ondergrondse dieseltank.
  • Demping: uit de gegevens van de historische kaarten en van de gemeente Nijkerk blijkt dat ter plaatse van de huidige en de voorgenomen bebouwing een watergang heeft gelopen welke is gedempt. Het dempingsmateriaal is onbekend en daarmee verdacht.

Op basis van het historisch onderzoek wordt aanbevolen een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uit te voeren voor de aanvraag van een omgevingsvergunning met betrekking tot de nieuwbouw.

Conclusie

Een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 is noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning met betrekking tot de nieuwbouw.

4.2.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Situatie plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gevoelige functies gelegen. Dit bestemmingsplan voorziet ook niet in de oprichting van en gevoelige functie. Daarnaast ligt in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen of transport van gevaarlijke stoffen over wegen.

Conclusie

Algemeen kan worden geconcludeerd dat het onderdeel externe veiligheid, geen beperkingen oplevert ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan. Ook leidt het bestemmingsplan niet tot belemmeringen in de omgeving.

4.2.7 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die „niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Situatie plangebied

Voor de gewenste situatie is een ISL3a berekening gemaakt. De fijn stof berekening is te vinden in de Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit het onderzoek komt naar voren dat voldaan kan worden aan de eisen zoals opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit.

Conclusie

Voor de voorliggende uitbreiding van de veehouderij is een fijn stof berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat voldaan wordt aan alle wettelijke eisen. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Situatie plangebied

Beschermde gebieden

Het plangebied is gelegen op meer dan 1.000 m afstand van het Natura 2000-gebied Arkemheen en op ruime afstand van het Natura 2000-gebied Veluwe.

  • Het bedrijf heeft een vergunning overeenkomstig de Natuurbeschermingswet 1998 (d.d. 15 april 2013, zaaknummer 2013-001167), waarbinnen de gevraagde uitbreiding past. Daaruit is af te leiden dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten in omliggende Natura2000-gebieden. Zie bijlage Natuurbeschermingswetvergunning.
  • Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.


Flora- en faunawet

Er zijn geen standplaatsen of vaste verblijfplaatsen/ nesten van (streng en strikt) beschermde (wilde) plant. of diersoorten aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.

  • Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn.
  • Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora. en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de locatie verloopt via de Bunschoterweg. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling waarbij er een significante toename is aan het aantal verkeersbewegingen. De huidige verkeersinfrastructuur voldoet voor de beoogde uitbreiding van de veehouderij.

Met betrekking tot parkeren wordt volstaan met parkeren op eigen erf.

4.5 Cultuurhistorie

Het adres Bunschoterweg 50 betreft het erf Besselmansgoed. Deze boerderij hoorde tot de goederen van het Paderbornse klooster Abdinghof en wordt in 1572 voor het eerst vermeld. (W.J. Hagoort, 'Glossarium' van De Gelderse zeepolder Arkemheen. Walburg Pers, Zutphen, 2006.)

Op Besselmansgoed is geen historische bebouwing bewaard gebleven. De oude huisterp ligt vlak ten zuiden van de Holkerweg rond de huidige woning Bunschoterweg 50A (voormalig bakhuis).

Besselmansgoed ligt in de buurtschap Holk. Deze kenmerkt zich door een middeleeuwse slagenverkaveling met lange smalle percelen. Op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 wordt de omgeving gekarakteriseerd als een agrarisch gebied met landschappelijke waarden (codering A-L).

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk de richting en schaal van de slagenverkaveling te handhaven. Het plan voldoet hieraan.

4.5.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011.

Situatie plangebied

Het plangebied heeft een archeologische verwachtingswaarde. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen aanleiding is om archeologisch vervolgonderzoek te verrichten. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

4.5.2 Monumenten

Het plangebied bevat geen monumenten.

Conclusie

De aspecten archeologie, cultuurhistorie en monumenten vormen geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan. In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Nijkerk, conform Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.

4.6 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig die voor een belemmering kunnen zorgen.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen, voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Daarnaast worden in aanvulling op de vaststelling van dit bestemmingsplan, privaatrechtelijke afspraken vastgelegd. Een en ander komt tot uitdrukking in de regels.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de Wabo.

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • 1. Inleidende regels
    In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

  • 2. Bestemmingsregels
    Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.

  • 3. Algemene regels
    Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan komt één enkelbestemming en één dubbelbestemming voor. De bestemmingen en bijbehorende regels zijn afgestemd op het nieuwe bestemmingsplan buitengebied, dat in voorbereiding is.

Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

Deze enkelbestemming is opgenomen voor het gehele plangebied. Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijvigheid. Bebouwing is toegestaan binnen het daarvoor bestemde bouwvlak. De aanduiding 'intensieve veehouderij' geeft aan dat het type intensieve veehouderij ook binnen het opgenomen bouwvlak mogelijk is. Naast het agrarisch gebruik is binnen het bouwvlak één bedrijfswoning toegestaan en in de bestemmingsregels is onder andere opgenomen dat een bed and breakfast opgericht mag worden tot een oppervlakte van 50 m².

Over het plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'karakteristieke verkaveling'.

Door middel van een zogenaamde gebruiksregeling is zeker gesteld dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot negatieve effecten in omliggende Natura2000-gebieden. Deze regeling bestaat uit een gebruiksverbod dat verder gaat dan de verleende Natuurbeschermingswetvergunning (zie 3.4.1 Strijdig gebruik, onder f). Daarvan kan het college van B&W afwijken indien is aangetoond dat die afwijking niet leidt tot negatieve effecten in omliggende Natura2000-gebieden (zie 3.5.4 Gebruik dat vergunningplichtig is op basis van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998).

Waarde - Archeologie

Voor het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - 3', 'specifieke vorm van waarde - 5' en 'specifieke vorm van waarde - 7'. Dit houdt in dat indien grond geroerd wordt in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek verricht dient te worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de kosten van grondexploitatie anderszins zijn verzekerd.

In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker in de bovengenoemde anterieure overeenkomst een bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele schade door aanvrager wordt betaald. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg op grond van art 3.1.1 van het Bro is op 23 oktober 2013 een reactie ontvangen van de provincie Gelderland. Daaruit is gebleken dat de provincie kan instemmen met het voorliggende bestemmingsplan.

Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan wordt afgezien van inspraak.