Plan: | Buitengebied, Eerste Kruishaarseweg 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0076-0003 |
In het bestemmingsplan is middels bouwpercelen aangegeven waar de bebouwing en sleufsilo's van agrarische bedrijven gesitueerd mogen worden. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat een wijziging van de bedrijfsvoering en bedrijfsbebouwing noodzakelijk is in verband met (strengere) eisen in het kader van milieu- en welzijnseisen. Binnen het betreffende bouwperceel is onvoldoende uitbreidingsruimte voor de gewenste uitbreiding. De noodzakelijke aanpassingen worden gecombineerd met een uitbreiding om zo een toekomstbestendig bedrijf op te bouwen.
Om de ontwikkelingen mogelijk te maken, dient er een bestemmingsplan procedure doorlopen te worden.
Het plangebied omvat het perceel Eerste Kruishaarseweg 2 met enkele bijbehorende gronden. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Nijkerk, even ten oosten van de kern Nijkerk, nagenoeg tegen de gemeentegrens aan. Op de hierna volgende afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging plangebied ten opzichte van de kern Nijkerk (bron: Bing Maps)
Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)
Het geldende bestemmingsplan voor het perceel Eerste Kruishaarseweg 2 is het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 heeft de locatie de bestemming "Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden". Daarnaast is een viertal aanduidingen van toepassing, te weten: 'reliëf van bodem en aardkundige waarden / es', 'houtwallenlandschap / half open landschap', 'gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde' en 'hydrologische beschermingszone'.
Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2009. De rode cirkel markeert het bouwperceel waar bebouwing mag worden opgericht.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische en andere randvoorwaarden die aan de orde zijn bij dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de planregels. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met de voorgenoemde nationale belangen is omgegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Enkel het nationale belang "Ecologische Hoofdstructuur" is van toepassing op het plangebied. Het Barro regelt voor dit belang echter geen directe doorwerking in gemeentelijke bestemmingsplannen, maar verplicht provincies de bescherming van de EHS in haar verordeningen te regelen. Onderhavig plan is dan ook niet in strijd met het Barro.
Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)
De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Dit is dus ook van toepassing voor het plangebied. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Veluwe zijn in de watertoets meegenomen. De waterparagraaf is in dit bestemmingsplan opgenomen in paragraaf 4.3.
Streekplan Gelderland (2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
Voor onderhavig plangebied zijn vooral de thema's Ecologische Hoofdstructuur en landschap van belang. Het beleid ten aanzien van de landbouw is vooral opgenomen in de reconstructieplannen, in onderhavig geval Reconstructieplan Gelderse Vallei.
Het perceel ligt binnen de EHS-natuur. Dit maakt dat uitbreiding niet zondermeer mogelijk is op basis van de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur'. Gedeputeerde Staten kunnen een uitzondering maken voor ondergeschikte uitbreidingen van bestaande functies, wanneer deze uitbreiding een gering effect hebben op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.
De initiatiefnemer heeft een bedrijfsplan en aanvullende informatie over de bedrijfsvoering, uitstoot etc. ingediend. In het onderstaande wordt aanvullend hierop een eerste beoordeling van het initiatief weergegeven.
In de hierna volgende tabel zijn de eerder genoemde kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS omschreven met een beoordeling van de invloed hierop door het plan:
Kernkwaliteiten en omgevingscondities | Invloed van het plan |
Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen voor nieuwe natuur en agrarische natuur. | De uitbreiding vindt in gecultiveerd grasland plaats. In de directe omgeving is ook alleen grasland aanwezig. |
Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS. In het bijzonder de vrije verplaatsing van herten en wilde zwijnen binnen het gehele bos- en natuurgebied van de Veluwe | De betreffende gronden liggen niet in een verbindingszone tussen verschillende leefgebieden en overige delen van de EHS. |
Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AMvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet. | Er is weinig flora en fauna te verwachten en derhalve is er ook niet sprake van de kwaliteit van het leefgebied van de genoemde soorten. Een flora en fauna onderzoek kan worden uitgevoerd om dit vast te stellen. |
Een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid). | De betreffende gronden zijn ingericht als grasland en maakt geen deel uit van een 'grote eenheid'. Omzetting hiervan betekent niet een vermindering van grote natuurlijke eenheden. |
Een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden. | De betreffende gronden zijn ingericht als grasland en maakt geen deel uit van een 'grote eenheid'. Omzetting hiervan betekent niet een belemmering van natuurlijke processen. |
Een verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van HEN-wateren. | De gronden zijn niet verbonden aan HEN-wateren. |
Een verandering van de grond- en oppervlaktewater-omstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewater situatie (verder) aantast. | De gronden liggen in 'beschermingsgebied natte natuur'. Het plan heeft echter geen grote gevolgen voor de waterkwaliteit. Vanuit de milieuregels is opvang van percolaat etc. vereist. De toename van verharding buiten het bouwvlak is minimaal. Het is niet de verwachting dat het grond- en oppervlaktewater verder aangetast wordt. |
Een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 decibel wordt overschreden). | De gronden zijn niet gelegen in een stiltegebied. |
EHS-natuur bestaat uit bestaande natuurgebieden, en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden die momenteel agrarische cultuurgrond zijn. EHS-natuur in de verwevingsgebieden van de Reconstructieplannen betreft gebieden met bestaande natuur en gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling. Voor de gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling geldt dat regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan worden gecontinueerd.In de Reconstructiegebieden gelden voor agrarische bouwpercelen gelegen in EHS-natuur de voor de betreffende zone vastgelegde planologische bepalingen. Voor het verwevingsgebied zijn de volgende bepalingen van belang:
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingskwaliteiten. Onderhavige uitbreiding bedraagt een uitbreiding van 30%, conform de opgenomen bepaling in het Reconstructieplan en Streekplan.
De provincie benadert het landschap met een ontwikkelingsgerichte strategie: “ontwikkeling met kwaliteit”. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals woningbouw, de aanleg van bedrijventerreinen en natuurontwikkeling, moet bijdragen aan verbetering van de landschappelijke samenhang. Maar ook landschappen die geen grote gebruiksdynamiek kennen, vragen om een strategie die bevordert dat de kwaliteit op peil blijft. Dit alles vereist een ontwerpaanpak waarbij de ruimtelijke ingrepen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. Goede ontwerpcriteria zijn daarbij van groot belang: expliciete aandacht is gewenst voor de samenhang van (cultuurhistorische) objecten, de patronen in het landschap en het gebruik. Door nieuwe functies in lijn met bestaande patronen te ontwerpen, kan meerwaarde voor de landschappelijke samenhang worden bereikt.
Ten aanzien van het landschap wordt de ontwikkeling van overeenkomstig de aanwezige landschappelijke waarden uitgevoerd, waarbij deze waarden waar mogelijk worden versterkt. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld. Tevens is het behoud van de landschappelijke waarden juridisch verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Omgevingsvisie
De provincie Gelderland is bezig met een omgevingsvisie voor haar grondgebied, genaamd "Gelderland anders". De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Gelderse omgevingsvisie en de bijbehorende omgevingsverordening zijn op 14 januari 2014 door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld. Vaststelling van beiden door Provinciale Staten vindt naar verwachting later in 2014 plaats.
In de nieuwe Omgevingsvisie valt het plangebied binnen de zogenaamde "Groene ontwikkelingszone". De Gelderse Groene Ontwikkelingszone is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief ‘groene’ doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een - extra - bijdrage te leveren aan dit gebied. Een uitbreiding van dagrecreatie of een bestaand landbouwbedrijf vraagt om een andere mate van compensatie dan het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf in deze zone. Het ene initiatief heeft een andere impact op het gebied dan het andere. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied.
Zij zoekt naar wat helpt om deze duidelijkheid maximaal te geven en nodigt mensen uit om hierover mee te denken. De juiste kaders moeten voldoende uitnodigend blijven voor ‘goede’ kwalitatieve ontwikkelingen.
Het plan voldoet aan de regelgeving van het Streekplan Gelderland. Tevens past het plan binnen de aanstaande provinciale Omgevingsvisie.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. In 2012 is de RVG gedeeltelijk herzien. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
Alleen het onderwerp Ecologische Hoofdstructuur is op dit bestemmingsplan van toepassing. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de regels die zijn gesteld in de verordening. Het plan voldoet aan deze regels.
Reconstructieplan Gelderse Vallei (2005)
In 2005 is het Reconstructieplan Utrecht Oost - Gelderse Vallei vastgesteld. Het Reconstructieplan geeft een zonering van intensieve veehouderijen en stelt daarbij voorwaarden voor de uitbreidingsmogelijkheden. De achtergrond hiervan ligt in de problemen die mogelijk kunnen ontstaan bij een grote veedichtheid op het gebied van veterinaire ziektes en woon- en leefklimaat in de omgeving. Het reconstructiegebied is daarom opgedeeld in drie zones, te weten extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied. Het grootste deel van het buitengebied van Nijkerk is aangewezen als verwevingsgebied dat gericht is op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk is.
Het bouwperceel aan Eerste Kruishaarseweg 2 ligt in een verwevingsgebied. In verwevingsgebieden mogen intensieve veehouderijen -onder voorwaarden- hun bouwperceel met maximaal 30% uitbreiden. De gevraagde uitbreiding past hier binnen en voldoet daarmee aan het reconstructieplan. Daarmee past het plan binnen de regionale visie op de agrarische bedrijfsontwikkelingen.
Onderhavig plan is niet in strijd met het regionale reconstructiebeleid.
Natuurbeheerplan 2014
In het Natuurbeheerplan 2014 geeft de provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen zij wil realiseren door de inzet van het subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Het beschrijft onder meer het bestaande beleid en de doelstellingen voor natuur per perceel en biedt een beschrijving van de subsidiemogelijkheden. Ook zijn in het plan de bestaande en nog te ontwikkelen natuur en landschap aangegeven.
Het Natuurbeheerplan geeft uitvoering aan de natuurambities van de Omgevingsvisie en de concept-beheerplannen Natura 2000. Door vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones wordt een samenhangend netwerk gevormd: het Gelders Natuurnetwerk (ook wel bekend onder de naam Ecologische Hoofdstructuur). Dit is nodig om gebieden die versnipperd zijn geraakt door de toename van intensief grondgebruik, bebouwing en infrastructuur, zo te verbinden dat planten- en diersoorten kunnen overleven.
In het Natuurbeheerplan 2014 zijn voor onderhavig plangebied geen specifieke beheertypen of ambities weergegeven. Onderdeel van het natuurbeheerplan is het Landschapszoekgebied. De zoekgebieden geven aan waar beheertypen voor beheer van landschapselementen zijn opengesteld. Onderhavig plangebied valt in het Landschapszoekgebied geheel binnen de Groene ontwikkelingszone (zie ook het beleid hiervoor in de provinciale Omgevingsvisie, zoals hiervoor reeds beschreven).
Onderhavig plan is niet in strijd met het Natuurbeheerplan.
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 30 juni 2011 de Structuurvisie Nijkerk Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze Structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.
Relevant beleid voor onderhavig plan is het volgende. De landbouw en agro-business leveren als geheel een substantiële bijdrage aan de economie. Onder druk van internationale concurrentie, veranderd Europees beleid en een krimpend landbouwareaal wordt het grondgebruik van de landbouw intensiever. De productie en bedrijfsvoering vindt plaats in nauwe verwevenheid met de omgeving, maar kan ook leiden tot spanning met de omgevingsfactoren milieu, water, natuur en landschap. De sector speelt hierop in door ontwikkeling van bijvoorbeeld precisielandbouw, waarbij naast efficiënt produceren rekening wordt gehouden met de omgeving.
De economische potentie van het landelijke gebied en de landbouw in Nijkerk is onder andere verankerd in de studie naar het Valleigebied en in het bestemmingsplan Buitengebied, beiden uit 2009. Daarin wordt gesteld dat de landbouw een belangrijke rol heeft als economische motor èn landschapsbeheerder. Daarnaast kan de landbouw binnen de kaders van landschap en milieu ruimte krijgen voor ontwikkeling. Deze ontwikkeling kan plaatsvinden in de vorm van uitbreiding, omschakeling naar bijvoorbeeld biologische bedrijfsvormen en/of verbreding.
Specifiek voor de intensieve veehouderij is het Reconstructieplan maatgevend voor de uitbreidingsmogelijkheden, waarbij in de eerste plaats op ecologisch waardevolle plaatsen wordt geëxtensiveerd.
Ten aanzien van de agrarisch grondgebonden veehouderij en de intensieve veehouderij is de visie sprake van duurzame ontwikkeling en ontwikkeling binnen wettelijke ruimte en regelgeving.
In de structuurvisie wordt ten aanzien van het landschap een viertal verschillende landschappen onderscheiden:
Het plangebied valt binnen het heideontginningslandschap. Het landschap hier was in het verleden heide, maar is nu grasland en bouwland. Het heeft een rechthoekige verkaveling en doordat veel beplanting is verdwenen is het gebied relatief open en er lopen veel onverharde paden door het gebied. Het beleid is gericht op de aanleg van de oorspronkelijke houtwallen, singels en poelen en herstel van de verkaveling. Een groot deel van het landschap maakt deel uit van de Robuuste Ecologische Verbindingszone.
Onderhavig plan speelt in op de visie van de gemeente, zoals opgenomen in de structuurvisie en is dan ook niet in strijd daarmee.
Welstandsnota (2012)
In deze nota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. Deze welstandsnota bestaat uit een ruimtelijke atlas en een welstandskaart. De atlas fungeert als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijke toetsinstrument.
Op de welstandskaart is te zien dat het perceel Eerste Kruishaarseweg 2 onder het reguliere welstandsregime valt. Bij een regulier welstandsregime wordt het gebouw niet alleen in haar omgeving, maar ook als zelfstandig object getoetst, de architectonische benadering. Op dit niveau doet ook een beeldkwaliteitplan uitspraken over de uitstraling en verschijningsvorm van de bebouwing, zonder de architectuur geheel vast te leggen. Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:
Bij de erfinrichting dient rekening gehouden te worden met deze welstandscriteria. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal hier nadere aandacht aan worden besteed.
Beleidsnota cultuurhistorie
Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren. Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied.
Archeologie
In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat debodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
In onderhavig plan is rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden door het opnemen van dubbelbestemmingen. Deze vereisen dat bij bepaalde werken of werkzaamheden een vergunning nodig is, voordat kan worden begonnen met de bouw of het uitvoeren van de werkzaamheden.
Archeologische beleidskaart
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen. afbeelding - uitsnede Archeologische Beleidskaart Nijkerk Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied vijf verschillende verwachtingswaarden. Op de afbeelding zijn de voorkomende verwachtingswaarden weergegeven. In deze gebieden kunnen archeologische sporen worden verwacht, maar deze zijn tot nu toe nog niet aangetoond. Bij bodemingrepen in dit gebied dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.
De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd "De rode draad".
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten.
Binnen de gemeente Nijkerk neemt het heideontginningslandschap, waar het perceel Eerste Kruishaarseweg 2 deel vanuit maakt, een bijzondere plaats in. Naast de karakteristieke rechtlijnige structuur zijn er cultuurhistorische en ecologische waarden. De rechtlijnige structuur van het gebied dient behouden te blijven. De laanbeplanting draagt in belangrijke mate bij aan de versterking van deze structuur. Behoud en versterking van deze laanbeplanting wordt bewerkstelligd in een project. In het kader van onderhavige ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, waarmee de landschappelijke waarden niet alleen worden behouden, maar tevens versterkt. Tevens zijn de landschappelijke (en ecologische) waarden juridisch verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Milieubeleidsplan 2009 - 2012 van de gemeente Nijkerk
Het Milieubeleidsplan 2009-2012 is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2004-2007 en is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit Milieubeleidsplan stelt de gemeenteraad de kaders van het milieubeleid voor de komende periode vast en brengt zij accenten aan die zij belangrijk vindt. Het milieubeleidsplan 2009-2012 is integraal en in samenhang met andere beleidsterreinen opgesteld.
Het accent ligt op duurzame ontwikkelingen en de aanpak van hardnekkige milieuproblemen. De nadruk ligt op een gezonde veilige leefomgeving, met een eigen verantwoordelijkheid voor bedrijfsleven en burgers. Door de kredietcrisis is de aandacht vooral ook gericht op duurzame energie en samenleving. Het milieubeleid anticipeert op wetgeving en recente ontwikkelingen.
Het Milieubeleidsplan kent vier speerpunten namelijk klimaat, leefbaarheid, duurzaamheid en verantwoordelijkheid. Binnen de vier speerpunten zijn subthema’s ondergebracht.
De gemeente zet bijvoorbeeld in op energiebesparing en duurzame energie, op duurzaam ruimtegebruik en duurzaam bouwen als antwoord op de klimaatvraagstukken. Daarnaast zijn duurzame relaties tussen burgers, ondernemers, de maatschappelijke organisatie en de regiopartner belangrijk om uitvoering te geven aan dit plan.
Daarnaast werkt de gemeente aan het bewaken, behouden en verbeteren van de kwaliteit van het water, de lucht, de bodem, het landschap en de natuur. Het verminderen van afval en het veilig maken en houden van de omgeving. Kort samengevat de kwaliteit van de Nijkerkse leefomgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het milieubeleidsplan van de gemeente Nijkerk.
Waterplan (2006)
Het Waterplan bestaat uit twee delen.
Gelet op hun grote betrokkenheid zijn de Waterschappen "Vallei & Eem" en "Veluwe" op een constructieve en intensieve wijze bij de totstandkoming van het gemeentelijk Waterplan betrokken.
De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema’s:
In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de waterhuishouding en watertoets van het onderhavige plan.
Op het perceel is een gemengd bedrijf aanwezig van biggen en vleesvarkens (intensieve veehouderij) en daarnaast melkkoeien. Het bestaande bedrijf heeft een oppervlakte van circa 7.250 m².
De huidige bebouwing en sleufsilo's vallen binnen het agrarisch bouwvlak. Eén sleufsilo is gelegen buiten het bouwvlak, aan de zuidzijde van het perceel. Deze sleufsilo is al lange tijd op deze locatie gelegen (ruim voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied 2009) en valt hiermee onder het overgangsrecht. Een gedeelte van het agrarisch bouwvlak is nu nog niet in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Dit gedeelte ligt aan de zuidzijde van het bedrijf, aan voorzijde van het huis.
Afbeelding - Plangebied gezien in zuidelijke richting (bron: ADC Archeoprojecten)
De initiatiefnemer voert vanwege veranderende wetgeving ten aanzien van milieueisen en dierenwelzijn een aanpassing in het bedrijf door. De biggen worden niet meer verkocht, maar binnen het bedrijf afgemest. Hierdoor ontstaat een gesloten systeem wat diervriendelijker is en het gevaar op besmettelijke veeziekten verkleint. De stallen worden aangepast om te voldoen aan het besluit Huisvesting en de welzijnsregels.
Om deze wijziging in de bedrijfsvoering te kunnen uitvoeren zullen er minder zeugen op het bedrijf aanwezig zijn, maar is er wel meer ruimte nodig voor het huisvesten van biggen en vleesvarkens. Per saldo is daarvoor de bouw van een vleesvarkensstal noodzakelijk. Met de bouw van de nieuwe stal kan een emissiearm stalsysteem worden gebouwd en voldoet het geheel aan het besluit Huisvesting.
Om op termijn voldoende omvang te hebben wordt de rundveestal tevens vergroot. De (extra) inkomsten zijn noodzakelijk omdat vanwege de hogere milieu- en welzijnseisen de kostprijs omhoog gaat. Na aanpassing van de varkenstak en rundveehouderij blijft een volwaardig bedrijf aanwezig dat de toekomst heeft.
Er wordt een nieuwe stal voor vleesvarkens gebouwd met een oppervlakte van 792 m² en de bestaande melkveestal wordt uitgebreid met 507 m². De nieuwbouw en uitbreiding van gebouwen valt grotendeels binnen het bestaande bouwblok en vindt plaatst op de plek waar nu sleufsilo's zijn gelegen. De te verplaatsen sleufsilo's passen niet meer in het huidige bouwblok.
In de hierna volgende afbeelding is de uitbreiding van het bouwvlak ingetekend.
Afbeelding - Toekomstige ligging en inrichting van het agrarisch bouwvlak
Na uitbreiding ontstaat een bouwvlak van 9.425 m². Dit is een toename van 30% ten opzichte van het bestaande bouwvlak.
Afbeelding - Plattegrond en doorsneden bebouwing nieuwe situatie (bron: Graveland Bouwontwerp)
In de nieuwe situatie is nog steeds sprake van een agrarisch bedrijf. Alle gronden behouden dan de agrarische functie. Abusievelijk is in het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2009 nog niet opgenomen dat het bedrijf aan de Eerste Kruishaarseweg 2 (deels) een intensieve veehouderij betreft. Naast de voorgenomen ontwikkeling, wordt dit daarom eveneens hersteld middels onderhavige bestemmingsplanherziening.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een planologische en milieuhygiënische afweging plaats te vinden. Hoewel het een beperkte planologische aanpassing betreft, geldt dit ook voor de onderhavige situatie. Hierna wordt een afweging gemaakt op de relevante aspecten.
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Het geldende Besluit m.e.r. is dusdanig dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de lijst in bijlage D aandacht moet worden besteed aan m.e.r.. Dat kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r.(-beoordeling) is uitgevoerd), of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van m.e.r.(-beoordeling). Wanneer niet direct een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling aan de orde is, geldt de vormvrije m.e.r.-beoordeling, ook wel vergewisplicht genoemd.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Omdat de activiteit ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren’ in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk word gemaakt, vermeld staat op de D-lijst, is beoordeeld of de drempelwaarden worden overschreden.
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren, is m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit (onder andere) betrekking heeft op meer dan:
Dit betreft onderdeel D, categorie 14 van het Besluit m.e.r.. Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Naar het oordeel van het Europese Hof van Justitie kan echter op voorhand niet uitgesloten worden dat bij activiteiten onder deze “D-drempels” nooit sprake zal zijn van negatieve gevolgen voor het milieu. Sinds 1 april 2011 zijn deze drempelwaarden indicatief. Dat betekent dat ook als een project onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan, een zogenaamde “vergewisplicht”: het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In het kader van de uitgevoerde Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) is ook een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd. Het volledige rapport van de OBM-overwegingen is opgenomen in bijlage 1. De conclusie is hierna weergegeven.
De aanvraag betreft een wijziging van een rundvee- annex varkenshouderij:
Afbeelding - Overzicht toekomstige situatie (bron: OBM)
Bij alle activiteiten van de D-lijst van het Besluit mer onder de drempelwaarde, ongeacht de omvang, moet een soort mer-beoordeling plaatsvinden. Dit wordt de vormvrije mer genoemd. Er zijn geen vereisten van vorm, maar wel voor de inhoud. Er dient aandacht te worden besteed aan:
Er was reeds een vergunning aanwezig waarbij sprake was van de volgende emissies:
De huidige aanvraag geeft de volgende emissies:
In de aangevraagde situatie worden de ammoniak- en fijnstofemissie minder, alleen de geuremissie wordt iets meer. Alle emissies voldoen echter (ruim) aan de wettelijke normen.
Daarnaast liggen er geen te beschermen gebieden in de directe omgeving en is er op 23 juni 2013 door de Provincie Gelderland reeds een vergunning afgegeven in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Op basis van een beoordeling van alle aangeleverde gegevens en onderzoeken is beoordeeld dat de kenmerken van de voorgenomen activiteit niet dusdanig zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die het opstellen van een milieueffectrapportage bij de voorbereiding van de beslissing op de voorgenomen milieu-aanvraag voor de uitbreiding van onderhavige inrichting noodzakelijk maken.
De plaats waar de activiteit wordt verricht is ook niet zodanig dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Ook de kenmerken van de gevolgen van de te ondernemen activiteit geven geen aanleiding om dit te kenmerken als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Beleidskader
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Gemeentelijk Waterplan
Op 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad het "Gemeentelijk Waterplan" vastgesteld. In het waterplan heeft de gemeente samen met Waterschap Vallei & Eem (inmiddels Vallei & Veluwe) het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Gelderland en het waterbeheerplan van Waterschap Vallei & Eem.
De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema’s:
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving, getoetst.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 30 oktober 2013 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Afbeelding - Ligging plangebied ten opzichte van waterbelangen (bron: www.dewatertoets.nl)
Hoewel dit niet uit de beoordeling van de watertoets is gebleken, is er sprake van natte landnatuur in het plangebied en de omgeving. Dit houdt in dat de natuur in de omgeving afhankelijk is van de hydrologische situatie in onder andere het plangebied. Hiertoe is een hydrologische beschermingszone op de verbeelding en in de regels opgenomen, waardoor bepaalde werken en werkzaamheden vergunningplichtig zijn gesteld.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het Waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het Waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het Waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het Waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap toe te passen.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie | richtafstand rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
In de nabijheid van het plangebied komen geen niet-agrarische bedrijven voor, anders dan camping De Elzenhoeve aan de Kruishaarseweg 9 ten zuiden van het plangebied. Doordat het bouwvlak aan de achterzijde wordt vergroot (noordzijde van het plangebied), wordt de bestaande afstand tussen het plangebied en het bungalowpark niet verkleind. Ten aanzien van de milieuzonering valt daarom geen probleem te verwachten.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Aangezien er geen sprake is van het uitbreiden van bestaande, of realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten is in dit geval geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
De wijziging van het bouwvlak en de daarop te bouwen sleufsilo's' met gedeelten van bestaande stallen zijn geen objecten waar eventueel sprake zou kunnen zijn van verhoogde humane risico's. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet nodig.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
Afbeelding - Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
Tegenover het plangebied bevindt zich camping De Elzenhoeve op het perceel Kruishaarseweg 9. Op de camping is een bovengrondse propaantank met een inhoud van 5.000 liter aanwezig, waarvoor een aan te houden afstand van 40 m geldt. De bedrijfsgebouwen van het plangebied bevinden zich niet in de PR 10-6 contour. Ook ten aanzien van groepsrisico zijn er geen wijzigingen te verwachten, omdat de personendichtheid ongewijzigd blijft ten opzichte van de bestaande situatie.
Transportroutes
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen doorgaande wegen of snelwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn tevens geen spoorlijnen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De afstand tot de dichtstbijzijnde spoorlijn (Amersfoort - Zwolle) bedraagt meer dan 2.650 meter. Deze afstand is dermate groot, dat de spoorlijn geen invloed heeft op het plangebied.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde ruimtelijk relevante leiding is een hoofdaardgastransportleiding ten noordwesten van het plangebied, gelegen op circa 1.000 m afstand. Deze afstand is dusdanig groot, dat er geen invloed is op het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwatiteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Onderzoek
In de huidige situatie is reeds sprake van een agrarisch bedrijf. In het kader van de uitgevoerde Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) is ook bekeken of er aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) wordt voldaan. Deze grenswaarden staan benoemd in bijlage 2, voorschrift 4.1 van de Wet milieubeheer. Het volledige rapport van de OBM-overwegingen is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde normen omtrent zwevende deeltjes (zie ook paragraaf 4.2 Milieueffectrapportage).
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Natura 2000
Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura 2000-gebied".
Voor dit plan geldt dat er geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn "Arkemheen" en "Veluwe". Deze gebieden bevinden zich beiden op een afstand van 5 km of meer van het plangebied verwijderd.
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
Het bedrijf ligt in de EHS. Het deel waar uitbreiding plaatsvindt bestaat echter gewoon uit grasland. Er staan geen bomen, struiken of andere vormen van beplanting. Ook in het Natuurbeheerplan 2014 zijn voor het plangebied geen specifieke beheertypen of ambities weergegeven. Daarnaast is één van de sleufsilo's reeds aangelegd. Het verdient aanbeveling om het perceel landschappelijk in te passen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8. Door de landschappelijke inpassing wordt een bijdrage geleverd aan extra groen op en om het erf. Tevens dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden, dat in ieder geval geldt van 15 maart tot en met 15 juli. Wanneer voorgenoemde maatregelen in acht worden genomen, valt er geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS te verwachten.
Onderzoek
In februari 2014 is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor onderhavig plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusies en aanbevelingen zijn hierna opgenomen.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet is nagegaan of er met de voorgenomen plannen vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dier- en plantensoorten worden aangetast. De voorgenomen plannen kunnen leiden tot biotoopverlies of verstoring. Plannen die ertoe leiden dat het plangebied minder geschikt is als foerageergebied voor dieren, zijn niet ontheffingsplichtig tenzij er in de onmiddellijke omgeving van het plangebied geen alternatieve geschikte foerageergebieden aanwezig zijn.
Algemeen voorkomende soorten
Deze soorten vallen allemaal onder tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit betekent dat voor de werkzaamheden geen ontheffing voor deze soorten nodig is.
Strikt beschermde soorten
Voor soorten die vallen onder tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing moet worden aangevraagd. Strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen in het plangebied. Het plangebied lijkt ook niet geschikt voor strikt beschermde soorten. Negatieve effecten op strikt beschermde soorten zijn daarmee uit te sluiten waardoor een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.
Wel kunnen er bij de start van de werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels worden verstoord en/of nesten worden aangetast. Dit is een overtreding van de Flora- en faunawet. Hiervoor kan geen ontheffing worden aangevraagd. De start van de werkzaamheden moet daarom plaatsvinden buiten het broedseizoen, dat grofweg loopt van 15 maart tot 15 juli.
Aanbevelingen
Naast de consequenties vanuit de Flora- en faunawet zijn er ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied. Hiertoe valt te denken aan:
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Voor de volledigheid is het onderzoek separaat toegestuurd naar Omgevingsdienst De Vallei. Ook zij hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het onderzoek.
Het plangebied is te bereiken via een inrit aan het Nieuwe Beekpad, nabij de Eerste Kruishaarseweg. De Barneveldseweg (provinciale weg N301) ligt op een afstand van enkele honderden meters. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar voor verkeer. De uitbreiding van het agrarische bedrijf heeft geen significante gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking.
Op de locatie is een groot deel van het terrein reeds verhard. Aangezien er sprake is van een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf (weinig personeel, weinig bezoekers), is er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig. Een afwenteling van de parkeerdruk op de omgeving is niet aan de orde.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Het betreft hier een landschappelijk waardevol gebied. Deze waarden worden beschermd middels het opnemen van aanduidingen op de verbeelding en in de planregels en het juridisch verankeren van een inrichtingsplan. Hiervoor wordt tevens verwezen naar paragraaf 4.8.
Er is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig in het plangebied. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart binnen een gebied met een hoge verwachtingswaarde. De voorgestelde vergroting van het bouwvlak ligt in het gebied met een middelmatige verwachtingswaarde. Voor een bodemverstoring groter dan 1.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm is een archeologisch onderzoek vereist.
Voor de voorgestelde uitbreiding van het bouwvlak met de bodemverstoring van dit gebied zal een archeologische onderzoek nodig zijn.
In augustus 2013 is daarom een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden in het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven.
Op basis van het bureauonderzoek werd de volgende gespecificeerde verwachting opgesteld: het plangebied is gelegen op een dekzandopstuiving. Op grond van deze hogere ligging kunnen archeologische resten voorkomen vanaf de vroege Prehistorie. De resten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit restanten van mesolithische kampementen. Ook resten uit latere perioden zijn mogelijk. Hierbij is echter gezien de vernatting van het landschap, die vanaf de Bronstijd voltrok, de kans op de aanwezigheid van deze resten betrekkelijk klein.
Eventuele grondsporen zullen zich in het bovenste deel van het dekzand (C-horizont) bevinden. Een vondstlaag zal, op grond van het ontbreken van een conserverend plaggendek, zijn opgenomen in de bouwvoor. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Vermoedelijk zal in delen van het plangebied als gevolg van grondbewerking de bodem zijn verstoord. Hier zijn geen intacte grondsporen meer te verwachten.
Op basis van oude kaarten is de aanwezigheid van bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd niet waarschijnlijk. De oudste delen van de huidige bebouwing gaan niet verder terug dan een derde kwart van de 19e eeuw, toen een begin werd gemaakt met de grootschalige ontginning van de Kruishaarse heide.
Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit het booronderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond van het plangebied uit zwak siltig, kalkloos dekzand (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel) bestaat. De bodemopbouw wordt gekenmerkt door matig tot sterk humeuze bovengrond (Aap-horizont) met een dikte variërend van 20 tot 150 cm, direct gevolgd door onverstoord dekzand (C-horizont) of via een 25 cm dikke omgewerkte laag (A-/C-horizont). Bodemkundig gezien is er geen sprake van een veldpodzol, maar van een (vergraven) eerdgrond.
Als gevolg van (sub)recente bodembewerking door de mens is het potentiële archeologische niveau, de top van het dekzand, opgenomen in de bovengrond. Eventuele vondsten zullen niet meer in-situ aanwezig zijn. Archeologische sporen zullen grotendeels zijn vernietigd.
Geadviseerd wordt om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Hierbij moet worden opgemerkt, dat het zuidelijk deel van het bouwvlak op basis van het onderhavige onderzoek niet kan worden vrijgegeven. Hier zijn echter geen ontwikkelingen voorzien.
In een selectiebesluit van 23 september 2013 heeft de gemeente de conclusie onderschreven dat op basis van deze resultaten er archeologisch gezien geen belemmeringen bestaan om de noordzijde van het bouwperceel vrij te geven voor bouwactiviteiten.
In het kader van de verlening van de benodigde omgevingsvergunning wordt wel de volgende voorwaarde opgenomen. Indien bij de (graaf)werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, fundamenten, opvallende verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan het vermoeden bestaat dat zij van archeologische betekenis zijn, dient hier onmiddellijk melding van te worden gemaakt bij de afdeling Bouwen & Wonen cluster Monumentenzorg & Archeologie van de gemeente Nijkerk (Monumentenwet 1988 artikel 53).
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Behalve een waardevol bodemarchief, zoals beschreven in subparagraaf 4.7.2, kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dubbelop zijn. Overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Aangezien er sprake is van een landschappelijk waardevol gebied, is het noodzakelijk dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf gepaard gaat met een goede landschappelijke inpassing, zodat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de omgeving. Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft hiertoe een inrichtingsplan opgesteld, zoals hierna is weergegeven.
Afbeelding - Landschappelijk inrichtingsplan (Bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)
Een volwaardige inpassing van het perceel zou circa 2.000 m² beslaan. Op basis van het ingediende landschapsplan wordt 1.200 m² op het perceel ingepast. De overige 750 m² zal worden aangeplant als extra landschapsversterking in een gemeentelijk inrichtingsproject.
Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In of nabij het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen (te denken valt aan bijvoorbeeld aardgastransportleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalverbindingen) aanwezig, die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het plan.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor onderhavige ontwikkeling. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Onderhavig plan hanteert de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
Ook het kleurgebruik op de kaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het plan bestaat uit de bestemmingen en algemene regels die in de paragraaf 5.2 worden behandeld.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn voornamelijk gebaseerd op de standaard plansystematiek van de gemeente Nijkerk.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Deze bestemming is bedoeld voor de agrarische gronden in het plangebied, waaronder het agrarisch bedrijf. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht. Er is een aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen, waardoor het is toegestaan om de intensieve veehouderijtak van het bedrijf uit te voeren.
De aanwezige landschappelijke waarden zijn aangeduid door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - houtwallenlandschap' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - reliëf'. Aangezien er in de omgeving van het plangebied sprake is van voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden (natte landnatuur), geldt ter plaatse van het plangebied een hydrologische beschermingszone, om te voorkomen dat bepaalde werken of werkzaamheden leiden tot verdroging van de natte landnatuur. Deze zone is aangeduid middels de aanduiding 'overige zone - hydrologische beschermingszone'.
Voor zover in delen van het plangebied sprake is van de voorgenoemde aanduidingen is een omgevingsvergunningplicht van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Daarbij valt te denken aan het dempen van sloten of het vellen en rooien van houtopstanden. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn uitgezonderd van deze vergunningplicht, zoals werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud.
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing van het perceel. Dit houdt in dat de landschappelijke inpassing overeenkomstig het inrichtingsplan en de instandhouding daarvan een voorwaarde is voor het gebruik van het perceel als agrarisch bedrijf.
Het plan voorziet in extra bouwmogelijkheden op het perceel. Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de kosten van grondexploitatie anderszins zijn verzekerd.
In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker in de bovengenoemde anterieure overeenkomst een bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele schade door aanvrager wordt betaald. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.
Vooraankondiging
In verband met het bepaalde in 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan bekend gemaakt.
Vooroverleg
Provincie Gelderland
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft op 28 januari 2014 gereageerd op het plan en aangegeven dat het provinciale beleid op de juiste wijze is verwerkt in onderhavig bestemmingsplan. Voor de volledige inhoud van de reactie wordt verwezen naar bijlage 4.
Waterschap
Met het positieve wateradvies vanuit de watertoets heeft het Waterschap Vallei en Veluwe aangegeven dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.
Inspraak en zienswijzen
Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan wordt afgezien van inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 juni 2014 tot en met 6 augustus 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze perioden zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 30 oktober 2014 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.