Plan: | Domstraat 59 en 60, Nijkerkerveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0067-0002 |
Op de locaties Domstraat 59 en 60 te Nijkerkerveen wordt al vele decennia uitvoering gegeven aan agrarische- én agrarisch dienstverlenende activiteiten. Genoemde activiteiten zijn uitgegroeid tot een agrarisch bedrijf in de vorm van rundvee- en paardenhouderij/-fokkerij alsmede een loonbedrijf, transportbedrijf, handelsonderneming en machinehandel. De op- en overslag van (agrarische) producten/stoffen behorende bij genoemde bedrijfsactiviteiten maakt hier onderdeel van uit.
De afgelopen jaren heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Nijkerk en de initiatiefnemer om – rekening houdend met de bedrijfsbelangen, het ruimtelijk beleid, de bedrijfstechnisch/-economische mogelijkheden (huisvestingskosten), de vergunde veebezetting, alsmede de omgevingsfactoren – tot een gedegen planologische invulling te komen voor zowel de locatie Domstraat 59 als 60.
Doel is om op de locatie Domstraat 59 de woonbestemming om te zetten in een agrarische bestemming, voor de vestiging van een paardenfokkerij en de bouw van een paardrijhal van 800 m². Dit betreft deels een reparatie van de huidige situatie, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, omdat daarin een woonbestemming is toegekend aan dit perceel, waar vanwege nog geldende milieuvergunningen een bestemming Wonen met Agrarische Nevenactiviteiten meer op zijn plaats is. Op het perceel Domstraat 60 wordt de bestaande bedrijfsbebouwing van het aanwezige (agrarisch) loonbedrijf / transportbedrijf uitgebreid met 430 m².
In dit plan worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt tussen de percelen Domstraat 59 en 60 een uitruil gedaan van bestaande milieuvergunningen en om dit mogelijk te maken wordt de bestemming gewijzigd, waarbij een beroep is gedaan op het overgangsrecht. Per saldo vindt er echter geen toename plaats van verkeersbewegingen of NGE.
De percelen liggen aan de Domstraat, in het buitengebied van de gemeente Nijkerk, ten westen van de kern Nijkerkerveen. Het plangebied ligt tussen de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle in. Op onderstaande afbeelding is het plangebied globaal aangegeven.
Afbeelding – Globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)
Het geldende bestemmingsplan voor beide percelen is het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk op 26 maart 2009 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 10 december 2009.
Voor Domstraat 59 gelden de bestemmingen Wonen en Agrarisch - Landschappelijke waarden. Deze landschappelijke waarden bestaan uit een karakteristieke verkaveling en houtwallenlandschap/half open landschap. Tevens ligt er een dubbelbestemming voor een aardgastransportleiding, die direct langs (en parallel aan) de Domstraat is gelegen. Het hele perceel is aangeduid als een gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde.
Het perceel Domstraat 60 is bestemd als Bedrijf (in de regels nader bestemd als transportbedrijf/loonbedrijf, tevens behoren mesttransport, machinehandel en een paardenhouderij/-fokkerij hier tot de toegestane activiteiten) en achteraan als Agrarisch - Landschappelijke waarden. Ook hier bestaan de landschappelijke waarden uit een karakteristieke verkaveling en houtwallenlandschap/half open landschap. Voor de noordelijke zijde van het perceel geldt de aanduiding Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde.
Afbeelding – Uitsnede geldende bestemmingsplan
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische en andere randvoorwaarden die aan de orde zijn bij dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de planregels. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met de voorgenoemde nationale belangen is omgegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Geen van de genoemde nationale ruimtelijke belangen uit het Barro is van toepassing op het plangebied.
Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)
De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Dit is dus ook van toepassing voor de planlocatie Domstraat 59 en 60. In een zogenoemde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Veluwe zijn in de watertoets meegenomen. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.2.
Streekplan Gelderland (2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
Voor onderhavig plangebied zijn vooral de thema's niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en landschap van belang. Het beleid ten aanzien van de landbouw is vooral opgenomen in de reconstructieplannen, in onderhavig geval Reconstructieplan Gelderse Vallei. Hier wordt verderop in dit hoofdstuk nader op ingegaan.
Voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied geldt een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak per planperiode tot maximaal 375 m².
De provincie benadert het landschap met een ontwikkelingsgerichte strategie: “ontwikkeling met kwaliteit”. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals woningbouw, de aanleg van bedrijventerreinen en natuurontwikkeling, moet bijdragen aan verbetering van de landschappelijke samenhang. Maar ook landschappen die geen grote gebruiksdynamiek kennen, vragen om een strategie die bevordert dat de kwaliteit op peil blijft. Dit alles vereist een ontwerpaanpak waarbij de ruimtelijke ingrepen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. Goede ontwerpcriteria zijn daarbij van groot belang: expliciete aandacht is gewenst voor de samenhang van (cultuurhistorische) objecten, de patronen in het landschap en het gebruik. Door nieuwe functies in lijn met bestaande patronen te ontwerpen, kan meerwaarde voor de landschappelijke samenhang worden bereikt.
In onderhavig plan is sprake van een grotere uitbreiding van het bebouwd oppervlak van Domstraat 60 (niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied) dan 20%. Echter, verderop in dit hoofdstuk wordt in de paragraaf "Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (2008)" nader ingegaan op waarom de ontwikkeling toch tot de mogelijkheden behoort.
Ten aanzien van het landschap wordt de ontwikkeling van beide percelen overeenkomstig de aanwezige landschappelijke waarden uitgevoerd, waarbij deze waarden waar mogelijk worden versterkt.
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. In 2012 is een eerste herziening van de RVG vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De voorschriften in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en het nationaal landschap.
Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.
In het kader van dit bestemmingsplan valt op te merken dat de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft niet in strijd is met een provinciaal belang, waardoor ook de RVG niet in het geding is.
Reconstructieplan Gelderse Vallei (2005)
Het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een plan om de ruimtelijke en milieuproblematiek in het gebied, grofweg begrensd door de Veluwe, de Randmeren, de A27, de Kromme Rijn en de Nederrijn, in de komende 12 jaar aan te pakken.
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.
De reconstructiegebieden zijn in drie zones onderverdeeld, namelijk landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Het plangebied valt geheel binnen het verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn die delen van het plangebied die niet als extensiverings- of landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid. Zij vormen de overgangsgebieden tussen de extensivering- en landbouwontwikkelingsgebieden, waarin sprake is van een sterke verwevenheid van functies. Bij deze verwevenheid kan sprake zijn van accenten die liggen op natuur, landschap en/of water, maar steeds in combinatie met landbouw.
Voor het plangebied is van belang dat het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Binnen verwevingsgebieden behoort een verplaatsing of vestiging van een grondgebonden veehouderij tot de mogelijkheden.
Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (2008)
Regio De Vallei heeft in 2008 een beleidsnotitie opgesteld, getiteld 'Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten. In deze notitie zijn voorwaarden opgenomen waaronder niet-agrarische bedrijven kunnen uitbreiden. Regio De Vallei heeft in 2012 een nadere invulling van het beleidsstuk vervaardigd. Deze nadere invulling is inmiddels door de provincie Gelderland geaccordeerd. De gemeenten die onderdeel uitmaken van Regio De Vallei zullen elk voor zich besluiten over de notitie met de nadere invulling. Ook aan de gemeenteraad van Nijkerk wordt de 'nadere invulling' ter besluitvorming voorgelegd.
Het regionale beleidsdocument geeft speciale aandacht aan bedrijven die nu al meer bebouwing hebben dan 1.000 m². Uitbreiding van deze niet-agrarische bedrijven is onder voorwaarden mogelijk. Onder meer is opgenomen dat een bijdrage vereist is aan de versterking van de landschaps- en natuurwaarden. Aandacht dient te worden besteed aan de beeldkwaliteit. Uitgegaan wordt van hoge eisen van welstand. Ook dient de uitbreiding gepaard te gaan met compenserende sloop. De verhouding voor een gebiedsgebonden bedrijf zoals Domstraat 60 is voor de sloopeis 1 op 2. Er dient tweemaal zoveel gesloopt te worden als dat er nieuw wordt gebouwd. Dit kan worden gerealiseerd door de aankoop van sloopmeters elders in het buitengebied. Met 'gebiedsgebonden' wordt bedoeld dat het bedrijf qua karakter gebonden is aan het buitengebied. Voor een loonwerk- en mesttransportbedrijf is dat het geval.
De totale uitbreiding van de bebouwing mag volgens het regionale beleid niet meer bedragen dan 25%, wat in onderhavig geval uitkomt op 358 m². De uitbreiding voor Domstraat 60 bedraagt meer dan dit, namelijk 430 m².
In het licht van het bereiken van een totaaloplossing voor de inrichting van de percelen Domstraat 59 en 60, en gelet op het voormalig gebruik van Domstraat 59 t.b.v. het bedrijf, is de gemeente Nijkerk in dit specifieke geval bereid planologisch medewerking te verlenen aan de gevraagde uitbreiding van bedrijfsbebouwing op Domstraat 60 met 430 m². Dit onder voorwaarden dat:
In bijlage 2 is een bedrijfsplan opgenomen, waaruit blijkt dat de uitbreiding noodzakelijk is.
Ten aanzien van de vereiste sloopmeters wordt opgemerkt dat hierover reeds overleg plaatsvindt tussen de initiatiefnemer en een derde partij. Dit overleg vindt plaats in samenspraak met de gemeente Nijkerk. Wanneer dit rond is, worden de betreffende sloopmeters ingezet ter compensatie van de uitbreiding te Domstraat 60.
In het plangebied is vooral sprake van aanwezige landschapswaarden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.7. In het kader van de welstand zal nader overleg plaatsvinden met welstandscommissie van Nijkerk, waarbij de te realiseren bebouwing wordt getoetst aan de eisen van welstand.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.1. Aan de gestelde voorwaarden wordt derhalve voldaan.
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 30 juni 2011 de Structuurvisie Nijkerk Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze Structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.
Relevant beleid voor onderhavig plan is het volgende. Beschreven is dat landbouw en landschap in balans moeten zijn in nauwe samenwerking met de agrarische gemeenschap. Hierbij zijn de doelen verrommeling tegengaan, toekomstgerichte ondernemers maatwerk bieden en innovatie in de landbouw stimuleren. In het buitengebied dienen landbouw, landschap, recreatie en natuur zoveel mogelijk verweven te worden.
In de Structuurvisie is tevens een globale indeling in landschapstypologieën opgenomen. De landschapstypologie voor deze locatie is veenontginningslandschap. Hier is een verkaveling van rechte lange percelen. Het landschap is kleinschalig, sloten scheiden de percelen en lange rechte wegen met wegbeplanting kenmerken het gebied. Het gemeentelijk beleid is gericht op het tegengaan van verrommeling en het herstel van de perceelsbeplanting.
Op basis hiervan is te concluderen dat onderhavig plan aansluit bij de beleidsambities uit de gemeentelijke structuurvisie.
Notitie van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk (2012)
In deze Notitie van Uitgangspunten (NvU) wordt op thematische wijze inzicht gegeven in de beleidsuitgangspunten die worden gehanteerd bij het opstellen van het actualisatie- en reparatieplan voor het buitengebied van Nijkerk. Het doel is om gegeven de nieuwe ontwikkelingen te komen tot de randvoorwaarden die horen bij de opgave om voor het buitengebied van Nijkerk een passend reparatievoorstel voor het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009 te formuleren.
In de bestemmingsplansystematiek is ervoor gekozen om agrarische activiteiten met een omvang tot 20 NGE geen agrarisch bouwperceel toe te kennen. In veel gevallen betreft het locaties waar voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd is geweest en nu op beperkte schaal nog vee wordt gehouden. Van een structurele bron van inkomsten of of reëel agrarisch bedrijf (> 70 NGE) is ter plaatse geen sprake. Het merendeel van de betreffende locaties leent zich niet voor een reële doorstart, maar niet is uit te sluiten dat op voorkomende voormalige agrarische bouwpercelen locaties reële doorstart mogelijkheden zijn.
Hervestiging is het verplaatsen van een agrarisch bedrijf van het ene naar het andere agrarisch bouwperceel. Het hervestigen van eenzelfde soort agrarisch bedrijf naar een andere locatie is zonder meer toegestaan.
Aan paarden gerelateerde activiteiten is een bijzonere vorm van agrarische activiteit die kan rekenen op een toenemende belangstelling, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig. Ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit kan een onderscheid worden gemaakt in drie verschillende gebruiksvormen. Agrarische bedrijven (fokkerijen), paardenhouderijen en maneges:
In het geldende bestemmingsplan zijn de aanwezige paardrijhallen positief bestemd. Deze lijn wordt overgenomen in het actualisatie- en reparatieplan. Gezien de omvang en ruimtelijke uitstraling van paardrijhallen is in algemene zin een terughoudend beleid gewenst in het toestaan van nieuwe paardrijhallen bij paardenfokkerijen en paardenhouderijen. Op het ogenblik is beleid in voorbereiding met betrekking tot de voorwaarden waaronder nieuwe paardrijhallen kunnen worden toegestaan.
In onderhavig plan is deels sprake van een reparatie van de huidige situatie, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, omdat daarin een woonbestemming is toegekend aan dit perceel, terwijl er nog aanwezige agrarische rechten zijn (milieuvergunning) en een bestemming Wonen An op zijn plaats was geweest. Op basis van het bovenstaande beleid kan hier een doorstart worden gemaakt van het agrarische bedrijf ten behoeve van een paardenfokkerij. Daarbij levert het overhevelen van de agrarische activiteiten van Domstraat 60 naar Domstraat 59 geen problemen op in het beleid van de gemeente, omdat het om eenzelfde type agrarische activiteiten gaat.
Welstandsnota (2012)
In deze nota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. Deze welstandsnota bestaat uit een ruimtelijke atlas en een welstandskaart. De atlas fungeert als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijke toetsinstrument.
Op de welstandskaart is te zien dat het perceel Domstraat 59 valt onder een beperkt welstandsregime. Dit houdt in dat het gebouw of object alleen in relatie tot haar omgeving getoetst wordt, de stedenbouwkundige benadering.
Voor dit welstandregime doet het bestemmingsplan in de regel uitspraken over oppervlakte en hoogte van de bebouwing, zonder in te gaan op de ruimtelijke vormgeving. Een beperkt welstandsregime beperkt zich tot de volgende aspecten:
Bij de erfinrichting dient rekening gehouden te worden met deze welstandscriteria. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal hier nadere aandacht aan worden besteed.
Beleidsnota cultuurhistorie
Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren.
Binnen de gemeente Nijkerk is een grote variatie aan landschapstypen aanwezig die uiting geven aan de samenkomst van verschillende landschappelijke ondergronden binnen de gemeente. Een groot deel van het landschap binnen de gemeente is aangeduid als waardevol landschap op nationaal en provinciaal niveau. Belangrijk is verder dat er een aantal unieke objecten en structuren aanwezig zijn, zoals de restanten van het Kanaal van hertog Karel van Gelre (de “Oude Rijn”), de verkaveling van de polder Arkemheen en de ontginning en bebouwing in het Nijkerkerveen. Er is wel een bedreiging dat de verschillen tussen de landschapstypen verder dreigen te nivelleren. De raad van de gemeente Nijkerk heeft het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de periode 2005-2015 vastgesteld. Het behoud en het leefbaar maken van cultuurhistorische waardevolle elementen op zich en in relatie met hun ruimtelijke context (landschapstypen) neemt een belangrijke plaats in binnen het LOP. Voor onderhavig plangebied is er sprake van landschapswaarden die behouden dienen te blijven.
Archeologie
In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Bij bodemingrepen dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn. In paragraaf 4.6 is aangegeven welke verwachtingswaarden voorkomen in het plangebied.
De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zijn, zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.
Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen, genaamd "De rode draad".
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten.
Behoud cultuurlandschap
Het laagveenontginningslandschap bevindt zich in het zuid-westelijke deel van de gemeente. De hierin gelegen plaatsen Hoevelaken en Nijkerkerveen kenmerken zich door een sterk verstedelijkt buitengebied. De karakteristieke landschappelijke elementen zijn:
De sterke afwisseling van groen en bebouwing geeft het gebied een bijzonder karakter. Het gebied is door de gemeente aangewezen als zoekgebied waar pleksgewijs nog gebouwd mag worden.
Met de komst van de Vinexwijk "Vathorst" in Amersfoort is een sterk contrast ontstaan tussen het stedelijke en het landelijke gebied. De overgang tussen de stad Amersfoort en het buitengebied van Nijkerk is zo nadrukkelijk, dat een overgangszone gewenst is. Voor de inrichting en vormgeving van de overgangszone wordt het landschap als basis gebruikt.
Het voorliggende plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden of de overgangszone tussen Vathorst en het buitengebied van Nijkerk.
Milieubeleidsplan 2009 - 2012 van de gemeente Nijkerk
Het Milieubeleidsplan 2009-2012 is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2004-2007 en is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit Milieubeleidsplan stelt de gemeenteraad de kaders van het milieubeleid voor de komende periode vast en brengt zij accenten aan die zij belangrijk vindt. Het milieubeleidsplan 2009-2012 is integraal en in samenhang met andere beleidsterreinen opgesteld.
Het accent ligt op duurzame ontwikkelingen en de aanpak van hardnekkige milieuproblemen. De nadruk ligt op een gezonde veilige leefomgeving, met een eigen verantwoordelijkheid voor bedrijfsleven en burgers. Door de kredietcrisis is de aandacht vooral ook gericht op duurzame energie en samenleving. Het milieubeleid anticipeert op wetgeving en recente ontwikkelingen.
Het Milieubeleidsplan kent vier speerpunten namelijk klimaat, leefbaarheid, duurzaamheid en verantwoordelijkheid. Binnen de vier speerpunten zijn subthema’s ondergebracht.
De gemeente zet bijvoorbeeld in op energiebesparing en duurzame energie, op duurzaam ruimtegebruik en duurzaam bouwen als antwoord op de klimaatvraagstukken. Daarnaast zijn duurzame relaties tussen burgers, ondernemers, de maatschappelijke organisatie en de regiopartner belangrijk om uitvoering te geven aan dit plan.
Daarnaast werkt de gemeente aan het bewaken, behouden en verbeteren van de kwaliteit van het water, de lucht, de bodem, het landschap en de natuur. Het verminderen van afval en het veilig maken en houden van de omgeving. Kort samengevat de kwaliteit van de Nijkerkse leefomgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het milieubeleidsplan van de gemeente Nijkerk.
Waterplan (2006)
Het Waterplan bestaat uit twee delen.
Gelet op hun grote betrokkenheid zijn de (voormalige) Waterschappen "Vallei & Eem" en "Veluwe" (inmiddels samengevoegd tot Waterschap Vallei & Veluwe) op een constructieve en intensieve wijze bij de totstandkoming van het gemeentelijk Waterplan betrokken.
De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema’s:
In paragraaf 4.2 is de waterparagraaf opgenomen, waarin wordt ingegaan op de waterhuishouding in het plan.
Op het perceel Domstraat 59 ligt een woonbestemming en een agrarische bestemming. In het verleden lag hier de bestemming "Agrarisch Dienstverlenend". Door de jaren heen is hier vee gehouden als activiteit bij het agrarisch dienstverlenend bedrijf. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009 is geconstateerd dat er geen agrarisch dienstverlenende activiteiten meer werden uitgevoerd, waarna een woonbestemming is toegekend. Er is echter altijd vee gehouden met meer dan 5 NGE. De aanwezige bebouwing op het perceel biedt daar ook nog steeds de ruimte voor. Momenteel wordt deze bebouwing vooral gebruikt voor opslag van materieel. Daarnaast wordt hier ook nog vee gehouden. Op het perceel is tevens een bedrijfswoning aanwezig (in de huidige situatie is deze als burgerwoning bestemd).
Het bedrijf aan Domstraat 60 is een niet-agrarisch bedrijf. Er is sprake van een loonbedrijf, (mest-)transportbedrijf, machinehandel en onder meer diverse handelsactiviteiten en werkzaamheden voor een paardenhouderij/-fokkerij. In september 2012 is voor alle activiteiten op dit perceel nog een nieuwe omgevingsvergunning afgegeven. Ook op dit perceel is een bedrijfswoning aanwezig.
Op het perceel Domstraat 59 wordt de bestaande bebouwing gehandhaafd. Daarbij wordt een paardrijhal opgericht met een omvang van circa 800 m². Deze paardrijhal wordt niet gefundeerd, maar gerealiseerd op poeren.
Op het perceel Domstraat 60 vindt een uitbreiding van de bestaande bebouwing plaats met 430 m². Op de locatie van de te bouwen uitbreiding is in de huidige situatie sprake van een mestopslag, bestaande uit betonnen vloer en betonnen wanden. De uitbreiding omvat het overkappen van deze mestopslag. Achteraan het terrein wordt een extra deel verhard oppervlak aangebracht, ter plaatse van de paardenbakken, die hier verdwijnen.
Afbeelding - Indicatie nieuwe situatie (bron: Van Middendorp bouwkundig teken- en adviesbureau)
De activiteiten van de paardenfokkerij op het perceel Domstraat 60 worden overgeheveld naar het perceel Domstraat 59. De activiteiten voor de paardenfokkerij op het perceel Domstraat 60 worden hiermee geheel beëindigd op die locatie. Op Domstraat 59 ontstaat hierdoor een paardenfokkerij met in totaal circa 43 NGE, op basis van de milieuvergunningen die in de huidige situatie reeds gelden voor Domstraat 59 en 60 samen. Om dit mogelijk te maken, wordt de woonbestemming te Domstraat 59 gewijzigd in een agrarische bestemming met bijbehorend bouwvlak en een aanduiding voor paardenfokkerij.
De activiteiten voor het agrarisch dienstverlenend bedrijf op het perceel Domstraat 59 (in de huidige situatie bestaand uit stalling van materieel) worden op die locatie beëindigd en overgeheveld naar de locatie Domstraat 60. Op deze locatie wordt het aanwezige bestemmingsvlak van het bedrijf gewijzigd, om zodoende flexibiliteit te bieden voor deze locatie, waarmee de bedrijfsactiviteiten op een zo goed mogelijke manier kunnen worden uitgevoerd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een planologische en milieuhygiënische afweging plaats te vinden. Hoewel het een beperkte planologische aanpassing betreft, geldt dit ook voor de onderhavige situatie. Hierna wordt een afweging gemaakt op de relevante aspecten.
Beleidskader
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Gemeentelijk Waterplan
Op 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad het "Gemeentelijk Waterplan" vastgesteld. In het waterplan heeft de gemeente samen met Waterschap Vallei & Eem (inmiddels Vallei & Veluwe) het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Gelderland en het waterbeheerplan van Waterschap Vallei & Eem.
De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema’s:
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving, getoetst.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 29 maart 2013 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
Omdat er een toename van verhard/bebouwd oppervlak wordt gerealiseerd voor de beide locaties samen is het realiseren van waterberging een agendapunt. Het concept van het plan is daarom op 10 april 2013 toegestuurd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 3 juni 2013 heeft het Waterschap gereageerd. De reactie is hierna weergegeven.
Reactie Waterschap Vallei & Veluwe
De ontwikkelingen binnen de plangebieden aan de Domstraat hebben geen directe gevolgen voor de waterhuishouding. Binnen of grenzend aan het plangebied liggen geen keurwatergangen. Met uitzondering van de watergang die grenst aan het meest zuidelijke puntje van het plangebied. Maar in de directe omgeving hiervan vinden geen ontwikkelingen plaats. De overige watergangen en greppels zijn tertiaire/C-watergangen. Het Waterschap stelt dan ook geen eisen aan de waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied. Wel geeft het Waterschap graag een advies voor een duurzame uitwerking van het plan waarbij wateroverlast op eigen terrein en in de directe omgeving wordt voorkomen.
Waterberging
Bij het invullen van de digitale watertoets is aangegeven dat er meer dan 2.500 m² verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat dit (slechts) 1.230 m² is in de vorm van een paardrijhal en uitbreiding van bedrijfsgebouwen.
Voor dit advies is uitgegaan van een toename van verhard oppervlak van 800 + 430 = 1.230 m². Door deze toename van verhard oppervlak wordt het hemelwater versneld afgevoerd. Het Waterschap adviseert om circa 40 mm waterberging te realiseren. Voor de toename van het verharde oppervlak komt dit neer op circa 50 m³ waterberging. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom een dergelijke waterberging toegevoegd.
Het Waterschap wijst de initiatiefnemer er op dat het wenselijk is een overloop te maken vanuit de bergingsvijver naar een greppel in de directe omgeving. Zo kan het hemelwater in extreme neerslagsituaties alsnog worden afgevoerd.
Duurzame bouwmaterialen
Het waterschap adviseert om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. Hierbij is het gebruik van lood, koper en zink niet wenselijk.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het Waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het Waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het Waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het Waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap toe te passen.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie | richtafstand rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Een paardenfokkerij (Domstraat 59) geldt op basis van de uitgave Bedrijven en Milieuzonering als een categorie 3.1 inrichting. Hiervoor geldt een afstand van 50 m ten behoeve van geur. Ten westen van deze locatie ligt een burgerwoning. Aangezien er op het perceel Domstraat 59 reeds een vergunning ligt voor agrarische activiteiten, kan dit worden gezien als een bestaande situatie. De rechten van de paardenfokkerij te Domstraat 60 worden echter overgeheveld naar de locatie Domstraat 59. Daarom is voor de realisatie van de rijhal een afstand van minimaal 50 meter aangehouden, ten einde de burgerwoning niet te belemmeren.
Een agrarisch loonbedrijf met een bvo van meer dan 500 m² (Domstraat 60) geldt op basis van de uitgave Bedrijven en Milieuzonering als een categorie 3.1 inrichting. Hiervoor geldt een afstand van 50 m ten behoeve van geluid. Een verhuurbedrijf van machines en werktuigen geldt eveneens als een categorie 3.1 inrichting. Ook hiervoor geldt een afstand van 50 m ten behoeve van geluid. De opslag van vaste meststoffen met een oppervlakte van 350 - 750 m² geldt als een categorie 3.2 inrichting. Hiervoor is sprake van een grootste afstand van 100 m ten behoeve van geur. Overigens zijn deze activiteiten allen reeds aanwezig in de huidige situatie.
Ten zuidwesten van het perceel ligt een woning. Deze woning ligt op een afstand van circa 125 meter vanaf de nieuwe bedrijfsbestemming. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bedrijf en de woning elkaar niet hinderen, omdat er een grotere afstand dan 100 m aanwezig is.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk. De woonbestemming op het perceel Domstraat 59 wordt gewijzigd in een agrarische bestemming, waardoor de bedrijfswoning op dit perceel juridisch gezien geen hinder ondervindt van de agrarische activiteiten van de paardenfokkerij op het eigen perceel. Ten aanzien van de burgerwoning ten westen van deze locatie, geldt dat voor een paardenfokkerij ten aanzien van geluid een afstand van 30 meter moet worden aangehouden. Aangezien er op het perceel Domstraat 59 reeds een vergunning ligt voor agrarische activiteiten, kan dit worden gezien als een bestaande situatie. Tevens blijft het aantal transportbewegingen per saldo gelijk aan de huidige situatie (zie ook bijlage 2). Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Kijkend naar het toekomstig gebruik van de gronden voor Domstraat 59 ten behoeve van agrarische activiteiten waarbij mensen zich gaan ophouden in de hal, moeten humane risico's vanwege bodemverontreiniging onderzocht worden. Hiervoor zal een historisch bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Op het perceel Domstraat 60 vindt continuering plaats van de aanwezige activiteiten ten behoeve van het loon- en mesttransportbedrijf. Het achtererf wordt deels verhard. Deze grond is echter al bouwrijp: er hoeft niets aan gedaan te worden om het te kunnen verharden. Desondanks wordt vanwege de dieselolieopslag een historisch bodemonderzoek noodzakelijk geacht.
Opgemerkt wordt dat indien grondverzet plaatsvindt, dit middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels is gebonden.
Het historisch bodemonderzoek is in 2013 uitgevoerd door PJ Milieu BV. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven.
Domstraat 59
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de Domstraat 59 als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is.
Ter plaatse van de nieuwbouwlocaties wordt, met uitzondering van de bekende verhoogde achtergrondgehalten, geen bodemverontreiniging verwacht. Derhalve wordt, conform het gemeentelijk beleid, de uitvoering van een bodemonderzoek in verband met de verlening van een omgevingsvergunning niet noodzakelijk geacht.
Domstraat 60a
Formeel is een bodemonderzoek noodzakelijk naar aanleiding van de aanwezige pomptankinstallatie ter plaatse van de geplande nieuwbouw. Echter aangezien de fundatie van het bouwwerk al aanwezig is, alsmede de aanwezigheid van een vloeistofdichte vloer kan hiervan, in overleg met de gemeente, worden afgeweken. Aanbevolen is dan ook hierover in overleg met de gemeente te treden.
Dit overleg heeft inmiddels reeds plaatsgevonden. De gemeente Nijkerk onderschrijft de conclusies uit het onderzoek.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Door de gemeente Nijkerk is veiligheidsbeleid vastgesteld eind 2010 in de nota Externe Veiligheid. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten. De risico's, gevaarbronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde gevaarbronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden PR 10-6 (individueel) risico en de hoogte van het groepsrisico (GR) opzichte van de oriënterende waarde.
Het “Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen. Voor het beoordelen van transportrisico's is gebruik gemaakt van de circulaire "risico normering vervoer gevaarlijke stoffen" (Rnvgs) en het Besluit transport externe veiligheid (Btev). Voor het beoordelen van de risico's van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) toegepast.
Risico's in en rondom het plangebied
Inrichtingen
In of nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen, die zijn aangewezen in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO); er zijn dus ook geen 10-6 PR risico-contouren aanwezig. Dit zogenaamde plaatsgebonden risico geeft de zone aan waarbinnen zich geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen bevinden, zoals woningen, kinderdagverblijven etc..
Transportroutes
Het plangebied ligt binnen de invloedsferen van zowel de rijksweg A28 (afstand van circa 165 meter) als de spoorlijn Amersfoort-Zwolle (kleinste afstand van circa 15 meter). In de nieuwe situatie is er echter geen sprake van een toename van het aantal personen in het plangebied, of een toename van het aantal verkeersbewegingen.
De activiteiten voor de paardenfokkerij op het perceel Domstraat 60 vinden in de huidige situatie plaats in de buitenlucht. In de nieuwe situatie worden deze activiteiten overgeheveld naar het perceel Domstraat 59 en vinden ze inpandig plaats, op een grotere afstand van zowel de rijksweg A28 (nieuwe afstand circa 375 meter) als de spoorlijn Amersfoort-Zwolle (nieuwe afstand circa 125 meter). Dit komt de veiligheid ten goede.
Op de locatie Domstraat 60 vindt ter plaatse van de in de huidige situatie aanwezige paardenbakken zometeen stalling van materieel plaats. Dit betekent dat er zich op die locatie minder personeel en over een kortere periode in de directe nabijheid van de A28 en de spoorlijn bevinden. Ook dit komt de veiligheid ten goede.
Tevens geldt dat er in onderhavig plan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
Buisleidingen
Onder de Domstraat ligt een aardgastransportleiding (W-500-01-KR-001), die in beheer bij Gasunie is. Voor deze aardgastransportleiding ligt de contour voor het plaatsgebonden risico (PR-6) op het hart van de leiding. Ten oosten van het plangebied (afstand van circa 100 meter) ligt nog een aardgastransportleiding (W-502-02-KR-004), eveneens in beheer bij Gasunie. Ook hiervoor geldt dat de PR-contour op het hart van de leiding ligt. Voor de leiding onder de Domstraat geldt dat de bebouwingsvrije afstand van 4 meter in onderhavig plan is geregeld. Deze gasleidingen worden behandeld in de verantwoording groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Bij de beperkte verantwoording van het groepsrisico (GR) worden de volgende onderdelen behandeld:
Ad A. Personendichtheid
Het plangebied beslaat twee woningen. Er wordt uitgegaan van 2,4 personen per woning waarvan 50 % overdag aanwezig is en 100 % ’s nachts (conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico). De woningen zijn gelijk verdeeld waarbij een afstand van 5 meter (belemmerde strook) aan weerszijden van de leiding in acht is genomen waarbinnen geen kwetsbare objecten (als woningen) aanwezig mogen zijn.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt 1 werknemer per 100 m² b.v.o. waarvan 100% overdag aanwezig is en 0% 's nachts (conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico). In de nieuwe situatie zal voor Domstraat 60 sprake zijn van 1.861 m2 b.v.o. (bestaande uit de geldende planologische rechten van 1.431 m2 en de uitbreiding van 430 m2). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van circa 19 personen.
Voor Domstraat 59 geldt het oprichten van een rijhal van 800 m2. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van circa 8 personen. In totaal bedraagt het aantal personen daarmee circa 32 personen in de maximale bezetting. Dit zal 's nachts aanzienlijk minder zijn.
Opgemerkt wordt dat onderhavig plan geen kwetsbaar objecten toevoegt en ook is het niet de bedoeling dat er (nacht)verblijf wordt verschaft aan meerdere personen, in ieder geval niet belangrijk veel meer dan zich nu ook doorgaans in het gebied bevinden. De paardrijhal wordt ook niet commercieel of voor evenementen gebruikt. Vanaf beide locaties (op nr 59 en 60) is vluchten vanaf de bron mogelijk.
Ad B Hoogte van het groepsrisico
Volgens de lokale brandweer blijkt de hoogte van het groepsrisico onder de wettelijke norm van de oriëntatiewaarde van 1,0 te blijven in het plangebied. Dit betekent dat er qua externe veiligheid geen belemmeringen zijn op dit moment.
Ad C Bestrijdbaarheid
De risicobronnen en het plangebied zijn van twee zijden (of meer) bereikbaar en liggen deels binnen de zorgnorm, dat wil zeggen dat de brandweer binnen 8 minuten na de brandmelding ter plaatse moet zijn. Deze norm qua aanrijtijd wordt in de praktijk gehaald, aldus de lokale brandweer. Globaal gezien rukt de brandweerpost Nijkerk uit naar de noordelijke rand, post Zwartebroek naar het centrum van Nijkerkerveen en post Hoevelaken naar de westelijke rand. De Domstraat is redelijk binnen de norm aan te rijden.
Een incident op de A28, het spoor of met de buisleidingen is in principe bereikbaar. Sloten, struiken en bossages, als ook de begaanbaarheid / toegankelijkheid van enkele landwegen vormen mogelijk een belemmering.
Nabij de risicobronnen is bluswater aanwezig. Het verdient alleen de aanbeveling om nabij het transport van gevaarlijke stoffen (A28, spoor, buisleiding), de bluswatercapaciteit te optimaliseren voor de bestrijdbaarheid van de maatgevende scenario's (bijvoorbeeld door het aanwezige oppervlaktewater daarvoor te optimaliseren). De kernen van de gemeente Nijkerk kennen een netwerk met brandkranen. De beschikbare informatie voor de Domstraat roept de vraag op of de bluswatercapaciteit voldoende dekkend is. In overleg met brandweer Nijkerk is geconstateerd, dat hier op termijn extra ondergrondse brandkranen zeer wenselijk zijn. Dit zal door de brandweer verder worden uitgewerkt en is in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet ruimtelijk relevant.
In het gebied is een waarschuwings- en alarmeringsysteem (de zogenaamde WAS-palen) aanwezig die alleen de kern van Nijkerkerveen dekt. De Domstraat valt onder het buitengebied, waarvoor dekking niet vereist is. In overleg met brandweer Nijkerk is desgewenst te bepalen of, en waar, het wenselijk is, om toch sirenes bij te plaatsen. Inmiddels wordt ook het zogenaamde NL-Alert langzaamaan operationeel, waarmee mensen binnen een bepaald gebied gericht geïnformeerd kunnen worden door een bericht naar mobiele telefoons te sturen.
Tot slot is het belangrijk om, samen met de afdeling communicatie en de brandweer, actief naar de bewoners te communiceren over de risico's en de te nemen maatregelen (risicocommunicatie).
Ad D Zelfredzaamheid
Ten aanzien van de zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen kan worden opgemerkt dat deze hoofdzakelijk zelfredzaam zullen zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt echter niet tot een verhoging van het groepsrisico. Het groepsrisico is verantwoord. Voor de aanwezige leiding in het plangebied is een zakelijk rechtstrook in de planregels en de verbeelding opgenomen.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder ande-re grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescher-ming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
In dit plan worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt tussen de percelen Domstraat 59 en 60 een uitruil gedaan van bestaande milieuvergunningen en om dit mogelijk te maken wordt de bestemming gewijzigd, waarbij een beroep is gedaan op het overgangsrecht. Per saldo vindt er echter geen toename plaats van verkeersbewegingen of NGE. Tevens is er geen sprake van een gevoelige bestemming in of nabij het plangebied. Van een verslechtering van de luchtkwaliteit is dan ook geen sprake. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Natura 2000
Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura 2000-gebied".
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Ook komen er in de nabijheid van het plangebied (in een straal van tenminste 3 km) geen Natura 2000-gebieden voor.
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Voor dit plan geldt dat er sprake is van een woonbestemming en agrarische bestemming op het perceel Domstraat 59 en een bedrijfsbestemming en agrarische bestemming op het perceel Domstraat 60. Voor de geplande ontwikkelingen hoeven geen bomen of struiken gerooid te worden. Tevens is er geen sprake van sloop van bebouwing waarin zich mogelijk beschermde soorten bevinden.
Voor het perceel Domstraat 59 geldt dat de realisatie grotendeels plaatsvindt in het deel dat een agrarische bestemming kent. Hier is in de huidige situatie reeds een agrarisch gebruik en onderhoud toegestaan, dat wil zeggen het maaien van het grasland of omploegen van de grond. Van beschermde planten- of diersoorten zal hier dan ook geen sprake zijn.
Voor het perceel Domstraat 60 geldt dat de nieuwe verharding achteraan het perceel wordt gelegd ter plaatse van waar in de huidige situatie de paardenbakken zijn gelegen. Ook hier kan het uitgesloten worden dat er zich beschermde plantensoorten op het perceel bevinden.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen onderzoek nodig is in het kader van flora en fauna. Vanzelfsprekend is de wettelijke zorgplicht uit de Flora- en faunawet onverminderd van toepassing.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De beide locaties van het plangebied zijn gelegen aan de Domstraat. Deze staat in het oosten in verbinding met de Fliersteeg en de Amersfoortseweg, die op hun beurt weer in verbinding staan met de kern Nijkerk en, in het geval van de Amersfoortseweg, tevens met de kern Amersfoort. De locatie is daarmee goed bereikbaar voor verkeer. In het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied treedt geen verandering op.
Ten aanzien van parkeren is op de locatie Domstraat 60 reeds sprake van voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf, doordat een groot deel van het terrein is verhard, waaronder de brede inrit, die plaats biedt voor bezoekers van het bedrijf.
Op de locatie Domstraat 59 is ook reeds sprake van veel verharding. Het samenvoegen van de agrarische activiteiten ten behoeve van de paardenfokkerij op deze locatie resulteert in een toename van de behoefte aan parkeerplaatsen op het erf. Doordat het terrein echter al voor een groot deel is verhard, is er ruimte genoeg aanwezig om te parkeren op het erf.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
In het plangebied is sprake van een karakteristieke verkaveling. Deze verkaveling is van cultuurhistorische waarde, omdat ze vertelt over de ontginning van het gebied. In de huidige situatie is de karakteristieke verkaveling bestemd. In de nieuwe situatie is bij de inrichting van de percelen rekening gehouden met het verkavelingspatroon. Tevens is de verkaveling opnieuw bestemd in onderhavig plan, om ervoor te zorgen dat deze ook in de toekomst als zodanig blijft bestaan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.
De gemeente Nijkerk beschikt over een archeologische beleidskaart. Op deze kaart is voor het perceel Domstraat 59 vrijwel geheel sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde (afgedekt). Voor het perceel Domstraat 60 is overwegend sprake van een lage verwachtingswaarde en deels van een hoge verwachtingswaarde (afgedekt). Op de afbeelding hierna is weergegeven hoe deze verwachtingswaarden zich verhouden tot het plangebied.
Afbeelding - Uitsnede archeologische beleidskaart
Voor het perceel Domstraat 59 wordt een deel van het terrein verhard en er wordt een paardenrijhal opgericht met een oppervlakte van 800 m². Binnen de hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm-mv. Doordat voor de paardrijhal geen fundering wordt gelegd, maar gebruik wordt gemaakt van poeren (met een omvang van circa 1 m² per poer), wordt deze oppervlakte van 250 m² niet overschreden. Voor het aanbrengen van de verharding hoeven geen grondwerkzaamheden plaats te vinden dieper dan 40 cm-mv. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek kan op basis hiervan dan ook achterwege blijven.
Voor het perceel Domstraat 60 worden alle bouwwerkzaamheden verricht binnen het gebied waarvoor een lage verwachtingswaarde geldt. Hiervoor geldt dat een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij een plangebied dat groter is dan 10.000 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm-mv. Hiervan is geen sprake. Een archeologisch onderzoek hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden op het perceel Domstraat 60.
Daar komt bij dat voor het overkappen van de mestopslag helemaal geen sprake is van grondwerkzaamheden, omdat de fundering en wanden reeds aanwezig zijn. Voor het verharden van het achterterrein hoeven ook geen grondwerkzaamheden plaats te vinden, deze grond is reeds bouwrijp. Het verharden versterkt juist het beginsel "behoud in situ", wat inhoudt dat in beginsel eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond moeten blijven zitten. Het aanbrengen van een verharde laag op de ondergrond zorgt ervoor dat er geen grondwerkzaamheden meer plaats kunnen vinden.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Behalve een waardevol bodemarchief, zoals beschreven in subparagraaf 4.6.2, kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dubbelop zijn. Overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Door de verstedelijking van de gemeenten Amersfoort en Nijkerk neemt de druk op het buitengebied sterk toe. De ontwikkelingsvisie de 'Groene Buffer' is opgesteld om te voorkomen dat de aanwezige flora en fauna in de Groene buffer onherstelbaar wordt beschadigd. Deze visie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk. De ontwikkelingsvisie geeft duidelijkheid over de begrenzing van de 'Groene Buffer' en over de huidige natuur- en landschapswaarden van dit kwetsbare gebied.
De gemeente hecht grote waarde aan het behoud van het groene karakter van het buitengebied en wil voorkomen dat Amersfoort en Nijkerk aan elkaar groeien. Daartoe heeft de gemeente een viertal doelen gesteld:
De landschapstypologie voor onderhavige locatie is veenontginningslandschap. Hier is sprake van een verkaveling van lange, rechte percelen. Het landschap is een houtwallenlandschap, waar halfopenheid de landschapswaarde vormt. Sloten scheiden de percelen en lange rechte wegen met wegbeplanting kenmerken het gebied. Het gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in het landschapsontwikkelingsplan, is gericht op het tegengaan van verrommeling en het herstel van de perceelsbeplanting.
In onderhavig plan is rekening gehouden met de landschapskarakteristiek/-identiteit. Voor de agrarische gronden geldt een vergunningplicht, ten einde het landschap niet aan te tasten. Bij de erfinrichting van Domstraat 59 wordt ingespeeld op het wensbeeld van de gemeente om de strookverkaveling te hanteren en eventuele nieuwe bebouwing parallel aan de verkaveling te situeren. Tevens wordt de nieuw te bouwen rijhal landschappelijk ingepast door gebruik te maken van jonge aanplant.
Voor Domstraat 60 wordt de nieuwe bebouwing achterop het erf, in het verlengde van de kavel gesitueerd. De houtwal langs de sloot is apart bestemd, om zodoende instandhouding daarvan makkelijker te maken, conform het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsvisie 'Groene Buffer'.
Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Het perceel Domstraat 59 wordt compact ingericht, waarbij de nieuwe rijhal loodrecht op de weg wordt gerealiseerd, parallel aan de reeds aanwezige schuur. Hierdoor staat de rijhal in lijn met de karakteristieke strokenverkaveling, terwijl toch een compact erf blijft behouden. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast, door gebruik te maken van streekeigen beplanting om het perceel heen. Dit versterkt het beeld van het houtwallenlandschap (halfopenheid), doordat de houtwallen in contrast staan met het naastgelegen open grasland ten oosten van het perceel.
De ontwikkeling van het perceel Domstraat 60 vindt achterop het erf plaats, in het verlengde van de reeds aanwezige bebouwing. De karakteristieke verkaveling blijft hierdoor behouden. De aanwezige houtwal aan de oostzijde van het perceel op de erfgrens is specifiek bestemd, waardoor deze houtwal niet zomaar kan worden verwijderd. Voor het overige wordt het perceel vooral aan de achterzijde beter landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting. Het verdwijnen van de paardenbakken en het toevoegen van de erfbeplanting draagt bij aan het houtwallenlandschap (halfopenheid), doordat de houtwallen ook hier in contrast staan met het achterop het perceel gelegen open grasland.
Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.8 Kabels en leidingen
In het plangebied komen geen ruimtelijk relevante kabels, zoals ondergrondse of bovengrondse hoogspanningsverbindingen voor. Wel is er sprake van een aardgastransportleiding op het perceel Domstraat 59. Deze leiding is in de huidige situatie reeds aanwezig. In de nieuwe situatie vindt hier geen wijziging in plaats. Voor de leiding is een dubbelbestemming opgenomen, waarin de bebouwingsvrije afstand voor de leiding is geregeld. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar subparagraaf 4.3.4.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor onderhavige ontwikkeling. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Onderhavig plan hanteert de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
Ook het kleurgebruik op de kaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het plan bestaat uit de bestemmingen en algemene regels die in de paragraaf 5.2 worden behandeld.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn voornamelijk gebaseerd op de standaard plansystematiek van de gemeente Nijkerk.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering in het plangebied. Voor het perceel Domstraat 59 is specifiek een bouwperceel opgenomen, waarbinnen de agrarische bedrijfsbebouwing mag worden opgericht. Ten aanzien van deze bebouwing zijn maten gesteld aan de goot- en bouwhoogte en in enkele gevallen ook aan de inhoud of dakhelling. Er is een nadere aanduiding 'paardenfokkerij' opgenomen, om deze specifiek toe te staan binnen het agrarisch bouwvlak.
De aanwezige landschappelijke waarden zijn aangeduid door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - karakteristieke verkaveling' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - houtwallenlandschap'. Voor zover delen van het plangebied hiermee zijn aangeduid is een omgevingsvergunningplicht van toepassing voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Daarbij valt te denken aan het dempen van sloten of het vellen en rooien van houtopstanden. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn uitgezonderd van deze vergunningplicht, zoals in het kader van het normale beheer en onderhoud.
Deze bestemming is opgenomen voor het aanwezige loonbedrijf/mesttransportbedrijf. In de regels is de maximale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen opgenomen. Ten aanzien van deze bebouwing zijn maten gesteld aan de goot- en bouwhoogte en in enkele gevallen ook aan de inhoud of dakhelling.
5.2.3 Groen - Landschapselement
Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige houtwal langs de oostzijde van het perceel Domstraat 60. Er geldt een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het vellen en rooien van houtopstanden. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
Binnen deze dubbelbestemming (aan weerszijden van de op de verbeelding aangegeven hartlijn van de aardgastransportleiding) zijn bouwwerken uit de onderliggende bestemming uitsluitend toegestaan indien de belangen in verband met de aardgastransportleiding zich hier niet tegen verzetten. Burgemeester en wethouders winnen hierover tevoren advies in bij de leidingbeheerder (de Gasunie).
Voor de overige werken en werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het verrichten van graafwerkzaamheden (anders dan normaal spit- en ploegwerk), het aanbrengen van gesloten verhardingen en het indrijven van voorwerpen in de bodem is de verplichting voor een omgevingsvergunning opgenomen.
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
De wijziging van de bestemming is geprojecteerd op gronden die in eigendom van de aanvrager zijn. De uitvoerbaarheid van het plan is in dat kader gewaarborgd.
Het plan voorziet in de realisatie van extra bouwmogelijkheden op het perceel. De gemeente maakt echter geen kosten die op basis van art. 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op de initiatiefnemer verhaald worden, anders dan de verschuldigde leges conform de legesverordening. Een exploitatieplan behoeft bij dit bestemmingsplan niet te worden vastgesteld.
In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van de voorgenomen wijziging van het planologische regime een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel wordt in het kader van de economisch uitvoerbaarheid met de verzoeker een overeenkomst opgenomen als bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Dit deel van de overeenkomst strekt ertoe dat eventuele planschade voor rekening van de aanvrager komt. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.
Gelet op de aard en omvang van het bestemmingsplan is afgezien van inspraak. Wel is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties van de overlegpartners zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 4 juli 2013 tot en met woensdag 14 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is de gelegenheid geboden mondeling of schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. Een en ander is vooraf op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Er is één zienswijze ingediend en deze is gegrond. De zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien in de Notitie zienswijzen en planaanpassingen.
Onderstaand wordt ingegaan op de aanpassingen die zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan naar aanleiding van ingediende zienswijze.
Aanpassingen in de Toelichting
Aanpassing op de Plankaart
Aanpassingen in de Regels
Het bestemmingsplan is met inachtneming van voorgenoemde wijzigingen vastgesteld op 28 november 2013.