direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koninginneweg-Horstweg, Hoevelaken
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0060-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hendrikse Ontwikkeling Project 1 BV (vanaf hier: initiatiefnemer) heeft plannen om het gebied dat ingeklemd ligt tussen de Koninginneweg en de Horstweg in Hoevelaken opnieuw in te richten. In de huidige situatie wordt een groot deel van het gebied gebruikt door een bouwmarkt en dierenspeciaalzaak. De overige gronden liggen braak, worden benut ten behoeve van parkeren of zijn ingericht als groenstrook. Omdat zich in de omgeving van het gebied met name woningen bevinden, waaronder de nieuwbouw van de wijk Middelaar, zijn de activiteiten van de bouwmarkt en dierenspeciaalzaak steeds meer op zichzelf komen te staan. Herontwikkeling van het gebied naar woningbouw wordt door de gemeente ruimtelijk en functioneel als passend beschouwd en de gemeente heeft dan ook besloten medewerking te verlenen aan het voorbereiden van een bestemmingsplanprocedure die de herontwikkeling naar woningbouw planologisch mogelijk maakt.
Ten behoeve van de voorgenomen herinrichting wordt de bestaande bebouwing in het gebied, met uitzondering van de woningen aan de Horstweg 5, 9 en 11, gesloopt. In de toekomstige situatie worden in het gebied 37 nieuwe woningen voorgesteld. De woningen zijn onderverdeeld in verschillende woningtypes. Met de herontwikkeling van het gebied wordt een ruimtelijke kwaliteitsimpuls voor dit deel van Hoevelaken voorzien.

De voorgenomen herinrichtingsplannen voor het plangebied passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen "Hoevelaken Zuid" en "Middelaar 1998". Om aan het initiatief medewerking te verlenen dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Het bestemmingsplan is conform de Nijkerkse Nota Inbreidingslocaties, alsmede het wettelijk bepaalde in artikel 3.1 Wro opgesteld en wordt overeenkomstig de wettelijke eisen als ontwerp terinzage gelegd.

Beeldkwaliteit
In het voortraject van dit bestemmingsplan is in overleg tussen de gemeente, initiatiefnemer, omwonenden en andere belanghebbenden voor het plangebied een stedenbouwkundige opzet ontworpen. De ruimtelijke relevante aspecten uit deze stedenbouwkundige opzet zijn in dit bestemmingsplan doorvertaald. Op de stedenbouwkundige opzet wordt in de beeldkwaliteitsparagraaf (zie 3.2.2) uitvoerig ingegaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van de kern Hoevelaken. Het gebied ligt ten zuiden van de oorspronkelijke doorgaande weg door Hoevelaken, de Oosterdorpsstraat. De achtererven van de woningen aan de Oosterdorpsstraat vormen de noordelijke grens van het plangebied. Aan de zuid- en oostzijde grenst het gebied aan de Koninginneweg. De Koninginneweg vormt de rondweg rond Hoevelaken en zorgt ervoor dat het doorgaande verkeer niet door het dorp hoeft. In het oosten wordt het gebied begrensd door de Horstweg.

De bestaande woningen aan de Horstweg 5, 9 en 11 grenzen direct aan het plangebied. Deze woningen maken formeel gezien geen deel uit van dit bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is uitsluitend gericht op de nieuw te ontwikkelen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0001.jpg"

afbeelding - ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het westelijke deel van het plangebied is het bestemmingsplan Hoevelaken-Zuid van toepassing. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het gebied dat wordt herontwikkeld de bestemming Bedrijfsdoeleinden met de nadere aanduiding tuincentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0002.jpg"

afbeelding - uitsnede plankaart bestemmingsplan Hoevelaken-Zuid

Het overige deel van het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan Middelaar 1998 de bestemming Maatschappelijke doeleinden (uit te werken). Het gebied maakte in het verleden deel uit van de ontwikkeling van de wijk Middelaar. De maatschappelijke bestemming voor dit deel van het plangebied is opgenomen omdat er plannen waren voor de realisatie van een van een maatschappelijke voorziening als een nieuwe kerk of school. Dit is echter nooit concreet geworden en inmiddels niet meer aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0003.jpg"

afbeelding - uitsnede plankaart bestemmingsplan Middelaar 1998

De voorgenomen inrichting van het gebied met woningen past niet binnen de bepalingen van de geldende bestemmingsplannen.

1.4 Leeswijzer

  • In hoofdstuk 2 wordt een beknopte weergave van het ruimtelijk relevante beleid weergegeven.
  • Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling.
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden waar de ontwikkeling aan moet voldoen.
  • Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de regels van dit bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nijkerk is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan, daarom wordt hier alleen het relevante beleid kort verwoord.

In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • 2. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.


Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de bovenstaande twee relevante nationale belangen. In verband met de voorgenomen ontwikkeling is uitvoerig onderzoek gedaan naar de milieukwaliteit ter plaatse. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het plangebied sprake is van een goede milieukwaliteit voor de woonfunctie (zie hoofdstuk 4). Met het oog op het tweede belang kan worden gesteld dat bij de voorgenomen invulling en opzet van het plangebied uitvoerig is gekeken naar de behoefte en ruimtelijke inpassing. Op dit aspect wordt in paragraaf 4.8 uitvoerig ingegaan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd, waaronder Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Vanuit het Barro zijn geen beleidsuitgangspunten die een doorwerking dienen te hebben in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

2.1.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheersplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Gelderland (2005)

De provincie Gelderland heeft op 29 juni 2005 het Streekplan - kansen voor regio's vastgesteld. Het Streekplan uit 2005 is in verband met de invoering van de Wro in 2008 beleidsneutraal omgezet tot een structuurvisie.
In de structuurvisie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit centraal. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe.

De structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijk beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de "ruimtelijke hoofdstructuur". Deze "ruimtelijke hoofdstructuur" bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. aanduiding van gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water, infrastructuur, cultuurhistorie en stedelijke netwerkvorming. De kwaliteit moet verbeteren en verstedelijking moet worden tegengegaan;
  • 2. de 'rode functies': de ruimte voor wonen, werken en voorzieningen in stedelijke netwerken en regionale centra;
  • 3. in het overige bebouwde en landelijke gebied krijgen regio's en gemeenten meer vrijheid om de ruimte voor wonen en werken te verdelen;
  • 4. ook wil de provincie zich, sterker dan in het verleden, actief richten op de concrete uitvoering van programma's en projecten.

De structuurvisie geeft naast de bovenstaande hoofdlijnen van het beleid ook aan wat het uitgangspunt van het Gelders Kwalitatief woonbeleid is. De woningbehoefte is vastgelegd in het Kwalitatief WoonProgramma (KWP). Het Kwalitatief WoonProgramma dient te voorzien in een aanbod van woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte.

Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie onder andere herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied en het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en het versterken van verscheidenheid en identiteit, bevorderen.

Het voorgenomen plan voor de herontwikkeling van de locatie aan de Koninginneweg-Horstweg sluit aan bij het uitgangspunt om nieuwe 'rode functies' in stedelijke gebied te realiseren.
Met de herontwikkeling wordt het gebied ruimtelijk gezien optimaal benut en wordt er geen extra beslag gelegd op gronden uit het landelijk gebied.

2.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. In de verordening wordt ingegaan op onderwerpen zoals:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen en -parken;
  • glastuinbouw;
  • water;
  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.


Verstedelijking
Op basis van de uitgangspunten van de Gelderse structuurvisie kan gesteld worden dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied.

Wonen
Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Aan de hand van basisdocumenten (bevolkingsprognose en woningbehoeftenonderzoek) levert de provincie aan de regio's informatie over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren. Deze informatie over de woningbehoefte wordt per regio als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is, kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.

Voorgenomen stedelijke ontwikkeling ligt in bestaand stedelijk gebied en is derhalve niet in strijd met de uitgangspunten van de provinciale verordening. In paragraaf 2.2.3 wordt nader ingegaan op welke wijze dit bestemmingsplan aansluit bij de afspraken die in het kader van het KWP voor de regio De Vallei zijn gemaakt.

2.2.3 Woonbeleid provincie Gelderland

Provincie Gelderland, gemeenten en woningcorporaties pakken woonbeleid regionaal aan. Mensen zijn immers steeds minder gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt er via het Kwalitatief WoningbouwProgramma (KWP) voor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag. Zo heeft er een omslag plaatsgevonden van kwantiteit (contingenten) naar kwaliteit. Hierbij staat het bouwen naar de behoefte van woningen in de diverse woonmilieus voorop. Er wordt meer gekeken welke bevolkingsgroepen (starters, mensen met een laag inkomen en senioren) behoefte aan woonruimte hebben. De gemeente en de provincie hebben hierover, in het kader van het KWP, afspraken gemaakt.

Het meest recente woningbouwprogramma is het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP3 is een actualisering van het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2005-2014 (KWP2). Het KWP3 wordt op gezette tijden geactualiseerd. Het KWP3 gaat uit van een gewenst woningbouwprogramma in verschillende categorieën, waarbij het in beginsel een regionale opdracht betreft om dit programma daadwerkelijk te realiseren. De regionale uitwerking is met instemming van de provincie in lokale programma's onderverdeeld. Deze onderverdeling is vastgelegd als het woningbouwprogramma voor de regiogemeenten voor de periode 2010-2019. Een van de hoofdpunten uit het KWP3 is een omslag van bouwen in met name dure categorieën naar betaalbare segmenten.
In het KWP3 zijn ook voor de regio De Vallei, waar de gemeente Nijkerk toe behoort, specifieke afspraken opgenomen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zullen de gemeenten van de regio Vallei en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woningbouwprogramma 2010-2019:

  • meer woningen in onder andere de huursector en de betaalbare koopsector beschikbaar te stellen. In de huidige plannen dient een verschuiving in de programma's plaats te vinden naar een groter aandeel huurwoningen en betaalbare woningen;
  • te bouwen voor de eigen bevolking, waarbij extra aandacht is voor de woonwensen van starters, ouderen en hulpbehoevenden;
  • meer inzetten op energiezuinige woningen. Dit geldt voor bestaande en nieuwe woningen. Hoewel het Bouwbesluit hier met regels al op inspeelt kunnen ook voor bestaande woningen energiezuinige maatregelen worden getroffen.

Met het voorgenomen plan worden netto 37 woningen aan het woningaanbod toegevoegd. De nieuwe woningen hebben betrekking op meerdere woningtypologieën, waaronder levensloopbestendige woningen, rijwoningen en appartementen. De nieuwe woningen worden aangeboden in meerdere segmenten en zijn dan ook geschikt voor starters, ouderen en doorstromers. Het voorgenomen plan sluit aan bij de uitgangspunten uit het KWP3 en levert een positieve bijdrage aan de volkshuisvesting.

2.2.4 Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.2.5 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015

Vanaf 1 januari 2013 zijn Waterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe gefuseerd. Het nieuwe waterschap heet vanaf heden Waterschap Vallei en Veluwe. Het plangebied ligt in het oorspronkelijke beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. Omdat het nieuwe waterschap nog geen nieuw Waterbeheersplan heeft vastgesteld wordt vooralsnog uitgegaan van het waterbeheersplan van Waterschap Vallei en Eem.

In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft het toenmalige Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

Het waterschap geeft zijn taken vorm middels drie programma's:

  • veilige dijken; beschermen van de bewoonde gebieden tegen overstromingen;
  • voldoende en schoon water; waar het nodig is, is water van goede kwaliteit beschikbaar. Er wordt geen overlast van het water ondervonden;
  • zuivering afvalwater; het waterschap zuivert gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld. Dit gebeurt voordat het water op het oppervlaktewater wordt geloosd.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat moet worden ingezet op een realistisch bouwprogramma met onderscheidende kwaliteit. In dit kader moet worden ingespeeld op de kwalitatieve wensen van de eigen inwoners en vestigers. Inbreiding gaat daarnaast voor uitbreiding, waarbij transformatie kansen biedt voor wonen in combinatie met andere functies als voorzieningen, detailhandel en cultuurhistorie.

Het voorgenomen plan voor de locatie aan de Koninginneweg en de Horstweg sluit aan bij de uitgangspunten uit de gemeentelijke structuurvisie. Ten eerste betreft het een inbreidingslocatie en zorgt de transformatie voor een ruimtelijke impuls voor dit deel van Hoevelaken. Daarnaast zullen de nieuw te bouwen woningen voldoen aan de actuele kwalitatieve eisen die aan woningen worden gesteld.

2.3.2 Woonvisie 2012+

In september 2012 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de nieuwe Woonvisie 2012+ vastgesteld. De Woonvisie 2012+ is een actualisatie van de Woonvisie 2005+. Reden voor de herziening van de woonvisie uit 2005 is de gewijzigde bestuurlijke context en de actuele situatie op de woningmarkt. Aan de basis van de nieuwe woonvisie ligt een grootschalige woningmarktonderzoek uit 2010 en is de Woonvisie 2005+ geëvalueerd.

In de nieuwe woonvisie staan vier algemene beleidsambities centraal:

  • 1. bouwen voor de lokale en regionale behoefte;
    de gemeente Nijkerk wil voorzien in de lokale en regionale woningbouwbehoefte. Tot en met 2030 betekent dit dat er 3400 woningen gerealiseerd dienen te worden. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt wordt de komende vijf jaren uitgegaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar. Om in te spelen op de lokale en regionale behoefte dienen de nieuwe woningen qua type, segment en locatie divers te zijn;
  • 2. kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving;
    om te voorkomen dat de kwaliteit van bestaande woningen en woonwijken achteruit gaat wordt ingezet op de verbetering van de woonomgeving van de bestaande wijken;
  • 3. keuzevrijheid en zelfredzaamheid;
    door het realiseren van een stabiele en gedifferentieerde woningbouwproductie wordt aan de inwoners van de gemeente Nijkerk de mogelijkheid geboden zelf te kiezen waar ze willen wonen;
  • 4. woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn.
    De gemeente Nijkerk focust zich op het in beweging brengen van de verhuisketen. Door bij de realisatie van nieuwe woningen de vuistregel te hanteren dat iedere nieuwe woning drie verhuizingen tot gevolg brengt, ontstaat er een doorstroming waardoor de woonconsument eerder een woning kan vinden die aansluit bij zijn woonwensen.

Op basis van het woningmarktonderzoek uit 2010, dat in het kader van de Woonvisie 2012+ is uitgevoerd, blijkt dat voor het dorp Hoevelaken met name kansen liggen voor grondgebonden nultredenwoningen en appartementen. Daarnaast is behoefte aan twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen.

Het woningbouwprogramma voor het plangebied is ten tijde van de Woonvisie 2005+ met de gemeente Nijkerk verkend. Het destijds overeengekomen woningbouwprogramma sluit echter ook aan bij de beleidsambities uit de nieuwe Woonvisie 2012+.
Met de ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt voorgesteld om in totaal 37 woningen te realiseren. Voorgesteld worden vrijstaande woningen, grondgebonden nultredenwoningen, appartementen, rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen. Het plan biedt derhalve een gedifferentieerd programma aan, waardoor meerdere doelgroepen in hun behoefte worden voorzien.

2.3.3 Nota Inbreidingslocaties (2010-2012)

De gemeente Nijkerk heeft voor het doorlopen van het gehele proces bij de ontwikkeling van inbreidingslocaties de Nota Inbreidingslocaties opgesteld. De nota, vastgesteld door de raad op 28 oktober 2010 en na een evaluatie aangepast door de raad op 27 september 2012, stelt dat het uitgebreide planproces van de Nota Inbreidingslocaties gevolgd wordt indien een plan voldoet aan één of meerdere van de volgende voorwaarden:

  • de verwachting is dat het plan maatschappelijk impact heeft en in dit kader reacties oproept bij meerdere belanghebbenden;
  • deze reacties zijn afkomstig uit zowel de directe omgeving van het plangebied als daarbuiten;
  • het plan heeft betrekking op meer beleidsterreinen dan alleen de ruimtelijke ordening en/of voorziet in functieverandering;
  • het plangebied is gelegen binnen de contour van de historische binnenstad van Nijkerk of behoort het tot de lintbebouwing van de Oosterdorpsstraat in Hoevelaken.

Indien een inbreidingsplan aan één van deze voorwaarden voldoet, wordt door de gemeenteraad bepaald in welke mate de vier fasen uit de Nota Inbreidingslocaties doorlopen te worden. De vier fasen zijn:

  • 1. startfase;
  • 2. ontwerpfase;
  • 3. besluitvormingsfase, en;
  • 4. beroepsfase.

Door middel van het in acht nemen van deze vier fasen wordt ingezet om de procedure voor de ontwikkeling van inbreidingslocaties op een zorgvuldige en volledige wijze te doorlopen. Met het volgen van de fasen uit de nota is er echter geen garantie dat een planproces succesvol wordt afgerond. De nota biedt echter wel handvatten waar bij de ontwikkeling van een inbreidingslocatie op ingegaan kan worden.

Voorgenomen herontwikkeling van het plangebied voldoet aan enkele voorwaarden uit de Nota Inbreidingslocaties. In het kader van het te doorlopen proces is door de gemeente Nijkerk dan ook inhoudelijk getoetst aan de uitgangspunten uit de Nota Inbreidingslocaties. De procesgang van de Nota Inbreidingslocaties is van toepassing op onderhavige ontwikkeling. In paragraaf 6.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan wordt daar verder op ingegaan.

2.3.4 Waterplan (2006)

Het Waterplan bestaat uit twee delen.

  • deel 1 is het beleidsdeel "Gemeentelijk Waterplan Nijkerk, Visie en beleid 2005-2030" dat door de gemeenteraad van Nijkerk op 1 juni 2006 is vastgesteld. Hierin worden de visie en doelstellingen van het Nijkerkse waterbeleid omschreven. Door dit zo concreet mogelijk te doen zijn de vorderingen in de uitvoering van het plan goed te meten;
  • deel 2 is het uitvoeringsdeel "Gemeentelijk Waterplan Nijkerk, Uitvoerings- en Communicatieplan 2007-2011" dat jaarlijks door het college wordt geactualiseerd en vastgesteld en waarin de uit te voeren maatregelen zo concreet mogelijk zijn beschreven.

Gelet op hun grote betrokkenheid zijn de toenmalige Waterschappen "Vallei & Eem" en "Veluwe" op een constructieve en intensieve wijze bij de totstandkoming van het gemeentelijk Waterplan betrokken.

De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema’s:

  • Samen werken aan water en ruimte;
  • Voort met afkoppelen;
  • Aanpak grondwaterproblematiek;
  • Verbeteren waterkwaliteit en ecologie;
  • Bevorderen gebruik en beleving van water;
  • Water en vuur.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

2.3.5 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)

Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.

De ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving. Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet.

De doelstellingen voor Hoevelaken zijn gericht op het goed bereikbaar houden van Hoevelaken via de weg en het spoor. Vervoersbewegingen over een kleine afstand moeten zo min mogelijk via gemotoriseerde voertuigen gaan. Voor de bevordering van het vervoer over het spoor is eind 2012 het station Hoevelaken in gebruik genomen. Met de realisatie van dit station is het mogelijk om met de trein richting Amersfoort, Barneveld en Ede-Wageningen te reizen.

Het voorgenomen plan leidt niet tot grootschalige aanpassingen aan de verkeersstructuur in de omgeving van het plangebied. Het grootste deel van de nieuw te bouwen woningen wordt door middel van één toegangsweg op de bestaande Koninginneweg ontsloten. De vijf nieuwe woningen die langs de Horstweg worden gerealiseerd, worden ook via de Horstweg ontsloten. Met het voorgenomen plan wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit het GVVP.

2.3.6 Beleidsnota cultuurhistorie

Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met mogelijk aanwezig cultuurhistorisch waardevolle elementen. In paragraaf 4.6.2 wordt hier nader op ingegaan.

Archeologische waardenkaart
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met archeologische (verwachtings)waarden, die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn. In paragraaf 4.6.1 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.7 Welstandsnota (2004)

Artikel 12a van de thans geldende Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad van Nijkerk in maart 2013 een nieuwe welstandsnota vastgesteld.

Omdat de inrichting van het plangebied een op zichzelf staande ontwikkeling betreft is voor het gebied een specifieke stedenbouwkundige opzet opgesteld. Bij het maken van deze stedenbouwkundige opzet is overleg geweest met omwonenden en andere belanghebbenden. Het voorlopig ontwerp van de stedenbouwkundige opzet is uitgebreid besproken met en akkoord bevonden door de welstandscommissie. De opmerkingen van de welstandscommissie worden meegenomen in het definitieve ontwerp. In paragraaf 3.2 wordt verder op de inrichting van het plangebied ingegaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van Hoevelaken en vormde tot de ontwikkeling van de wijk Middelaar de oostelijke grens van Hoevelaken. In het verleden maakte het plangebied deel uit van de ontwikkeling van Middelaar.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan woningtypen. Het betreft hier woningen op langgerekte kavels langs het oorspronkelijke lint van de Oosterdorpsstraat maar ook woningen uit planmatige uitbreidingen uit de jaren '70, zoals langs de Willem-Alexanderdreef en de Prinsenhof. Daarnaast bevinden zich ten zuiden en oosten van het plangebied recente woningen als gevolg van de ontwikkeling van Middelaar.

Langs het plangebied loopt de belangrijke zuidoostelijke rondweg van Hoevelaken; de Koninginneweg. Het wegprofiel van de Koninginneweg is ruim opgezet en bestaat uit twee rijstroken met aan weerszijden een groenstrook. Aan de noordzijde van de Koninginneweg is ter hoogte van het plangebied ruimte vrijgemaakt voor een vrijliggend fietspad.

3.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied komen momenteel diverse soorten bedrijfsbebouwing voor. Het betreft hier onder andere gebouwen van een bouwmarkt en een dierenspeciaalzaak. In het verleden bevonden zich in het gebied ook nog enkele kippenschuren. Deze schuren zijn vanwege de aanwezigheid van asbest op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente Nijkerk reeds gesloopt.

Het gezamenlijke parkeerterrein van de bouwmarkt en de dierenspeciaalzaak wordt door middel van één toegangsweg op de Koninginneweg ontsloten. Het oostelijke deel van het plangebied bestaat uit een grasveld dat grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Lenard Dirckslaan.

In het westen van het plangebied, langs de Horstweg, worden drie bestaande woonpercelen grotendeels omringd door het bestemmingsplangebied. De drie vrijstaande woningen op deze percelen blijven behouden en maken dan ook geen onderdeel uit van de voorgenomen herontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0004.jpg"

afbeelding - huidige situatie plangebied

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

Ten behoeve van de voorgenomen inrichting van het plangebied wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt. In de toekomstige situatie wordt het plangebied ingericht als woongebied. In aanvulling op de woonfunctie worden in het plangebied ook de benodigde parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen aangelegd.

3.2.1 Stedenbouwkundige opzet en programma

In het voorjaar van 2012 is in nauwe samenwerking tussen de initiatiefnemer, afvaardiging van omwonenden en de gemeente gewerkt aan een gedetailleerde planuitwerking. Tijdens de verschillende overleggen die zijn gevoerd is ingegaan op het woningbouwprogramma, situering en hoogte van de woningen, beeldkwaliteit, inrichting openbare ruimte en parkeer-/infrastructuur. Op basis van deze overleggen is een definitieve stedenbouwkundige opzet uitgewerkt uitgaande van 37 nieuw te bouwen woningen. Op het programma en de stedenbouwkundige opzet wordt ingegaan door het plangebied op te delen in drie delen:

  • 1. woningen langs de Horstweg;
  • 2. woningen langs de Koninginneweg;
  • 3. woonhofje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0005.jpg"

afbeelding - stedenbouwkundige opzet van de Koningshorst

Om de bestaande structuur langs de Horstweg te continueren wordt met de ontwikkeling van het plangebied aangesloten op het ritme van de bestaande vrijstaande woningen langs de Horstweg. Aan de westzijde van het plangebied worden langs de Horstweg vijf nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden net als de bestaande woningen via de Horstweg ontsloten.

Langs de Koninginneweg worden vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. De woningen zijn met de voorgevel op de Koninginneweg georiënteerd. In totaal worden in deze strook drie vrijstaande woningen en zes twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. Om de woningen niet rechtstreeks op de doorgaande Koninginneweg te ontsluiten wordt een parallelweg aangelegd die op één plek op de Koninginneweg uitkomt.

Rondom het driehoekvormige woonhofje, in het midden van het plangebied, worden 12 appartementen, zes rijwoningen en vijf nultredenwoningen gerealiseerd. De 12 appartementen worden ondergebracht in twee vrijstaande gebouwen.
Centraal in het woonhofje wordt ruimte vrijgemaakt voor een speelplaats. Vanaf het nieuwe woonhofje richting het bestaande en te behouden speelveld bij de Lenard Dirckslaan wordt een nieuw (voet-/fiets)pad aangelegd. Het woonhofje is bereikbaar door middel van een nieuw aan te leggen toegangsweg vanaf de Koninginneweg.

Overzicht woonprogramma
In totaal worden in het plangebied 37 nieuwe woningen ontwikkeld:

  • 12 appartementen;
  • 6 rijwoningen;
  • 5 nultredenwoningen;
  • 6 twee-onder-één-kapwoningen, en;
  • 8 vrijstaande woningen.

Bij de uiteindelijke situering van de woningen heeft afstemming plaatsgevonden met de omwonenden. Hiermee is beoogd de ruimtelijke impact op de bestaande leefomgeving te beperken.

3.2.2 Beeldkwaliteit

In het kader van de stedenbouwkundige uitwerking is uitgebreid aandacht besteed aan de elementen die de sfeer van het te ontwikkelen gebied bepalen. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de architectuur van de woningen is gebaseerd op de vormgeving van de jaren dertig stijl van de twintigste eeuw, uitgevoerd naar de eisen en het beeld van deze tijd. De nadruk ligt op zorgvuldig vormgegeven detaillering;
  • de woningen kennen verschillende oriëntaties van de bouwvolumes en/of de kapvormen voor een levendig straatbeeld;
  • er is voldoende ruimte voor parkeren, zonder dat de auto het straatbeeld bepaalt;
  • er komen geen blinde gevels voor aan de grens met de openbare ruimte;
  • alle woningen/ woonblokken worden voorzien van kappen;
  • er komen alleen korte bouwblokken voor (maximaal zes aaneengesloten woningen);


Bij de uitwerking van de plannen voor het gebied heeft een verdere uitwerking van de massa en vormgeving van de woningen plaatsgevonden. Gestreefd is naar een geleidelijke en passende overgang van de voorziene woningen ten opzichte van naastgelegen bestaande bebouwing. Dit heeft geresulteerd in de volgende dakenstructuur en hoogtematen:

  • de 12 appartementen worden onderverdeeld in twee vrijstaande appartementengebouwen. Rondom de appartementen is ruimte gereserveerd voor een groene invulling (tuinen en groen). Beide gebouwen krijgen een zogenaamde notariskap (afgekapt schilddak) met een goothoogte van circa 6 meter en bouwhoogte van circa 10 meter. Het voornemen is om de 3e laag in de kap te benutten voor slaapkamers, natte cel en bergruimte van de ondergelegen appartementen. De bergingen van de appartementen worden aan weerszijden van gebouwen gerealiseerd;
  • de rijwoningen krijgen een lessenaarsdak, de goothoogte aan de achterkant van de woningen ligt op circa 3 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt ongeveer 8,5 meter. De rijwoningen zijn met de voorzijde georiënteerd op het hofje;
  • de nultreden woningen bereiken aan de voorzijde een bouwhoogte van circa 7 meter. Het dakvlak loopt vanaf dit hoogste punt langzaam naar beneden. Het grootste deel van de nultredenwoningen bestaat uit één bouwlaag met een hoogte van 3 meter. Hierdoor is het mogelijk op een volledige woonprogramma op de begane grond te realiseren. De verdieping biedt ruimte voor extra (slaap) kamers. De woningen krijgen de beschikking over een aangebouwde berging;
  • de vrijstaande woningen langs de Koninginneweg krijgen aan één zijde een maximale goothoogte van 6 meter, de goothoogte aan de andere zijde bedraagt circa 3 meter. De bouwhoogte is maximaal 11 meter;
  • de twee-onder-één-kapwoningen aan de zijde van de Koninginneweg krijgen de beschikking over een zadeldak. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter en de uiteindelijke bouwhoogte circa 10 meter;
  • voor de vrijstaande woningen aan de Horstweg wordt uitgegaan van een maximale goothoogte van 3 meter en nokhoogte van ongeveer 10 meter. De kapvorm langs de Horstweg mag variëren.

Om de eenheid binnen het plangebied te behouden wordt voor de verschillende woningen het kleur- en materiaalgebruik op elkaar afgestemd. Alle woningen worden uitgevoerd in hoofdzakelijk baksteen, als uitgangspunt in de kleurtinten rood en roodbruin. Voor de detaillering wordt aandacht besteed aan een zeker reliëf in het gevelbeeld. Hierbij wordt gedacht aan toepassing van duidelijk aangezette overstekken en dakranden, verticaal of horizontaal uitstekende geveldelen en/of serres.
De openbare ruimte van het plangebied sluit aan bij de inrichting van de openbare ruimte in de wijk Middelaar en de ten noorden van het plangebied gelegen Lenard Dirckslaan. Materialisering voor het straatprofiel (rode steen) de parkeerplaatsen (donkergrijs) en de toepassing van beukenhagen als erfafscheiding met de openbare ruimte wordt in het plangebied doorgezet.
Naast het aanleggen van de ontsluiting en voldoende parkeervoorzieningen wordt binnen in de hof een groen- en speelvoorziening gerealiseerd, Door haar van alle zijden zichtbare ligging geeft dit het gehele buurtje een aangename en groene uitstraling.

Het voorlopig ontwerp van de stedenbouwkundige opzet is uitgebreid besproken met en akkoord bevonden door de welstandscommissie. De opmerkingen van de welstandscommissie worden meegenomen in het definitieve ontwerp.

Doorvertaling in bestemmingsplan
De situering van de woningen in het plangebied en de te hanteren bouwhoogten worden in dit bestemmingsplan vastgelegd. Daarnaast worden ook de geplande woningtypen op de verschillende locaties door middel van aanduidingen vastgelegd. Om de gronden die deel uitmaken van het openbaar gebied vast te leggen wordt gebruik gemaakt van een verkeers- en groenbestemming. Door de bovenstaande ruimtelijk relevante zaken in het bestemmingsplan vast te leggen wordt in zeker zin het programma, de beeldkwaliteit en de stedenbouwkundige opzet van het gebied juridisch verankerd. Gedetailleerde zaken zoals kleur- en materiaalgebruik dienen op uitwerkingsniveau nader bepaald en vastgelegd te worden. Het bestemmingsplan kan hiervoor als leidraad dienen.

3.2.3 Verkeer en parkeren

Het grootste deel van het plangebied blijft net als in de huidige situatie ontsloten op de Koninginneweg.
De nieuw te bouwen woningen aan de Horstweg worden logischerwijs via deze weg ontsloten. De Horstweg is momenteel, en blijft in de toekomstige situatie, een doodlopende weg voor gemotoriseerd verkeer. Ter plaatse is een gebrek aan een publieke/openbare keermogelijk voor gemotoriseerd verkeer. De gemeente Nijkerk is een omgevingsvergunningprocedure gestart voor de aanleg van een nieuwe keermogelijkheid op/nabij de Horstweg. Voor invulling van de keermogelijkheid is gekozen om het gebied in de bestaande groenstrook naast het trottoir tussen de Prinsenhof 1 en de Willem-Alexanderdreef 10 te verharden. Op deze wijze wordt een permanente openbare keermogelijkheid op gemeentelijk grondgebied gerealiseerd en wordt een verkeersveilige situatie gecreëerd.

Parkeervoorzieningen worden in het plangebied zowel op de openbare weg als op eigen terrein gerealiseerd. Op de rijenwoningen en de appartementen na krijgen alle woningen tenminste één parkeerplaats op eigen terrein. De vrijstaande woningen in het plangebied krijgen twee naast elkaar gelegen parkeerplaatsen op eigen terrein. De openbare parkeerplaatsen zijn zoveel mogelijk binnen het hof gesitueerd en goed bereikbaar voor de appartementen en rijenwoningen. De toetsing van het plan aan de parkeernormen staat beschreven in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Waterhuishouding

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op meerdere percelen langs de Horstweg en Koninginneweg in Hoevelaken. Via de digitale watertoets is op 29 maart 2013 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (www.dewatertoets.nl). De watertoets richt zich op de gevolgen voor het gehele plangebied. Onderstaand is een beschrijving van het wateradvies van Waterschap Vallei en Veluwe weergegeven.

Boordeling
Binnen de grenzen van het plangebied (circa 1,2 ha) liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook komt binnen en in de directe nabijheid van het perceel geen waterafhankelijke natuur voor. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het plan leidt daarnaast tot een afname van het verhard oppervlak. In de huidige situatie is sprake van circa 6.100 m2 verhard oppervlak. In de toekomstige situatie zal dit circa 5.900 m2 bedragen.
Op basis van het bovenstaande is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met enkele algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Voor de afvoer van het afvalwater wordt een nieuw rioleringssysteem aangelegd. Het hemelwater in het plangebied wordt zoveel mogelijk in het openbaar gebied geïnfiltreerd.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste bouwmaterialen (geen uitlogende materialen). Bij het afkoppelen van het hemelwater van het verhard oppervlak dient de beslisboom van Waterschap Vallei en Veluwe toegepast te worden.

Korte procedure
Via het invullen van de digitale watertoets is invulling gegeven aan de wettelijke verplichting voor het vroegtijdig informeren van het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap heeft over het voorgenomen plan een positief wateradvies gegeven.

4.3 Milieuaspecten

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet in de omgeving aanwezig zijn, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype).

Het aanhouden van voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies heeft twee redenen:

  • 1. het voorkomen van hinder op milieugevoelige functies waardoor een onaanvaardbaar woon-/leefklimaat ontstaat;
  • 2. het voorkomen van beperkingen op de bedrijfsvoeringen van reeds aanwezige bedrijven als gevolg van de nieuwvestiging van nieuwe milieugevoelige functies.


Ten noorden van het plangebied bevindt zich een praktijk voor homeopathie en een winkel die handelt in vissen en vijvers. Voor beide activiteiten geldt een richtafstand van minimaal 10 meter. De nieuw te realiseren woningen liggen op meer dan 10 meter, waardoor er geen belemmeringen op treden voor de woningen en geen beperkingen voor de beide aanwezige functies. Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.2 Geluid

Algemeen
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidzones vanwege railverkeers- of industrielawaai aanwezig. Beide onderdelen worden logischerwijs dan ook niet nader toegelicht in deze paragraaf.

Wegverkeerslawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 37 woningen, die in de Wet geluidhinder aangemerkt zijn als geluidsgevoelige functie. Het plangebied valt binnen de geluidszone van de Koninginneweg en de Oosterdorpsstraat. Uit akoestisch onderzoek moet blijken of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de te bouwen woningen ten gevolge van het verkeer op beide wegen.

Akoestisch onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is voor het plangebied door BVA verkeersadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ten gevolge van het wegverkeer op de Koninginneweg op een aantal gevels wordt overschreden;
  • ten gevolge van het wegverkeer op de Oosterdorpsstraat geldt dat de geluidsbelasting maximaal 37 dB bedraagt.

Omdat de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer op de Koninginneweg wordt overschreden is het niet zonder meer mogelijk om tot realisatie van deze woningen over te gaan. De Wet geluidhinder schrijft voor dat maatregelen in de volgorde bron, overdrachtsgebied en ontvanger overwogen moeten worden:

  • in het akoestisch rapport is een maatregel aan de bron doorgerekend. Het betreft het toepassen van een stillere verhardingssoort op de Koninginneweg. Als gevolg van deze stillere asfalt laag is nog steeds sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde;
  • afschermende maatregelen zijn vanuit stedenbouwkundig ruimtelijke overwegingen niet mogelijk/gewenst.

Hogere grenswaarde
Met het treffen van de voorgestelde maatregelen wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval dient door B&W een hogere grenswaarde te worden vastgesteld voor de woningen waarop de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden is dit voor al de betreffende woningen mogelijk.
Gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt een zogenaamde procedure hogere grenswaarden doorlopen.

4.3.3 Bodem

In het kader van het bestemmingsplan is de bodemgesteldheid in het plangebied door het burau Vink Milieutechnisch Adviesbureau bv in beeld gebracht. De rapportage van het verkennend en nader bodemonderzoek van 23 april 2013 is als Bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie in deellocaties onderverdeeld. In het onderzoek wordt per locatie het volgende geconcludeerd:

  • deellocatie A: Noordelijke en middelste voormalige kippenschuur
    Op basis van het vooronderzoek werd in het eerder gerapporteerde verkennend onderzoek geconcludeerd dat het gebruik van de onderzoekslocatie voor de hobbymatige opslag van en reparaties aan oude auto's en het verven en spuiten van meubelen geen noemenswaardige negatieve invloed heeft op de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie. Voor de korte periode waarin de activiteiten hebben plaatsgevonden is het niet aannemelijk dat dit tot bodemverontreiniging heeft geleid, onder meer omdat de spuitcabine en de activiteiten op een betonnen vloer plaatsvonden. De activiteiten in de schuren waren kleinschalig en er zijn tijdens de visuele inspectie zowel tijdens het huidige onderzoek, als tijdens het onderzoek in 2006, waarbij de op dat moment nog aanwezige bebouwing inpandig is geïnspecteerd, geen kenmerken waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.
    Op aangeven van de gemeente Nijkerk dient echter voor de noordelijke en middelste voormalige kippenschuur de hypothese 'verdacht, plaatselijke bodembelasting, geen ondergrondse opslagtank' te luiden.
    De locatie is zowel tijdens een eerder onderzoek in 2006 al tijdens het huidige onderzoek onderzocht als onderdeel van de totale onverdachte locatie, waarbij de gezamenlijke onderzoeksinspanning voldoen aan de onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern.
    Uit de analyseresultaten van 2006 en 2012 blijkt dat ter plaatse van de noordelijke en middelste schuur geen, aan de uitgevoerde activiteiten te relateren, verontreiniging is aangetroffen.
    In het bodemrapport wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdacht, plaatselijke bodembelasting, geen ondergrondse opslagtank' kan worden verworpen.
  • deellocatie B: Gedempte sloot
    Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de gedempte sloot mogelijk diffuus verontreinigd is met zware metalen en PAK en eventueel asbest als gevolg van demping van de sloot met asbestverdacht of afvalhoudend materiaal, waarmee de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' luidt.
    Ter plaatse van de gedempte sloot is geen zintuiglijk verontreinigd dempingmateriaal en geen voormalige slootbodem/sliblaag aangetroffen. Vanwege het niet aantreffen van zintuiglijk verontreinigd dempingmateriaal, kunnen analyses achterwege blijven en is deellocatie B hiermee voldoende onderzocht.
    In het bodemraport wordt geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' verworpen kan worden.
  • deellocatie C: Overig terrein
    Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van het overig terrein niet of slechts licht verontreinigd is en derhalve de hypothese 'onverdacht' geldt. De bovengrond ter plaatse van een aantal boringen is zwak tot sterk puinhoudend dan wel betonhoudend.
    Uit de analyseresultaten blijkt dat in het mengmonster van een aantal boringen gehalten aan lood en PAK (10 VROM) boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond. Het gehalte aan PCB overschrijdt het criterium voor nader bodemonderzoek. In de overige boven- en ondergrondmonsters is geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde.
    In het grondwater is ter plaatse van één peilbuis (1) een gehalte aan barium boven de streefwaarde aangetoond. Ter plaatse van een andere peilbuis (2) zijn barium, kobalt en zink boven de streefwaarde aangetoond. De nikkelconcentratie overschrijdt de interventiewaarde. Voor de aanwezigheid van nikkel in het grondwater geldt dat het vooronderzoek niet duidt op een (antropogene) bron. Vermoedelijk heeft het nikkelgehalte een natuurlijke herkomst.
    In het bodemrapport wordt geconcludeerd dat de hypothese 'onverdacht' formeel gezien verworpen dient te worden. Een nieuw verkennend bodemonderzoek met een bijgestelde hypothese wordt niet noodzakelijk geacht. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is, met uitzondering van de aangetroffen PCB verontreiniging, vooralsnog afdoende bekend.
    De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt, buiten de aangetroffen PCB verontreiniging om, volgens het milieuadviebureau geen belemmering voor de wijziging van de bestemming van de locatie.

Nader bodemonderzoek PCB-verontreiniging
De bovengrond ter plaatse van onderzoekslocatie van het nader onderzoek blijkt ter plaatse van diverse boringen zwak tot sterk puinhoudend.

Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van diverse boringen (12, 106N, 107N en 310) in de verdachte laag de som PCB is aangetroffen in een gehalte boven de interventiewaarde. Ter plaatse van andere boringen (109N, 202 t/m 204, 306 t/m 309 en 311) en in het verticaal afperkende monster van boring 107N is som PCB in een gehalte boven de achtergrondwaarde overschreden. In de overige boringen is geen som PCB aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde.

De oorzaak van de verontreiniging met PCB ter plaatse van de onderzoekslocatie is onbekend. Er is in het bodemrapport geen directe relatie aangetoond tussen de aanwezigheid van puin en het gehalte aan PCB. Doordat de oorzaak onduidelijk is, wordt er vanuit gegaan dat redelijkerwijs sprake is van een historische verontreiniging. Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten wordt de omvang van de sterke grondverontreiniging ingeschat als circa 64 m³.

Voor het geval van bodemverontreiniging met PCB geldt dat meer dan 25 m³ vaste bodem verontreinigd is tot boven de interventiewaarde. Er is derhalve sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Het bevoegd gezag wordt gevormd door de provincie Gelderland.

Voor de bepaling van spoedeisendheid van sanering is zowel het huidige als het toekomstige gebruik getoetst. Voor het huidige gebruik geldt als vorm van bodemgebruik “Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie”. Voor het toekomstig gebruik geldt als vorm van bodemgebruik “Wonen met tuin”.
Op grond van de standaard beoordeling is in de huidige situatie voor het geval van ernstige bodemverontreiniging geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de mens. In de toekomstige situatie voor het geval van ernstige bodemverontreiniging is wel sprake van onaanvaardbare risico's voor de mens. Er is geen sprake van een onaanvaardbare situatie voor de mens als gevolg van hinder.
Er is verder geen sprake van onaanvaardbare risico's voor ecologie. Op grond van de standaard beoordeling verspreidingsrisico's is er geen sprake van onaanvaardbare risico's voor verspreiding.

In het bodemrapport wordt geconcludeerd dat in geval van ernstige bodemverontreiniging in de huidige situatie niet met spoed gesaneerd hoeft te worden, maar in de toekomstige situatie wel met spoed gesaneerd dient te worden. Voor het verrichten van graafwerkzaamheden in de verontreiniging (of andere saneringswerkzaamheden) moet een saneringsplan worden opgesteld. Het is niet toegestaan te saneren voordat toestemming is verleend door de provincie Gelderland.

Nader onderzoek asbest
Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de PCB-verontreiniging als gevolg van de puinbijmenging mogelijk is aangetast met asbest, waardoor de hypothese luidt 'verdacht maaiveld en/of actuele contactzone'.
Ter plaatse van het te inspecteren deel van het maaiveld is op een drietal plaatsen asbesthoudend materiaal aangetroffen.

Bij de inspectie van de grove fractie afkomstig van de sleuven is alleen in een tweetal sleuven (306 en 106N2) asbestverdacht materiaal (verweerde plaat en asbestboard) aangetroffen. Ter plaatse van de overige sleuven is geen asbestverdacht materiaal aangetoond. In zowel de fijne fractie van de sleuven 306 en 106N2 als in de fijne fractie van de sleuven zonder asbestverdacht materiaal in de grove fractie is een gehalte aan asbest aangetroffen, wat zich beneden de interventiewaarde bevindt.
Uit de resultaten blijkt dat er plaatse van de onderzoekslocatie het gehalte aan asbest 56 mg/kg d.s. bedraagt, als gevolg van de aanwezigheid van asbest op maaiveld en in de grove en fijne fractie ter plaatse van sleuf 308.

In het bodemrapport wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' wordt verworpen. Er is weliswaar asbest aangetoond, maar de gehalten bevinden zich beneden de interventiewaarde. Het asbest is zowel hechtgebonden als niet hechtgebonden. Gezien de lage gehalten is er geen sprake van risico's.

4.3.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Kwetsbare bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het Plaatsgebonden Risico;
  • het Groepsrisico richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd, daarnaast is gebruik gemaakt van reeds aanwezige gegevens binnen de gemeente Nijkerk. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan vooralsnog het volgende worden geconcludeerd:

  • inrichtingen:
    In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling;
  • transportroutes:
    Het plangebied ligt direct aan de Koninginneweg. Over de Koninginneweg kunnen in theorie gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De hoeveelheid hiervan is echter zo gering dat dit geen invloed heeft op de externe veiligheid voor het voorgenomen plan.
    Op een afstand van circa 800 meter ligt de rijksweg A1. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand is echter dusdanig dat de rijksweg A1 geen belemmering vormt in het kader van de externe veiligheid.
    Op ruim 800 meter ligt de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Over het spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het spoor tot het plangebied is echter dusdanig dat de spoorlijn geen gevolgen heeft in het kader van de externe veiligheid;
  • buisleidingen:
    Op een afstand van circa 400 meter van het plangebied ligt een gasleiding. De omvang van de gasleiding is dusdanig dat de aanwezigheid van de leiding geen significante invloed heeft op de externe veiligheid.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.3.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is opgenomen dat gemeenten bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht dienen te nemen ten aanzien van onder andere stikstofdioxide NO2 en fijnstof (zwevende deeltjes) PM10.
Om niet voor alle (kleine) ontwikkelingen een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te hoeven voeren is de Ministeriële regeling ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) opgesteld. Deze regeling heeft als doel om plannen met een beperkte omvang vrij te stellen van onderzoek omdat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De regeling is alleen van toepassing voor woningbouw- en kantorenlocaties en enkele inrichtingen. Het voorgenomen plan voor het plangebied valt onder de regeling 'niet in betekenende mate'. Voor het voorgenomen plan is dan ook geen luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd.

Het plan voor de locatie Koninginneweg-Horstweg is een dusdanig kleinschalige ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt vanuit de Wet milieubeheer niet belemmerd.

4.4 Ecologie

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ten behoeve van het voorgenomen plan zijn een quickscan en vervolg onderzoek uitgevoerd. De uitgevoerde onderzoeken maken inzichtelijk welke effecten het voorgenomen plan op de ecologie heeft. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.4.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het voorgenomen plan:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Daarnaast ligt het plangebied buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan is dan ook geen nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig.

4.4.2 Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In het kader van het voorgenomen plan is een quickscan uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan van maart 2012 is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. In aansluiting op de quickscan is een vervolgonderzoek in de vorm van een locatiebezoek uitgevoerd. De uitkomsten van het vervolgonderzoek staan vermeld in de notitie van 29 oktober 2012 van Geofox-Lexmond (zie Bijlage 4). Uit beide onderzoeken blijkt dat:

  • in het plangebied geen strikt beschermde vaatplanten zijn aangetroffen. Gelet op het sterk gecultiveerde karakter en het aanwezige biotoop worden hier geen strikt beschermde plantensoorten verwacht;
  • de aanwezigheid van huismussen op basis van de onderzoeksresultaten kan worden uitgesloten;
  • niet geheel uitgesloten kan worden dat de reeds gesloopte kippenschuren in gebruik waren als zomer- en/of kraamverblijfplaats van vleermuizen. Tijdens de sloop is geen enkel spoor van de aanwezigheid van vleermuizen gevonden, zodoende dat de aanwezigheid van vleermuizen, ook in de zomer, vrijwel uitgesloten kan worden.

Op basis van de onderzoeken wordt aanbevolen om de (sloop)werkzaamheden, het verwijderen van struiken en bomen buiten het broedseizoen, dat loopt van 15 maart - 15 juli, uit te voeren.

Daarnaast worden in het kader van het voorgenomen plan voorzieningen getroffen voor de mogelijke aanwezigheid van zomerverblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied. De voorgestelde voorzieningen bestaan uit het plaatsen van vleermuiskasten. De exacte positie van deze kasten en de hoeveelheid dienen op uitvoeringsniveau vastgelegd te worden.

Met inachtneming van het broedseizoen en het treffen van voorzieningen voor vleermuizen vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer
De nieuwe woningen in het plangebied worden hoofdzakelijk via de Koninginneweg ontsloten. Zowel de woningen langs de Koninginneweg als de woningen die zich aan het woonhofje bevinden krijgen een directe aansluiting op de Koninginneweg. De vijf woningen die op de Horstweg zijn georiënteerd worden ook via deze weg ontsloten.
Voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting wordt op de Horstweg een nieuwe keermogelijkheid door de gemeente Nijkerk aangelegd. De Horstweg sluit in noordelijke richting aan op de Oosterdorpsstraat.
De wegcapaciteit van beide wegen is voldoende voor het afhandelen van de verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Parkeren
Bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan is het van belang dat voor de nieuwe woningen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat geen parkeerproblemen voor de omgeving ontstaan.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk. De gemeentelijke parkeernormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Woningtype   Aantal woningen   parkeernorm   Benodigde
parkeerplaatsen  
Vrijstaand   8   2,2   17,6  
Twee-onder-een-kap   6   1,9   11,4  
Rij (waaronder ook nultreden)   11   1,7   18,7  
Appartement   12   1,7   20,4  
Totaal   37     68,1  

Met het voorgenomen plan worden in totaal 27 parkeerplaatsen op eigen terrein gelegd. Het betreft hier twee parkeerplaatsen op eigen terrein bij de acht vrijstaande woningen en één parkeerplaats op eigen terrein bij de zes twee-onder-één-kapwoningen en de vijf nultreden woningen. Voor met name de appartementen en de rijwoningen worden 31 openbare parkeerplaatsen aangelegd op het woonhofje. Daarnaast worden in de strook tussen de parallelweg en de Koninginneweg nog eens 10 openbare parkeerplaatsen aangelegd.
Langs de Horstweg worden geen openbare parkeervoorzieningen aangelegd. Eventuele nieuwe parkeerplaatsen kunnen aantrekkend werken en leiden tot ongewenst extra verkeer. Bovendien worden langs de Horstweg uitsluitend vrijstaande woningen gerealiseerd die op eigen terrein zijn voorzien van voldoende parkeerplaatsen.

Met de aanleg van 27 parkeerplaatsen op eigen terrein en 41 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden in totaal 68 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen naast archeologie ook aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen.
Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

4.6.1 Archeologie

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0006.jpg"

afbeelding - uitsnede Archeologische Beleidskaart Nijkerk

Het plangebied ligt conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart grotendeels in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting (geel). Binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 1.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 30 cm. Daarnaast is een klein deel van het plangebied in het noordoosten gelegen binnen een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (rood). Binnen deze zone geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 250 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor het plangebied is op de verbeelding de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Het plangebied is in het verleden echter sterk verstoord. Hierdoor zijn eventuele archeologische resten sterk aangetast of volledig vernietigd. Archeologisch onderzoek in het kader van het voorgenomen plan wordt dan ook niet meer zinvol geacht. Mochten er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden vondsten worden gedaan (denk aan scherven, vuursteen, fundamenten of opvallende verkleuringen in de grond) dan dient hier onmiddellijk melding van gemaakt te worden bij de gemeente Nijkerk of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.6.2 Cultuurhistorie en monumenten

Uit historische kaarten zijn geen directe aanwijzingen dat de aanwezige bebouwing in het plangebied van historische waarde is. Wel is duidelijk dat de Horstweg aan de westzijde van het plangebied al een lange historie heeft. De weg staat weergegeven op kaarten aan het eind van de 19e eeuw. Met het voorgenomen plan vinden geen grootschalige wijzigingen plaats aan de Horstweg en wordt de uitstraling van deze weg zoveel mogelijk in tact gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0060-0001_0007.jpg"

afbeelding - uitsnede topografische kaart 1952

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook bevat het plangebied geen cultuurhistorische (landelijke) elementen. De aspecten cultuurhistorie en monumenten vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante kabels en/of leidingen die een doorwerking behoeven in dit bestemmingsplan. Wel ligt op een afstand van circa 400 meter een gastransportleiding. Hier is in paragraaf 4.3.4 al nader op ingegaan.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.8 Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is recentelijk de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

De voorgenomen woningbouw in het plangebied sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • 1. met het voorgenomen plan worden netto 37 woningen aan het woningaanbod in Hoevelaken toegevoegd. De nieuwe woningen hebben betrekking op meerdere woningtypologieën, waaronder levensloopbestendige woningen, rijwoningen en appartementen. De nieuwe woningen zijn dan ook geschikt voor starters, ouderen en doorstromers. Het plan sluit hiermee aan op de doelstellingen uit het Gelders woonbeleid (paragraaf 2.2.3) en de woonvisie van de gemeente Nijkerk (paragraaf 2.3.2). Gesteld kan worden dat het plan aansluit bij de actuele regionale behoefte.
  • 2. het plan heeft betrekking op een bestaande stedelijke locatie die door de herontwikkeling optimaal wordt ingericht. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling;
  • 3. het derde punt van de 'ladder' is niet van toepassing.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn op basis van de stedenbouwkundige opzet aan de gronden toegekend. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.

Het bestemmingsplan fungeert bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen als belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. Het feit dat voorliggend bestemmingsplan maatwerk betreft en bovendien ontwikkelingsgericht is, heeft er toe geleid dat zoveel mogelijk flexibiliteit is opgenomen. Met het opnemen van de flexibiliteitsbepalingen wordt voorkomen dat, bij de daadwerkelijk uitwerking van het plan, kleine wijzigingen niet direct tot een conflict met het bestemmingsplan hoeven te leiden. Ondanks de flexibiliteit in het bestemmingsplan biedt het bestemmingsplan ook voldoende zekerheid aan de omgeving over de toekomstige invulling van het gebied.

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Onderhavig plan hanteert de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
Ook het kleurgebruik op de kaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe standaarden.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het plan bestaat uit de bestemmingen en algemene regels die in de paragraaf 5.2 worden behandeld.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 5.2 worden behandeld.

Regels
De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 1 'Inleidende regels' geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de Begrippen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "Wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan (bestemmingsregels) en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen.
  • in hoofdstuk 3 'Algemene regels' staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

5.2.1 Groen

De openbare ruimte in het plangebied is grotendeels bestemd voor verkeersdoeleinden. Het speelveld in het midden van het woonhofje en de gronden rondom de appartementengebouwen hebben echter de groenbestemming gekregen. Met het toekennen van de groenbestemming aan deze gronden wordt gewaarborgd dat deze gebieden ook daadwerkelijk een groen karakter krijgen.

Binnen de bestemming "Groen" zijn ook voetpaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan evenals waterpartijen. Gebouwen zijn binnen de groenbestemming uitgesloten.

5.2.2 Tuin

De bestemming "Tuin" bevat de gronden behorende bij de woningen die vrij dienen te blijven van gebouwen. Andere bouwwerken zijn wel toegestaan, mits deze voldoen aan de aangegeven maatvoering.

5.2.3 Verkeer

De toegangsweg van de Koninginneweg naar het plangebied heeft een verkeersbestemming gekregen. Hetzelfde geldt voor de weg met parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woningen langs de Koninginneweg en de woonstraat op het woonhofje. Naast de verkeers-/parkeerfunctie is het ook mogelijk om binnen deze bestemming groenvoorzieningen, watergangen en nutsvoorzieningen te realiseren.

5.2.4 Wonen

De in dit bestemmingsplan als "Wonen" aangewezen gronden zijn bedoeld voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. De woonvlakken zijn naast de woning ook bestemd voor bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven. Voor de woningen is door middel van een aanduiding bepaald welk type woning op een bepaalde plek is toegestaan. Het gaat hier om de typen vrijstaand, twee-aaneen, aaneengesloten of gestapeld. Voor zowel hoofdgebouwen als bijbehorende bouwwerken zijn specifieke bouwregels opgenomen. Zo mag het hoofdgebouw uitsluitend binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding per bouwvlak vastgelegd. Daarnaast is ter plaatse van de locatie waar gestapelde of aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd aangegeven hoeveel woningen maximaal zijn toegestaan.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de gronden voor niet-woonactiviteiten, zoals bedrijven, die maximaal vallen onder categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

5.2.5 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12. 1 Wro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeente Nijkerk en de initiatiefnemer hebben overeenstemming bereikt over een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het verhaal van plankosten. Mocht voorliggend plan aanleiding geven tot planschade dan is dit voor rekening van de initiatiefnemer. Via de overeenkomst zijn de financiële risico's die samenhangen met het voorgenomen plan voor rekening van de initiatiefnemer.

De gemeente loopt in het kader van dit bestemmingsplan geen financiële risico's. Omdat de economische uitvoerbaarheid is verzekerd middels een anterieure overeenkomst hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg met gebruikelijke partners als de Provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe valt op te merken dat de belangen van deze partners niet in geding zijn. Om die reden is er geen aanleiding om specifiek vooroverleg te voeren over dit plan met deze partijen.

6.2.2 Overleg met en betrokkenheid van omwonenden en andere betrokkenen

Het woningbouwplan voor de locatie Koninginneweg-Horstweg is en wordt voorbereid op basis van de gemeentelijke Nota Inbreidingslocaties. Deze nota beschrijft inhoudelijke en procesmatige uitgangspunten voor de planvorming van woningbouwlocaties binnen de bebouwde kom, zogenaamde inbreidingslocaties.
Op basis van de Nota Inbreidingslocaties worden belanghebbenden nauw betrokken in de start- en ontwerpfase van de planvorming. Omwonenden zijn voor het eerst geïnformeerd over het planvoornemen voor de locatie Koninginneweg-Horstweg op een inloopbijeenkomst op 12 december 2011. Een ieder had vervolgens de mogelijkheid om zijn/haar mening kenbaar te maken bij de gemeenteraad.

De gemeenteraad stelde in januari 2012 een inhoudelijk en procesmatig kader vast waarbinnen het woningbouwplan verder moest worden uitgewerkt. De raad nam in haar vergadering een amendement aan waarin geborgd werd dat bij de verdere uitwerking van het plan omwonenden en belanghebbenden zouden worden betrokken bij het bepalen van diverse planonderdelen. Hieraan is in het voorjaar en in de zomer van 2012 gevolg gegeven. Het verder betrekken van omwonenden heeft geresulteerd in aanpassingen in de opzet van het plan, waardoor het plan meer draagvlak heeft gekregen bij omwonenden.
Omwonenden zijn vervolgens geïnformeerd over het aangepaste plan op een inloopbijeenkomst op 23 augustus 2012. Zij hebben vragen kunnen stellen en hun reactie op het plan kunnen geven. Deze zijn zo goed als mogelijk beantwoord en/of verwerkt in het plan. Vervolgens is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Het ontwerp bestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Binnen deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid om zijn/haar mening over het plan te geven. De resultaten hiervan op het ontwerp bestemmingsplan en de mogelijke aanpassingen aan het bestemmingsplan die deze tot gevolg kunnen hebben, zullen hier worden vermeld.