Plan: | Luxool, Groenhorst College |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0005-0006 |
De verruigde delen in het plangebied zijn een geschikte habitat voor kleine grondgebonden zoogdieren. Daarnaast zijn de aanwezige poelen, sloten en verruigde delen in het plangebied een geschikte habitat voor algemeen voorkomende amfibieën zoals de kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en de bastaardkikker. Alle genoemde soorten genieten een tabel 1-status van de Flora en faunawet. Het aanwezige groen vormt geschikte broedlocaties voor diverse algemene voorkomende broedvogels.
Het voorliggende plan voorziet in het deels verwijderen van het aanwezige groen. Hierbij zal de habitat voor de kleine grondgebonden zoogdieren en broedvogels (tijdelijk) verdwijnen. Voor algemeen beschermde soorten met een tabel-1-status van de Flora en faunawet geldt op voorhand een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel geldt ten allen tijde de zorgplicht. Ten aanzien van broedvogels is het aan te bevelen werkzaamheden buiten het broedseizoen, dat loopt van 15 maart tot 15 juli, te laten plaatsvinden. Het broedseizoen valt samen met de kwetsbare periode van kleine grondgebonden zoogdieren.
Voor vleermuizen zijn de spouwmuren van het schoolgebouw potentiële verblijfplaatsen en is de omliggende tuin een potentiële foerangeerlocatie. Alle soorten vleermuizen die op basis van de bevindingen van de quickscan in het plangebied worden verwacht, hebben een tabel-3-status van de Flora- en faunawet en zijn daarom streng beschermd. Dat betekent dat het onder andere verboden is om vaste rust - en verblijfplaatsen van deze dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (art.11). Het vernietigen of verstoren van vliegroutes en/ of foerangeergebieden die voor een verblijfplaats van essentieel belang zijn, is onder het zelfde artikel verboden. Aan de hand van veldonderzoek met een vleermuizendetector naar de activiteit van vleermuizen zal moeten worden onderzocht welke soorten feitelijk aanwezig zijn en welke functie het plangebied voor deze soorten heeft. Alleen dan kan het uiteindelijke effect van de planvorming op eventuele populaties worden voorspeld en kunnen bij een verwacht negatief effect concrete mitigerende en compenserende maatregelen worden voorgesteld. Inmiddels is er nog een tweede onderzoek uitgevoerd met een positief resultaat.