direct naar inhoud van Planregels
Plan: Zuidelijke ontsluitingsroute Maasdriel
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1275-VO01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuidelijke ontsluitingsroute Maasdriel met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1275-VO01 van de gemeente Maasdriel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van de intensieve veehouderij);

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.8 bestaand:

a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo of opvolgende wetgeving;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Daarbij geldt dat een overkapping geen bijbehorend bouwwerk betreft;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 kunstwerken:

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.23 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.24 niet-riviergebonden activiteiten:

Activiteiten die gelet op de aard niet gebonden zijn aan de rivier:

  • a. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
  • b. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet uiten het rivierbed worden gerealiseerd;
  • c. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
  • d. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
1.25 peil:
  • a. voor gebouwen grenzend aan een weg, de kruin van de weg ter plaatse van het gebouw;
  • b. voor dijkwoningen: de bestaande gemiddelde hoogte van het maaiveld op het punt waar deze grenst aan de gevel die is gericht naar de weg;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse;
1.26 rivierbed:

de gronden die bij extreem hoge afvoeren van de rivieren de Maas en de Waal onder water staan en blijvend een waterbergende, deels een stroomvoerende functie moeten kunnen vervullen;

1.27 riviergebonden activiteiten:

Activiteiten die gelet op de aard gebonden zijn aan de rivier:

  • a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
  • b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van scheepswerven;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
  • f. de realisatie van natuur;
  • g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  • h. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
1.28 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 stroomvoerend rivierbed:

het gedeelte van het rivierbed begrensd door de stroombaanbegrenzing en de rivier de Maas en de Waal dat naast een waterbergende functie blijvend een stroomvoerende functie moet kunnen vervullen;

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen, waaronder landschappelijke inpassing;
  • b. het instandhouden, herstellen dan wel ontwikkelen van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden gericht op het territorium van beschermde diersoorten;
  • c. paden;
  • d. sport- en spelvoorzieningen;
  • e. beeldende kunstwerken;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • g. overige voorzieningen van openbaar nut,

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en voorts met inachtneming van de volgende regels.

3.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 m voor bewegwijzering;
    • 2. 10 m voor palen en masten;
    • 3. 4 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en wandelpaden;
  • c. oplaadpunt voor elektrische auto's;
  • d. parkeerterreinen;
  • e. de ontsluiting van percelen;

inclusief de daarbij behorende:

  • f. voorzieningen van openbaar nut waaronder ondergrondse afvalcontainers;
  • g. kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • j. bermen en taluds.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 20 m voor palen en masten;
    • 2. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

De in lid 4.1 onder a genoemde functies zijn slechts toelaatbaar, indien twee jaar na ingebruikname van de zuidelijke ontsluitingsroute een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd zoals opgenomen in Bijlage 1 en deze duurzaam in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een hogedruk gasvoedingsleiding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas alsmede binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden gemeten uit het hart van deze leiding.

5.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in 5.1 mogen uitsluitend worden opgericht andere bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits hiertegen uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; daartoe dient vooraf advies te zijn verkregen van de betrokken leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uit te voeren werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in de tot 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren en/of uit te laten voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
5.4.2 Criteria omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a. er ontstaan geen veiligheidsrisico's en de leidingen worden niet aangetast. Alvorens te beslissen omtrent deze omgevingsvergunning wordt door wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Bij negatief advies van de leidingbeheerder wordt de vergunning niet eerder verleend dan na een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten.
5.4.3 Uitsluiting werken of werkzaamheden

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

Artikel 6 Leiding - Riool

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een (ondergrondse) rioolleiding.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen bouwwerken worden opgericht.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van op grond van de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane bebouwing, mits hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de rioolleiding en/of een gevaarlijke situatie ontstaat, in verband waarmee gehoord wordt de leidingbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
  • d. het aanleggen van landschapselementen;
  • e. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • f. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • g. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
6.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee wordt gehoord de leidingbeheerder.

6.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

PM - Dubbelbestemmingen toevoegen afhankelijk van de uitkomsten verkennend booronderzoek. 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

PM - Dubbelbestemmingen toevoegen afhankelijk van de uitkomsten verkennend booronderzoek. 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

PM - Dubbelbestemmingen toevoegen afhankelijk van de uitkomsten verkennend booronderzoek. 

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

PM - Dubbelbestemmingen toevoegen afhankelijk van de uitkomsten verkennend booronderzoek. 

Artikel 11 Waterstaat - Rivierbed

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van de bouw van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere ter plaatse geldende bestemming(en) met dien verstande dat:

  • a. de bouwregels van de andere ter plaatse geldende bestemming(en) van toepassing zijn;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het waterbergend vermogen van het rivierbed;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt gevraagd aan de betrokken rivierbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het planten, vellen of rooien van houtgewas en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
11.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 moet worden geweigerd indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het stroomvoerend vermogen van het rivierbed en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

11.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 is vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 12 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed, waaronder het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, van sediment en van ijs en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • b. de waterhuishouding.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

12.2 Bouwregels
  • a. In of op de voor stroomvoerend regime bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits:
    • 1. de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming en het behoud van het stroomvoerend vermogen van het rivierbed;
    • 3. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken rivierbeheerder en overeenstemming is bereikt met de betrokken rivierbeheerder;
    • 4. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatwerk gewaarborgd blijft;
    • 5. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    • 6. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 7. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn,

met dien verstande dat indien het een niet-riviergebonden activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie, geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;

  • b. In afwijking van het bepaalde in lid 12.2 sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
    • 1. omgevingsvergunningvrije activiteiten;
    • 2. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
    • 3. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
    • 4. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;
    • 5. tijdelijke activiteiten,

een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 12.2 sub a onder punt 4 tot en met 6.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 12.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het planten, vellen of rooien van houtgewas en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
12.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 moet worden geweigerd indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het stroomvoerend vermogen van het rivierbed en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

12.3.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 is vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkering, waaronder merktekens en keermuren met een maximale bouwhoogte van 1,5 m, mogen worden gebouwd.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, in geval dit noodzakelijk is in verband met de aanleg of het functioneren van de waterkering.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van op grond van de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane bebouwing, mits in dit kader de beheerder van de waterkering wordt gehoord.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 13.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het planten, vellen of rooien van houtgewas en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
13.5.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.5.1 moet worden geweigerd:

  • a. indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het beheer en het functioneren van de waterkering en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. indien is gebleken dat de in lid 13.5.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, zullen leiden tot een inbreuk op het beheer en het functioneren van de waterkering.
13.5.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.5.1 is vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden, behorend bij de aanleg van de nieuwe waterkering;
  • b. werken en/of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang.

14.2 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in 14.1 zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming, met een maximale hoogte van 1 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 14.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de watergang geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Vormen van verboden gebruik

Als een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren of voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. ten behoeve van het plaatsen van reclame-uitingen indien het gronden betreffen welke zijn gelegen ter plaatse van de bestemming 'Groen'.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
17.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor de vrije windgang van de molen.

17.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken binnen een afstand van:

  • a. 100 meter van de molen niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
  • b. 100 tot 400 meter van de molen niet meer bedragen dan 1/100 van die afstand tussen bouwwerk en de betreffende molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen.
17.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.2 teneinde bebouwing toe te staan welke is toegestaan op basis van de overige regels van dit plan. Als voorwaarde geldt dat de aanvrager aantoont dat de direct of indirect te verwachten gevolgen van de omgevingsvergunning, gelet op het huidige en toekomstige functioneren van de molen als werktuig, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde van de molen, niet leiden tot een onevenredige aantasting van de werking en de waarden van de molen. Hiertoe wordt advies ingewonnen van een terzake deskundige.

17.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. Het planten van bomen, (hoogopgaande) heesters en andere (hoogopgaande) begroeiing;
    • 2. Het ophogen van gronden;
  • b. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
    • 1. binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik;
    • 2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergunning is verleend;
    • 3. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
    • 4. conform het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1.
  • c. De onder a bedoelde werken en/of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig, de waarde van de molen als landschapselement en/of de cultuurhistorische waarde van de molen niet onevenredig in gevaar worden gebracht. Hiertoe wordt advies ingewonnen van een terzake deskundige.
17.2 vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Deze zone betreft de beschermingszone volgens de legger van Waterschap Rivierenland.
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
  • c. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' gelden ook de regels van Waterschap Rivierenland, als beheerder van de waterkering.
17.3 vrijwaringszone - dijk 2
  • a. Deze zone betreft de beschermingszone volgens de legger van Waterschap Rivierenland.
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
  • c. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' gelden ook de regels van Waterschap Rivierenland, als beheerder van de waterkering.
17.4 Overige zone - waardevolle laanbeplanting
17.4.1 Functies

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - waardevolle laanbeplanting' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van de waardevolle laanbeplanting.

17.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in sublid 17.4.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van de waardevolle laanbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle laanbeplanting'.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a moet worden geweigerd indien is gebleken dat de in sub a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, zullen leiden tot een onevenredige aantasting van het laanbeplantingskarakter;
  • c. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is vereist voor:
    • 1. werken en/of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1 Algemene afwijkingsregels
  • a. Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere regels van dit plan een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend, met een omgevingsvergunning afwijken voor:
    • 1. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer zal bedragen dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 4 m;
    • 2. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
    • 3. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte van gebouwen, bebouwingspercentages en afstanden tot een bouwperceelgrens, met niet meer dan 10%, met uitzondering van de Oostenbroekweg 19;
    • 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van hoogspanningsmasten, met niet meer dan 20%;
    • 5. overschrijdingen van de maximale oppervlakte of de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

19.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de in het plan opgenomen grenzen van bouwvlakken, bestemmingsvlakken en aanduidingsvlakken met maximaal 10 meter, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  • c. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredig aangetast.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Verwijzing wet- en regelgeving

Voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de inwerkingtreding van dit plan.

20.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 21.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 21.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 21.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 21.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

22.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidelijke ontsluitingsroute Maasdriel.