direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hurwenen herziening 2022, H.W. van Heelstraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1264-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2022, H.W. van Heelstraat ong." van de gemeente Maasdriel.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie ten noorden van H.W. van Heelstraat 24 te Hurwenen is het perceel D2157 binnen de bestemming 'Agrarisch' thans ingericht als weiland ten behoeve van agrarische doeleinden, maar niet in gebruik. De initiatiefnemer is voornemens om op dit perceel één vrijstaande woning te realiseren.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Rossum en Hurwenen'', omdat ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' geen reguliere woningbouw is toegestaan. De gemeente Maasdriel heeft echter aangegeven, onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het toestaan van één vrijstaande woning ten noorden van H.W. van Heelstraat 24 te Hurwenen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Rossum, sectie D, nummer 2157. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.010 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 27 januari 2011. Daarnaast geldt het bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 juni 2018.

1.3.1 Bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen"

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn onder meer bestemd voor agrarisch grondgebruik en watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie.

Ter plaatse van deze enkelbestemming geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. De gronden, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.3.4.

Daarnaast gelden ter plaatse van deze enkelbestemming de volgende twee gebiedsaanduidingen:

  • 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
    Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element. Dienaangaande is de Gelderse Molenverordening en de daarin opgenomen formule voor het bepalen van de maximale (bouw)hoogte voor bebouwing en beplanting, van toepassing. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.2.2.
  • 'wro-zone - bebouwd gebied'
    Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005.
1.3.2 Bestemmingsplan ''Paraplubestemmingsplan parkeren 2018''

Op 6 juni 2018 heeft de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeren 2018" vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.

1.3.3 Conclusie

Voorliggend initiatief, de realisatie van één vrijstaande woning, past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan ''Rossum en Hurwenen'', omdat reguliere burgerwoningen niet zijn toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Om de bestemmingswijziging mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

De gemeente Maasdriel is een landelijke gemeente in de groene long van de Bommelerwaard. De kern Hurwenen ligt ten noorden van ’s-Hertogenbosch aan de Waal.

Op de locatie aan de H.W. van Heelstraat – perceel D2157 - te Hurwenen is thans een agrarisch perceel gelegen binnen de enkelbestemming 'Agrarisch' binnen het vigerende bestemmingsplan ''Rossum en Hurwenen''. Direct grenzend aan de zuidkant van het plangebied is de woning op het adres H.W. van Heelstraat 24 gesitueerd. Dit is de eerste van twaalf woningen aan de oostzijde van deze woonstraat. Aan de westzijde van de H.W. van Heelstraat zijn ook woningen gesitueerd. Het plangebied grenst daarnaast aan de aan de Groenestraat. De noordzijde van deze straat betreft ook een duidelijke woonstraat. De oostzijde van het plangebied grenst aan het agrarische buitengebied van de gemeente.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie middels één ontsluiting ontsloten op de H.W. van Heelstraat. Deze straat betreft een woonstraat binnen de kern Hurwenen. De verkeersintensiteit kan hierdoor als relatief laag worden ingeschaald.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie is het plangebied ingericht als agrarisch perceel. Enkel ter hoogte van de bestaande ontsluiting is een aantal solitaire bomen aanwezig. Verder zijn er geen groenstructuren aanwezig binnen het plangebied. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de A-watergang 007503. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de A-watergang 083928.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Op onderstaande afbeelding is de inrichting van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0005.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS BEOOGDE SITUATIE

3.1 Bebouwing en functies

De initiatiefnemer is voornemens om één vrijstaande woning te realiseren in het verlengde van de woning op het adres H.W. van Heelstraat 24. Middels onderhavig plan wordt de reeds benoemde woonstraat afgerond. Hierbij wordt het agrarische perceel omgezet naar de enkelbestemming 'Wonen'. De woning gaat gebruik maken van de thans aanwezige inrit op de H.W. van Heelstraat. De woning wordt gerealiseerd binnen een bouwvlak, waarbij het bouwvlak vergelijkbaar is met de bouwvlakken op de omliggende percelen.

De nieuw te realiseren woning rond het lint af, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande voorgevelrooilijn van het adres H.W. van Heelstraat 24. Het perceel is te bereiken via de bestaande inrit over de A-watergang 007503.

Het nieuwe perceel heeft een breedte van circa 25 meter en een diepte van circa 41,5 meter. Het perceel krijgt een langwerpig bouwvlak, waarbij ten minste 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebleven wordt in verband met een goede aansluiting op de omgeving en behoud van de bestaande groene erfafscheiding aan de zuidzijde van het plangebied.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Het realiseren van één vrijstaande woning heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maasdriel wordt aangeduid als 'niet stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maasdriel tot de 'rest van de bebouwde kom' behoort.

Om de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie van het plangebied te bepalen, wordt de vrijstaande woning aangeduid als 'Koop, huis, vrijstaand'. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   1 woning   8,2  
Totaal       8,2  

Op basis bovenstaande gegevens kan worden gesteld dat de beoogde situatie gemiddeld zorgt voor 8 motovoertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van het voorliggende plan bedraagt 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent een relatief geringe toename van het verkeer op de H.W. van Heelstraat. De capaciteit van de H.W. van Heelstraat en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Maasdriel heeft het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld. Van toepassing zijn de normen die gehanteerd worden in het gemeentelijke mobiliteitsplan.

Voor dit initiatief geldt dat met de realisatie van één woning minimaal 3 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit kan op eigen terrein worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen. De uiteindelijke toetsing vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag. Toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen is hiertoe geborgd in de regels.

3.2.3 Ontsluiting

Voorliggend initiatief zal gebruik maken van de thans bestaande ontsluiting. Gebruik van deze ontsluiting leidt niet tot verkeerskundige problemen.

3.3 Groen en water

Het plangebied is in de beoogde situatie voorzien van één vrijstaande woning inclusief een achtertuin met een groene inrichting. Ook de voortuin en de zijkanten van de woning zal worden voorzien van een groene inrichting. In de beoogde situatie wordt voorzien in de aanleg nieuw oppervlaktewater middels de realisatie van een waterbergingsvoorziening aan de achterzijde van de woning. Uitwerking van deze waterbergingsvoorziening wordt nader behandeld in paragraaf 5.3.4.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woning wordt 'aardgasvrij' gebouwd;
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woning wordt volgens het BENG-principe gebouwd.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
  • houtskeletbouw (inclusief houtvezelisolatie).

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Analyse en conclusie
Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Hurwenen en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Hurwenen. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Analyse

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen zes regio's. De gemeente Maasdriel behoort tot de regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Het initiatief dat voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning heeft een positief effect op een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de leefomgeving, omdat dit initiatief naast het toevoegen van één extra woning ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie per 1 januari 2018) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".

Op dit moment werkt de regio Rivierenland, waar de gemeente Maasdriel deel van uitmaakt, aan het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Regionale woonagenda

De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • 1. Regionaal woningbouwprogramma
  • 2. Bestaande woningvoorraad
  • 3. Wonen en zorg
  • 4. Doorstroming
  • 5. Arbeidsmigranten
  • 6. Verblijfsgerechtigden
  • 7. Woonlasten en betaalbaarheid
  • 8. Flexibele tijdelijke woonvormen

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

4.3.2 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Maasdriel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van één vrijstaande woning en draagt, ondanks de beperkte omvang, bij aan het regionaal woningbouwprogramma Rivierenland.

Conclusie

Het initiatief past binnen het 'Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland'

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven.

Analyse

Het plangebied is aangeduid als 'bestaand(e) kern'. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Wonen is mogelijk in de kernen en linten. Voorliggend project bestaat uit de realisatie van één vrijstaande woning. In de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel is het volgende bepaald ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen:

''Nieuwe woningbouwlocaties kunnen worden gevonden zowel binnen als buiten de bebouwingscontour. Kwaliteit staat hierbij voorop, meer d an het strakke keurslijf van de bebouwingscontouren”

Uit onderstaande uitsnede van de Structuurvisie blijkt dat het plangebied binnen de bebouwingscontouren en de bestaande kern is gelegen. Vanuit milieuoptiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de kernen Hedel, Ammerzoden, Kerkdriel en Velddriel te worden gerealiseerd. Het voornemen dat is te typeren als een herontwikkeling van een inbreidingslocatie, past in het beleid uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0006.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Conclusie

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie en plan MER-Maasdriel'.

4.4.2 Actualisatie Herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2025

Op 14 april 2016 stelde de gemeenteraad van Maasdriel het woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025 vast. Tot 2015 gold in Gelderland (en Regio Rivierenland) het Kwp3: Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019. Vanaf 2015 werkt de provincie niet meer met een Kwp maar met een 'woonagenda'. Deze woonagenda bevat onderwerpen waarover de gemeenten in de regio afspraken met elkaar en met de provincie willen maken.

In 2014 heeft de provincie de gemeenten in Regio Rivierenland laten weten dat de planning van het aantal woningen de behoefte van de bevolkingsprognoses overstijgt. In juli 2015 heeft de provincie besloten dat gemeenten daarom niet meer met nieuwe plannen bij de provincie hoeven te komen.

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het regionale woningbouwprogramma 2015-2025.

Het (concept)woningbouwprogramma omvat nu 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen. In de toekomst moet (nog meer) op de kwalitatieve samenstelling van de projecten gestuurd moeten worden zodat voldaan wordt aan de behoeften.

Analyse

Onderhavig initiatief voorziet in het oprichten van één vrijstaande woning op een binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt er een kleine bijdrage geleverd aan het uitbreiden van de woningvoorraad, passend binnen het gemeentelijk beleid.

Conclusie

Het project past binnen de 'Actualisatie herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2025'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse


Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een vooronderzoek bodem uitgevoerd: rapport "Rapportage milieuhygiënisch vooronderzoek

bodem H.W. van Heelstraat te Hurwenen" (28 september 2021, 16402.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.

Econsultancy concludeert dat op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, de terreininspectie en het zintuiglijk bodemonderzoek gesteld kan worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging als voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Groenestraat 41: HRC'14   931G   3.1   50 m   110 m  
Waaldijk 67: Vrachtwagenopslag   5221.2   3.2   100 m   240 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0007.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 23 augustus 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden ge'informeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL­alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dat advies tijdig op te volgen en aan de verplichting te voldoen.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te warden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek geurhinder veehouderijen H.W. van Heelstraat te Hurwenen" (28 september 2022, 16402.004). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen belemmeringen worden voorzien voor het milieuaspect geur. De bestaande omliggende veehouderijen zullen, met de realisatie van de nieuwbouwwoning, niet beperkt worden in hun (toekomstige) bedrijfsvoering. Tevens wordt er ter plaatse van de woning een acceptabel woon- en leefklimaat verwacht.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de H.W. van Heelstraat, Groenstraat Waaldijk en de Geerhofstraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe woning inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek wegverkeerslawaai Hendrik Walterus van Heelstraat te Hurwenen" (2 september 2021, 16402.003). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning maximaal 46 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Voorliggend plan omvat één vrijstaande woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het project ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'R ,i; 15558980'.

Categorie   Grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   20,7   19,6   13,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,9   18,7   16,1  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,4   11,7   9,2  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,8   6,7   6,1  

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één vrijstaande woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één vrijstaande woning waar kinderen gedurende langere tijd kunnen verblijven. Er wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 480 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig projectgebied kent, overeenkomstig met de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0008.jpg"

GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is archeologisch onderzoek verplicht ten behoeve van het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 centimeter. Er is geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het initiatief zorgt voor nieuwe verstoring van de gronden. Hierbij vindt er een diepteverstoring van meer dan 30 centimeter plaats. Derhalve is normaliter een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Desalniettemin is onderhavige planlocatie door Raap in september 2006 reeds onderzocht, rapport: "H.W. van Heelstraat-Groenestraat te Hurwenen; Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (september 2006, 1845). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Raap concludeert dat tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. De opbouw van de bodem komt overeen met de resultaten van onderzoek in de omgeving van het plangebied en wordt gekenmerkt door oever- op komafzettingen. Op grotere diepte bevinden zich in het plangebied afzettingen van een ouder riviersysteem, mogelijk een voorganger van de Bruchemse stroomgordel.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Op circa 380 meter ten zuidoosten van het plangebied staat een beltmolen; een fraaie, gemetselde ronde, stenen beltmolen / korenmolen uit 1875 (Rijksmonument). De naam Vento Vivimus betekent: 'Wij leven van de wind'. In 1945 is de molen, die zware oorlogsschade had opgelopen, hersteld. In 1975 startte een kleine renovatie, waarna de molen tot 1988 stil stond. Vanaf dat jaar vonden er opnieuw grootscheepse werkzaamheden plaats aan de molen. Sinds 1991 wordt er weer graan gemalen voor veevoer.

Deze molen is buiten het plangebied gelegen, maar omdat aan de molen een molenbiotoop is verbonden, oefent deze toch invloed uit op het plangebied. De windvang van de molen is planologisch beschermd middels een molenbiotoop. Een molenbiotoop is een cirkelvormige zone rond de molen met een straal van 400 meter, die vanwege de windvang- en afvoer en het zicht op de molen beperkingen oplegt aan het toevoegen van de nieuwe bebouwing binnen deze zone.

Bij het oprichten van nieuwe bebouwing binnen het plangebied dient dus rekening te worden met de hoogte daarvan in verband met de molenbiotoop.

Tot 100 m rond de molen geldt één maximale bebouwingshoogte. Vanaf 100 m tot 400 m geldt een geleidelijk oplopende maximale hoogte voor bebouwing, die met onderstaande formule voor het perceel wordt berekend.

Biotoopformule

De biotoopformule luidt als volgt: Hx = x/n + c*z

H = hoogte obstakel

X = afstand obstakel tot molen

n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte vlucht + hoogte van de stelling)

Het gebied waar de nieuwe woning gebouwd zal worden is op dit moment braakliggend, desalniettemin geldt dat in de directe omgeving van het plangebied thans verschillende hinderveroorzakende bebouwingen aanwezig zijn. Hiermee wordt voldaan aan de definitie van een gesloten gebied. De askophoogte van de beltmolen bedraagt 14 meter.

Wanneer de formule wordt gehanteerd leidt dit tot de volgende toegestane hoogte.

 Hx = x/n + c*z

 Hx = 380/75 + 0,2*14

 Hx = 5,06 + 2,8

Hx = 7,86

Op basis van de gehanteerde formule is de maximale toegestane bouwhoogte 7,86 meter. Onderhavig planvoornemen blijft onder deze bouwhoogte (tevens juridisch geborgd in de regels). Hiermee voldoet het plan aan de molenbiotoop.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Gelderland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 230 meter afstand.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (22 juni 2022, V02) is als bijlage 5 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Econsultancy uit Boxmeer heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Rapportage quickscan Wet natuurbescherming H.W. van Heelstraat (ong.) te Hurwenen" (7 oktober 2021, 16402.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Econsultancy concludeert dat:

  • op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming voor uitvoering van de voorgenomen plannen middels nader onderzoek meer informatie dient te worden verkregen over de essentiële functie van de onderzoekslocatie ten aanzien van steenuil en ransuil.
  • ten aanzien van verstoring van beschermde en algemene broedvogels overtredingen kunnen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot augustus worden aangehouden. Indien de werkzaamheden toch binnen het broedseizoen uitgevoerd worden, zal voorafgaand hieraan door een ter zake kundige ecoloog geïnspecteerd moeten worden of er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Een inspectie naar jaarrond beschermde nesten vind plaats in het bladerloze seizoen, globaal tussen december en februari. Deze nadere inspectie kan een nader onderzoek tot gevolg hebben.
  • met betrekking tot mogelijke verblijfplaatsen en vliegroute(s) van vleermuizen in de bebouwing en bomenrijen grenzend aan de onderzoekslocatie overtredingen van de Wet natuurbescherming kunnen worden voorkomen door additionele (bouw)verlichting richting de omliggende bebouwing en bomenrijen te voorkomen. Indien verstoring door een toename in verlichting dreigt, zal een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige worden opgesteld om verstoring door verlichting te voorkomen.
  • voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, het ontbreken van sporen, op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieve en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde zijn. Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën is het in het kader van de zorgplicht noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen.

Naar aanleiding van bovenstaande resultaten heeft Brabant Eco uit Oisterwijk een nader onderzoek naar de steenuil, ransuil en jaarrond beschermde nesten uitgevoerd, rapport: ''Nader onderzoek steenuil, ransuil en jaarond beschermde nesten; aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming'' (25 mei 2022, 2022-BE-0977). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Brabant Eco concludeert dat:

  • tijdens het uitgevoerde onderzoek naar het voorkomen van roofvogels, steenuilen of ransuilen van januari tot en met mei 2022 geen waarnemingen zijn gedaan van genoemde soorten. Daardoor kan gesteld worden dat het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van roofvogels en uilen.
  • de voorgenomen werkzaamheden niet leiden tot het vernielen van een essentieel leefgebied van roofvogels of uilen en zijn daarmee niet van invloed op deze soortgroep
  • door de geplande werkzaamheden er weliswaar sprake is van een tijdelijke beperkte verstoring van een gedeelte van het foerageergebied voor roofvogels en uilen, maar dit heeft geen wezenlijk effect op de functionaliteit van de leefomgeving als geheel omdat er voldoende alternatieven in de directe omgeving overblijven.
  • uit het nader onderzoek uilen gebleken is dat in het plangebied geen vaste nest- of verblijfplaats van roofvogels of uilen aanwezig zijn.
  • er geen nesten aangetast worden met de bouw van de woningen. Ook wordt geen essentieel foerageergebied aangetast. Daarmee kan gesteld worden dat de duurzame instandhouding van roofvogels en steen- en ransuil niet in gevaar komt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Nationaal Water Programma 2022-2027
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau

Het Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

5.3.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
    In dit plan is beschreven wat het waterschap wil bereiken en op welke manier. De aspecten van het beheer van waterkeringen, het watersysteem en de afvalwaterketen zijn in dit plan geïntegreerd.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.

5.3.2.4 Waterplan Bommelerwaard

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.' is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.3.2.5 Gemeentelijk niveau

Het beleid van de gemeente Maasdriel hoe in plannen moet worden omgegaan met water en riolering is vastgelegd in het 'Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026'. Bij nieuwbouw dienen daken en verharding afgekoppeld te zijn van riolering, van de particulier wordt verwacht dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, kan de particulier het hemelwater vertraagd afvoeren naar het stelsel van de gemeente. Dit hemelwater moet gescheiden zijn van het huishoudelijk afvalwater.

Belangrijke strategieën in het waterplan zijn:

  • We scheiden schone en vuile waterstromen;
  • We beperken de hoeveelheid ingezameld hemelwater op het gemengde stelsel;
  • We verbieden het afvoeren van hemelwater op drukriolering;
  • We beperken de risico’s tijdens extreme neerslag.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is slecht.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de A-watergang 007503. Dit is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0009.jpg"

OPPERVLAKTEWATER NABIJ HET PLANGEBIED  

5.3.3.3 Grondwater

Het plangebied ligt in het peilgebied BOM112. Het zomerpeil bedraagt NAP 2,9 meter. De maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse circa NAP 3,7 meter, hetgeen betekent dat het zomerpeil 0,8 meter onder maaiveld ligt.

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten.

Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.

Ter plaatse ligt de grondwaterstand, voor de realisatie van de woning, onvoldoende diep onder het maaiveld. Het bouwpeil van de woning dient derhalve met 0,5 meter te worden opgehoogd. Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. De voor deze bestemming aangewezen gronden, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang.

Onderhavig plan voorziet niet in een bouwplan ter plaatse van deze bestemming waardoor de aanwezige waarden ter plaatse niet geschaad worden.

5.3.4 Hemelwater

Onderhavig plan voorziet in nieuwe verharding met een oppervlakte van circa 400 m² (woning + oprit + terras). Bij hemelwaterlozing van een verhard oppervlak groter dan 500 m² binnen de bebouwde kom moet de aanvrager voorzieningen treffen om de landelijk afvoer te realiseren door middel van:

  • het creëren van extra waterberging op het eigen terrein door middel van het graven of vergroten van een oppervlaktewaterlichaam, en/of
  • het creëren van extra retentie in het oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd door vergroten van het profiel van de oppervlaktewaterlichaam, en/of
  • het graven van nieuw oppervlaktewaterlichaam binnen hetzelfde peilgebied en aangesloten op bestaande A- of B-wateren, en/of
  • het creëren van extra berging door het aanleggen van wadi’s.

De benodigde bergingscapaciteit is berekend met behulp van de vuistregel van 436 m³ waterberging per hectare verharding (T=10 +10%), waarbij rekening is gehouden met een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 meter. Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 400 m².

Inzichtelijk is gemaakt wat de waterberging dient te zijn ((436 x (400/10000)=) 17,5 m³). De initiatiefnemer is voornemens om nabij de oostelijke perceelsgrens een retentiesloot te graven en deze middels een overstort (via de bestaande duiker) aan te haken op de bestaande A-watergang ten westen van het perceel. Deze afwatering is weergegeven op de inrichtingsschets in hoofdstuk 3. De nieuwe retentiesloot dient, zoals onderstaande afbeelding weergeeft, boven het niveau van het zomerpeil aangelegd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1264-VG01_0010.png"

De weergegeven retentiesloot kent een lengte van 25 meter met een breedte van minimaal 2,3 meter (nat oppervlak bij peilstijging van 0,3 meter: 0,3 x 2,3 = 0,7 m²), wat leidt tot een berging van (0,7 x 25 =) 17,5 m³ . Het plangebied is groot genoeg om hieraan te voldoen.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de H.W. van Heelstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingspaln opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen

geïnformeerd over voorliggend initiatief. In bijlage 8 is een verslag van de omgevingsdialoog bijgevoegd.

6.3.2 Ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Hurwenen herziening 2022, H.W. van Heelstraat ong.’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Vanuit het bevoegd gezag zijn er twee ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 9 en verwerkt in voorliggende toelichting.

6.3.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan is door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 3)

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Waterstaat - Waterlopen (artikel 4)

Binnen deze bestemming zijn de aangewezen gronden, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene gebruiksregels (artikel 6 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 7 )
In dit artikel is een aantal aanduidingsregels opgenomen. Deze regels hebben betrekking op de aanwezige molenbiotoop en het bebouwd gebied.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9 )
In dit artikel is een wijzigingsregel met betrekking tot het overschrijden van de bestemmingsgrenzen opgenomen.

Overige regels (artikel 10 )
Dit artikel bevat een aantal overige regels met betrekking tot de aanwezige dubbelbestemmingen en de relatie tot de parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.