direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel herziening 2022, Ipperakkeren 17-87a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1258-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2022, Ipperakkeren 17-87a" van de gemeente Maasdriel.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Ipperakkeren 17 – 87a zijn thans 3 galerijflats met in totaal 36 woningen gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om de huidige bebouwing te slopen en te vervangen door 3 woongebouwen bestaande uit:

  • 4 benedenwoningen;
  • 8 bovenwoningen, en;
  • 36 appartementen, en;
  • voor alle woningen bergingen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', omdat niet meer dan het bestaande aantal woningen mag worden gerealiseerd, de nieuwe bebouwing buiten het bestaande bouwvlak ligt en deels binnen de bestemming 'Groen' is geprojecteerd waarbinnen geen woningbouw mogelijk is. Middels een herziening van het bestemmingsplan kan voorliggend initiatief mogelijk worden gemaakt.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het slopen van 3 galerijflats en het bouwen van 48 huurwoningen op het adres Ipperakkeren 17 t/m 87 in Kerkdriel.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan middels rode omlijning ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie N, nummers 925, 3183, 3271 (gedeeltelijk) en 3455 (gedeeltelijk). De totale oppervlakte van het plangebied, bebouwd en onbebouwd bedraagt circa 4.850 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 30 januari 2014.;

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van de plangebieddelen is middels rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden in het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen' en 'Groen'. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden onder meer aangewezen voor woondoeleinden en aan huis verbonden beroepen. Ter plaatse van 'Groen' zijn de gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, paden en inritten, speelvoorzieningen en kunstwerken.

Daarnaast geldt voor een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. De gronden hier zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstellen van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

Ter plaatse van de bouwvlakken geldt een maximum goothoogte van 12 m en is aangeduid als 'gestapeld'. Daarnaast heeft het meest zuidelijke bouwvlak een functieaanduiding 'Specifieke vorm van wonen - omroep'.

Conclusie

Het initiatief betreft het slopen van 3 galerijflats en het bouwen van 48 huurwoningen inclusief berging, bestaande uit 4 benedenwoningen, 8 bovenwoningen, en 36 appartementen, op het adres Ipperakkeren 17 t/m 87 in Kerkdriel. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', omdat voorliggende ontwikkeling meer woningen dan in de bestaande situatie voorstaat, deels binnen de bestemming 'Groen' is geprojecteerd waarbinnen geen woningbouw mogelijk is en het voorliggende plan appartementen omvat. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0004.png"

PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Kerkdriel wordt getypeerd als dorp in het rivierengebied aan de Maas. Het dorp is ontstaan in de vroege middeleeuwen op een stroomrug van de maas. In de Middeleeuwen werd begonnen met de aanleg van een continue bedijking van de Maas. Deze dijken verbonden de aan de Maas gelegen dorpen Kerkdriel en Hoenzadriel. Later ontstond ook lintbebouwing aan de dijk of langs de uitvalswegen naar de op hogere stroomruggen gelegen kernen. Kerkdriel behoort tot de Gelderse gemeente Maasdriel en is de hoofdplaats van de gemeente.

In Kerkdriel is sprake van geconcentreerde bewoning in de vorm van een gestrekt dorp. In de kern wordt de overheersende woonfunctie van Kerkdriel afgewisseld door een scala aan bedrijven, winkels en voorzieningen. Het plangebied ligt aan de straat Ipperakkeren ten zuidwesten van de kern van Kerkdriel. Ter hoogte van het plangebied zijn overwegend woningen gelegen. Deze woningen bestaan uit verschillende type woningen, zoals vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Aan de overzijde van de straat Ipperakkeren, tegenover het plangebied is een openbaar plein gelegen.

De drie te slopen galerijflats zijn gebouwd in 1970-1971, in het kader van het uitbreidingsplan De Grote Ipperakkeren uit de jaren zestig van de vorige eeuw, en gelegen aan de oostzijde van de Ipperakkeren, tussen de Nederlandstraat en de Edelmanstraat. Binnen dat uitbreidingsplan vormden de bouwblokken tussen de Ipperakkeren, Nederlandstraat, Koninkrijkstraat en de Edelmanstraat een sterk samenhangend geheel, karakteristiek voor de (late) wederopbouwperiode waarin de wijk werd aangelegd.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied ligt direct aan de straat de Ipperakkeren. De Ipperakkeren is een lange straat die het noordoosten van Kerkdriel met het zuidoosten van het dorp verbindt. De Ipperakkeren straat wordt enerzijds ontsloten op de Kromsteeg en anderszijds op de Paterstraat.

Aangezien er een relatief brede groenstrook is gelegen ter hoogte van een deel van het plangebied is er ter plaatse van deze groenstrook sprake van een vertakking van de Ipperakkeren. Middels deze vertakking zijn twee van de drie flats, behorende tot het plangebied, bereikbaar. Daar waar de groenstrook eindigt, houdt de vertakking van de Ipperakkeren op en loopt de Ipperakkeren weer als één straat door tot aan de Paterstraat.

2.3 Groen en water

Het plangebied aan de straat Ipperakkeren is functioneel ingericht met 3 flats en is voor het overgrote deel bebouwd. Slechts aan de achterzijde van de 3 galerijflats is een strook ingericht als 'groen', bestaande uit gras, groene haagjes en enkele bomen. Het plangebied bevat geen oppervlaktewater. Aan de overzijde van de straat Ipperakkeren, tegenover het plangebied, is een openbaar plein gelegen, dat deels voorzien is van groen in de vorm van een grasveld en enkele bomen.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige inrichting van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0005.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het plan betreft de sloop van 3 galerijflats en de bouw van 48 nieuwe woningen, inclusief berging, ter vervanging van deze flats op het adres Ipperakkeren 17 t/m 87 in Kerkdriel. De drie woongebouwen hebben zowel een wisselende hoogte als lengte en bestaan uit 4 benedenwoningen, 8 bovenwoningen en 36 appartementen.

Het meest noordelijke woongebouw is minder hoog, maar wel langer dan de twee andere woongebouwen. Het gebouw bestaat uit 3 verdiepingen, waarbij op de begane grond 4 gelijkvloerse benedenwoningen worden gerealiseerd, met aansluitend een kleine tuin aan de achterkant van het gebouw. Boven de gelijkvloerse woningen worden 8 bovenwoningen gerealiseerd. Deze bovenwoningen zijn voorzien van een balkon aan de voorgevel (westzijde) op de eerste verdieping van het gebouw.

De twee andere woongebouwen bestaan elk uit 18 appartementen en zijn met 4 verdiepingen hoger, maar wel minder lang dan het meest noordelijke woongebouw. De begane grond bestaat uit 3 appartementen en 18 bergruimtes. De eerste tot en met de derde verdieping bestaan uit 5 appartementen per verdieping. Daarnaast zijn de appartementen voorzien van een balkon aan de voorgevels van de twee woongebouwen en hebben ze galerijen aan de achtergevels van de woongebouwen. De bouwvlakken schuiven naar achteren ten opzichte van de Ipperakkeren, aangezien aan de voorzijde van de 3 woongebouwen parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Onderstaande afbeeldingen geven een uitsnede van de gevelbeelden die volgens het voorlopig schetsontwerp zullen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0006.png" GEVELAANZICHTEN MEEST NOORDELIJKE WOONGEBOUW

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0007.png" GEVELAANZICHTEN TWEE ZUIDELIJKE WOONGEBOUWEN

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De sloop van de 3 galerijflats en de bouw van 48 huurwoningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2021'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maasdriel wordt aangeduid als 'niet stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maasdriel tot de 'rest van de bebouwde kom' behoort.


Huidige situatie

Om het aantal verkeersbewegingen in de bestaande situatie van het plangebied te bepalen, worden zowel de appartementen als de beneden- en bovenwoningen in de galerijflats aangeduid als 'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. De beneden- en bovenwoning worden hierbij als appartement gerekend. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   3,7 - 4,5 per appartement   36 appartementen   133,2 -162,0  
Totaal       133,2 -162,0  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 162 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden de 3 galerijflats gesloopt en ter vervanging 48 huurwoningen gerealiseerd. De appartementen en de beneden- en bovenwoningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel 'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. De beneden- en bovenwoning worden hierbij als appartement gerekend. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Huur, appartement, midden/goedkoop
(incl. sociale huur)  
3,7 - 4,5 per appartement   48 appartementen   177,6 - 216,0  
Totaal       177,6 - 216,0  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 197 verkeersbewegingen per etmaal. Dit zijn 35 verkeersbewegingen extra ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van voorliggend plan neemt met 35 verkeersbewegingen per etmaal toe. Dit betekent een relatief geringe toename van het verkeer op de straat Ipperakkeren. De capaciteit van de Ipperakkeren en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.2.2 Ontsluiting

Het voorliggende plan zorgt niet voor een extra ontsluiting op de doorgaande weg Ipperakkeren, aangezien de huidige verkeerssituatie niet wijzigt. Wel worden aan de ventweg van de Ipperakkeren extra parkeerplaatsen gesitueerd. Aangezien dit de ventweg betreft, zorgt dit niet voor verstoring van de doorstroming.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Maasdriel heeft het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' vastgesteld. Van toepassing zijnde normen die gehanteerd worden in het gemeentelijke mobiliteitsplan.

De parkeerbehoefte neemt, gerekend conform het mobiliteitsplan, gevolg van de toename van het aantal woningen toe van 83 parkeerplaatsen (36 * 2,3) naar 110 parkeerplaatsen (48 * 2,3). Dat betekent een toename van de parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie.

De initiatiefnemer geeft aan dat deze parkeernorm voor dergelijke sociale huurwoningen hoog is. Op basis van een door de initiatiefnemer uitgevoerde ondervraging van de huidige bewoners, wordt het autobezit geschat op gemiddeld 1,2 personenauto's per huishouden. Rekening houdend met een aandeel bezoekerparkeren van 0,3 per woning, zou dat een parkeernorm van 1,5 per woning betekenen. Ten behoeve van een worst-case benadering wordt in voorliggende paragraaf is gerekend met de gemeentelijke parkeernorm van 2,3 per woning.

Om een beeld te krijgen van de parkeersituatie in de omgeving van het plangebied heeft Kragten een parkeeronderzoek uitgevoerd: rapport 'Parkeeronderzoek bestemmingsplan Ipperakkeren (Kerkdriel) (VKL192;30 juni 2022). Het parkeeronderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.

Bestaande parkeersituatie

Op basis van het parkeeronderzoek concludeert Kragten dat op het drukste moment de parkeerdruk in het totale onderzoeksgebied laag is. Deze lage parkeerdruk wordt mede veroorzaakt door het feit dat de parkeerterreinen langs de Kerkstraat (sectie A en B) in de avond nauwelijks worden gebruikt. Wanneer deze secties buiten beschouwing worden gelaten, is de parkeerdruk nog steeds laag. Er is nog relatief veel restcapaciteit beschikbaar in de verschillende woonstraten, alvorens er een parkeerprobleem ontstaat.

Nieuwe parkeersituatie

Zoals in onderstaande schets zichtbaar is gemaakt is er bij realisatie van toekomstscenario 1 een toename van 66 parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0008.png"

Wanneer rekening wordt gehouden met de wijzigende parkeersituatie als gevolg van de ontwikkelingen van het bestemmingsplan Ipperakkeren, dan blijft de parkeerdruk acceptabel omdat in toekomstscenario 1 de toename van het aantal parkeerplaatsen 66 bedraagt en de toename aan parkeerbehoefte 27 parkeerplaatsen.

Er worden voldoende extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Ook wanneer wordt gekozen voor het alternatieve inrichtingsplan waarbij circa 25 parkeerplaatsen minder worden gerealiseerd ten behoeve van bijvoorbeeld meer groen in het gebied.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot een parkeerknelpunt in de omgeving.

Conclusie

De bewoners van de drie woongebouwen zijn aangewezen op openbare parkeerplekken. Ondanks de toename van het aantal parkeerplaatsen in de nieuwe situatie, kan deze toename van benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte opgevangen worden zonder dat dit tot parkeerproblematiek zal leiden.

3.3 Groen en water

Zowel in de bestaande als in de huidige situatie is er geen oppervlaktewater aanwezig. De appartementen op de begane grond van het meest noordelijke woongebouw worden voorzien van een eigen tuin, die individueel wordt ingericht. Daarnaast wordt de omheining rondom de 3 woongebouwen voorzien van groene haagbeplanting en worden de stroken aan de zijkant en de achterkant van de gebouwen voorzien van een groene inrichting. In de openbare ruimte wordt geen watervoorziening toegevoegd. De gebouwen worden wel voorzien van een sedumdak ten behoeve van de waterberging.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

De gemeente Maasdriel wil duurzaam ontwikkelen. Met als doel een energieneutraal, CO²-arm en klimaatbestendig gemeente Maasdriel in 2050.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Voorliggend plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd.
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie, zodat zonnepanelen kunnen worden toegepast;
  • er wordt gebruik gemaakt van verwarming en warmteopwekking middels warmtepompen.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Voorliggend plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging zal op eigen terrein plaatsvinden:
    • 1. water stroomt via het maaiveld naar aanpalend groen;
    • 2. waterberging op de daken (groene daken)
  • voor de parkeervakken wordt gebruik gemaakt van halfverharding, in de vorm van grasbetontegels.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Kerkdriel en draagt daarmee bij aan een goede woon- en leefomgeving in Kerkdriel. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

Conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 75 km van het militaire vliegveld Volkel. Hiervoor gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.12 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).

Betekenis voor het plangebied

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 48 huurwoningen. Aangezien het plangebied al bestemd is als woningbouwlocatie (36 woningen) ten behoeve van sociale huurwoningen, betreft voorliggende ontwikkeling een toename van 12 nieuwe woningen. Het planvoornemen valt onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling'.

Verantwoording

De toevoeging van extra woningen sluit aan bij de toenemende vraag naar woningen in de regio. Voor de gemeente Maasdriel ligt een actuele vraag naar appartementen voor verschillende doelgroepen. Met de toevoeging van 12 extra huurwoningen en de vergroting van de diversiteit van de woningen voldoet het bestemmingsplan aan de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 4.4.3). Daarnaast betreft het een herontwikkeling van reeds bestaande woongebouwen binnen het stedelijke gebied.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Interim Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen zes regio's. De gemeente Maasdriel behoort tot de regio Rivierenland. In de omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie probeert het fysieke aspect met het sociale aspect te combineren en zet hiermee onder meer in op duurzame verstedelijking.

Analyse

Het initiatief betreft het slopen van 3 galerijflats en de bouw van 48 nieuwe woningen in 3 woongebouwen, inclusief berging, ter vervanging van deze flats op het adres Ipperakkeren 17 t/m 87 in Kerkdriel. Aangezien de 3 nieuwe woongebouwen worden gebouwd ter vervanging van de 3 verouderde gallerijflats, heeft het initiatief een positief effect op een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de leefomgeving. Daarnaast wordt middels deze ontwikkeling rekening gehouden met de bestaande structuren wat betreft de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie per 1 februari 2022) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Verwezen wordt naar paragrafen 4.1.3, 4.3.1 en 4.4.3. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de vastgestelde kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor de betreffende regio.

Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Regionale woonagenda rivierenland 2020-2030

De colleges van de acht gemeenten van Regio Rivierenland hebben ingestemd met de Regionale woonagenda Rivierenland 2020-2030. De regio Rivierenland heeft de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Deze Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is de opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen’ uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen.

In de woonagenda zijn vijf prioritaire thema’s benoemd waarop de acht regiogemeenten de komende jaren willen samenwerken. De meeste van deze thema’s staan al langer op de (regionale) woonagenda. Per thema zijn in de regionale woonagenda de ambities van de komende jaren beschreven en hoe deze ambities lokaal gerealiseerd kunnen worden.

In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • 1. Continuïteit in productie
  • 2. Betaalbaarheid van het wonen
  • 3. Flexibiliteit op de woningmarkt
  • 4. Wonen en zorg
  • 5. Duurzame woningvoorraad

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van 48 woningen. Dit betreft een toename van 12 woningen ten opzichte van de huidige situatie, waarbij er sprake is van 36 woningen. Uit het regionaal woningbouwprogramma blijkt dat er Rivierenland in de periode 2020-2030 tussen 7.900 en 12.550 woningen nodig zijn. Meer specifiek voor de gemeente Maasdriel is en in deze periode behoefte aan 700-1.250 woningen. Bij de prognose van het kwantitatieve regionale woningbouwprogramma is een bandbreedte gehanteerd. De bandbreedte is gebaseerd op de Primos basis prognose 2020, waarbij ook rekening wordt gehouden met het inlopen van het huidige woningtekort en lokale omstandigheden.

Conclusie

Met het toevoegen van 12 woningen ten behoeve van voorliggende ontwikkeling, draagt het initiatief bij aan het regionaal woningbouwprogramma Rivierenland.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven.

Analyse

Uit onderstaande uitsnede van de Structuurvisie blijkt dat het plangebied binnen de bebouwingscontouren en de bestaande kern is gelegen. Vanuit milieuoptiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de kernen Hedel, Ammerzoden, Kerkdriel en Velddriel te worden gerealiseerd. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Wonen is mogelijk in de kernen en linten. Hierbij zijn gestapelde woningen van beperkte omvang in beginsel overal in het woongebied mogelijk,

mits passend in de stedenbouwkundige structuur. Voorliggend plan bestaat uit de sloop van 3 galerijflats en de bouw van 48 nieuwe woningen, ter vervanging van deze flats op het adres Ipperakkeren 17 t/m 87 in Kerkdriel. Het voornemen is te typeren als een herontwikkeling van een inbreidingslocatie en is niet in strijd met het beleid uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0009.png"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Conclusie

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie en plan MER-Maasdriel'.

4.4.2 Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025

Op 30 juli is de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 in werking getreden. De Woonvisie vormt de verbinding met andere beleidsterreinen, zoals met name Duurzaamheid, Leefbaarheid en Wonen&Zorg, en vormt het kader van gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor initiatiefnemers.

De regio Rivierenland is aantrekkelijk vanwege de centrale ligging, goede verbindingen en afwisseling aan woonmilieus met groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad. Dit zorgt voor een toenemende druk op de woningmarkt. Dit wordt ook binnen Bommelerwaard ervaren. Het is van belang de kernwaarden en identiteit van onze gemeenten en kernen in stand te houden. Er wordt gezocht naar de juiste balans tussen het bieden van een passend woonperspectief voor onze inwoners, voorzien in de woonbehoefte van elders en behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van de Bommelerwaard.

In de woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 komen vijf centrale thema's naar voren:

  • Snel voldoende woningen:

De woningbouwopgave voor de komende 10 jaar bestaat voor Maasdriel uit ca. 1.250. Vanwege de onbalans tussen vraag en aanbod worden nieuwbouw voor de komende 5 jaar versneld.

  • Meer variatie:

Tegelijkertijd wordt gezorgd voor de juiste woningen voor de juiste prijs op de juiste plek. Voor alle woningbouwontwikkelingen met meer dan 10 woningen wordt een differentiatie gehanteerd, waarmee alle doelgroepen passend bediend kunnen worden. Starters, doorstromers en met name ook senioren, die naar een passende woning willen doorstromen. Woningen in verschillende typologieën, huur en koop, in verschillende prijsklassen.

  • Duurzame woningvoorraad:

De eerste stap op weg naar een energie- en CO2-neutrale Bommelerwaard is het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.

  • Wonen en zorg:

De realisatie van een breed palet van woningen en woonvormen voor senioren wordt gestimuleerd. Woonvormen, waarbij een passende vorm van zorg geboden kan worden.

  • Leefbaarheid:

burgers worden ondersteund om de kracht uit de samenleving te benutten om onze kernen aantrekkelijk te houden en mensen zich er thuis te laten voelen en verbonden te laten zijn met elkaar.

Analyse

Het initiatief betreft het realiseren van 48 woningen. Dit betreft een toename van 12 woningen ten opzichte van de huidige situatie, waarbij er sprake is van 36 woningen. Het slopen van de 3 galerijflats en de bouw van 48 nieuwe woningen draagt bij aan het creëren van een leefbare en aantrekkelijke plek in de kern. Daarnaast worden de woningen aardgasvrij gebouwd, volgens het BENG-principe. Tevens draagt het toevoegen van 12 woningen ten behoeve van voorliggende ontwikkeling, bij aan de woningbouwopgave voor de komende 10 jaar in Maasdriel van ca. 1.2.50 woningen.

Conclusie

Het initiatief past binnen de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025.

4.4.3 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030

In april 2016 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 zijn 489 woningen van de 1063 woningen die in diverse plannen in dit woningbouwprogramma waren opgenomen, gerealiseerd. Deze productie is tussen 2015 en 2019 gestaag toegenomen en daarmee is de afgelopen 5 jaar bijna 50% van de opgave gerealiseerd.

Ondanks dat daarmee voldaan wordt aan de gemiddelde woningbouwopgave, is de druk op de woningmarkt alleen maar hoger geworden. Om de voortgang van de woningbouwproductie juist nu op gang te houden en waar mogelijk nog te versnellen, is het woningbouwprogramma 2021-2030 opgesteld.

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking, die vereist is voor het in procedure brengen van bestemmingsplannen.

Analyse

Voorliggend plan voorziet in het oprichten van 48 woningen op een binnenstedelijke locatie. Dit betreft een toename van 12 woningen ten opzicht van de huidige situatie, waarbij er sprake is van 36 woningen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het uitbreiden van de woningvoorraad en wordt het plan passend geacht binnen het gemeentelijke beleid.

Conclusie

Het project past binnen de 'Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten paragrafen

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Het uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Rotterdam een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Milieuhygiënisch vooronderzoek bodem Ipperakkeren, Kerkdriel" (21 juli 2021; 16275.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat het voorkomen van wisselende gehalten aan verontreinigde stoffen verspreid over de locatie worden verwacht. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn bestrijdingsmiddelen, metalen, PAK, minerale olie en asbest. Deze verwachte verontreinigende stoffen zijn voornamelijk niet mobiel. De te verwachte verontreiniging met minerale olie komt voort uit verhoogde waarden aangetroffen onder de weg, ook hierbij wordt verwacht dat het een niet-mobiele verontreiniging betreft. Een eventuele sterke verontreiniging en daaraan gerelateerde sanering zal betrekking hebben op de (boven)grond. Hierbij wordt wel opgemerkt dat mogelijk verontreinigingen reeds verwijderd zijn tijdens de realisatie van de huidige bebouwing.

Econsultancy concludeert dat op basis van de resultaten uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt.

5.1.3 Conclusie

Verwacht wordt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Dit zal nog vastgesteld worden middels een verkennend onderzoek. Eventuele aanvullende kosten voor vervolgonderzoek en een eventuele sanering zijn naar verwachting beperkt en worden gedragen door de initiatiefnemer. Gezien de aanwezigheid van de huidige bebouwing is het logisch een onderzoek pas uit te voeren na sloop van de bebouwing. Dit is tevens in overeenstemming met de bouwverordening van de gemeente.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slecht van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is daarom geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richt-
afstand  
werkelijke afstand  
Hogebankweg 1: cafetaria   561   1   10 m   60 m  
Hogebankweg 3a: slagerij   4722   1   10 m   90 m  
Hogebankweg 3b: bakkerij   4724   1   10 m   100 m  
Hogebankweg 5a: kledingwinkel   4771   1   10 m   110 m  
Dreef 1: kinderdagverblijf   8891   2   30 m   160 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0010.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen

Op circa 700 meter van het plangebied, bevindt zich de terreingrens van de inrichting 'PGS 15 - Agib' waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van 200 meter. Vanuit de ligging van het plangebied ten opzichte van de inrichting 'PGS 15 - Agib' bestaan er kortom geen belemmeringen. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Buisleidingen

Eventuele risico's van buisleidingen zijn pas relevant indien de effecten van een ongeval het plangebied kan overschrijden. Om inzicht te krijgen in de bandbreedte van het invloedsgebied van buisleidingen is het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen-Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen (geactualiseerde versie 2016) geraadpleegd, waarin uit tabel 5.1 1%-letaliteitsgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen blijkt dat de grootst mogelijke 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding 580 meter bedraagt. Voor plannen op méér dan 580 meter afstand van een buisleiding kan dan ook worden geconcludeerd dat geen beperkingen gelden voor het plan. Een de berekening van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.

Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat binnen een afstand van 580 meter rondom het plangebied geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig zijn. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen leveren geen belemmering op voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transportroutes

  • Transport over het water:

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Het maximale invloedsgebied van een waterweg bedraagt maximaal 1.070 meter. Binnen deze afstand zijn geen waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

  • Transport over de weg

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen. Het plangebied ligt niet langs een weg die deel uit maakt van de routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen een afstand van 4 km rondom het plangebied zijn geen relevante wegen aanwezig. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen belemmering op voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

  • Transport over het spoor

Ook ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. Op een afstand van circa 4000 meter is de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Utrecht gelegen. Over dit traject vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormen kortom geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

5.3.4 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.4.2 Analyse

De gemeente Maasdriel heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld: 'Gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij'. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden. In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

Woningen die voortkomen uit het VAB-beleid worden geschaard onder artikel 3 lid 2 van de Wgv, waardoor deze woningen, ten aanzien van het aspect geur, gelijk worden gesteld aan bedrijfswoningen. De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten. De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratiegebied of een niet concentratiegebied. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m³ voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m³ voor locaties buiten de bebouwde kom.

Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen relevante veehouderijen gelegen. Ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de norm van 2 OU/m³.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'geurhinder veehouderijen' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Kerkstraat, die slechts deels gezoneerd is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen in het onderzoek betrokken. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek wegverkeerslawaai Ipperakkeren te Kerkdriel" (13 mei 2022, 16275.004 D2).

Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig is. Voor de Edelmanstraat en de Ipperakkeren kan vanwege het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarde worden vastgesteld. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wenselijk. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.5.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Voorliggend plan omvat 48 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. In de Wet milieubeheer (Wm)zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving, aangezien uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor PM10, PM2,5 en NO2 kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'R, i; 15558945.

Categorie   Grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   20,9   19,8   13,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,9   18,8   16,1  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,4   11,7   9,2  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,8   6,7   6,0  

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Volksgezondheid

5.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de ontwikkeling van of in de buurt van boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. Op circa 1.400 meter vanaf het plangebied is een geitenhouderij actief, namelijk de geitenhouderij aan de Drielse Veldweg 1 in Velddriel. Binnen een afstand van 250 meter van het plangebied liggen geen overige veehouderijen. Conform de genoemde handreiking is een advies van de GGD gewenst. Echter betreft het hier vervangende nieuwbouw waarbij het aantal personen dat een verhoogde kans heeft longontsteking te krijgen niet significant toeneemt.

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van een woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Er wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van een woning waar kinderen gedurende langere tijd kunnen verblijven. Er wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 4 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.7.5 Conclusie

Het aspect 'volksgezondheid' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Archeologie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.8.2 Analyse

Het plangebied kent, overeenkomstig de gemeentelijke archeologische beleidskaart, voor het over grote deel geen voorschriften voor archeologie. Slechts een klein deel van het meeste noordelijke deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1258-VG01_0011.png"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Dit heeft als consequentie dat een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts verleend kan worden, indien vooraf een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Alvorens de omgevingsvergunning verleend kan worden wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Het voorgaande is niet van toepassing voor een bouwwerk waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn en tevens met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m².

Het oppervlak van het plangebied binnen de dubbelbestemming is ca. 275 m2. Omdat dit oppervlak kleiner is dan 5.000 m² behoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.9.2 Analyse

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het uitvoeren van een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Natuurwaarden

5.10.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.10.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Gelderland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 3.700 meter afstand.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.

Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (15 maart 2023, Notitie stikstofdepositie-onderzoek Ipperakkeren (ong.), Kerkdriel) is als bijlage 6 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de gebruiksfase als aanlegfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Hierbij is rekening gehouden met de fasering van de bouw en ingebruikname. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming
Bij de ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Om na te gaan of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ontwikkelen heeft Econsultancy uit Boxmeer een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd 'Rapportage Quickscan Wet natuurbescherming Ipperakkeren (ong.) te Kerkdriel (21 juli 2021, 16275.003).

Econsultancy concludeert dat voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent een functie van de onderzoekslocatie voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Ten aanzien van de huismus is een aanvullende inspectie van de geschikte opening op sporen en nestmateriaal benodigd. Indien tijdens de inspectie sporen en/of nestmateriaal wordt aangetroffen, is een aanvullend onderzoek naar de huismus benodigd.

Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door het aanwezige groen te verwijderen buiten het broedseizoen en sloopwerkzaamheden aan de bebouwing uit te voeren buiten het broedseizoen. Indien in het broedseizoen gewerkt gaat worden, dient voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Ecologische nader onderzoek

Op basis van de conclusies uit de quickscan Wet natuurbescherming dient een nader onderzoek naar de aanwezigheid van enkele beschermde soorten onderzocht te worden. Het gaat hierbij om beschermde zoogdieren (vleermuizen) en vogels (huismus). Averti heeft een nader onderzoek naar deze soorten uitgevoerd.: rapport 'Ecologische nader onderzoek Ipperakkeren, Kerkdriel' (20.2201; 1 november 2022). De rapportage is als bijlage 7 bijgevoegd.

Averti concludeert dat

  • in het nader onderzoek diverse beschermde natuurwaarden zijn vastgesteld in het projectgebied. Dit betreft onder andere een grote zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis, bestaande uit circa zeven satellietverblijfplaatsen verspreid over twee flatgebouwen, met aangrenzend niet-essentieel foerageergebied. Ook is het paarterritorium van een gewone dwergvleermuis en de paarverblijfplaats van een ruige dwergvleermuis waargenomen. Verder is zwermgedrag waargenomen van circa vier gewone dwergvleermuizen, wat een indicatie is voor een potentiële massawinterverblijfplaats. Hoewel deze functies niet in alle drie de flatgebouwen zijn waargenomen, zijn deze alsnog in potentie geschikt.
  • in de nabije omgeving van het projectgebied twee verblijfplaatsen van een kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen. Zowel aan de noord- als de zuidzijde van het projectgebied bevinden zich essentiële vliegroutes van deze kraamgroep richting nabijgelegen foerageergebieden. Ook zijn in de omgeving van het projectgebied diverse nesten met bijbehorend leefgebied van de huismus waargenomen. Deze zijn echter niet gebonden aan het projectgebied. Verder bevindt zich binnen het projectgebied het leefgebied van de egel. Deze soort is echter algemeen vrijgesteld voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van artikel 3.5, tweede en vierde lid (voor het opzettelijk verstoren van vleermuizen en voor het beschadigen of vernielen van één grote zomerverblijfplaats, één paarverblijfplaats en één massawinterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis), noodzakelijk.

Bescherming van houtopstanden
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of het kappen van een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is daarom geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van 'beschermde houtopstanden' worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied.

5.10.3 Conclusie

Op grond van de Quickscan Wet natuurbescherming en het ecologische nader onderzoek wordt de ontwikkeling vanuit het aspect 'natuurwaarden' inpasbaas geacht. Voor het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk.

5.11 Waterparagraaf

5.11.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.11.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.11.2.1 Nationaal niveau

Het Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.11.2.2 Provinciaal niveau

Het Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Gelderland voor de periode 2021-2027. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water: water en ondergrond, drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit.

5.11.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Waterbeheerprogramma 2022 – 2027

Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren.

In de Keur en beleidsregels wordt de compensatieverplichting geregeld bij plannen waarin sprake is van een toename van verhard oppervlak. Daarnaast beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient gebruik gemaakt te worden van de uitgangsnotitie watertoets.

  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.

5.11.2.4 Waterplan Bommelerwaard

Het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 is van toepassing. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren.

In de Keur en beleidsregels wordt de compensatieverplichting geregeld bij plannen waarin sprake is van een toename van verhard oppervlak. Daarnaast beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient gebruik gemaakt te worden van de uitgangsnotitie watertoets.

5.11.3 Watersysteem
5.11.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is slecht.

5.11.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.11.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ligt 40-80 -mv. (bron: bodemkaart)

5.11.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.11.4 Hemelwater
5.11.4.1 Verhard oppervlak

Om de waterhuishoudkundige situatie van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen heeft Akertech een watertoets opgesteld: rapport 'Watertoets' (2022032 WT; 4 november 2022). De watertoets is als bijlage 8 bijgevoegd.

Voor het bepalen van de benodigde berging is een analyse van het verhard oppervlak benodigd. De benodigde berging is bepaald aan de hand van het totaal verhard oppervlak in de toekomstige situatie. Om een goed vergelijk te maken met de bestaande situatie is ook het verhard oppervlak hiervan bepaald.

Bestaande situatie   Verhard   Onverhard  
Dak   1.479    
Dak sedum     0  
Groen     705  
Verharding   1.865    
Totaal   3.344   705  

Nieuwe situatie   Verhard   Onverhard  
Dak   72    
Dak sedum   1.288    
Groen     752  
Tuinen (90% verhard)   221   24  
Verharding   1.692    
Totaal   3.273   776  

In bovenstaande tabellen is te zien dat de verharding van de bestaande situatie met 71 m² afneemt naar de nieuwe situatie. In de nieuwe situatie is 3.052 m² verhard oppervlak aanwezig. Hierbij worden de sedumdaken ook als verhard beschouwd (Waterschapsbeleid). Naast het verharde oppervlak van gebouwen en wegen wordt rekening gehouden met 245 m² aan particuliere tuinen. Hiervan wordt 90% verhard aangehouden (221 m2), waardoor het verhard oppervlak in de nieuwe situatie overeenkomt met 3.273 m².

5.11.4.2 Berging hemelwater

Het hemelwater wat op de daken van de hoofdgebouwen valt wordt verwerkt via groene sedumdaken (robuust uitgevoerd). Hiermee wordt hemelwater op een duurzame manier verwerkt en vastgehouden en wordt tegelijkertijd de biodiversiteit versterkt. Via de verhardingen in het plangebied wordt hemelwater afgevoerd naar beoogde hooggelegen bergingsvoorzieningen onder de parkeerplaatsen voor en aan de zijkanten van de woonblokken.

Voor de bergingsvoorziening kan bijvoorbeeld gekozen worden voor kratten ingepakt in folie met een leegloopconstructie (vertraagd) naar het gemeente riool. Bij de aanleg van 40 cm hoge kratten dient er ca. 230 m² berging aangelegd te worden. Door de gemeente is aangegeven dat een bergingsvoorziening op eigen perceel aangelegd dient te worden. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar, bijvoorbeeld onder de parkeervakken (ca. 400 m2 nieuwe parkeervakken op eigen terrein beschikbaar). De bergingsopgave kan gelijkmatig worden verdeeld over het plangebied, zodat overal voldoende berging aanwezig is.

Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de aanleg van een gescheiden rioolstelsel in de toekomst.

5.11.5 Afvalwater

Vuilwater afkomstig van de nieuwe appartementen en woningen wordt verwerkt via het gemengde rioolstelsel van de gemeente in de Ipperakkeren. Vanwege de marginale verschillen is dit qua capaciteit geen probleem.

5.11.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.11.7 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.12 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief op afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • een geluidzonering;
  • een obstakelbeheergebied;
  • een radarverstoringsgebied;
  • een vogelbeheersgebied;
  • een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Voor het plangebied is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. De overige beperkingen worden buiten beschouwing gelaten.

5.12.1 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 20 km tot het radarsysteem, dus op meer dan 15 km. Omdat voorliggend initiatief niet leidt tot de realisatie van een molen of windturbine is het radarverstoringsgebied niet van toepassing op het planvoornemen.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Inleiding

Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

5.13.2 Toetsingskader besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:

  • Er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig, want belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
  • Er is een m.e.r.-beoordeling dan wel direct een m.e.r. noodzakelijk, aangezien belangrijke negatieve milieugevolgen niet vallen uit te sluiten.

In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang.

Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grens overschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

De ontwikkeling is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar kan wel geschaard worden onder onderdeel D, onder categorie D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." Hiervoor zijn de volgende drempelwaarden zijn opgenomen:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

5.13.3 Analyse

Relevantie voor het plangebied

Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied, geldt een plan m.e.r.-plicht. Bij de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen plan m.e.r.-plicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Naar aanleiding van het bovenstaande is het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van een besluit een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.

In de navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggende bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle voor dit plan relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in dit hoofdstuk, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.

Kenmerken van het plan  
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   D11.2 : ''de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van in totaal 48 woningen mogelijk. De indicatieve drempel uit de D-lijst wordt daarmee niet overschreden.  
Cumulatie met andere projecten   Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, waardoor geen sprake is van cumulatie van milieueffecten met andere projecten.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling legt geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen.  
Productie afvalstoffen   Zowel tijdens de aanleg- als de gebruiksfase vindt er geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende afvalstoffen of tot effecten voor de bodem- en waterkwaliteit.

Voor wat betreft de afvoer van (huishoudelijk) afval worden de reguliere procedures en processen gevolgd, waardoor geen sprake is van belangrijke resteffecten die aanleiding zouden geven tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.  
Verontreiniging en hinder
 
Bodem
Het aspect 'bodemkwaliteit' wordt inpasbaar geacht, aangezien de te verwachten aanwezige verontreinigde stoffen mogelijk zijn verwijderd tijdens de realisatie van de huidige bebouwing. Voor wat betreft de bestemmingsplanprocedure is de bodemkwaliteit in voldoende mate onderzocht en in beeld gebracht. Om de aard van de verontreinigde stof te bepalen, dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Water
Vanuit het aspect 'water' bestaan er geen belemmeringen.

Flora en fauna
Op basis van de uitgevoerde quickscan blijkt dat nader onderzoek naar vleermuizen en de huismus noodzakelijk is. Op basis van de conclusies uit het ecologische nader onderzoek blijkt dat voor het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van artikel 3.5, tweede en vierde lid (voor het opzettelijk verstoren van vleermuizen en voor het beschadigen of vernielen van één grote zomerverblijfplaats, één paarverblijfplaats en één massawinterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis), noodzakelijk.

Uit het onderzoek naar stikstofdepositie is naar voren gekomen dat de stikstofdepositie zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt.
Hierbij is rekening gehouden met de fasering van de bouw en ingebruikname.
Het plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Archeologie
Vanuit het aspect 'archeologie' bestaan er geen belemmeringen.

Geluid
Vanuit het aspect 'geluid' bestaan geen onoverkomelijke belemmeringen.
 
Bedrijven en milieuzonering
Vanuit het aspect 'milieuzonering' bestaan geen belemmeringen.

Luchtkwaliteit
Vanuit het aspect 'luchtkwaliteit' bestaan geen belemmeringen.

Externe veiligheid
Vanuit het aspect 'externe veiligheid' bestaan geen belemmeringen.  
Plaats van de projecten  
Bodem
Het aspect 'bodemkwaliteit' wordt inpasbaar geacht, aangezien de te verwachten aanwezige verontreinigde stoffen mogelijk zijn verwijderd tijdens de realisatie van de huidige bebouwing. Voor wat betreft de bestemmingsplanprocedure is de bodemkwaliteit in voldoende mate onderzocht en in beeld gebracht. Om de aard van de verontreinigde stof te bepalen, dient een verkennend bodemondzoek uitgevoerd te worden.

Water
Vanuit het aspect 'water' bestaan er geen belemmeringen.

Flora en fauna
Op basis van de uitgevoerde quickscan blijkt dat nader onderzoek naar vleermuizen en de huismus noodzakelijk is. Op basis van de conclusies uit het ecologische nader onderzoek blijkt dat voor het uitvoeren van de beoogde werkzaamheden is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van artikel 3.5, tweede en vierde lid (voor het opzettelijk verstoren van vleermuizen en voor het beschadigen of vernielen van één grote zomerverblijfplaats, één paarverblijfplaats en één massawinterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis), noodzakelijk.

Uit het onderzoek naar stikstofdepositie is naar voren gekomen dat de stikstofdepositie zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt.
Hierbij is rekening gehouden met de fasering van de bouw en ingebruikname.
Het plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Archeologie
Vanuit het aspect 'archeologie' bestaan er geen belemmeringen.

Geluid
Vanuit het aspect 'geluid' bestaan geen onoverkomelijke belemmeringen.
 
Bedrijven en milieuzonering
Vanuit het aspect 'milieuzonering' bestaan geen belemmeringen.

Luchtkwaliteit
Vanuit het aspect 'luchtkwaliteit' bestaan geen belemmeringen.

Externe veiligheid
Vanuit het aspect 'externe veiligheid' bestaan geen belemmeringen.  
Het plangebied is in de huidige situatie reeds bestemd ten behoeve van woondoeleinden. Het plangebied is grotendeels verhard. Het bestaande grondgebruik levert geen belemmeringen op in relatie tot de beoogde ontwikkeling.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Niet van toepassing.
 
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Wetlands: niet van toepassing
Kustgebieden: niet van toepassing
Berg- en bosgebieden: niet van toepassing
Reservaten en natuurparken: niet van toepassing
Habitat/richtlijngebieden: niet van toepassing
Gebieden met hoge bevolkingsdichtheid: Nee.
Landschappelijk, historisch, cultureel of archeologische gebieden van belang: nee.  
Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Niet van toepassing  

5.13.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Financieel

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend plan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor voorliggend plan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Afstemming met andere regelgeving

7.3 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Verkeer (artikel 3)

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

wegen, voet- en fietspaden; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; speelvoorzieningen; verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen e.d.; nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen; kunstwerken; watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie; voorzieningen voor openbaar nut, waaronder begrepen (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen; ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeervoorzieningen'; ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden': voor het behoud en herstel van de aanwezige archeologische waarden, een en ander met de bijbehorende voorzieningen. Op en in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen (artikel 4)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep of bedrijf aan huis. Er is sprake van drie woongebouwen met 48 woningen. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling.

Waarde - Archeologie 6 (artikel 5)

Binnen deze bestemming dient voor bodemingrepen met een diepte van ten minste 30 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m² nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde te bestemming te verkleinen dan wel te laten vervallen indien op basis van onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een algemene wijzigingsregel opgenomen. Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Algemene procedureregels (artikel 10)
In dit artikel zijn procedureregels opgenomen. Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen

Overige regels (artikel 11)
In dit artikel zijn overige regels opgenomen. De overige regels betreffen onder meer de geldende gemeentelijke parkeernormen en waarborging voldoende waterberging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Inspraak
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Ter inzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden/grondeigenaren en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. De memo van de omgevingsdialoog is als bijlage 9 bijgevoegd.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van zes weken van 23 maart 2023 tot en met 3 mei 2023 ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kon door één ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan kunnen worden ingebracht. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

8.4 Vaststelling door gemeenteraad

Het bestemmingsplan ‘Kerkdriel herziening 2022, Ipperakkeren 17-87a’ is door burgemeester en wethouders vastgesteld d.d. 6 juli 2023.

8.5 Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

Na de publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan hebben belanghebbenden zes weken de tijd om tegen het plan in beroep te gaan. Het bestemmingsplan treedt de dag na afloop van de beroepstermijn in werking.