Plan: | Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1231-VG01 |
De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan is de wens om op het terrein van voetbalvereniging HRC'14, gelegen tussen Rossum en Hurwenen aan de Maarten van Rossumstraat 2a, een nieuwe sportaccomodatie te realiseren. HRC'14 is in 2014 ontstaan uit een fusie van de voetbalvereningingen van Rossum en Hurwenen.
Het bouwen van de accomodatie is in strijd met het bestemmingsplan omdat de totale bebouwde oppervlakte de maximum toelaatbare oppervlakte overschrijdt.
Op 14 februari 2019 heeft de gemeenteraad besloten het college te verzoeken in overleg met HRC’14 alternatieve scenario’s te onderzoeken waarbij het clubgebouw wordt geoptimaliseerd en functies worden toegevoegd om de exploitatie te versterken.
Op 11 juni 2020 is er vervolgens vastgesteld dat een herstructurering van de velden van HRC’14 mogelijk is wanneer in het nieuwe clubhuis van HRC’14 de dorpshuisfunctie ter grootte van 200m2 voor de kern Hurwenen wordt gerealiseerd. In het raadsbesluit wordt verwezen naar de amendementen van 5 november 2015 en 3 november 2016
In september 2020 heeft de Omgevingsdienst Rivierenland namens de gemeente met een 'eindbrief vooroverleg' in principe medewerking toegezegd aan een bestemmingsplanherziening voor de realisatie van de sportaccomodatie met dorpshuisfunctie.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de verplaatsing en vergroting van het clubgebouw en de bouw van een fietsenhok mogelijk, almsede het nevengebruik van de nieuwe accomodatie voor maatschappelijke voorzieningen (dorpshuis). De verband houdende reconstructie van de velden en de parkeerplaats, realisatiewerkzaamheden en het (ver)plaatsen (bouwen) van ondergeschikte bouwwerken zoals lichtmasten zijn niet strijdig met het geldende bestemmingsplan. Hiervoor is derhalve geen wijziging in het plan opgenomen.
Het plangebied betreft sportpark Den Hoek. De planwijziging ziet uitsluitend op de bestaande voetbalvereniging en bijbehorende parkeerterrein aan de Maarten van Rossumstraat 2a te Rossum, kadastraal bekend gemeente Maasdriel onder sectie D, perceelnummer 780, 781 en 1361. De percelen zijn gezamenlijk 31.610 groot.
Het sportveldencomplex Den Hoek bevat behalve de voetbalvereniging ook de tennisvereniging TV Huros en de petangue vereniging aan de Maarten van Rossumstraat 2b. De drie verenigingen maken gezamenlijk gebruik van het parkeerterrein.
Vanwege de samenhang, ook vanwege de planregeling, ziet voorliggend plan op het gehele sportpark.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Rossum. Aan de Doorningstraat bevindt zich de in cluster liggende lintbebouwing bestaande uit burgerwoningen.
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016', welke is vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op 26 juni 2019.
Voor het plangebied is de bestemming 'Sport'' met de functieaanduiding 'sportveld' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' van toepassing. Voor het noordelijk gedeelte is ook een 'vrijwaringszone - molenbiotoop van toepassing.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan opgenomen.
Een planomschrijving is opgenomen in Hoofdstuk 2. Hierna volgt in Hoofdstuk 3 de beschrijving van het beleidskader dat op het plan van toepassing is. De milieugegevens en resultaten van onderzoeken worden in Hoofdstuk 4 beschreven. In Hoofdstuk 5 is de financiële haalbaarheid omschreven, gevolgd door een omschrijving van de bestemmingen in Hoofdstuk 6. Deze toelichting wordt in Hoofdstuk 7 afgesloten met een weergave van de procedure.
Voorliggende bestemmingsplan is noodakellijk vanwege de vergroting en verplaatsing van het clubgebouw. Onderdeel van het totale plan is echter ook de reconstructie van de velden. HRC'14 heeft volgens KNVB berekeningen 2,5 veld nodig en die konden alleen geplaatst worden als voor deze opzet gekozen werd (ie onderstaande figuur). Hieruit is de positie van het nieuwe clubgebouw gevolgd. De bestaande parkeerplaats (voor de gezamenlijke verenigingen) wordt met parkeerplaatsen uitgebreid, maar blijf op ongeveer dezelfde plaats.
Voorliggend bestemmingsplan maakt uitsluitend de verplaatsing en vergroting van het clubgebouw en de bouw van een fietsenhok mogelijk, alsmede maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie. Het bestemmingsplan is verder ongewijzigd.
De gewijzigde situering van het clubgebouw en de maatschappellijke nevenfunctie brengt geen onevenredige overlast voor omwonenden mee; de afstand van het clubgebouw in de nieuwe situatie is nagenoeg even groot als in de bestaande situatie. Bovendien is de afstand groot genoeg om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen (zie paragraaf 4.1.5).
De reconstructie van de velden en de parkeerplaats, alsmede het (ver)plaatsen van ondergeschikte bouwwerken zoals lichtmasten is niet strijdig met het bestemmingsplan. Deze activiteiten zullen derhalve geen wezenlijke invloed op de omgeving hebben.
Voor een aantal realisatiewerkzaamheden zijn evenwel omgevingsvergunningen noodzakelijk.
Voor het plaatsen van sportveldverlichting bij de kunstgrasvelden is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig. Deze vergunning aanvraag dient onderbouwd te zijn met een lichthinderberekening, waardoor onderzocht is of de installaties geen hinder veroorzaken bij omwonenden.
De bestaande groenvoorziening rondom het sportterrein is recentelijk verwijderd. Dit kwam deels doordat een deel van de essen was aangetast door Essentaksterfte. De rest van het groen is verwijderd vanwege de herontwikkeling van het terrein. Het sportterrein zal voorzien worden van een nieuwe beplantingsstrook.
Bij de reconstructie van de velden van HRC'14 is gekozen voor verplaatsing van de velden en een nieuwe groen inrichting op de accommodatie.
Met de nieuwe groeninrichting op de accommodatie wil de gemeente zoveel als mogelijk aansluiting verkrijgen met het omliggende landschap.
Dit betreft fruitboomgaarden met elzenhagen, particuliere tuinen met grote bomen, laanstructuren en open landschap.
Het is een bestaand mozaïek van open en gesloten gedeelten met beplanting.
De inrichting zoals deze voorheen was op het sportcomplex van voetbalvereniging Rossum zal als voorbeeld dienen voor de nieuwe inrichting.
Bomen
Het aantal bomen wat is geveld wordt nieuw gecompenseerd op het terrein. Hierbij is gekozen voor inheemse bomen die een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit en duurzaamheid.
Voor de juiste keuze van de boom is vooral gekeken naar de planlocatie en de functie die de boom daarbij moet vervullen van essentieel belang.
Een evenredige verdeling van bomen zal om de velden worden gerealiseerd om een groene uitstraling te waarborgen.
Bosplantsoen
Aan de zuid- oost zijde van de accommodatie wordt een landschappelijke groene zone gerealiseerd met inheems bosplantsoen met daartussen solitaire bomen.
Zichtlijnen vanaf de openbare weg op de accommodatie blijven wenselijk.
Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd.
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 4 oktober 2021 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Het waterschap heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling van 1500m2 voor landelijk gebied zodat compensatie voor het bouwplan niet benodigd is.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Binnen het plangebied ligt een C-waterganng of een beschermingszone van een C-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. C-watergangen hebben een beschermingszone van 1 meter.
Voorliggend plan heeft geen invloed op de watergangen.
Natuurwaarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur respectievelijk het gelderse natuurnetwerk en is niet gelegen in een hydrologische beschermingszone voor natte natuur.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern- en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Het perceel zal voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Riolering en zuiveringswerken
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
In opdracht van de gemeente Maasdriel begeleidt Newae de voorbereiding van de herinrichting van het sportcomplex HRC’14. Het betreft het realiseren van één kunstgrasveld, anderhalf natuurgrasveld, clubgebouw en een parkeervoorzieningen. Het aanbrengen van de parkeervoorzieningen en het kunstgrasveld wordt gezien als het meer aanbrengen van ‘verhard’ oppervlakte. Ter compensatie van deze toename zal extra retentie worden gecreëerd met als doel het watersysteem rondom het sportpark niet onnodig te belasten door versnelde afvoer van hemelwater. De waterbuffer draagt bij aan de eis van het Waterschap ten aanzien van de watercompensatie voor het aan te brengen ‘verhard’ oppervlakte.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitsluitend de bouw van een nieuw (en groter) clubgebouw mogelijk gemaakt.
Dit plan beoogt de realisatie van een nieuw (en groter) clubgebouw. Met onderhavige plan is sprake van een toename van het verhard oppervlak, minder dan de vrijstellingsgrens van 1500m2, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.
Dit bestemmingsplan maakt een groter clubgebouw met nevenfuncties mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie met enkel een clubgebouw. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Sportcomplex Den Hoek beschikt over een goede aansluiting. Vanuit de beide dorpen is het bereikbaar aan de westzijde van het plangebied via de Maarten van Rossumstraat. gezien de geplande nieuwbouw en daarmee toevoeging van dorpshuisfunctie zal de verkeersdruk op de Maarten van Rossumstraat beperkt toenemen. Extra maatregelen met betrekking tot de toegankelijkheid zijn niet nodig.
Vanuit beide dorpen wordt de Maarten van Rossumstraat als onveilig bestempeld. Er is geen vrijliggend fiets- en voetpad.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het kengetal voor ligging rest bebouwde kom gehanteerd. Dit kengetal bedraagt
48,1-79,4 mvt/etmaal/100m2 bvo voor een buurt- en dorpscentrum (CROW, publicatie 381). Het aantal voertuigbewegingen ten gevolge van de toename met 200m2 voor de dorpshuisfunctie betreft worstcase (vanwege de ligging in het buitengebied)159 mvt/etmaal.
De Maarten van Rossumstraat. is een erftoegangsweg, waar thans al een snelheidsregime geldt van 60km/u. Op basis van de beschikbare gegevens van het verkeersmodel wordt geschat dat de etmaalintensiteiten voor 2030 niet hoger zullen liggen dan 750 mvt/etmaal.
De capaciteit [CROW publicatie 164d, Handboek Wegontwerp-Erftoegangswegen, tabel 7-4, maximale intensiteiten ter voorkoming van bermschade] volgt globaal de kromme:
y=150x2 – 775x + 1275
waarvan x = wegbreedte
De wegbreedte (inclusief fietspad) bedraagt 6,75 meter. De capaciteit bedraagt daarmee 2878 mvt/ etm.
Daarmee kunnen de extra verkeersbewegingen goed verwerkt worden.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor het plan kan op basis van de gemeentelijke parkeerkencijfers de parkeerbehoefte worden bepaald aan de hand van de functie 'sportterrein (buiten)'.
Normen
Er worden binnen het plangebied drie (neven)functies ondergebracht waarvoor in de parkeerbehoefte moet zijn voorzien:
- voetbalvereniging HRC'14 (norm: sportvelden buiten)
- dorpshuis (opgaaf gemeente Maasdriel)
- tennis- en petanguevereniging (norm: sportvelden buiten)
Behoefteberekening per functie:
Voetbalvereniging HRC'14:
- norm: 27 parkeerplaatsen per hectare (netto) sportvelden
- gebied: Het terrein van de voetbalvereniging heeft netto (zonder oefenveld, kleedruimte, toiletten en kantine) een oppervlakte van 1,28 hectare (twee velden van 100 bij 64m).
- benodigd: 35 parkeerplaatsen
Dorpshuis:
- norm: 8 parkeerplaatsen per 100 m2
- oppervlakte: 200 m2
- benodigd: 16 parkeerplaatsen
Tennis- en petanquevereniging:
- norm: 27 parkeerplaatsen per hectare (netto) sportvelden
- gebied: De tennisvereniging en petanquevereniging hebben een netto oppervlakte van 3.438m2.
- benodigd: 9,3 parkeerplaatsen, afgerond 10.
Dubbelgebruik
De tabel dubbelgebruik in de parkeernota geeft alleen voor sportvelden een percentage. Het percentage voor de dorpshuisfunctie is op basis van daadwerkelijk gebruik. De dorpshuisfunctie wordt met name door de week ’s avonds gebruikt. ’s Ochtend en ’s middags zijn er onregelmatig kleinere activiteiten.
Dan komen we tot de volgende gelijktijdigheid:
ochtend werkdag:
- Dorpshuis: 10% = 2 plekken
- HRC'14: 30% = 11 plekken
- tennis en petanque: 30% = 3 plekken
- Totaal: 16 plekken
middag werkdag:
- Dorpshuis: 50% = 8 plekken
- HRC'14: 50% = 18 plekken
- tennis en petanque: 50% = 5 plekken
- Totaal: 31 plekken
avond werkdag, zaterdag overdag, zondag overdag:
De dorpshuisfunctie wordt in de avonden door de week en in de weekenden het meest intensief gebruikt voor diverse activiteiten. De verschillende teams van HRC'14 en tennisvereniging trainen in de avond, verdeeld over de doordeweekse avonden en op zaterdag. De tennisvereniging heeft zowel op doordeweekse avonden als in het weekend wedstrijden. Op zaterdag en zondag speelt de voetbalvereniging wedstrijden.
- Dorpshuis: 100% = 16 plekken
- HRC'14: 100% = 35 plekken
- tennis en petanque: 100% = 10 plekken
- Totaal: 61 plekken
Conclusie:
In het plan zullen minimaal 60 parkeerplaatsen opgenomen moeten worden om aan de hoogste vraag op avond werkdagen, zaterdag en zondag te voldoen. Deze zijn ruimschoots aanwezig en daarmee voldoet het plan.
Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om binnen het plangebied 100 parkeerplaatsen te realiseren voor de verenigingen. Anderzijds is ook een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen op grond waarvan in de vereiste parkeerbehoefte wordt voorzien.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Onder een stedelijke ontwikkeling valt 'andere stedelijke voorzieningen'. In de uitleg bij de ladder wordt onder een 'andere stedelijke voorziening' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan. Hier valt dit plan onder. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een nieuw gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het bestaande clubgebouw heeft een oppervlakte van 405m2 en het nieuwe een oppervlakte van 795m2. Daarnaast wordt een fietsenstalling gebouwd van 108m2. Een verplaatsing het clubgebouw met uitbreiding ter grootte van 380 m2 is derhalve niet voldoende substantieel om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Ondanks dat de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
De behoefte is door de vereniging berekend op basis van de KNVB rekentool.
Het aantal wedstrijdvelden plus trainingsvelden is berekend op 2+1,5 = 3,5. Omdat 1 veld met kunstgras wordt uitgevoerd, dat meer belast kan worden, is 2,5 veld voldoende voor de huidige situatie. Het aantal kleedkamers is berekend op 4, gebaseerd op een locker systeem. Een locker systeem wordt niet praktisch gevonden en daarom worden minimaal 6 kleedkamers nodig geacht voor heren-, dames- en G-teams.
Door realisatie van een dorsphuisfunctie kan het huidige dorpshuis in Hurwenen vervallen. Zodoende is er geen sprake van toevoeging van een functie maar enkel verplaatsing.
De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient ook met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. De vereniging voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit om te voorzien in de concrete behoefte. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In december 2018 is een actualisatie gepubliceerd. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie. Het plan heeft door het kleinschalige karakter geen invloed op landschappelijke openheid.
Een verplaatsing het clubgebouw met uitbreiding ter grootte van 380 m2 is niet voldoende substantieel om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Desondanks is in paragraaf 3.1.2 gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en (financieel) uitvoerbaar is.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd. In december 2018 is een actualisatie gepubliceerd.
De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd. Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen.
Een gedeelte van het plangebied is aangeduid als molenbiotoop. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Voorliggend plan ziet hier niet op. Met een vrijwaringszone in het plan is het cultuurhistorisch belang ook in de toekomst ook in de toekomst is geborgd.
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
De planlocatie is aangeduid als 'oeverwallen'. Een groene buffer is aangeduid ter plaatse van de gronden ten noorden van de bebouwingsstrook aan de H.C. de Jonghweg en ten zuiden van de bebouwingsstrook aan de Molenstraat. In het verlengde van de aangegeven groene buffer ligt de Doorningstraat.
Over deze groene buffer is in de structuurvisie het volgende vermeld: Om ervoor te zorgen dat verschillende verstedelijkte of te verstedelijken gebieden aan elkaar groeien is op vier plekken een ‘groene buffer’ opgenomen. Het betreft een buffer tussen Ammerzoden en Hedel, een buffer tussen het gebied dat is aangeduid als ‘afweegbaar gebied voor glastuinbouw’ en Velddriel, een buffer tussen Rossum en Hurwenen en een buffer tussen Hurwenen en de gemeentegrens met de gemeente Zaltbommel. Het beleid is gericht op het behoud en de versterking van een groene geleding tussen de stedelijke gebieden ten behoeve van landschappelijke en ecologische functies. De ontwikkeling van ‘rode’ functies is niet per definitie uitgesloten, maar een groene inpassing is noodzakelijk.
Hierbij is ontwikkeling van 'rode' functie niet per definitie uitgesloten, maar terughoudendheid en een groene inpassing is noodzakelijk. Binnen deze zone ligt in de bestaande situatie reeds de 'rode' sportfunctie bestaande uit het clubgebouw van de voetbalvereniging en de tennisvereniging, inclusief voorzieningen voor de verenigingen. Een gewijzigde vorm en ligging van het clubgebouw, doet niets af aan uitstraling van het sportcomplex binnen de buffer of als buffer tussen Hurwenen en Rossum.
De bestaande groenvoorziening rondom het sportterrein is recentelijk (deels) verwijderd vanwege een ziekte. Het sportterrein zal voorzien worden van een nieuwe beplantingsstrook (zie ook paragraaf 2.1)
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Een gewijzigde vorm en ligging van het clubgebouw, doet niets af aan uitstraling van het sportcomplex binnen de buffer of als buffer tussen Hurwenen en Rossum. Het realiseren van het beplantingsplan draagt bij aan de groene inpassing.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste eisen opgenomen.
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebied.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
Uit artikel 1 Wgv geeft de definitie van geurgevoelig object. Daaruit blijkt dat het moet gaan om een gebouw bestemd voor permanent of regelmatig verblijf. De bebouwing dit dit bestemmingsplan mogelijk maakt, en die wordt gebruikt als clubgebouw met kantine en dorpshuisfunctie is een geurgevoelig object omdat er sprake is van een gebouw voor ‘permanent of regelmatig verblijf'. Permanent staat voor ‘niet tijdelijk, voortdurend, niet veranderend, steeds doorgaande en bedoeld om te blijven'. ‘Bedoeld om te blijven' (of anders gezegd: ‘bedoeld om te wonen of te verblijven') impliceert dat het gaat om gebouwen waarin mensen structureel wonen en verblijven, gezien de aard van het gebouw.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
In de omgeving van de planlocatie zijn veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld gelegen. Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden.
Op een afstand van 340 meter is het dichtstbijzijnde bedrijf gevestigd aan de Burchtstraat met vleesstieren.
De hiervoor genoemde intensieve veehouderijen hebben door de ligging ten opzichte van de reeds bestaande woningen geen uitbreidingsmogelijkheden wat betreft het aspect geur in de richting van het plangebied.
In de nabijheid zijn tevens veehouderijen aanwezig waarvoor de vaste afstanden gelden.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat alle veehouderijen zijn op een afstand van minimaal 320 meter van het project gelegen. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer), alsmede de geurverordeningen. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is 25 meter.
Achtergrondbelasting
De geursituatie wordt beschreven in termen van milieukwaliteit, onderverdeeld in acht categorieën van 'zeer goed' tot 'extreem slecht'. Deze termen zijn afkomstig uit de 'GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)' en zijn afhankelijk van geurhinderpercentages. Dit is beschreven in bijlage 7 van de Handreiking.
De gemeente Maasdriel heeft door adviesbureau Agel in 2010 de achtergrondbelasting in de gehele gemeente in kaart gebracht. Het plangebied is over deze achtergrondbelastingskaart gelegd. Dit heeft geresulteerd in onderstaand beeld voor de omgeving van het project. De milieukwaliteit kan worden aangemerkt als "redelijk goed"
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Sinds 1 juli 2012 noemt het Besluit geluidhinder een maatschappelijke voorziening een ander geluidsgevoelig gebouw.
Het plan om een dorpshuisfunctie te realiseren voegt een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder en vormt als zodanig een nieuwe situatie. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daarom uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en geluidadvisering (zie Bijlage 2).
De 48 dB geluidcontour LDEN incl. 5 dB aftrek t.g.v. de Maarten van Rossumstraat ligt op ca 14 m uit de as van deze weg. De accommodatie ligt ruim daarbuiten waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en voor het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De nieuwe bestemming maakt een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden en voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”). In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar het voorkomen van asbest is uitgevoerd zoals voorgeschreven in de Nederlandse norm NEN 5740 en NEN 5707 (zie Bijlage 3). Uit het onderzoek volgt dat de asfaltverharding van de parkeerplaats een gemiddelde dikte heeft van 5,33 cm. Derhalve zal bij de verwijdering circa 141,25 m3 ofwel circa 353 ton asfalt vrijkomen, welke niet teerhoudend is. Onder de asfalt- en klinkerverharding is een fundering van betongranulaat / staalslakken en baksteen aanwezig. In de bovengrond van de voetbalvelden wordt sporadisch een bijmenging met baksteen aangetroffen, welke niet als asbestverdacht wordt beschouwd.
Op het maaiveld van en direct rondom de verhardingen is geen asbest aangetroffen. In de grove fractie (>20 mm) van de inspectiegaten is visueel geen asbest aangetroffen. In één van de mengmonsters van de fijne fractie is in beperkte mate asbest aangetoond, ruimschoots onder de grens voor nader onderzoek.
Derhalve kan de onderzochte locatie als onverdacht voor een verontreiniging met asbest worden beschouwd.
Het mengmonster van de grond uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) van het noordwestelijke terrein is licht verontreinigd met DDD, DDE, DDT en PAK’s. De lichte verhogingen met DDE en DDT komen overeen met de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart. Het mengmonster van de grond uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) van het zuidelijke deel van de voetbalvelden is licht verontreinigd met DDD en DDE. De mengmonsters van de resterende bovengrond van de voetbalvelden zijn niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
Van de mengmonsters van de bovengrond is het gehalte aan PFAS bepaald. De bovengrond van het noordwestelijk terrein is licht verontreinigd met PFOA. In de overige mengmonsters is een gehalte PFOS en PFOA aangetroffen onder de achtergrondwaarden uit het tijdelijk handelingskader (d.d. 29-11-2019).
De grond uit de bodemlaag onder de funderingslagen (0,35-0,80 m-mv) is zeer licht verontreinigd met nikkel. De resterende grond uit de onderlaag (0,4-1,5 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. Het grondwater is diffuus licht verontreinigd met barium.
De hypothese heterogeen verdachte locatie kan voor bestrijdingsmiddelen in de toplaag van de bodem worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten. De hypothese niet-verdachte locatie kan voor ondergrond en het grondwater worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken wij op dat er ons inziens, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.
De lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.
Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden of wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.
De lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.
De milieuhygiënische conditie van de bodem ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
In onderstaande afbeelding is de voorvertoning van de Risicokaart weergegeven.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 8 juni 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit primair geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Er is wat voor te zeggen om de omgeving van het plangebied te beschouwen als gemengd buitengebied, gelet op de ligging op de overgang naar het buitengebied en omdat direct naast woningen andere functies voorkomen (zoals detailhandel en sport),echter dit is niet heel evident. Worstcase worden de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd met één stap.
Sportterrein en maatschappelijke functie
Voor het sportveld geldt een richtafstand van 50 meter in rustig buitengebied. Maatgevend aspect is geluid. Een kantine wordt specifiek genoemd in de VNG richtafstandenlijst. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Er zijn reeds woningen op kortere afstand van de voetbalvelden. De velden blijven op dezelfde korte afstand van die woningen. Voorliggend plan maakt geen nieuwe situatie mogelijk wat dat betreft. Wel een nieuwe functie is de dorpshuisfunctie. Voor de dorpshuisfunctie geldt een richtafstand van 30 meter in rustig buitengebied. De functies worden in het clubgebouw gerealiseerd. De extra parkeerbehoefte die de nevenfunctie met zich meebrengt kan ook hinderlijk zijn voor omwonenden. De afstand tussen het nieuwe clubgebouw en woningen bedraagt meer dan 30 meter. De dichtstbijzijnde woning staat op een afstand van 115 meter vanuit het clubgebouw. En ook de afstand tot de parkeerplaats is meer dan 30 meter.
Voldaan wordt aan de richtafstanden behorende bij de nieuwe functie. Het woonklimaat ter plaatse van woningen van derden is gewaarborgd.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen.
Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een etmaalgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 die niet meer dan 35 keer per jaar mag worden overschreden. De jaarlijkse grenswaarde wordt in Nederland zelden overschreden. De etmaalgemiddelde grenswaarde wordt vooral in de omgeving van veehouderijen overschreden (berekeningen NSL, 2018).
Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. In Nederland wordt daar al aan voldaan. Daarnaast zijn er normen voor (het terugbrengen van) de gemiddelde concentratie op stedelijke achtergrondlocaties.
Er is een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 die niet meer dan 18 keer per jaar mag worden overschreden. De uurgemiddelde grenswaarde wordt in Nederland al jaren niet meer overschreden. In drukke stedelijke straten en langs het hoofdwegennet kunnen jaargemiddelde concentraties oplopen tot boven de 40 µg/m3.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van een nieuwe functie die niet is aangemerkt als een NIBM project. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom nodig. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de dorpshuisfunctie bedragen 161 (afgerond 165).
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In onderstaande afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2019.
NO2
PM2,5
PM10
Nabij het plangebied bedragen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 15 µg/m3, 18 µg/m3 en 11 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden worden niet overschreden.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de luchtconcentraties ruim voldoen aan de normering Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteit. Vanuit oogpunt van de Wet ruimtelijke ordening en Wet milieubeheer in relatie tot luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Ter plaatse van het plan ijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM2,5 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoekplicht genldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden. Voor het oprichten van bouwwerken binnen bouwvlakken geldt geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden.
Voor een gedeelte van het plangebied geldt een vrijstellingsoppervlakte van 100m2.
De bodemingrepen overschrijden de vrijstellingsgrens voor de oppervlakte. Er is onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4).
Aan de hand van de diepteligging van de bovenzijde van de Bruchemse crevasse (t.o.v. maaiveld) is een vrijstellingsdiepte bepaald (i.e. de maximaal te verstoren diepte, zonder dat het potentieel archeologisch niveau wordt bedreigd).
Zolang bodemingrepen ondieper zijn dan de geldende vrijstellingsdiepte, wordt geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Indien bodemingrepen dieper reiken dan de ze vrijstellingsdiepte wordt geadviseerd om een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren. Doel van het onderzoek is het opsporen van mogelijk aanwezige archeologische resten in de top van de Bruchemse crevasse. Een proefsleuvenonderzoek behoort conform de KNA plaats te vinden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Gemeente Maasdriel heeft besloten de aanbevelingen uit het rapport (het selectieadvies) niet over te nemen omdat bij het booronderzoek geen duidelijke vegetatie- of cultuurlagen of andere archeologische indicatoren of sporen herkend die wijzen op archeologische bewoning of oudtijds gebruik. Derhalve is er geen gefundeerde aanleiding om nader vervolgonderzoek te verlangen. Er zijn voldoende boringen gezet om een eventuele vindplaats te kunnen waarnemen. De kans dat er wat wordt aangetroffen is daarom zeer gering. Het plangebied kan in tegenstelling wat BAAC adviseert worden vrijgesteld van nader onderzoek.
De geldende archeologische dubbelbestemmingen zijn overgenomen in de regels en verbeelding van voorliggende plan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De planlocatie is geen aardkundig waardevol gebied. Er zijn (in de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig, behalve de molen aan de Molenstraat. Het plan betreft de realisatie van een clubgebouw na sloop van het huidige clubgebouw. Het huidige, te slopen, clubgebouw heeft geen monumentale status.
Binnen het gedeelte van het plangebied met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is geen nieuwe bebouwing, dan wel beplanting toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
Bij de nieuwe inrichting van het gebied in de vrijwaringszone valt terreininrichting bestaande uit verhardingen, lichtmasten en (lage) hekwerken. Deze hebben geen invloed op de molen. Er worden geen nieuwe opstallen in de vrijwaringszone gebouwd.
Landschappelijk gezien is er blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie geen sprake van een waardevol gebied. De nieuwe bebouwing heeft landschappelijk een beperkt en heel lokaal effect.
Met een nieuwe groeninrichting op de accommodatie wil de gemeente zoveel als mogelijk aansluiting verkrijgen met het omliggende landschap.
Dit betreft fruitboomgaarden met elzenhagen, particuliere tuinen met grote bomen, laanstructuren en open landschap.
Het is een bestaand mozaïek van open en gesloten gedeelten met beplanting.
De inrichting zoals deze voorheen was op het sportcomplex van voetbalvereniging Rossum zal als voorbeeld dienen voor de nieuwe inrichting.
Hierbij is gekozen voor inheemse bomen die een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit en duurzaamheid.
Voor de juiste keuze van de boom is vooral gekeken naar de planlocatie en de functie die de boom daarbij moet vervullen van essentieel belang.
Een evenredige verdeling van bomen zal om de velden worden gerealiseerd om een groene uitstraling te waarborgen.
Aan de zuid- oost zijde van de accommodatie wordt een landschappelijke groene zone gerealiseerd met inheems bosplantsoen met daartussen solitaire bomen. Zichtlijnen vanaf de openbare weg op de accommodatie blijven wenselijk.
Een aantal hoge bomen in het beplantingsplanzijn geprojecteerd binnen de vrijwaringszone van de molenbiotoop. Deze komen in plaats van de bestaande, ook hoge, beplanting. De windvang van de molen zal door het vervangen van deze bomen niet (extra) gehinderd worden.
Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a' het volgende gemeld.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.
Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd landschapstype zoals Natura2000, EHS/NNN, Beschermd natuurmonument, Nationaal Landschap of Nationaal Park. Zie onderstaande afbeelding.
Natura 2000-gebied Rijntakken
Stikstofdepositie
De beoogde ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een clubgebouw, de reconstructie van voetbalvelden en parkeerterrein. De beoogde ingrepen betreffen grond- en civiele werkzaamheden en nieuwbouw van een clubgebouw. De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Bij een groter clubgebouw ontstaat bovendien theoretisch gezien meer NOx als gevolg van de hogere uitstoot van de cv en een toename van aan-en afvoerbewegingen.
In 2017 is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 5). Geconcludeerd is dat de ontwikkeling in de gebruikfase niet zal resulteren in een toename in verkeersbewegingen. Tevens is er geen toename in aantal of volume aan bebouwing en kan een
permanent verhoogde stikstofdepositie uitgesloten worden. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en belangrijk weidevogelgebied geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Ondanks dat er geen effecten verwacht worden verwacht iis een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd, zie Aerius berekening. Hieruit blijkt dat een significant negatief effect op Natura 2000 niet kan worden uitgesloten. Echter doordat na intern salderen de drempelwaarde van 0,1 mol/ha/jaar niet wordt overschreden (Vuistregel BIJ12 'Handreiking voortoets Stikstof” pagina 12, is een passende beoordeling niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.
Met de nieuwe wet wijzigt is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing. Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:
Voor de herinrichting is in 2017 een onderzoek gedaan (zie Bijlage 5). Op basis hiervan is de kap van bomen reeds gerealiseerd. De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden.
De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.
De beoogde bestemmingsplanherziening en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van beschermde soorten.
Door een Explosievenkansenkaart op te laten stellen, hebben de gemeente Zaltbommel en de gemeente Maasdriel in één keer in beeld waar er kans is op CE en waar niet, zodat deze historische vooronderzoeken niet meer in alle gevallen nodig zijn.Uit de explosievenkansenkaart blijkt dat het plangebied OCE verdacht is.
Er is een detectie-onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijke CE uitgevoerd alvorens er reguliere (grondroerende) werkzaamheden (boringen of andere onderzoeken) veilig uitgevoerd kunnen worden. Op de projectlocatie zijn tot de opsporingsdiepte de werkzaamheden begeleid door een deskundige uitgerust met een magnetometer VX1. Tijdens de begeleidingswerkzaamheden zijn geen (Ferro) metalen objecten waargenomen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van explosieven van de onder 1.1. genoemde (A) subsoort. De resultaten zijn weergegeven in de bijlagen bij het Proces-Verbaal (zie Bijlage 7).
Deze documenten betreft geen vrijgave van het gehele plangebied, maar slechts voor boor- of graaflocaties.
Het plangebied blijft verdacht terrein voor niet-gesprongen explosieven (met uitzondering van de boorpunten).
Alvorens de werkzaamheden te kunnen uitvoeren dient een Project risico analyse te worden uitgevoerd. Bij de vergunningverlening wordt dit beoordeeld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de haalbaarheidsfase heeft er op 15 oktober 2018 een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen HRC’14 en de gemeente. Hier is geconcludeerd dat welke van de twee uitgewerkte varianten ook gerealiseerd wordt het voor HRC’14 niet mogelijk is voldoende financiële middelen te verkrijgen om het nieuwe clubgebouw te financieren. Op basis van het exploitatieplan vroeg HRC’14 of de gemeente het financieringstekort wil aanvullen door middel van een lening van € 400.000,- Dit betekende dat het project niet haalbaar was binnen de door de gemeenteraad gestelde kaders. De gemeente heeft in de college- en raadsrapportage van december 2018 aangegeven dat er wel mogelijkheden zijn als men een versoberd ontwerp zou maken en als gezocht zou worden naar meer multifunctionaliteit van het nieuwe clubhuis.
Het exploitatieplan van HRC’14 geeft aan dat de voetbalclub in staat is het clubgebouw te realiseren.
Op 11 juni 2020 is er vervolgens vastgesteld dat een herstructurering van de velden van HRC’14 financieel uitvoerbaar is wanneer in het nieuwe clubhuis van HRC’14 de dorpshuisfunctie ter grootte van 200m2 voor de kern Hurwenen wordt gerealiseerd.
HRC’14 is als club zelf verantwoordelijk voor de ontwikkelingen en realisatie van het clubhuis. Door de gemeente wordt een bijdrage verstrekt wordt voor een dorpshuisfunctie van 200 m2 in het nieuwe clubhuis van HRC’14 met een maximum van € 225.000,- In het totale dekkingsverhaal zit nog een aantal door HRC’14 genoemde risicoposten van ca € 140.000, waarvan er een aantal van subsidies afhankelijk is. Echter is en blijft dat de volledige verantwoordelijkheid van HRC’14.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 en 4). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 5 tot en met 10). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 11 en 12).
De planregels zijn opgedeeld in:
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Sport
In de bestemming Sport is de maatvoering wat betreft de oppervlakte vastgelegd op de nieuwe bebouwing. Voor het overige zijn hoogtemaatvoeringen in de tabel aangegeven.
Archeologie
Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe diepteomvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen overeenkomstig de geldende planregeling.
.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak
Alle bewoners van Doorningstraat en Maarten van Rossumstraat hebben een uitnodiging voor een info avond op 7 september 2020 ontvangen. Hier waren 7 huishoudens en 1 vereniging aanwezig.
Naar aanleiding van de informatieavond zijn er geen wijzigingen in het plan doorgevoerd.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het plan is toegestuurd aan het waterschap.
Het plan is door de gemeente niet aangemeld bij de provincie Gelderland omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Het wettelijk vooroverleg kan dan ook als afgerond worden beschouwd.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan lag overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 21 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 ter inzage. Tijdens deze termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn van een beantwoording voorzien in de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 8).
De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan. Deze wijzigingen zijn in de nota toegelicht.